Stalpaert van der Wiele: voortzetter van traditie; veel invloed van tijdgenooten.
Camphuyzen: vlak en droog, maar vaak groote innigheid en een zeer bekoorlijk geluid. (N.B. tweede eervolle vermelding!).
Anna Visscher: nooit boven het middelmatige.
Maria Tesselschade: niet gequalificeerd.
Cats: nauwelijks een dichter te noemen.
Westerbaen: bescheiden talent; vervaltijd.
Jeremias de Decker: in den regel nuchter, breedsprakig en kleurloos, maar af en toe toch wel een dichter. (N.B. consolatieprijs!).
Johan van Heemskerk: een zeer beperkt aantal aardige bladzijden proza.
Adriaan Poirters: verzen geen groote waarde, maar geestrijk proza (N.B. we letten nu even alleen op de poëzie!).
Asselijn: niet de pittigheid en de virtuoze taal van Bredero, maar situatie en karakter goed geteekend, en frische dialoog. (N.B. dus geen eigenlijk dichter!).
Oudaan: Een der krachtigste navolgers van Vondel. Maar zijn droge stof en overmaat van gelegenheidsgedichten toont hem als dichter uit den vervaltijd. (N.B. derde eervolle vermelding!)
Antonides van der Goes: geweldig overschat; staat beneden zijn tijdgenooten.
Jan Luiken: heeft verscheidene uitstekende gedichten gemaakt. (N.B. voor 't eerst iemand van beteekenis!).
Poot: veel minderwaardig gelegenheidswerk, maar overigens met de meeste onderscheiding te noemen. (N.B. tweede man van beteekenis!).
Summa Summarum: volgens Dr. Knuttel bezitten we, uit die twee eeuwen, en uit den ouden canon der dichters:
eerste rang: Hooft, Vondel, Bredero,
tweede rang: Huyghens, Jan Luiken, Poot.
eervolle vermelding: Spieghel, Camphuyzen, Oudaan.
consolatieprijs: de Dekker.
De aanzienlijke ruimte, die aldus in ons Pantheon vrijkomt, moet dan worden aangevuld door Revius en Dullaert op den tweeden, een door Broekhuyzen op den derden rang.
Menschen, die eenigermate in smaak met mij overeenstemmen, zullen die aanvulling zéér onvoldoende vinden.
Menigmaal is het mij gebeurd, dat ik, gedurende eenigen tijd met een litteratuurperiode bezig geweest zijnde, een verhoogde waardeering voor het goede in die litteratuur bleek te bezitten, die niet altijd stand hield,