Groot Nederland. Jaargang 15
(1917)– [tijdschrift] Groot Nederland– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 96]
| |
Westerbaen's ‘Ockenburg’ en haar toepaden
| |
[pagina 97]
| |
Juist, het Is Cats. Zo ons zijn schrijftrant hem al niet ontdekte, het sobere woord, het gladde vers, het vlotte tafereel, we zouden hem, in zijn volledige afspiegeling herkennen aan zijn overschouwing van de wijze waarop wij het leven hebben te nemen, om ons in een evenwichtige gemoedsgesteldheid verzoend te gevoelen met het raadselachtige mensenbestaan, 't welk in zijn volheid evenmin bevrediging schenkt, als het in zijn onvoldaanheid de vrees voor het einde vermag af te weren. Wij wanen bij voorkeur, bij 't omslaan van zijn bladeren, stille wateren te zien, waarover in rustige kalmte het levenshulkje glijdt en waar de eenzame schepeling onmerkbaar afdrijft naar de verre, onbekende oever. Doch 't is alleen de bezonken géest, die spelemeiend de gladde pen doet zwieren over 't effen papier. In de diepte woelen, nù sterker, dan zwakker, de stromingen, bevechten elkaar de begeerten, de hoop en de vrees. Nog altijd geniet hij zelf de kalmte, die hij verspreidt. De huizinge Zorgvliet betrekt hij ± 1652: (de aanleg was hij al van Dordt uit begonnen; ‘Buitenleven’ beschreef hij tussen 1653 en '56;) de oud-Raadpensionaris, die zoveel moeielikheden had mee- en doorgemaakt, zoveel personen had leren kennen en harten heeft kunnen doorzien, zoveel diplomatieke acties heeft mee kunnen helpen beleiden en berekeningen kunnen zien falen, zoveel behendigheid en list te baat heeft moeten nemen en zelf heeft moeten bestrijden, - de Groot-Zegelbewaarde is een man in ruste. Buien zijn over zijn hoofd gegaan: geen klacht komt over zijn lippen; geweldige beroeringen hebben de grondslagen van der Staten macht en die van zijn ambtelijke verantwoordelikheid geschokt: geen beschuldiging wordt door hem de wereld ingezonden. Hij heeft steeds gezwegen; zijn politiek leven te Middelburg, te Dordt, in de Hofdstad, in gezantschappen en tegenover ‘Prinsen’ is een toegemetseld graf. Alleen één galm rijst er uit op, een klacht die tevens een toevlucht is, dragende de bevindingen, de berusting van alle tijden, en overlang geformuleerd door de Prediker: ‘Alles is ijdelheid!’ Het overige wordt bedekt door de spons, Cats kent geen namen; en de geschiedenis der Nederlanden, van ± 1630 tot 1652, uiterst merkwaardig en hoogst pikant door de onoplosbare geheimzinnigheden, lost zich bij hem op in een mysterieus en onontkoombaar wereldgebeuren. Ze waren knap, de staatslieden onzer Republiek, lastgevers en lastdragers beide, en het geheim van hun veelzijdige en onderling homogene kennis | |
[pagina 98]
| |
lag hierin, dat zij, - niet vele boeken, - maar weinige en degelike boeken goed en dikwels lazen. Ze waren doorvoed met een deel, - door school en traditie gekanoniseerde - Ouden: ze waren zelf Antieken, en zoo hun heerschappelik domein gering van omvang was, hun wereld was groot. Ook zij telde drie afmetingen: de Geschiedenis, de Natuur en een door wereldwijsheid verheffende Humaniteit, met Gods zorgende Liefde als hoeksteen en uitgangspunt. Als de bewoner van Zorgvliet, om zich van eiken vorm van arbeid te verpozen, wandelend zijn huis uitging, dat hij onbekommerd aan de zorgen van Mej. Havius - Baers kon overlaten, nam hij dwalend door de paden van zijn landgoed, of buiten de palen van zijn eigen gebied, in de duinen, dikwels een ‘voorlezer’ bij zich, - waarschijnlik de studerende zoon van de huishoudster, - die, bekend met vele talen, hem de tekst voorlas, waaraan de bespiegelende wandelaar zijn contemplaties wenste vast te knopen. Cats las, zo hij niet zijn Antieken of de Heilige Schrift nam, bij voorkeur piëtistiese theologie van Engelsen huize. Hij zocht de stille vrede, die het doordringen in de openbaringen van Gods wijsheid en het opgaan van zijn tijdelik wezen en van de tijdelike vormen in de Eeuwige dingen, hem verlenen moest. De reële woorden, werden, weerspiegeld in het Eternum, geestelike waarheden. Zijn eigen aards bestaan kreeg voor hem eerst zin en wijding, wanneer hij het mocht beschouwen als een door weemoedig licht beschenen arena, waar de laatste strijd tussen vlees en geest was uitgekampt. Ten slotte liep hij, deze wereld afstervend, door een galerij van emblemen. Het dier, de boom, de schelp, de haspel, ze waren wel dingen op zich zelf, en droegen in zich wel de kenmerken en de bestemming tot instandhouding van 's mensen materieel bestaan en bedrijf, - doch ze leerden ook des Scheppers wijze bedoelingen. De bloemen en kruiden, waarop zijn voeten wandelen, wijzen, verflensend, hem op zijn sterfelijkheid; de vriendelike hemellichten, boven de vallende avend, wenken hem naar de verhoogde heerlikheid - Zuigt de klimop niet, eeuwiggroenend, haar spaarzaam voedsel uit de vervallen muren?Ga naar voetnoot1) De wandelaar staat stil en peinst: aanzie het wonder, hoe iemand, in een klein bestaan, zich handhaaft in een blijvende jeugd. - De perziken en abrikozen wachten de Mei niet af, maar bloeien voorbarig; de | |
[pagina 99]
| |
tragere vruchtensoorten ontgaan de nachtvorsten en zien zich met ooft beladen: haastige spoed misleidt, rijp beraad strekt tot een zekere gang. - De popel met het losse hout, schiet haastig in hogen top; de eik en de olijf wringen zich moeizaam omhoog, doch drijven een vaste kern: ziedaar de vroegrijpe voosheid tegenover de stevig dijende duurzaamheid. - Ook is de Natuur een tuchtmeester. Zij vraagt het snoeimes in de ranken en takken, zo ze de dankbare kweker met edele vruchten op een krachtig gewortelde stam wil belonen; ze eist het wieden van 't onkruid, zo ze ruimte van koren wil geven. Op de wilde stam gedoogt ze de gekweekte ent, opdat de vaders worden vermaand op de wilde aard van hun zoons te letten; aan de wingerd gehengt ze de steun van een vaste stok: zwakke prinsen mogen zich sterken door een verbond met machtiger vorsten! - Zie de nederige struiken ruimte geven aan de overzwevende kruinen der hoge gewassen: een zot is hij, die een aarden pot zijnde, niet voor het gedreven ploegijzer wijkt. - Het bloemrijk gras valt krachteloos onder de zeis, de trotse tronk slaat neer voor de storm: schoonheid en eeuwen van kracht zijgen voor één ademtocht neer. - Moeten hart en tong niet één zijn, en nimmer vreemd aan elkaar? God schiep de perzikboom, en maakte het blad tot een tong, terwijl hij de vrucht de hart-vorm gaf. ‘Wat dient er meer gezeid?’ Alles wat uit zaden opwaarts streefde, hing vol geestelike vruchten. ‘Kale zandgronden’ waren door noeste vlijt herschapen in ‘lommerrijke oorden’, waar 't loof den appel dekte. De kikker, zo kaal als hij is, springt vergenoegd, en voelt zich thuis op 't droog en in 't diep; de huisjesslak, die eet van 't geurigste kruid, en leeft van de heerlikste dauw, schuifelend geniet van het vogelengezang en vol voorzorg zich afsluit voor 't naderend gevaar, wordt door de dood, die zich overal toegang verschaft, bezocht; de mol, meester in de kunst om zich op zijn aardse wegen voedsel en veiligheid te bezorgen, doch blind voor wat hem van de hemel genaken kan, wordt door de havik verrast; de stekende bij verliest met het wapen van haar wraakgierigheid het leven; de vink kan, zolang hij met zijn aards gezicht is begiftigd, niet zingen, doch als het zinnelik orgaan is uitgeblust, stijgt zijn stem, bij een verinnerlikt oog, uit een dieper hart.... Zo wandelende, merkt onze beschouwer al de openbaringen der natuur in de verschijnselen van het dieren- en plantenleven op, verbindt ze met | |
[pagina 100]
| |
wat hem als kennis overgeleverd is, en verklaart ze met overdraging op menselike neigingen en menselike verplichtingen. Een schat van kennis ligt er in deze regelen, en niet ten onrechte raadpleegt de folklorist de bladzijden van Cats' lijvige boeke om - en niet alleen uit het gebied van de kennis der natuur - uitspraken aan te halen, tot staving van wat elders aan eigenaardig plaatselike gebruiken of aan uit vroeger eeuwen dagtekenende volkswetenschap werd opgemerkt. Doch wij zouden de algehele voorstelling van Cats tekort doen, wanneer wij niet vooral de klemtoon legden op die verschijnselen, welke de bespiegelende wandelaar gedachtig maakten aan zijn ‘Eeuwig Hof’. Nooit genoeg toch wijzen hem de tekenen op zijn naderende dood. Geen tak kan kraken, geen bijl kan blinken, geen noot kan druipen, of hij neemt deze vingerwijzingen, als bewijzen van een bestelling van boven, deemoedig en dankbaar aan. Nooit lang genoeg kan de opzettelike voorbereiding zijn voor het onthaal van de ‘Vriend’, die heimelik komt. Zo draagt hij dan het doodshoofd bij zich, zet het in de samenzitting naast zijn schalen en glazen. Hij eerst bezorgd, wanneer hij de aanwezendheid er van niet beseft. Welkom is hem het spiegelglas, dat hem het grijzen van zijn haren en het rimpelen van zijn slapen vertoont. Gezegend iemands opmerkzaamheid, die rekening houdt met het langzaam verduisteren van uw ogen en het duizelen van uw oor. Zoudt niet letten op de minder geregelde werkzaamheid van uw hart, op de langzaam toenemende storingen in uw edele delen; dat lever verdroogt, uw nieren verschrompelen, de lozing moeielik wordt, het knielid verstijft? Hoort, de stemmen roepen om u en boven u: ‘Uw weg is het pad des doods!’ Dan prijst ge toch immers des Heren goedheid, die u, voor hij u uit het ijdele leven voert om u in 't vreedzaam graf neer te drukken, op duide overtuigende wijze de broosheid van het leven heeft getoond! Heeft God niet zijn meesters, die u onmerkbaar ter schole leid Meesters in de stad, meesters in het woud, meesters overal! het dorre zijn ze, en in het groen. Het ploegen, het mesten, spitten, het poten en planten, het jagen, het vissen, ieder bed iedere opkomst en groei, ieders eigenaardige leefwijze, de enkele daad, het minste gebeuren, het leert, ieder voor zich, het leven zelf, in zijn wisselingen, in 's mensen opstaan en struikeling begin en einde.... Maar al dat onderwijs wordt bij Cats schouwe | |
[pagina 101]
| |
omdat zijn mensen tiepen worden en de tiepen de algemeenheden dragen, zoals ze zijn en altijd geweest zijn. Vandaar die breedheid, die wijde clementie, die evenwichtig gehouden wereld van 't ganse universum, waarin als in een zee van oneindig milde reiniging de afzonderlike overtredingen van de enkele individuën onmerkbaar zijn opgelost. Zo is dan het boek van Cats een kalm en uitgestrekt watervlak, effen en strak, duizelend schier door zijn eindeloosheid; in het uitgestrekte gezichtsveld vervloeit in één lijn al wat door spitse puntigheid zou kunnen wonden, en al wat door terughouding wantrouwen zou kunnen wekken; hier spreekt geen tijd, en geen geslacht; hier spreekt de mens in zijn menselikheid, die is van alle tijden, maar als Christen levende in het besef van zijn onherroepelike tijdelikheid in de voorhof van een even onlochenbare Eeuwigheid.
Hoe Zorgvliet er heeft uitgezien, valt uit Cats' beschrijving niet nauwkeurig op te maken. Het is er ruim en mooi; er zijn vele lanen en parken; er zijn priëelen en stille zitjes; merkwaardig moet er geweest zijn een grot, met allerlei schelpwerk, waartoe alle werelden hun bijdragen hadden geleverd, versierd; er was een grote vijver, waarheen een duinbeek haar water afvoerde, en waarop 's winters, in de luwte der bomen, de gasten zich vermaakten met schaatsenrijden, en zomers, onder 't lommer, kon worden gebaad, waarbij in 't helder water de karpers konden worden gegrepen. In de duinen, - de terreinen die het landgoed onmiddellik ompaalden, - hadden, ondanks het aan anderen verpachte jachtrecht, de ‘vrienden’ vrijheid van stropen; de zee beviste men van 't strand af met netten, door een paard getrokken, of raapte in de zwinden bij laag water, schol, pieterman en een zeldzame zalm. Voor de huisorde geeft de bewoner van Zorgvliet een dagverdeling. Zondags, en half de week, wordt er kerk gehouden; daarvoor komt een dominee; de kerkbeurten in Den Haag te bezoeken beviel hem niet langer, en 't Avondmaal gebruikt hij te Scheveningen of te Rijswijk. De heer Cats gaat zelf 's morgens en 's avonds zijn huispersoneel voor in gebed. Weten we door hem de leefregel, de regelen welke gevolgd zijn bij de aanleg van zijn buiten, laat hij ons slechts gissen. Trouwens, het zou zeer de vraag zijn, of hij voor een geregelde objectieve detailbeschrijving wel de man is. Hij zou, naar alle waarschijnlijkheid, zich zelf afleiden. Het ding zelf zou zich, bij enige ernstige beschouwing, van zelf | |
[pagina 102]
| |
omhullen met symbolen. We zouden veel meer van het Onzienlijke horen, dan het zichtbare overzien. Zo zou hij - want leergraag zou hij zich zeker tonen, - bij 't aanvangen van zijn welwillende poging, bij het eerste het beste rechtslopende tuinpad, in de verzoeking komen, om ons voor te bereiden op ‘onze verre levensweg.’ Bij de eerstaanwezige drie- of viersprong zou hij de ernst en de moeilikheden hebben overwogen bij het bepalen van een beroepskeus, en 't zoeken van een levensgezellin; bij een waterval een rustieke bank, een naald, of welk ander steunpunt ook, dat eer splitsing der wegen of een verdeling van groepen argumenteert zou hij de paden en partijen hun beloop hebben gelaten, en ze als levensbeelden van een eeuwige beweging of van een eeuwige rust hebben vergeestelikt. Hij zou voor al zijn medewandelaars en voor de levenslustige meisjes niet het minst, immer doodkister hebben getimmerd en dit als het zegenrijkste werk hebben beschouwd. Het bellen van zijn ‘Memento’ zou het verstaan van het meest zakelike woord ondoenlijk hebben gemaakt, en niet onmogelik ware het geweest, dat een enkele wandelaar, in plaats van zich veilig te gevoelen tussen de rustige lijnen van een massieve tuin-architectuur, zich kon wanen te bevinden in troosteloze woes tijnen met onvindbare wegen en vertwijfeling wekkende verschieten Hij zou verzet hebben aangetekend tegen een betiteling, die he buiten van zulk een gastheer met de idylliese naam van Zorgvlie had gedoopt. Hij zou bij 't staken van de wandeling, bij zich zel hebben overwogen, of deze man, anagoreet in zijn hart, zelfs in het schoonste wandelpark, roepende bij nacht en avond: ‘Dood waar is uw prikkel’? zo straks kon aanzitten, en vrede kon vinden bij de wereldse zijde van zijn noodwendig aards bestaan! ‘Waar zou hij eindigen te vragen - ‘is bij deze strijder de rust der ziel te halen? Is ze te vinden in zijn overwinning op de vijand, of ‘heeft hij, in radeloosheid, de strijd opgegeven, en als een laatst toevlucht, ter volledige overgave zich geworpen in de armen van ‘de Vreselike....?’ Wijsgerig peinzende, betreedt hij de spijskamer. De weelderig beladen tafel laat zelfs geen ruimte over voor de grijnzende kaken van 't doodshoofd.... | |
[pagina 103]
| |
Geleerde Westerbaen,
Ons huyselijck bedrijf, ons bloem en keucken hoff
Syn van gelijcken aert en van gelijcke stoff:
Ons taefels syn verzien op velerhande wijze,
Met voor-kost, fruyt, gebraedt, al ongekochte spijze.
...................
Wij hebben boven dat verscheyde confituren
Die, met een kleynen tijd, moet jaeren kunnen duren,
In vougen (schoon men krygt een vrient of buytengast)
Men op geen Frans gewas of Spaensche fruyten past.
....................
God zy voor eeuwigh danck:
Er valt niets tegen te zeggen, om aan de hand van Cats, de parallel verder uit te werken. Westerbaen en Cats hebben zich, de een wat later, de ander wat vroeger, een eigen huis gebouwd in een wildernis, die van meet af geheel ontgonnen moest worden. Op Ockenburgh, een half kwartier buiten Loosduinen, had men een deel drassig veengrond gedempt met afgegraven duinzand, een eenvoudige en voor de hand liggende wijze van grondverbetering, zoals ze langs de binnenduinen van Holland meermalen is toegepast; op Zorgvliet is waarschijnlik meer in de richting gewerkt van een humusvorming door middel van boskultuur. In elk geval moest de noeste vlijt bewerken, wat elders de bodem met eigen fonds en door eigen krachten vermag. De omtrek, en vooral de de Westzijde van Westerbaens buitengoed werd beplant met dicht geboomte, dat op zijn beurt beluwd werd door de buitenste duinenrij. De buitenwacht werd gevormd door abelen, die vast op hun wortels en rijzig van stam een dichte beplanting toelaten, en dicht aaneengesloten, een bosmuur vormen tegen de eerste windstoten. Daartussen groeide het, met het sobere genoegen nemende, elzenhout. Daarbinnen waren nu aanlagen mogelik van in lanen en dreven verdeelde linden, essen en esdoorn-komplexen, die fraaie partijen en lommerrijke wegen maakten en de landekonoom een zoet winstje verschaften. Het rooien van de weliger houtsoorten gaf bovendien aan de langzaam groeiende eiken gelegenheid, om op de jongere aanplanting de voorhand te krijgen en statigheid en eerwaardigheid aan de plaats te geven. De boomgaard gaf allerlei fruiten; leibomen bekleedden de muren en heiningen, kassen zorgden voor meloenen en druiven. Beide landheren, zowel op Zorgvliet als op Ockenburg, waren tevens | |
[pagina 104]
| |
boeren, in zoverre ze schapen hielden; Westerbaen fokte nog koeien, Cats hield een bijenstal, beide onderhielden stalpaarden. Ook liefhebberden ze gaarne in de tuin; Cats werkt zich nu en dan in 't zweet, en zoekt de vuurhaard op, om zich tegen mogelike gevolgen te vrijwaren: vooral hing beider hart aan de voorjaarswerkzaamheden, die als 't oculeren, het stekken, enten en afleggen, - waarbij ze een ongewone kennis van zaken tonen, - het produktief vermogen van hun bezittingen in de hand werken. Hoe beseffen deze mannen, dat het natuurleven het vernuft spitst en de geestelijke behoeften tegemoet komt! Dan ook de pen rust niet, en de zwijgende vrienden, geschaard op het boekenrek, zijn binnen altijd welkom. Cats genoot bij voorkeur zijn godgeleerden; Westerbaen, wellicht juridies ongevormd, en over 't algemeen minder belezen, hield zijn zinnen open voor alle mogelike wetenschappen; beide vermeien zich, schrijvende, gaarne op eroties gebied. Westerbaen, eveneens te dier tijde weduwnaar, zegt het ronduit: ‘alevel wil men er nog wel eens over praten’; en zo Cats het zo ernstig mogelik en in elk geval binnen het kader van zijn paedagogiese levenslessen doet, uit Westerbaen zich meer in een snaakse zin, met dien verstande, dat in zijn Mengeldichten, waar hij zich vrijer en buiten het raamwerk van zijn leerdicht bewegen kan, hij in zijn anekdotisme de drastiese ondersfeer nadert. Trouwens, de Venusdienst is door onze schrijvende vaderen op allerlei wijzen bepunt. Ook in beperkter, en letterlike zin, was, meer dan de Syndicus, de heer van Brandwijk, een liefhebber van de jacht. In zijn beschrijving van Ockenburg is het verrassen van wat er aan wild in de duinen en beemden van 't Westland schuilt, met zoveel voorliefde, volledigheid en nauwkeurigheid geschilderd, dat men niet dan de tekenaar kan prijzen, die de gravure van het landgoed, welk prentje de uitgaaf van 1672 (Dl. I) versiert, op de maagdelike voorgrond van de buitenplaats, met een volledige jachtstoet, met honden, paarden en drijvers, heeft gestoffeerd. Zo vertoond, zijn de duinen rondom Ockenburgh merendeels bezocht geweest door Haagse en Prinselike gezelschappen, of ook wel heeft de heer van Brandwijk zich onder zulk een stoet bevonden, wanneer hij expresselik door de dijkgraaf van Delfland op een alles-opruimende klopjacht werd geïnviteerd. Doch uitteraard meed hij dergelijke cavalcades, en volgde bij voorkeur een andere | |
[pagina 105]
| |
manier. 't Verboden vlees maakt de fijnste jacht. Zijn Edele ging het liefst te werk als een geroutineerd stroper. Ook voelde 't geweten zich ruim. De jacht in 't Westland, tot 1650 een vrijdom van de Oranjes, werd in 's Prinsen sterfjaar bij Plakkaat voor de Ridderschap vrij verklaard, en voortaan kon ieder adellike liefhebber uit de duinen tien stuks konijnen meebrengen.Ga naar voetnoot1) Doch dit getal was door de Houtvesterij onmogelik te kontroleren; en wie er de duinwachter vijftien voortelde, kon zich verontschuldigen met te beweren, dat hij er de vorige week slechts een vijftal had kunnen machtig worden. Op deze wijze kreeg Westerbaen zijn hondevoer ruim met bont betaald. Immers men mocht jagen ‘haar op haar en veer op veer.’ Dit sluipen langs en door de duinen gaf aan een fijnproever veel meer vermaak dan de grote bloedjachten, onder getjolk en horengetoeter van de Nassause prinsen. Onder Maurits, de koning en koningin van Bohemen ‘Die leerden 't Ongeval ontrijden achter 't wild | Dat met syn ongemack der Prinsen zorgen stilt’; en vooral onder Willem II, een onvervalste Oranje - ‘.... geen gras en wies daer hij met paerde-voeten | Door bergh en daelen liep, als Pyrrhus hoog van moed’ hadden de ‘Clingen’ geschitterd van goud en zilver, weergalmd van de horens en trompetten, geechood op het ‘deurslaen’Ga naar voetnoot2) en tjolken van de drijvers, onder wie zich de geweldige Herry onderscheidde, de weiman van 't Koninklik echtpaar voornoemd, die tuinen noch heggen ontzag en met zijn machtige stem de honden tot het uiterste wist te drijven. Maar de Winterkoning overleed in 1632; Elisabeth, de ‘Semiramis’ onder haar geslacht, werd door andere rampen geteisterd, en ten slotte werd ook de hartstochtelike Oranje-telg door de pijl des doods geveld. Dit alles gebeurde, terwijl Westerbaen aan de binnenkant van Loosduinen woonde. Ondertussen had hij in 1648, zijn vrouw verloren, en is hij van 't buitengoed Westescamp verhuisd naar 't door hem zelf aangelegde Ockenburg, vlak bij de duinen. Met de gunst van het vrije jachtrecht is in hem tegelijk de rechte sportman wakker geworden, en legt hij zich toe op de finesses. Hij krijgt nu min of meer de maling aan de | |
[pagina 106]
| |
Opperhoutvester Heenvliet, mitsgaders aan diens substituut Sas en al de MeesterknapenGa naar voetnoot1) van Holland. De kant uit van Honsholredijk, waar de Warandemeesters het dictio venatus van 't privaatdomein handhaven, heeft hij niet te maken. Honderd pas van zijn omtuining ligt het verlokkelik terrein. Het heeft gedauwd. Een goed vrijbuiter weet, dat het konijn in de vroege morgen uit zijn vochtig leger omhoog trekt, om in 't zand zijn natte pels te drogen. In die zalige koestering zijn de beestjes traag en zelfs met een knuppel te vangen. Vóor de dagelikse sportwereld, uit Den Haag of van elders, ter plaatse is, heeft Brandwijks honden de lampreitjes verschalkt. Eerste bedrijf. Een andere keer is de voornacht te droog geweest; dan zijn de beestjes al vroeg de geesten opgetrokken en hebben zich daar in de nanacht dik gegeten. Vóór 't scheiden van de duisternis trekken ze weer in hun holen terug. De onbedrevene, die vroeg op 't pad is gegaan in de veronderstelling, dat met het krieken van den dag 't konijn zich in de ochtendzon zal vermeien, vindt niets en keert platzak huiswaarts. De ‘meyer van het duin’ lacht in zijn vuistje. Maar onze ingewijde in Diana's geheimen laat de jagers, die hem wellicht in de weg zouden staan, eerst aftrekken, en heeft, geduldig wachtende, één uur voor zonsopgang zijn slag geslagen. Hij heeft het goedje namelik op zijn hongerige tocht naar 't binnenland waargenomen en vangt zijn aandeel, waar de anderen ‘spaens’ staan. Beter nog, tracht hij ons te verduideliken, is 't voor hem, als het weer zoel is en er donder aan de lucht hangt. Dan onderschept hij gemakkelijk de beestjes, die met de eerste regenvlaag zich naar de holen reppen, maar als ze de honden zien, als stenen blijven liggen. Daarentegen blijven ze, eenmaal veilig in hun gaten, als de buien dagen duren, geduldig vasten, om met het scheuren van de lucht, nu hongerig, zich ver van hun holen te wagen. Maar dit weten de Hagenaars ook, en komen bij tientallen elkaar de loef afsteken. Doch de Ockenburger is de eerste, en tevens de laatste. Vlak bij zijn huis, heeft hij niets van 't nachtelik donker te vrezen, waar anderen in de schemer, om 't goede pad te kunnen houden, moeten inrukken. En zulk een kwartiertje komt altijd te pas. Verboden jachttijd? Wie kan ook altijd zien, of achter de duinen de zon al weg is!... | |
[pagina 107]
| |
Die eerst te bongaert raeckt die pluckt de rijpste peeren;
Eerst maelt hij, die eerst komt, en best geluckt het keeren
Wanneer men maeckt by tijds te wezen op de brugh.
Elk grijp de kans van voor, men heeft niet aen de rugh.
In de taal van zijn vaders bedrijf, - Westerbaen was een touwslagerszoon, - zou men zulk een jachtpraktijk ‘lijntrekken’ kunnen noemen. Doch 't is de hartstocht niet alleen, die iemand ‘rücksichtlos’ maakt. Wettelike voorschriften worden het eerst gedwarsboomd door degenen tegen wie ze gericht zijn. Doch wringt de zwakkere zich in bochten tegenover de strakke lijn van het recht, de sterkere trapt er op en toont de wereld zijn vrijpostige voet. - Het spel gaat door. Het Westland was verbazend rijk aan klein wild en gevogelte. Er was schier geen soort, waartegen de vindingrijkheid van de mens niet haar lagen lei. Met bevreemding horen we reeds, hoe de ‘Grooten’, om met de adellike genoegens te beginnen, naast het africhten van valken om in de hogere luchtlagen de reiger te winnen, zich tevens blijken toegelegd te hebben op het vangen van eksters, die met groot geluid, en geweld van polsen en stokken uit het houtgewas werden verdreven, en eer ze zich ergens in 't gewas opnieuw in veiligheid konden stellen, snel als de wind door tijdig van de huif gelichte haviken werden afgemaakt, terwijl ook kraaien door 't gekras van afgerichte uilen op de vlakte werden gelokt. Doch ook de vogelaar van beroep werkt hier met een gamma van listen; en met warmte en kennis van zaken wijst de Ockenburger heer op de zo noodwendige voorzichtigheid; waarmee de knippen, de strikken, de slagnetten en de tierassen moeten worden gehanteerd, en met welk een behoedzaamheid op juisten tijd op de seinen met de wachtelfluitjes en de rechte spanning van de treklijnen moet worden gelet. Zoo geeft hij met een warme effusie een ganse kursus in de leeuweriken-, de lijster-, de vinken- en de snippenjacht. Ook de hazen krijgen een beurt; de hazewinden en de beschutter gaan met de onvermoeide landheer de binnenlanden in. De winter komt, en brengt nieuwe vermaken. Een zekere ekonomie zorgt voor de duurzaamheid van elk periodiek terugkerend genot: de jonge voedsters onder de konijnen worden met gekorte oren vrijgelaten; de oudere wijfjes-patrijzen laat men vliegen, of wel ze worden gevoederd, dikwels met een haantje er bij, om 't jonge gebroed te leren eten. Zo blijft met de wereld indirekt het vermaak, dat ze geeft, in stand. Aan de andere kant ziet onze landheer er niet | |
[pagina 108]
| |
tegen op, tegen een verlenging van zijn stroopjachten; het sluiten van 't seizoen op Maria Lichtmis deert hem niet,Ga naar voetnoot1) de in de herfst ontkomen hazen, die zich krachtig hebben gevoederd worden, bij sneeuwval, onder gewijzigde omstandigheden en in nieuwe schuil- en vluchtplaatsen, vervolgd of ingerekend: een bekoring te groter bij een zeldzamer wintersport. De bedreiging met extraboeten maakt dergelijke verrassingen tot een dubbelgebeid genoegen. Na dit alles wordt er nog een rage gehouden onder de meeuwen, die met de Noordwesterstorm in dichte drommen op het strand komen aanwaaien; zo het niet is om het vlees, dan zijn de veren nog wel een schot uit 't jachtroer waard. Waarom niet? So werdt' er wel een bruydt getrouwt om fraaye kleeren;
So werd de deugGa naar voetnoot2) gesocht, niet om haer vleesch of bloed,
Niet om haer slechte vel, maer om haer geld en goed.
Al heet sy Tryn of Truy, men soentse voor Fransyn;
Ick meen de Rentebrief daer segelen aen zyn.
Het doet er niet toe, dat de divagatie, met meer dan Catsiaanse geest, de Catsiaanse kant uitgaat. Want het jachtvermaak geeft meer, hier en elders, paralellen. Er worden wijze lessen aan verbonden. De bruid waarom te dansen valt, is de gelegerde haas, de te knippen vink, het doet er niet toe. Niet te snel, maar ook niet te lang, is des vrijers en vrijsters les. Kijk uit en laat de liefde berekenend leiden door het verstand. - Ontzie geen moeite, maar volg het wild op de voet, - Toon het vooral, dat het uw aandacht niet ontgaat. - Koketteer met uw attenties, blijf nu eens korter, dan weer langer in haar nabijheid; merk haar op, of merk haar niet op, maar vertoon u in haar bijzijn. In een opmerkelik belangwekkende vrije vervolging, door en door Haags en Hollands, van Ovidius' Ars Amandi geeft hij zijn summarium van verstandelike vrijers-wenken. Hij is er Cats, totaal Cats, maar opener, vlugger, ondeugender. Ook in zijn overige werken wint hij het ver in gevatheid en levendigheid. Even gemakkelik van zegging, nooit om het rijmwoord verlegen, rijk in zijn, soms archaïsties vocabulair, laat hij Cats, die nooit sprongen zal maken, en uiterst geleidelik, de kinderlike trant niet verwerpend, zich nooit zal overhaasten of zijn lezers voor een verrassing zal stellen, ver | |
[pagina 109]
| |
genoeg achter zich, en vaardig in blik en in woord, snijdt hij dikwels abrupt z'n les of vermaning af, om onmiddellik vast op zijn terrein te staan en de draad van zijn eerste betoog weer op te vatten. Ook verzoent hij, met al zijn neiging tot 't equivoque, zo hij maar wil, de pointe van zijn schuinigheid met de geest van zijn woordenspel. Zijn bruiloftsverzen zijn gewaagder dan ze ooit iemand schreef; men houdt letterlik zijn hart vast, waar hij, - ook alweer in een dubbele zin van zijn woorden - het slotstuk afsteekt. De taveerne, waar hij het liefste tapt, is ‘In de Nagtegaal’. Hij toont zich in z'n papieren ‘Mengelwerk’ een echte grappenmaker, in tegenstelling met Cats, die in zijn ellenlange gedichten de reële dingen als een hem bezwarend allodium van zich afschuift, om het in zijn eenzaamheid als een tijdelik leen terug te ontvangen. Terwijl Cats zich uitweidt in illustraties van zijn gegeven of nog te geven lessen, laat Westerbaen zijn schema los, om zich bij tijd en wijle te vermaken met de wezenlikheden rondom hem, met zijn jagers en boeren, zijn vroolijke gasten, jonge logéés, Haagse vrinden, en zijn huisbezoek. Zelden vinden we bij onze dichters zo onmiddellik het Hollandse leven: hij nijpt tussen zijn vingers de Hollandse klei, proeft met zijn tong zijn eigen-gewonnen Hollandse boter, perst zijn zware jagerslaarzen door de Hollandse veenbank, nijpt zijn ogen dicht voor de door Hollandse wolkenbanken goudstralende zon. Ockenburg brengt ons een schilderij, een landschap uit de eerste en rijkste hand. Hoe veel 17de eeuwers, mannen van destijds gevierde kunst, hebben hun land niet gezien onder prismahoeken, of als spiegel-reflecten! Wat is Vondels Leeuwendaal geen gekunsteld boeren-Arkadie met op theaters reiende herdersgroepen, wat is Jan Vos' Kommerrust niet een in nevelen wegdoezelend produkt van met in strijd of bondschap tredende verpersoonlikte, en immerdoor orerende natuurkrachten!
(Wordt vervolgd). |
|