De bescheidenheid, die ik als criticus in acht wil nemen - juist omdat in onze eeuw het gezag der kritiek zoo belachelijk groot is - kan niet verhinderen dat onder de lectuur der specimina uit de romantische periode een verwondering bij mij opschiet, die zich uitrekt tot een groot vraagteeken. Niet dat ik mij niet zou kunnen voorstellen, dat een voortreffelijk docent uit dit boek heel wat, misschien zelfs een inzicht in dit tijdperk zou kunnen halen; wat vermag zulk een kostelijk mensch al niet, als hij tegelijk een geroutineerd letterkundige is, en een intelligente hoogste klas vòór zich heeft? Maar hoe zal het gaan, als het Dr. Knuttel werkelijk gelukt, in de huiskamer door te dringen, alleen en onverzeld? Het vermogen, uit deze stukjes - een hoofdstukje van dezen en een paar versjes van dien - het karakter der litteraire figuren te halen, mag natuurlijk bij den lezer niet ondersteld worden, daar hij anders Dr. Knuttels bloemlezing niet noodig heeft. Ik wil gaarne toegeven, dat de leek zich van Geel, Kneppelhout, Ten Kate, De Génestet, Busken Huet, Vosmaer, Gezelle, dank zij des Verzamelaars uitstekende keus een redelijk goede voorstelling kan maken. Maar ik wil den lezer zien, die daarin slaagt bij Van Lennep, Potgieter, Bosboom-Toussaint, Beets, Schimmel of Multatuli. In het algemeen is het onbegonnen werk, iemand een idee te willen geven van de figuur van een Potgieter, een Multatuli, en zelfs van een Da Costa en Alberdingk Thijm, met behulp van een paar bladzijden in een bloemlezing, uitsluitend uit een letterkundig oogpunt gekozen, is het dwaasheid iemand een idee te willen geven van een roman, door er een aardig hoofdstuk uit over te schrijven. Dr. Knuttel weet dat natuurlijk ook wel. Het karakter van personen en belangrijke werken te doen kennen, dat heeft hij nooit ondernomen. Maar wat dan? Den algemeenen gang, de ontwikkeling onzer litteratuur? Ongetwijfelt bedoelt hij dat, want hij noemt zijn werk een leidraad. Dus een
ontwikkelingsgang, maar zonder kennis der domineerende persoonlijkheden en der belangrijkste werken. Wel terecht noemt men zooiets een gang: alle deuren komen er op uit, doch men kan er een geheelen middag in doorbrengen, zonder eenige voorstelling van het huis te verwerven. En was het nog om het huis zelf te doen, dan kon Dr. Knuttel, door telkens even een deur open te zetten, den bezoeker nog van dienst zijn. Doch uit zulke scheeve binnenkijkjes geest en atmosfeer der bewoners te destilleeren, dat is toch zeker niet het werk van den eersten den besten nieuwsgierigen bezoeker.
Moge de bloemlezing weer worden wat ze oorspronkelijk was: een keur van bloemen, gekozen ter wille van zich zelf alleen, en geen herbarium. Een leerboek als leidraad kan goed zijn als wetenschappelijk hulpmiddel, zooals Müllenhoff en Scherers Altdeutsche Sprachproben, Wackernagels Deutsches Lesebuch, of ten onzent Leopold's ‘Van de Schelde tot de Weichsel’, waarin men de ontwikkeling en differentiatie der taal kan