Groot Nederland. Jaargang 15
(1917)– [tijdschrift] Groot Nederland– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 294]
| |
Den boer opGa naar voetnoot1)
| |
[pagina 295]
| |
De administrateur had zich op een middel uít-gedacht om aan dit bezwaar tegemoet te komen. Door elke klacht over den inhoud van de krant geraakte hij onmiddellijk in draf, omdat wanneer 't getal abonné's op 'n oogenblik eens wat terugliep, de directeur het hem daarover dan lastig maakte. Alsof 't zìjn schuld was! Juffrouw Bus vertelde daarvan.... Juffrouw Bus. Ja, die juffrouw Bus! Leuk typetje toch, overdacht Adam met 'n lichten glimlach om zijn lippen onderwijl de secretaris àls maar voortlas. Dat aardige snuitje en dat lieve lachen van 't meiske.... Zou ze nu eigenlijk 'n beetje verliefd op hem zijn of zou-i 't zich maar verbeelden?.... Die zoentjes, die hij haar verleden week op haar gezellige, blanke armpjes had gegeven, toen ze met opgestroopte mouwen in ‘de bedstee’, zooals de donkere alkoof werd genoemd, waarin het handenwaschbakje hing, haar handjes stond te boenen, die gewèldig onder den inkt zaten, - nou, die zoentjes, daar was ze toch heelemaal niet boos om geweest. Natuurlijk had ze hem met haar elleboog afgeweerd en gezegd dat 't niet mócht. ‘Als ik niet met zeephanden stond, dan zou ik je wel....’ Maar hij had 't er toch maar op gewaagd om na 't rechterarmpje ook 't linker in bewerking te nemen. Och, och, wat 'n lekker, zacht velletje toch.... En ten slotte had hij haar, onder lachen en mal-doen van zijn kant en onder tegenstribbelen en geroep van: ‘hê, schei toch uit, naarling!’.... en: ‘jassus, vervelende man!’.... van hààr, gedreigd: ‘Mientje, Mientje, als je me je nou niet ònmiddellijk één kusje op je lieve toetje laat geven, dan zal-je zien wat er voor vrééééééselijks gebeurt....’ Waarop ze hem dan onder quasi-verzet maar had laten begaan. Goddeloos wat dàt leuk was geweest! En toen ze eindelijk naar beneden was gegaan, had ze zacht tegen hem geroepen: ‘Je bent tòch 'n nare man!’ Maar tegelijk had ze hem zóó lachend aangekeken met haar guitige kraaltjes-oogen, dat hij heelemáál geen spijt had van zijn toch wel wat parmantige onderneming. Hij zou haar nu toch óók eens 'n avondje meê-inviteeren.... Nou, maar juffrouw Bus dan deed, als ze een boodschapje naar de redactie wist te verzinnen, wat nogal eens voorkwam, van het gemier tusschen den directeur en den administrateur over de oplaag van de krant soms de vermakelijkste verhalen, zoodat de redacteuren er om proestten van 't lachen, hoewel ze toch eigenlijk vol mêelij waren met den armen kerel, - 'n gewezen Indisch ambte- | |
[pagina 296]
| |
naar met 'n héél klein pensioen en 'n héél groot gezin, zoodat ze dan ook graag eens met hem mêe-scholden op ‘die ploert’, als de administrateur 'n enkelen keer zijn hart eens op de redactie kwam luchten. Maar eindelijk had hij dan een gelukkigen inval gehad. Omzichtig had hij zijn denkbeeld bij den directeur ingeleid, die er eerst niet van had willen weten, vanwege de kosten. Maar de administrateur had onderdanig tegengeworpen, dat als 't nu 'n beetje op 'n koopje werd gedaan, het, over 'n jaar gerekend, nog wel zou losloopen. Want hij had zoo gedacht, dat als de jonge Plaat nu eens naar de dorpen ging wanneer er Raad was - de agenten konden altijd wel even waarschuwen - dan kostte-n-'t heelemaal niets aan salaris. Dan was 't alleen de quaestie van 'n enkel spoorkaartje of 'n retourtje op de boot of zoo.... De directeur had 't ten slotte dan maar goed gevonden. 't Wèl toegestaan. Alsof de administrateur hem een groote gunst voor zich persoonlijk had gevraagd. En Adam had den volgenden dag in de kamer van den directeur even uitvoerige als duistere instructies ontvangen, waarbij hem de nieuwe taak eerst als van hoog gewicht en van grooten ernst was voorgesteld, maar waarbij de directeur hem ten slotte had gezegd, dat 't toch eigenlijk verschrikkelijk makkelijk was, verschrìkkelijk eenvoudig, - werk, dat eigenlijk een van de klerkjes van de administratie wel àf-kon. Dus dat-i zich nu warempel niets behoefde te gaan verbeelden.... En dat-i 't nu verder maar met van Mewen moest regelen. Onder het koffie-drinken had Adam er met mijnheer de Graaf over gesproken; hem gevraagd wat van Mewen daarmêe nu eigenlijk had te maken. Maar de chef had eens wat verlegen geglimlacht en tegen Adam gezegd, dat als-i eens 'n paar jáár hier zou zijn in plaats van eenige máánden, dat-i dat dan wel zou begrijpen. En dat-i nu maar moest doen wat 'm was gezegd. De meesterknecht had 's middags, toen de krant klaar was, de boodschap van Adam aangehoord met een woedend gezicht, waarna hij was uitgebarsten in een ruw gevloek, dat Adam er beduusd van was geworden. - Die nonsens.... die verdit'-en-verdat'sche flauwe kul.... Dat had zeker die beroerde pennelikker van de administratie wêer zoo netjes bij mekaar geprakkizeerd. Maar hij zou d'm wel!.... En wie of er dan môst corrizeere as Adam naar die negerije gong?.... | |
[pagina 297]
| |
De hondsche afscheping door den meesterknecht had Adam's blijdschap over de ontvangen opdracht maar weinig vermogen te temperen. Thuis aan tafel 's middags, waar-i zich altijd groot hield als-i over z'n werk aan de krant sprak; uit hooghartigheid verzweeg, dat-i bijna den geheelen dag in de stinkende zetterij zat weggestopt, proeven te corrigeeren; en alleen 'n enkele maal, als 't wêer eens bijzonder bar was geweest, vertelde van de ruwheid van den meesterknecht en de òn-menschelijkheid van den directeur, wat dan, gelijk hij dan wel meende te bemerken, maar half werd gegloofd, - die jongelui waren tegenwoordig ook zoo gauw op hun teentjes getrapt; 't leven was nu eenmaal geen pleziertje, - dien middag had hij onder het eten opgewekt gesproken over 't werk, dat-i nu ging doen. 't Trof wel slecht, dat 't nu juist tegen den winter liep; 't zou wel dikwijls baggeren worden door hondenweer en kou en modderwegen. Maar dan was-i er ook goed dóór, en hij kon wel tegen 'n stootje. En dan de onderscheiding!.... Adam had liefst maar dadelijk aan den slag willen gaan. De volgende week kwam van Mewen hem op een middag zeggen, dat 't nou toch maar door môst gaan met die boereknullevergaderingen, verdomme. Wat de baas nou dáár in eens in had gezien dat mocht de duvel weten, maar 't was 'm niet uit ze kop te prate. Adam môst nou maar op bezoek gaan bij de burgemeesters en dan gelijk met de agente afspreke over de konvurkaassies. Op de administratie zouën ze n'm wel zegge naar welke dorrepe die toe môst. Adam had aan zijn bezoeken aan de burgemeesters nog allerlei merkwaardige herinneringen. In 't algemeen hadden zij de mededeeling van zijn plan om geregeld de Raadsvergaderingen te komen bijwonen met slechts zeer matige ingenomenheid begroet, en hun medewerking, die Adam hun vriendelijk had gevraagd, slechts schoorvoetend en onder allerlei reserves toegezegd. Eén burgemeester was er letterlijk van geschrokken, toen Adam hem de reden van zijn komst had onthuld. En in zijn verbouwereerdheid had hij uitgeroepen: - Maar dat zal niet gebeuren!.... Tot hij zelf had begrepen, dat hij malligheid had gezegd, en daarop tegen Adam vertrouwelijk was geworden. - Adam moest eens begrijpen wat 'n tóéstand het in de Gemeente was. De twee wethouders lagen samen altijd met elkaar overhoop sinds de zoon | |
[pagina 298]
| |
van den een de verkeering met de dochter van den ander had afgebroken en allerlei rare praatjes over 't meisje had rondgestrooid. Maar omdat ze allebei liberaal waren, de wethouders, en de burgemeester orthodox, zaten ze in den Raad tòch altijd samen den burgemeester te dwarsboomen. Zoo'n toestand toch, meneer! 'n Eeuwig gehaspel natuurlijk daardoor in de Raadsvergaderingen. En dan kwam er nog bij, dat een van de Raadsleden - Arie de Leeuw hiette-nie, maar hij werd nooit anders dan 't dronken dubbeltje genoemd; Adam zou er toch verder geen praat over maken? - gewoon smoordronken raakte onder de zitting. Hij kwam gewoonlijk op de vergaderingen al met 'n behoorlijk nat zeil. En dan om 't kwartier of zoo liep-tie eens even weg naar 't logement aan den overkant om 'n jenever-grocje te pakken. 't Was 'n schànde voor de Gemeente. Maar hij was almeê de rijkste boer uit 't dorp, en zoo zouën ze n'm in den Raad wel niet kwijt raken vóór-ie op 'n goejen dag in de jenever stikte.... Nou, en als nou al die ruzie en àl dat dronkenmansgezwets voortaan in de stadskrant zou komen, dan kwam toch de Gemeente in opspraak.... dan werd ze de spot van 't heele land. Was 't niet waar?.... En waarvoor was dat nou noodig? Wat vond Adam daar nu zèlf van?.... En dan dat pedante vlerkje van 'n burgemeester, die 'm nauwelijks te woord had willen staan, - 'n jong mannetje nog, héél prachtig, pracht-das, pracht-jas, pracht-kapsel. Maar stóm! Echt typetje van 'n verpieterd nakomelingetje uit een of ander verboemeld geslacht. En geaffecteerd in z'n spreken! - 't Interesseerde hem absoluut niet of er van ‘zijn’ Raed verslag werd gemaekt. De publieke tribune stond voor iedereen open.... Nog iets van uw dienst? - Maar of Adam dan niet 'n stoel en 'n tafeltje kon krijgen om aan te zitten schrijven? - Geen spraeke van! In ‘zijn’ Raed zou dat nooit gebeuren. Absurd! Nooit! Goedendèg!.... - Nee, m'n goeje stumperd, dàt wil ik weì gelooven, had de veldwachter gezegd, dien Adam later in 't Logement had ontmoet en met 'n biertje en 'n sigaartje wat vertrouwelijk had weten te maken. Dat stuk voornaamheid is voor iederéén 'n hond. Maar ik zal je wel helpen. We hebben achterin de Raadszaal, achter 't hekje, de stembus voor de verkiezingen staan, - zóóóóó'n | |
[pagina 299]
| |
goffert - waar je makkelijk op kan zitten. Die zal ik dan wel tegen 't hekje an schuiven. Als je dan moe wordt kan-je af en toe ereis gaan zitten. Maar stiekum hoor, dat de baron 't niet ziet. Hier in Oversloot was 't wel 't genoegelijkst, al was 't op 'n snikheeten dag als vandaag dan ook geen pleziertje om de reis heen en wêer te maken. Zoo huiselijk als hier was 't nergens. De burgemeester was 'n gemoedelijke, vriendelijke oude heer. Schatrijk. De halve gemeente zoo ongeveer behoorde aan hèm. Het burgemeesterschap was om zoo te zeggen erfelijk in zijn familie. De secretaris - zelf secretarissen had de burgemeester niet gewild - was óók al 'n man op leeftijd, wat doovig, en dús wat achterdochtig, waardoor hij stugger leek dan hij wel was. De zaakjes in den Raad liepen gemeenlijk glad af; er werd meer genoegelijk over geconverseerd - door den burgemeester 't meest - dan gedebatteerd. In den regel werd 's morgens vergaderd. Als de zitting dan goed en wel aan den gang was kwam de vrouw van den bode, een welgedane, frissche vrouw, koffie ronddienen, - groote koppen met héél zoete koffie, waarna ze dan met het koekjestrommeltje rondging. Adam werd daarbij dan niet overgeslagen. Als de Raad bij uitzondering 's avonds bijeenkwam werd er wijn geschonken. En altijd werd er gerookt, - uit het kistje van den burgemeester, die daaruit ook Adam door den bode liet presenteeren. - Dat heeft de secretaris allemaal maar wêer mooi opgeschreven, zei de burgemeester, toen de lezing der notulen was geëindigd. Niemand zeker aanmerkingen? Adam schikte zich rechtop uit zijn dommel om te gaan schrijven. In de maanden dat hij nu aan de krant werkte en allerlei karweitjes op te knappen had: vertalen; corrigeeren; vergaderingen en feestjes van rederijkerskamers, zangvereenigingen, werkliedenorganisaties van minder belang afloopen; naar nieuwe winkels gaan kijken als die werden geopend èn in de krant adverteerden, en daarover dan lovende en prijzende stukjes schrijven, - ‘recensies’, zooals de winkeliers die noemden; of op informaties uitstappen naar ongelukjes, brandjes, jubilea en zoo, wanneer de straatreporter 't alleen niet àf kon of op 'n oogenblik niet te bereiken was; - in die maanden nu was Adam de foefjes en handigheidjes van het vak geheel meester geworden. 't Gewone cliché-werk van de verslaggeverij, het kort weergeven in drogen proces-verbaal-stijl van wat er op een vergadering voorviel had nu geen moeilijkheden | |
[pagina 300]
| |
meer voor hem. Zoo'n Raadsverslag maakte-nie, als er geen héél bijzondere dingen voorvielen, kant en klaar op de zitting. Maar als-i nu toch bedacht hoe-die daarop in den beginne úren, halve nachten had zitten zwoegen.... Hoe-die op vergaderingen boekjesvol aanteekeningen zat te maken, tot van de nonsensikaalste dingen toe. En hoe-die er dan thuis niet kon uitkomen bij het schiften van de hoofdzaken en de kleinigheden, zoodat z'n verslagen altijd véél te lang werden, en meneer Bikker er dan den volgenden morgen in knipte en jaapte om er 'n bruikbaar verslagje van te maken.... En dan nog standjes op den koop toe na al zijn moeizaam ploeteren.... Maar dat was-i nu te boven. Alleen schrijven, zoo wat je nu waarlijk kon noemen: schrìjven, - iets zeggen met eigen woorden en iets als 'n eigen gedachte erin, 'n waardeering, 'n critiek, zonder van die oûbakken gemeenplaatsen, die eeuwige, afgezaagde, zelfde banaliteiten, - dàt was en bleef toch nog altijd iets verbazend moeilijks, vond Adam. Verlàngd werd 't niet van 'm. Beware nee! De heele krant werd zoo saai, zóó saai geschreven en in elkaar geknipt. Maar Adam, doorzegen om zoo te zeggen van Multatuli, - dìe kon nog eens schrijven; wat 'n réús! - en bewonderend verslinder van alles wat de Nieuwe Gids-mannen de wereld instuurden, meende, dat die krantendorheid nu maar eens moest plaats maken voor frischheid en levendigheid van woord en zin. Daar moest en daar zou 't heen. Dat voelde-nie. Op de krant hadden ze hem uitgelachen, toen-i onder het koffie-drinken, 't prettige half-uurtje dat er altijd zwaar werd geboomd, eens bescheiden 'n woordje daarover had gezegd. - Voor mooi-schrijverij is an 'n krant geen tijd, en de' lezers kan 't geen steek schelen. Als die hun portie griezeligheid maar elken dag krijgen dan zijn ze al méér dan tevrêe, doet er niet toe in welken vorm die hun wordt voorgezet, was de algemeene opinie van de redacteuren. Natuurlijk dacht meneer Valk er anders over. Natúúrlijk. Hij had Adam groot gelijk gegeven, maar hij was toen, onder allerlei grappen door, zóó bar gaan zitten schelden op de heeren van de redactie, op die droogstoppels, op die knullen, die net zoo min konden schrijven als z'n keukenmeid, - wel lollig die uitval; om je dood te lachen; maar ondertusschen!...., - dat Adam 't onderwerp in 't vervolg maar liever vermeed. De criticus kon echter vaak, als-i 's middags nog eens even kwam oploopen - ‘om de menschen wat van hun werk te houden,’ | |
[pagina 301]
| |
zooals de directeur quasi-grappig placht te zeggen, wanneer hij hem dan toevallig op de redactie aantrof - de krant van den vorigen dag opnemen en dan allerlei hatelijkheden uit-lachen over slordigheden of stoplappen in wat de redacteuren hadden geschreven. Ieder kreeg zijn beurt, - de chef zoo goed als Adam. Alleen Marks, de straatreporter, niet, ‘omdat die niet mêetelde; zoo'n halfblanksch heer mòcht krom schrijven; de redacteuren waren er voor om die z'n nonsens in fatsoenlijk Hollandsch over te schrijven.’ Adam voelde zich dan gegeneerd als meneer Valk zoo aan 't uitpakken was over ieders werk. Maar nòg ellendiger had hij 't gevonden, toen de criticus eens in 'n stukje, dat Adam had geschreven in verband met 'n navrant rechtsgeding, aanleiding had gevonden om Adam aan de andere redacteuren ten voorbeeld te stellen. - Die jongen probéért 't ten minste om er eens wat ànders van te maken. 't Is met permissie nog wel snert, maar 't valt tenminste uit jullie eeuwige mannetje-na'-mannetje-schrijverij... Adam was vuurrood geworden, zoó onbehagelijk als hij zich voelde. En de redacteuren hadden eens onverschillig gelachen, - hun gewone doen van reageeren op den vroolijken hoon van meneer Valk. Maar 's middags, op weg naar huis, niet meer zoo onder den druk der gedachte, dat 't toch zoo onaangenaam moest zijn voor menschen als meneer de Graaf, meneer Bikker, meneer Oostermeer, zooveel ouder en zooveel knapper en met zooveel meer ervaring dan hij, om zich zoo bespot te hooren in zijn tegenwoordigheid, had Adam de woorden van meneer Valk, - dien rakker, wien 't allemaal niets, maar ook niéts scheen te kunnen schelen of de lui nijdig op 'm werden of niet.... maar toch 'n kostelijk type.... - blij in zichzelf herhaald: Die jongen probéért 't ten minste.... Maar ze moesten eens weten hoe lang-i soms zat te peuteren vóór-i 'n ander dan 'n gewoon plat-alledaagsch begin had gevonden.... Dat dit zoo moeilijk was zou niemand gelooven, die 't nog nooit had geprobeerd.... Nu met 't Raadsverslag ging 't wêer als gesmeerd. Heelemaal geen kunst. De burgemeester liet stuk voor stuk alles wat er was ingekomen - adressen, besluiten van Gedeputeerden, missives - van den eersten tot den laatsten regel door den secretaris voorlezen. Als Adam 's morgens in Oversloot kwam, dan mocht hij | |
[pagina 302]
| |
op de secretarie te voren al de stukken even inzien, die in de vergadering zouden worden behandeld. In 't kort schreef hij dan den inhoud op: Adres van die-en-die, houdende verzoek om.... Mededeeling van Gedeputeerde Staten, dat zij in hun vergadering van den zooveelste hebben goedgekeurd.... Missive van den Arrondissements-schoolopziener ter zake van de benoeming van een onderwijzer.... Afwijzend praeadvies van B. en W. op het verzoek van de bewoners van den zus-en-zoo-weg om de verlichting 's avonds, enz.... Benoeming van een vroedvrouw. Op de voordracht staan de namen van mejuffrouwen.... Elk te behandelen punt schreef Adam dan op een afzonderlijk velletje papier, zoodat hij er onmiddellijk tijdens de Raadszitting onder kon zetten wat ermede gebeurde of wat erover werd gezegd. Op die manier schoot hij vlug op, en hoefde-nie niet meer na te werken als de vergadering was afgeloopen. De Raad klaar, hij óók klaar. Tenminste zoo goed àls. Want soms konden de Edelachtbaren er zóó in òm-converseeren, dat de debatten met de zaak, die aan de orde was, niet meer dan een zeer, zéér verwijderd verband hielden. Geduldig zat Adam dan toe te luisteren hoe men van de onderwerpelijke zaak verzeilde in de geschiedenis van een ongeveer gelijksoortig geval, vijftig jaar geleden. In het ophalen van oude geschiedenissen was vooral de burgemeester een kracht, waarbij hij dan den ouden bode, vredig in zachten dommel achter 't tribunehekje gezeten, wanneer hij niet met 't tot stembus dienend papiermandje moest rondgaan, soms in 't debat haalde met een: - Was 't niet zoo, Dekker? En dan Dekker, knikkend: - Krek zoo, burgemeester, zoo was 't maar net! En hoe dan een der Raadsleden er als vanzelf toe kwam om te vertellen van hoe hij 't eens had bijgewoond, dat toen hij nog in Oosterduinen woonde - en dan op 't onverwachtst met 'n zwenking naar Adam: - Ja, ja, verslaggever, dat zou-je soms niet 'leuve, hè, maar 't is zoo werêchtig als ik hier zit, dat 't toen eens was gebeurd.... Waarop een ander zich dan aan een terloopsche opmerking over 't wêer, of over den stand van de aardappelen, of over den grooten overlast van luis in de blommen vastklampte om in een wijdloopige uiteenzetting te vervallen van hoe hij al jaren achtereen had opgegemerkt, dat als 't met Sint Jan droog wêer was bij zuid-westen wind, dat dan.... | |
[pagina 303]
| |
Totdat dan eindelijk de secretaris den burgemeester eens aanstootte, en deze, met een waardigheid en 'n tikje verstoordheid zelfs, alsof hijzelf geen oogenblik buiten de orde was geweest, dan plechtig met den hamer tikte, en vermaande: - Heeren, heeren! Er is op 't oogenblik alleen aan de orde het voorstel van Burgemeester en Wethouders tot.... Mag ik dus aannemen, dat niemand daartegen is?.... Dan is aldus besloten. En dan komt nu aan de orde.... Na zúlk een debat liet Adam dan wel eens een ruimtetje op zijn papier open om daarop later, als hij in het Logement koffiedronk, of in 't wachthuisje van de tram of 't in 't roefje van 't stoombootje het zakelijke uitziftsel uit den gemoedelijken kout te schrijven. Maar anders hield hij de vergadering gemakkelijk bij met zijn verslag, kant en klaar, dat hij 't zóó maar op de zetterij behoefde te geven, wanneer hij op de krant terugkwam. Nu vandaag liep 't al heel kalmpjes af. De komst van juffrouw Dekker met de koffie en de koekjes had even wat bedrijvigheid gebracht in 't stille Raadszaaltje. De secretaris was al geruimen tijd bezig geweest met de voorlezing van een omstandig rapport met diverse bijlagen van een commissie, die van oordeel was, dat krachtiger moest worden ingegrepen tegen knoeierijen met boter, en die daarvoor de Gemeenteraden in 't geweer riep. De Raadsleden, loom, afgewerkt door al de beslommeringen van de laatste weken, nu er met 't mooie, warme wêer zooveel kwam kijken om van de akkers en de weiden en uit de moestuinen behouden binnen te krijgen wat onze-lieve-heer er zoo weelderig en overvloedig op liet gedijen, zaten slap en suf in hun armstoelen weggezakt. De bode zat te knikkebollen, op zijn knieën zijn rooden zakdoek uitgespreid om zijn Zondagsche lakensche broek niet plekkerig te maken met zijn warme handen. Hij was al eens een keer opgestaan om zich wakker te houden; was achter de stoelen heen omgestapt om een duuwtje te geven tegen de lijst van het portret van de koninklijke familie, dat aan den wand hing boven de plaats waar de burgemeester zat, - alsof hij plotseling had gemerkt dat het scheef hing, wat niet mogelijk was, want 't hing op twee zware duimen, die boven de lijst uit-stiften, tegen den muur. - 't Is keurig-mooi, zei de burgemeester, toen de secretaris de voorlezing had geëindigd. En zoo duidelijk. Maar ik denk, dat de leden er zich toch nog wel eens op zullen willen bedenken. Vandaag | |
[pagina 304]
| |
is 't toch rijkelijk warm voor veel gepourparleer, en wethouder Sinnige heeft me zoo straks al gezeid, dat-i gauw weer weg wou, want hij zit druk in 't hooien. Heeft niemand er dus tegen, dat 't adres in handen van Burgemeester en Wethouders wordt gesteld om er te zijner tijd advies over uit te brengen? Niemand? Dan is daartoe besloten.... En nou zijn we d'r gloof ik zoo wat, niet sicceretaris? De secretaris maakte met zijn handen 't manuaal van: ik heb niets meer voor de vergadering. - Heeft een van de leden nog iets?.... Niemand?.... Dan sluit ik de vergadering.... Hebben we 'm dat nou niet knapjes geleverd, Sinnige?, vroeg de burgemeester aan den wethouder, die was opgestaan en z'n pet al had opgezet. Nou jij maar wêer gauw aan 't hooien.... Over dat boter-adres praten me nog wel eens van 't najaar.... En toen tot Adam, die vlug z'n spullen had opgeborgen om de omnibus nog te kunnen halen, en die nu wachtte om den hupschen burgemeester tot afscheid te begroeten: - O, verslaggever, ga-je al weg? O ja, hè? Als je nog wat aanstapt dan haal-je nog net de middag-bus.... Nou, wel thuis hoor!.... Je rookt toch nog, hè?.... En tot de' volgende' keer bij leven en welzijn zullen we dan maar wêer zeggen. Buiten blakerde de zon fel. Adam werd even duizelig op den schaduwloozen zandweg, die zich eindeloos voor hem uitstrekte. Maar welgemoed stapte hij aan. 't Bootreisje nà de bus zou immers alles wêer goedmaken. |
|