| |
| |
| |
Buitenlandsche literatuur
Colette Willy. La paix chez les bêtes. G. Crès. Paris 1916.
Ik geloof dat nog velen zich van deze uitnemende schrijfster eene verkeerde voorstelling maken. Hare vier romans over Claudine, die naast vele oppervlakkige en kleurlooze hoofdstukken voortreffelijke bladzijden bevatten, behooren tot de meest gelezen boeken, en hebben er wellicht veel toe bijgedragen om haar de reputatie te geven eener talentvolle, maar lichtzinnige en eenigszins perverse schrijfster. Zoo blijft de meest interessante zijde van haar merkwaardig talent in de schaduw. Dit talent komt niet zoo sterk tot uiting in hare romans dan wel in hare kleine schetsen. Het zijn trouwens deze die hare romans, niettegenstaande hun zwakken bouw en weinig diepte, eene groote aantrekkelijkheid verleenen, zoodat men die werken - en dit geldt zoowel voor de serie van Claudine als voor l'Ingénue libertine, La Vagabonde en l'Entrave - met groot genoegen leest om de delicate scènes die er in verwerkt worden. Maar romans in den eigenlijken zin zijn deze werken allerminst. Zij zijn hoogstens min of meer waarschijnlijke autobiographische bijzonderheden van eene echte vrouwelijke psychologie, die eene groote bekoorlijkheid hebben door hunne spontane natuurlijkheid en door den levendigen, gevoeligen stijl.
Geheel de literaire persoonlijkheid van Colette Willy wordt volmaakt weergegeven in haar meesterwerk Sept dialogues des bêtes; men vindt deze ook terug in Les vrilles de la vigne, L'envers du Music-hall en in haar laatste boek La paix chez les bêtes. Van alle schrijvende vrouwen is zij de meest vrouwelijke, zonder één dier hinderlijke hoedanigheden of gebreken, die den literairen arbeid van dames zoo ongenietbaar maken. Voor haar is het schrijven niet ‘een hoog ideaal’ noch ‘eene heilige taak’ maar eene behoefte en een genot; zij schrijft met groote vreugde, uit een soort van geestelijke coquetterie, zooals zij zich tooien zou met een mooi kleed of een mooien hoed om hare vrouwelijke bevalligheid te verhoogen. Elke pose is haar vreemd en alle sentimentaliteit. Bovendien weet zij wat humor is; en dat alleen onderscheidt haar zoo gunstig van alle literaire dames. Nog is het waar wat de fijngevoelige dichter Francis Jammes
| |
| |
schreef in de voorrede van haar eerste boek: ‘Mme Colette Willy se lève aujourd, hui sur le monde des Lettres comme la poétesse - enfin! - qui, du bout de sa bottine, envoie rouler du haut en bas du Parnasse toutes les muses fardées, laurées, cothurnées et lyrées...’
Hoe dicht staat zij bij de natuur met hare kinderlijke, vrouwelijke ziel. In deze wereldsche dame uit het mondaine Parijs leeft nog de beminnelijke eenvoud van den mensch uit den oertijd, voor wien het bonte leven der dieren, insekten en bloemen geen geheimen had. Wanneer de luie angorakat haar statige kop tegen haar aanwrijft, of de kleine bull-dog haar met zijn ronde kikker-oogen aankijkt, dan weet zij wat zij zeggen willen, en aan ons, beschaafde literaire menschen der XXe eeuw, wil zij het schoone geheim wel meedeelen dat door onze beschaving ging verloren. Meent gij dat dit onbelangrijk is en denkt gij: ‘homo sum’... Ja; maar zoo groot is haar talent, zoo scherp haar oog, dat aan het einde van het boek waarin alleen over dieren wordt verhaald, de lezer bekennen moet dat zijn blik zooveel dieper is geworden, niet alleen op de verborgen wereld die hem werd ontsluierd, maar ook op de menschheid, waarover in die bladzijden haast niet wordt gesproken.
| |
Jacques-Emile Blanche. Cahiers d'un artiste. I, II, III. Emile-Paul frères. Paris 1915, 1916, 1917.
Het meerendeel der oorlogsdagboeken, die in deze tijden de literatuur teisteren, zijn geheel waardeloos, niet slechts door het gemis aan talent, maar door de kleine dosis menschelijke eerlijkheid waarmee zij geschreven zijn.
Een ander deel, dat de geschiedkundige waarde heeft eener rechtzinnige getuigenis, dringt niet tot ons door of laat ons onverschillig, omdat wij zelf getuigen zijn van het ineenstorten eener oude wereld. Er bestaat nog een derde soort dagboeken: de bladzijden geschreven door de helderziende kunstenaars met hunne scherpzinnige opmerkingsgaven en edelmoedige gevoelens, die herleven doen wat voor ongeoefende oogen onzichtbaar bleef en die achter de oppervlakkigheid der dagelijksche gebeurtenissen naar de ziel grijpen van een volk en van een tijd.
Zulk een kunstenaar is ongetwijfeld Jacques-Emile Blanche. Hij is een zeer delicate kunstschilder wiens werk evenzeer beïnvloed werd door de groote fransche impressionnisten als door de aristocratische fijnheid der engelsche kunst; meer dan door kleurenpracht en origineele teekening kenmerkt zich zijn schildersarbeid door geestelijke teerheid en sensuëele verfijning. Dezelfde eigenschappen vindt terug in zijne kritische studies over Fantin-Latour, Forain, Whistler, Beardsley, Manet. Hij behoort tot die generatie van kunstenaars die zich met hart en ziel aan den cultus
| |
| |
der schoonheid wijdden, en wier menschelijkheid daarbij wel eens ging te loor. Voor dezen, wier jeugd nog getuige was geweest van de catastroof van 1870, was de huidige oorlog een ontzettende slag. Maar hij had toch het gelukkige gevolg, dat hij de beste dezer buiten allen tijd en werkelijkheíd levende kunstenaars weer nader bracht tot het hart van hun volk.
Zoo ging het ook J.-E. Blanche. Hij kon niet onverschillig blijven tegenover het ontzaggelijk gebeuren, en voelt zich genoopt zijn gedachten en gewaarwordingen te uiten. Onmiddelijk treedt een nieuwe geestes- en gemoedstoestand bij hem in: wat in den zorgeloozen tijd van den vrede voor den hooghartigen artiest onbegrijpelijk en ongenietbaar was vervult hem nu met liefdevolle bewondering. Een nieuw leven wordt hem geopenbaard. Er zijn weinig mooiere en diepere bladzijden over den oorlog geschreven als de eerste van dit dagboek, waarin de schrijver, die vóór het uitbreken van den oorlog toevallig in Duitschland vertoefde, zijn angst beschrijft en sombere voorgevoelens bij het zien der militaire toebereidselen. En de tragiek der eerste oorlogsdagen siddert in zijn eenvoudig maar sterk en genuanceerd proza. Met de sobere beschrijving van wat in zijne onmiddellijke omgeving gebeurt geeft hij het beeld van de ziel van het fransche volk in die vreeselijke dagen. En hoe handig en natuurlijk tevens weet hij zijn eigen ontroeringen tusschen die huiselijke tafereelen te schikken zonder dat zijn persoon al te zeer op den voorgrond treedt! Tal van scherpzinnige opmerkingen over literaire en plastische kunst, allerlei fijne waarheden en pittoreske beelden vindt men op talrijke bladzijden van die schijnbaar nonchalante maar zoo mooi gestyleerde boeken. Zoo b.v. dit typisch oordeel over Barrès: ‘le romantique a éteint ses fièvres vénitiennes avec l'amer quinine de cette Lorraine.’
Het is wel zeer merkwaardig - en dit geeft de beste hoop voor de literaire en plastische kunst van na den oorlog - hoe deze oudere kunstenaar, die zijne droomen zag ineenstorten, zich niet overwonnen geeft, maar, om nieuwen moed te putten, zijn luistrend oor legt aan het onstuimige hart van zijn volk.
| |
François Porché. L'arrêt sur la Marne; Le poème de la tranchée. Editions de la Nouvelle Revue française, Paris 1916.
Boeken als deze noemt men gewoonlijk oorlogspoëzie. Niet alleen om aan te toonen dat de oorlog het onderwerp dezer gedichten vormt, in tegenstelling tot de poëzie die in vredestijd wordt geschreven en die de liefde, de lente, de natuur bezingt, maar ook om eene zekere minachting uit te spreken, zooals met de benaming ‘gelegenheidsgedicht.’ Dit onderscheid en die minachting zijn niet te rechtvaardigen. Ik wil graag gelooven dat
| |
| |
de oorlog voor zijne beoefenaars eene minder aangename gebeurtenis is dan de liefde eener lieftallige vrouw, en een minder vreedzaam schouwspel dan het ontplooien der eerste lenteblaren; maar dat de oorlog in mindere mate het menschelijk hart zou ontroeren - en dus in wezen minder dichterlijk zou zijn - ontken ik stellig. Ten tijde van Homeros had men daaromtrent andere gedachten dan sommige verweekte moderne idealisten. En waren in dien tijd de dichters minder dichterlijk of minder gevoelig? Maar in deze zaak is ook weer de romantische sentimentaliteit - die niets anders is dan een soort rhetoriek - de vijand van het ware sentiment.
Er wordt wel eens beweerd dat goede oorlogsliteratuur niet meer tot de mogelijkheid behoort. Wanneer dit waar mocht zijn, ligt dat in elk geval niet aan den aard van het onderwerp, maar wel aan de zwakheid der dichters. Men moet toch aannemen dat de persoonlijkheid van elken dichter zich niet altijd vermag aan te passen aan een nieuwe wereld van aandoeningen. Wie daar het best toe voorbeschikt leken brengen ons soms de grootste desillusies. Men denke slechts aan Verhaeren's laatste boek, Les ailes rouges de la guerre.
Zoo waren ook - maar in tegenovergestelden zin - deze twee boekjes van François Porchée eene curieuse verrassing voor wie den eerlijken, in zichzelf gekeerden dichter kenden der vroegere bundels: A chaque jour (1907), Au loin, peut-être (1909), Humus et poussière (1911). Eenvoud, soberheid en vormvastheid zijn de bijzonderste kenmerken van de poëzie dezer nieuwe bundels. Niets is haar zoo vreemd als woordkunst, hetzij in ouderen of meer modernen vorm. Hier bemerkt men geen enkele maal dat de dichter zijn vers heeft getooid met eene mooie uitdrukking of dat hij de logische helderheid zijner beeldspraak heeft opgeofferd voor een verleidelijk rythme of een precieusen klank. Niets dan het eenvoudige gevoel en de werkelijke visie in de meest eenvoudige woorden, maar deze zoo juist gekozen, zoo direkt, zoo zwaar van waarheid, dat het vers als het ware nog trilt van de ademlooze ontroering des dichters.
De eerste bundel geeft de gewaarwordingen weer van den dichter bij het uitbreken van den oorlog en den inval in zijn land, en eindigt met eene beschrijving van den slag aan de Marne; de tweede beschrijft wat de dichter heeft gezien of gevoeld in de loopgraven: het gevecht, het afmattende waken en wachten, de eenzaamheid der ziel, de streelende herinnering aan het schoon verleden. In den eersten bundel treft ons een meer breeden opzet, zooals in die zware alexandrijnen van het voorlaatste gedicht, dat een fragment lijkt van een gemoderniseerde en meer verfijnde visie uit den besten epos-tijd van Hugo. Ook treft ons iets rustiger in den toon: b.v. in het gedicht aan Joffre, dat ons denken doet aan sommige oude balladen. Le poème de la tranchée daarentegen is heel en
| |
| |
al koorts en onrust. In korte, hartstochtelijke gedichten trekken ons de visioenen van dood en vernieling voorbij. Men voelt dat hier een stem spreekt die plots kan gedoofd worden door een een kogel of granaat. Kalm spreekt zij hare worden boven het gewoel van den strijd of in de troostelooze eenzaamheid van den nacht, kalm en plechtig, maar nooit rhetorisch. Op dezen dichter, die een zoo rijk vertegenwoordiger is der moderne fransche dichtkunst is toepasselijk wat hij van het beste deel van het fransche volk getuigt:
Son coeur que l'emphase incommode
Préfère au ton pompeux de l'ode
L'ardeur des sentiments secrets.
| |
Nieuw verschenen boeken.
Behalve een vrij groot aantal, soms zeer verdienstelijke, geschriften over den oorlog, zooals de verzamelde opstellen van Charles Maurras en Maurice Barrès, die wel de twee sterkste polemisten zijn der fransche literatuur, verschenen nog de volgende werken: Een vroom, romantisch getint en literair zeer hoogstaand verhaal van den innigen dichter Francis Jammes: Le rosaire au soleil (Paris, Mercure de France); een bundel ironische en soms teergevoelige spreuken, axioma's en gedachten van George Courteline, die Frankrijks grootste komieke tooneelschrijver is: La philosophie de la G. Courteline (Paris, E. Flammarion); van F. Carco, de scherpzinnige psycholoog der vagebonden, wiens vorige werk Jésus-la-Caille zooveel succes had, een door de censuur zeer verminkte roman uit de apachenwereld: Les innocents (Paris, E. Mignot); Le poète assassiné (Paris, Bibliothèque des curieux) van den precieusen, futuristischen schrijver Guillaume Apollinaire; Lazarine, een roman van den steeds vruchtbaarder wordenden Paul Bourget (Paris, Librairie Plon); het vierde deel, Salons et journaux (Paris, Nouvelle Librairie Nationale) van de anecdotische, vermakelijke en interessante, maar eenzijdige Souvenirs van Léon Daudet.
Jan van Nijlen.
|
|