| |
| |
| |
De man met de drie vrouwen.
Door Gabriële Violanti.
Voor André.
Het was een warme dag. De groote hemeldeuren stonden breedopen, af en toe woei een windje aan, dra weer verluwend. De zon brandde fel, de hitte gloeide en stak geweldig. Heerlijk koel was het in de schaduw der Paradijstuinen en 't hemelvolk zat genoeglijk onder de hooge boomen, lui uitgestrekt in het gras of steunend tegen een stam. De heiligen hadden hun aureool afgezet en de gouden kronen lichtten schitterflonkerend in de beweeglijke zonnevlekjes, die vielen door 't gebladerte en grillig dansten op den grond. Sommigen rookten, behagelijk leunend in een breeden armstoel en bliezen de rookwolkjes voor zich uit; anderen sliepen en het eerwaardig hoofd knikkebolde op de borst of lag rustig achterover in de zachte kussens van den stoel. Sinte Pieter zat bij de deuren onder een zonnescherm en waakte geduldig. Soms overviel hem een vakerige loomheid en geeuwde hij geweldig, maar hij hield zich goed. Eeuw na eeuw had hij zijn taak vervuld, ijverig en secuur, en kweet zich van zijn plichten met een voorbeeldige trouw. Hij was oud geworden: zijn lange, witte baard golfde aartsvaderlijk op zijn borst, en zijn vriendelijk gezicht met de onderzoekende oogen trok vol diepe rimpels. De hitte werd hem echter te machtig. Hij vocht een poosje tegen den opdringenden vaak, lang keek hij uit op het hemelpad of er soms een zieltje naar boven schreed. Niets zag hij en 't bevreemdde hem niet, want wie zou het gewaagd hebben in zoo'n weer den moeilijken tocht langs het rotsige pad te ondernemen. Gerustgesteld dommelde hij eindelijk in en sliep weldra gerust. Sonoor ronkte de ademhaling in zijn neus, zijn halfgeopende mond plooide in een vriendelijken glimlach. Zijne handen lagen op zijn buik
| |
| |
en heel zijn eerbiedwaardig wezen ademde in groote rust en kalmen zielevrede...
Het was stil in 't Paradijs. De lofzangen verklonken in de verte. Allen genoten van het middaguur en sliepen of droomden onder de schaduwkoelte, die neerschemerde uit het scherm der dichte bladeren. Alleen de Vader waakte en Zijn alziend oog pijlde in de ruimte, waar de werelden wielden en bolden, harmonisch brommend en snorrend, draaiend en keerend op hun assen; de werelden die Zijn hand eens zaaide in het Hemelveld. Hij was in gepeins verzonken. Aandachtig volgde Hij den loop der aarde en fronste de wenkbrauwen. Veel werk gaf Hem die planeet en dankbaar waren ze niet, de nietige stervelingen.. Lang keek Hij en Zijn wonderlijke oogen blikten weemoedig. Geen toorn was in Hem, maar een stil verdriet, als een goede vader, die lijdt om de zonden van zijn kinderen en ze alle vergeven heeft in 't groot erbarmen van zijn liefdevol hart. Toen keek Hij op, glimlachend om de rust die heerschte in de tuinen en Zijn hand streelde zachtekens een gouden zonnestraal. Hij kreeg Sinte Pieter in 't oog en almeteens een menschenfiguur die aanschreed op het pad, zweetend en hijgend, maar dapper opklom, eindelijk de poort bereikte, brutaalweg binnenstapte, even verbaasd rondkeek en den heiligen man op de teenen trapte. Deze bromde in zijn slaap, ontwaakte echter niet en sliep door, gerust van geweten. De zonderlinge indringer tuurde in alle richtingen, waagde zich enkele stappen vooruit, viel over de beenen der snurkende engelen. Eindelijk bemerkte hij den Vader, die hem aanzag met vragenden blik. Kordaat stapte hij op Hem toe, groette beleefd met sierlijke buiging, vroeg dan vriendelijk: ‘Pardon, Mijnheer, kunt U me soms niet zeggen hoe ik toch in den hemel kan komen? Ik loop nu al den ganschen dag en 't begint me vreeslijk te vervelen.’
‘In den hemel? Maar vriend, je bent er al.’
‘Zoo.’ In zijn stem klonk spijt. 't Was hem aan te zien dat hij het zich heel anders had voorgesteld dan het er uitzag. De Vader bemerkte het, kreeg pret in den leuken vent. Plagend vroeg Hij:
‘Waar dacht je wel te zijn, toen je hier binnenstapte?’
‘Nou, eerlijk gezegd, in een afdeeling van het Leger des Heils.’ Hij keek nog eens aandachtig rond, bromde iets van slaapkoppen en luien boel. Het zweet perelde op zijn voorhoofd, onbewust scharrelde hij naar zijn jas om er zijn zakdoek uit te krijgen, schoot toen in eenvroolijken lach om 't dwaze van zijn beweging.
| |
| |
‘Ja’, zei hij als om zich te verontschuldigen en ietwat verlegen met z'n naakt figuur, ‘'k heb me danig moeten haasten om uit die vervloekte kist te komen. Die ellendige pieren hebben waarachtig mijn kleederen opgepeuzeld en ik heb de grootste moeite gehad om mijn lichaam te redden uit de pooten en de muilen van al dat vies gebroed.’ Beiden waren ze er vroolijk om, de Vader had danig lol in den man.
‘'k Zal je helpen’, zei Hij vriendelijk en meteen schelde hij het kleermagazijn op, vroeg om een pak en beval het dadelijk te brengen.
‘Nou’, meende de vreemdeling, ‘'t is hier modern ingericht hoor. 't Begint me heusch te bevallen. En heeft U ook centrale verwarming?’
‘Ja’, antwoordde de Vader, ‘maar heel anders dan bij jullie. Wij leiden de zonnestralen in buizen en hebben nooit last van rook of lek. In den winter zul je zien hoeveel practischer het is en natuurlijk zooveel goedkooper.’
De man beaamde het, wilde nog wat zeggen, maar een auto kwam aangetoeterd, hield vlak voor hem stil. Twee mooie dames stapten uit, de witte vleugels schitterden in het zonnelicht. Hij kreeg een schok van ontroering, begreep dat die teere wezentjes engelen moesten zijn. Ze kregen voor hem een lang kleed uit de auto, pasten het aan. ‘'t Stond heel mooi’, prees hij zichzelf, ‘echt Grieksch. 'k Heb er altijd veel voor gevoeld, want’ en hij wendde zich tot de engelen, ‘U moet weten, ik dweep met de Grieken. Kent u Homerus, juffrouw?’ De aangesprokene keek hem onnoozel aan. ‘De Grieken?’ vroeg ze bedeesd, ‘wat zijn dat, Mijnheer?’ Verbaasd nam hij haar op, dacht een poosje na: ‘Ach ja,’ lachte hij goedig, ‘'t is waar ook, de Grieken wonen op den Olympos bij Zeus en Eros. Maar ik blijf liever hier,’ knipoogde hij, ‘U is werkelijk heel charmant.’
Een paar heiligen kwamen aangestapt, de hitte begon af te nemen en 't rumoer had hun slaap verstoord. Weldra vormde zich een kring om den man, die allen aandachtig opnam en spijt had geen visitekaartjes bij zich te hebben om zich maar al dadelijk aan zijn toekomstige makkers voor te stellen. Luid klonk op eens de stem van den Vader en zich richtend tot den vreemdeling, zei Hij: ‘Luister vriend. Ik vind het goed dat je gekomen bent, maar de wet eischt dat je eerst vertelt van je leven op aarde. Is het goed geweest, dan mag je blijven, anders.... zul je het Paradijs moeten verlaten.’ 's Mans gezicht betrok, daar had hij niet op gerekend! Rustig vervolgde de Vader na een poos: ‘Volg ons dus naar de rechtzaal.’
| |
| |
Allen stonden op en gingen in stoet door de tuinen en kwamen weldra aan een prachtig gebouw. Zij traden binnen, de Vader nam plaats op Zijn stoel van goud en zilver. Voor Hem bevond zich een groote weegschaal; een engel, schooner en statiger dan de andere hemelingen hield ze hoog opgeheven. Een tweede stond naast hem, een vlammend zwaard flitste veelkleurig in zijn fijne handen. Vele heiligen en engelen kwamen in de ruime zaal en zetten zich op de marmeren zetels. Opeens werd hun rij verbroken, een engel liep op den vreemdeling toe, die bedrukt voor de weegschaal stond, eenigszins nerveus afwachtend de dingen die komen gingen. Hij was in wit gewaad, en 't blonde haar golfde over zijn schouders in gouden krullen. Een tweede en een derde maal liep een engel op hem toe en de tweede was in 't blauw gehuld en bruine lokken kransten om zijn hoofd; en de derde was in rood gewaad en zwart kroesden de vlechten in zijn hals. De eerste kuste hem op het voorhoofd, de tweede kuste hem op de oogen en de derde kuste hem op den mond. Verbaasd keek hij hen aan en ze lachten hem toe, gelukkig en verheugd. Toen herkende hij de drie lichtende wezens, een groote blijheid klonk in zijn stem, toen hij hun namen noemde. En Blanche heette de witte engel, Mireille sprak hij de blauwe toe en Violante was de roode engel, die hem zoende op den mond.
De Vader ontstelde, ontzetting sloeg in de gezichten der pieuze rijen. Een oogenblik was het stil, hoorde men alleen het zoemen van een bij, die botste tegen een venster en brommend een uitweg zocht naar buiten. Dan kwam er beweging in de verschrikte menigte, luide stemmen riepen op dreigenden toon. De Vader gaf een teeken met de hand, twee cherubijnen traden aan. Zij hielden een koperen bazuin hoog opgeheven, schallend klaterden de klanken neder. Weldra was de rust hersteld en de drie jonkvrouwelijke engelen namen plaats op de eerste rij der toehoorders.
Opnieuw scheurden de koperen tonen de luisterende lucht. Toen ving het verhoor aan. De Vader richtte zich tot den man, die heelemaal beteuterd door 't ongewone van 't geval en het onverwachte terugzien van zijn lievelingen, zich tevergeefs trachtte te herstellen en rustig te antwoorden. Het strenge oog van den engel, die de weegschaal onbeweeglijk aan zijn vinger deed zweven, rustte koud en dreigend op zijn kalen schedel. En het zwaard van vuur danste voor zijn knippende oogen met duizend groene en roode zonnetjes. Ietwat schroomvallig en na een poosje nadenken beantwoordde hij de eerste vraag, die hem vroeg om zijn naam. Hij vermoedde wel dat hier niets te winnen was
| |
| |
met valsche opgaven en gelaten zei hij eindelijk: ‘Paul de la Lupanaire.’ ‘Komende van?’ Weer een oogenblik van aarzeling, dan zachtjes: ‘Van Parijs.’
Het was verschrikkelijk. Een diepe rimpel trok over het voorhoofd van den Vader, de weegschaal sidderde vervaarlijk, een groote vlam sloeg uit het zwaard. Achter zich hoorde hij verward gemompel van verbazing, gestommel van voeten en plotseling gilde een scherp fluiten door de zaal. De aureool van Sinte Niklaas zakte scheef, een paar heiligen verlieten, luid protesteerend, het verhoor. Het kabaal groeide, een appel schoot rakelings langs zijn oor en plofte met een doffen pats tegen de weegschaal. Het bruine vocht van de rotte vrucht plekte het witte kleed van den engel, die verbolgen keek en woedend de schaal weer schoonwreef. De bazuinblazers toeterden geweldig, hun kaken zwollen van de danige inspanning. Eindelijk kwam er wat stilte, de Vader gaf een wenk aan den engel met het zwaard. Deze trad op de menigte toe, zijn wapen vlamde geweldig. Allen weken en verlieten de zaal, rumoerig stampend met de voeten. Sinte Pieter klaagde wanhopig, wist zich schuld bewust en trachtte het geval uit te leggen aan zijn collega Thomas, die ongeloovig, allerlei vragen stelde. Na veel moeite verdween de laatste hemeling uit de zaal en werden de deuren gesloten.
Ernstig was het geval. Nimmer nog had een bewoner van de wufte stad het Paradijs betreden. Veel slechts hoorde men er van en laatst nog had ‘De Hemelbode’ er in krasse bewoordingen over gesproken. De Vader stelde nu op korten toon vele vragen, die allen door Paul verward werden beantwoord. En hij zag hoe telkens de weegschaal zakte aan één kant en dieper' al dieper overhelde. Zwaar drukten zijn vele zonden en slechts gering was het goede dat hij op aarde had verricht. Hij moest zich inspannen om zich iets te herinneren, sprak van de oude vrouw die hij eens op straat had opgeraapt; van het hondje, dat hij redde uit de handen van kwajongens; van de liefdadigheidsvoorstellingen die hij bijwoonde. Maar hij zag het wel: 't gaf alles heel weinig. Ternauwernood helde de schaal naar den anderen kant. En telkens, na elke nieuwe vraag, zakte ze al maar dieper aan den kant der zonden. Hij stond zich te bezinnen, wanhopig denkend aan al hetgeen hij op aarde toch kon gedaan hebben, maar 't was alles mis, heel zijn leven voelde hij nu als een groote leegte, een ontzettende mislukking. Een paar tranen van berouw liepen langs zijn gladgeschoren kaken. De schaal raakte bijna den grond. Dreigend stond de engel met het zwaard naast hem, gereed hem te jagen uit het Paradijs en de oogen
| |
| |
van den Vader waren heel droef, heel weemoedig, maar van een onverbiddelijke strengheid.
Toen voelde Paul ineens een warm gevoel zijn hart doorstroomen. Zijn oogen verhelderden, een blijheid jubelde in hem op. Alles was nog niet verloren. Hij dacht aan de drie vrouwen, die zijn leven hadden verheerlijkt in vele zalige stonden van geluk. ‘Blanche, Mireille, Violante’ mompelde hij zachtjes voor zich heen en 't was hem een zoete wellust zich te herinneren het verleden en de wondere liefde.. En zie, kletterend sloegen de schalen om, hoog in de lucht hing nu de schaal der zonden, en tot den grond boog door de schaal zijner deugden. Een groote vreugde zong in zijn hart; de engelen lachten hem toe met vriendelijke gezichten en blij schalden de trompetten. De deuren werden geopend, weer stroomden de rijen binnen en allen zagen de schaal en allen waren verheugd. Alles scheen vergeten, jubelend klonk de lofzang hem tegen, schreiend van geluk stonden om hem de drie heerlijke engelen en kusten hem beurt om beurt. Plechtig werd hij toen opgenomen in der hemelen glorie. En het was vrede in de tuinen van God, waar de vogelen zongen een wonderlijk koraal van lofgezangen.
Toen wenkte weer de Vader, en dadelijk was het stille in de vreugdevierende schare. ‘Kies nu, mijn zoon, uwe bruid,’ zeide Hij. ‘Eén is u toegewezen, met haar zult gij plaats vinden in de rij der uitverkorenen.’ Paul verbleekte, zag Blanche aan en Mireille en ook Violante vergat hij niet, want zij leunde dicht tegen hem aan en heet brandden nog haar zoenen op zijn mond. Lang dacht hij na; liefelijk als een herderszang was in hem de herinnering aan Blanche. Zij was hem lief om zijn jeugd, waarin zij gebloeid had als een kuisch maagdeke, dat offerde heur teerheid aan zijn verlangen. Een zachte stemming kwam over zijn ziel, hij zag zich weer jong in 't groote huis van Moeder en Blanche was om hem heen, Blanche, heel teer en gracielijk, als de bloemekens die bloeiden in den tuin en geurden in de avonddeemstering. Hij hoorde een verren zang van violen, zoetekens neurieden de klanken in de vredige hemelhofjes. En hij koos Blanche, de witte engel en nam ze in zijn armen, kuste ze verteederd. En zag niet hoe Mireille hatelijk zich keerde van hem af en Violante met kwaden blik en wild verlangen toornig en jaloersch hem volgde van verre, als hij ging met Blanche naar heure woning...
Dra bereikten zij een liefelijke vallei. De ondergaande zon spiegelde goud-roode banen van licht op het water van een kalmen vijver, die rustig te droomen lag in de deemstering. Daar woonde Blanche, stil
| |
| |
en gelukkig, wachtend tot hij komen zou, dien zij nu zoo heel veilig bij zich wist. En ze waren gelukkig als twee kinderen, die weten van geen leed en van geen smartelijk verlangen. Daar woonden ook, aan den anderen oever van het water, Dante en Beatrice, het uitverkoren paar der reinste liefde. Lang zaten ze bij elkaar dien avond, en genoten van de rust en van hun zalige liefde. Dan legden zij zich ter slape, in hetzelfde blanke bed en namen elkaar met kuische vreugde. De nacht zilverde sterrelichtend over de vallei en ze sliepen in elkaars armen, dankbaar om het geluk en den kalmen vrede...
Het liep zoowat tegen twee uur. Een groote stilte heerschte in de tuinen des Heeren. Allen sliepen den slaap der rechtvaardigen. Blanche ontwaakte, kuchte, lag een poosje stil, moest weer kuchen. Een stikkende rook vervulde allengs de kamer, een vreemde rosse gloed flikkerde op door de ruiten. Zij stiet Paul aan, die grommend wakker werd, niets begreep van 't spel, verdwaasd tastte naar de vrouw naast zich en zich in de eerste paar seconden maar niet herinneren kon waar hij, om den drommel, beland was. De Mascotte was het niet en bij Maxim zag het er heel anders uit. Maar Blanche redde hem uit zijn verlegenheid en nu werd hij ook de brandlucht gewaar. Hij sprong uit het bed, hoestte, wierp het venster open, keek naar beneden en vloekte geweldig. Blanche was er heelemaal van ontdaan. Met een paar woorden maakte hij haar diets dat het huis in brand stond en er zoo gauw mogelijk moest gevlucht worden. De vrouw begon te jammeren, nijdig bitste hij haar toe te zwijgen. Vlug schoot hij zijn kleederen aan, liep den gang op, kwam na een oogenblik terug met de tijding dat de trap in brand stond. ‘God, God,’ jammerde het vrouwtje al maar door met bange snikken en radeloos handenwringen. Paul liep naar de telefoon, die naast het bed hing, belde aanhoudend. Geen gehoor! 't Kantoor was natuurlijk gesloten, maar hij dacht er zoo gauw niet aan. Moedeloos liet hij den hoorn vallen, besloot dan ten einde raad de vlucht langs het venster te beproeven. Ze bonden een paar lakens aaneen. Dat hielp. Vlug gleed hij naar beneden, wachtte er Blanche op, die onbehendig naar beneden sukkelde, verward geraakte in haar rokken en met een plof in zijn armen viel. Aan blusschen viel niet te denken; door de langdurige droogte vlamde het hout met knappende, lichthelle vlammen en weldra stond het huisje in vollen gloed. Verschrikt door den ongewonen glans en de brandlucht kwamen een paar engelen toegeloopen, de brandweer werd gealarmeerd. Spoedig reed ze aan, luid klingelend en
toeterend door de stilte van den nacht. Meerdere heme- | |
| |
lingen liepen te zamen; vele heiligen in nachtgewaad, zonder aureool, sloften aan op pantoffels en sommigen waren op bloote voeten. Sissend spoten de waterstralen op het vuur, stoomend verdampte het water. De vijver werd leeggepompt, slijkerige droesem verstopte de leidingen. Een sprong er met een luiden knal. Dante, die dapper meehielp, kreeg de volle lading in zijn zacht-streng gelaat. Ook Vondel kreeg er zijn deel van. Beiden stonden een poos beteuterd, wreven het slijk uit hun oogen en gingen gauw naar huis om van kleederen te verwisselen.
Intusschentijd was de boel ingestort en weldra verminderde de hevigheid van het vuur. Niets kon er gered worden en Blanche schreide wanhopig. Paul gelukte er niet in haar te troosten, hoe lief en vriendelijk hij ook deed. Als de brand stilaan uitwoedde, kwam Beatrice op hen toe. Gracielijk en met een nobel gebaar noodigde zij hen uit en blij volgden zij haar in het mooie huisje. Een kamer werd in orde gebracht, de edele Bice schonk wijn in fijn kristallen roemers, de beide mannen bleven nog wat napraten. Paul had veel gehoord over den Florentijnschen dichter en gezellig zaten ze bijeen, genietend van den ouden, geurigen Bourgogne, die in de glazen kleurde als donkerroode gloed van rijpe druiven in zonnegoud. Het schemerlichtte, rozig-blank, toen Paul zijn kamer opzocht waar Blanche rustig sluimerde. Geluidloos kleedde hij zich uit, legde zich voorzichtig naast zijn blanke bruid en sliep spoedig, uitgeput door de vermoeienissen van den onrustigen nacht. Geen van beiden vermoedde, hoe de brand was ontstaan en niemand had Violante bemerkt, die heimelijk alles bespiedde van achter een dikken boomstam...
Laat in den morgen ontwaakten zij. De zon stond hoog in de lucht, tallenkante klonken de lofgezangen uit vele violen en harpen en zilverklaar engelengeluid. De milde gastheer bood hun aan, de eerste dagen bij hem te blijven, zoodat ze rustig konden uitzien naar een nieuwe woning. Welgevallig was hem hetgeen Paul vertelde van Parijs en van Florence en van de zonnige landen van Italië. En Beatrice had Blanche lief, het zacht-teere meisje, dat zoo lange op haar lieveling had gewacht.
Heerlijk ging de dag voorbij. De vreugde van het bestaan doorgolfde elken klank en elke beweging was als een wijding van het leven in de pure regionen van het Goddelijk licht. Zij gingen naar de Opera, waar Glück zijn Orpheus dirigeerde en waar het al maar zong uit de violen de vredige rythmen en klankrijke melodieën, verheerlijkend het rijk van vrede en van geluk. Het verwonderde Paul dat het stuk zoo gauw
| |
| |
was afgeloopen en alleen de hemelscène telkens weer herhaald werd. Ontelbare malen zongen de koren het loflied en prezen de hemelsche gelukzaligheid. Dante vertelde hem dat de censuur de andere, al te heidensche, tooneelen verboden had en Glück zich houden moest aan het verhevene alleen. Toen de voorstelling afgeloopen was en de muziek heur eindelooze Paradijsverheerlijking had geëindigd in een laatsten klank van uitzingende viool, verscheen Wagner die dadelijk aan 't werk ging en met vuur de herhalingen van Parsifal leidde. Het stuk zou de volgende week opgevoerd worden, maar de tenor was ziek gevallen en nu moest zijn plaatsvervanger dag en nacht studeeren om klaar te komen.
De zieltjes, die in den loop van den dag waren aangekomen, wisten te vertellen dat er in den laatsten nacht op de aarde een prachtig Noorderlicht was waargenomen, maar dat dikke wolken zich hadden samengetrokken en het vreeslijk geregend had. ‘Een heel zonderlinge regen,’ meende een der vertellers, ‘slijkerig en vuil’...
De avond doomde over de landen, de zangen verklonken, de maan scheen in de blauwe lucht. Zoete geuren dreven onder de hooge, statige boomen der tuinen, waaronder Blanche en Paul zachtekens te droomen liepen, hand in hand, glimlachend om het zalige geluk hunner liefde. Plots stond een donkere gestalte voor hen, dreigend hief zij den arm op, wierp dan met een forsch gebaar een voorwerp, dat zij in de opgeheven hand hield. En vluchtte met een schellen lach. Ontzet bleven de twee gelieven staan, vlak voor hun voeten zagen zij het ronde voorwerp de ruimte inschieten en ontploffen met een hevigen knal. Ze kwamen er ongedeerd van af, waren er met den schrik van bevrijd. De bom was door een ronde opening, waar een ster had gehangen, die toevallig in reparatie was, de leegte ingetuimeld. De lach van den verraderlijken aanvaller trilde nog treiterig in het verdwaasde brein van Paul en op eens wist hij dat het Mireille moest zijn die hem zoo vriendelijk haar visitekaartje had overhandigd. Hij werd er wee van en voelde een groote behoefte om kalm alles te overdenken en te bepraten met zijn wijzen vriend, die de hel had bezocht en wist van vele booze streken, de verborgen oorzaak. Hij riep een taxi aan, beurde er met de hulp van den chauffeur de bewustelooze Blanche in. Spoedig was de Casa Vita Nuova bereikt. Op aarde hadden de geleerden op hun sterrenwachten een nieuwe komeet waargenomen, die dreigend op de aarde aanstuurde, maar in de ruimte verdween, even geheimzinnig als ze er verschenen was.
| |
| |
De nacht bracht rust en vrede, Paul wist niet zoo heel zeker meer of het wel Mireille was geweest; hij kon zich vergist hebben en 's morgens dacht hij er niet meer aan in de drukte van den nieuwen dag. Dante zou dien ochtend een lange reis ondernemen. Eindelijk was het hem, na vele verzoekschriften en talrijke besprekingen, gelukt van het Hemelbestuur de toestemming te verkrijgen Virgilius te verlossen uit den hellebrand. Triomfantelijk zou hij hem het Paradijs binnenleiden, waar voortaan de herdersfluit zou pijpen voor het met bloemen getooide beeld der schoone Venus. Beatrice lachte en deed wat overspannen, want de reis was gevaarlijk en heur lieveling kon niet terug zijn voor den avond. Ze pakte allerlei broodjes in een handtaschje, gaf hem duizend raadgevingen met lieve woordekens, en kuste hem vele malen het ernstig gezicht. Allen deden hem uitgeleide tot aan de poort, bemoedigend lachend knikte hij Beatrice nog eens toe. Toen verdween hij aan een kromming van het rotsachtig pad en aanvaardde den tocht naar de sombere grotten der hel.
De ochtend verging ongemerkt in de middagstonde en na den lunch begaven Blanche en Paul zich op weg naar den schouwburg, waar Rachel dien dag optrad. Beatrice bleef tehuis, zij voelde zich niet lekker en zou liefst maar wat rusten. Het gebouw lag op een afgelegen plaats en 't was een heel eind loopen. Onderweg kwamen zij Violante tegen, die met Mireille druk pratend voorbij liep, zonder op te zien of te groeten. Blanche werd heel bleek en ook Paul voelde zich niet gerust. Opeens scherpte een hevige pijn in zijn hals. Instinctmatig bracht hij de hand aan de pijnlijke plek, trok ze snel terug toen hij ze klam voelde. Wat bloed plekte aan de vingers. Blanche zag het, bleef verschrikt staan. Hij keerde zich om, juist toen Blanche op haar beurt angstig een gil slaakte en de hand aan den mond bracht. Nog een paar steenen vlogen tegen hen aan. Het werd Paul te machtig. Dreigend liep hij op de vrouwen toe, die hem koel-beraden afwachtten en hem te lijf gingen, krabten en beten als razende dieren. Blanche snelde toe, kreeg haar deel van de milde giften en weldra was het gevecht hevig en verwoed aan den gang. Engelen, serafijnen, cherubijnen, heiligen kwamen op het geweld der woedende gillen toegeloopen, men trachtte de vechters te scheiden, liep stampen op en pijnlijke builen. Samson, wiens haar weer in lange krullen over de schouders golfde, kreeg eindelijk Violante te pakken, die tierde en schopte, schold en zich wanhopig poogde los te wringen. Heur kleed scheurde, de volle borsten puilden er uit als blanke vruchten op een roode schaal. Het kabaal werd al- | |
| |
gemeen. Blanche en Paul sloegen er op los als razenden, Mireille lag nu onder, maar verweerde zich als een furie, sloeg Paul met de vuist vlak op den neus. Het bloed gulpte er uit in breeden stroom, bewusteloos van den slag liet hij haar los. Zij maakte er van gebruik Blanche den arm open te krabben en heur kleed middendoor te scheuren, zoodat het arme kind driekwart naakt en jammerlijk huilend van pijn
en schaamte, uitgeput neerzonk. Mistral nam de gelegenheid te baat Mireille onschadelijk te maken en weldra was het gevecht ten einde. Deerlijk gesteld zagen ze er allen uit. Mireille en Violante werden weggevoerd, een draagbaar werd gehaald, waarop men voorzichtig Paul neerlegde die nog altijd bewusteloos lag en hevig bloedde. De treurige stoet begaf zich op weg. Schreiend liep Blanche naast de baar. Langzaam kwamen de dragers vooruit. Zoo bereikte men ten slotte de Casa van Dante, en werd Paul te bed gebracht. In de opera zongen intusschen de koren: ‘Hier is het rijk van vrede.’ Het klonk vreeslijk valsch en de schouwburg was leeggeloopen.
Zóó kon het niet langer aanloopen. In allerijl vergaderde de raad, de Vader was heel bedroefd, Sinte Pieter keek stuurscher dan ooit. Er werd besloten een vergadering te beleggen, zoohaast Paul in staat zou zijn op te staan en aan de beraadslagingen deel te nemen.
De arme gelukzalige lag nog altijd met gesloten oogen zachtjes soms kreunend en koortsig zich wendend en keerend op zijn legerstede. Blanche zelve, verbonden en ingebusseld zat naast hem, moedeloos snikkend en de liefdevolle Beatrice hielp hen beiden heel teer, vol toewijding. Zij legde koude compressen, bestreek de wonden met welriekende zalven, sprak bemoedigend tot de schreiende Blanche. De avond deemsterde allengskens. Bloedrood scheidde de zon en brandde in de ruiten met fellen glans. Dan doofde langzaam de brand; het werd donker en laat. En Dante bleef uit. Beatrice werd onrustig, maar ze hield zich goed, zorgde voor de beide gasten altijd even geduldig en liefderijk. De fraaie lampen met de albasten kappen, schemerden een fijn gouden waas in de kamer. Paul was bijgekomen, lag met open oogen te staren. Soms zei hij wat op fluisterenden toon en dan boog Blanche zich tot hem over, kuste de gezwollen oogen en den verwonden mond. De nacht viel in, een vreemde stilte woog in de kamer. Beatrice trachtte te vergeefs haar onrust te verbergen. God, als hem maar geen ongeluk was overkomen...! De weg was zoo ver en zoo moeilijk en wie weet of alles in de hel wel zoo gemakkelijk ging als hij het zich had voorgesteld.... Eindelijk weerklonken stappen in de verte; een paar minuten
| |
| |
later trad Dante binnen met blijen groet. Hij vroeg dadelijk naar de gasten, had al zoo iets van den strijd gehoord. Hij vertelde toen dat hij Virgilius mede had gebracht, maar dat de reis langer had geduurd, dan hij had gedacht, omdat de dichter onderweg over een steen was gestruikeld en de beeltenis van Venus, die hij pieus met zich sjouwde, gebroken had. Ze hadden moeten terugkeeren, om er een nieuwe te koopen bij Milo, daar zulke beelden in den Hemel niet te krijgen zijn. ‘En een Mariabeeld’, meende Virgilius nadat Dante hem had uitgelegd hoe dat er zoo al uitzag, ‘kon onmogelijk dienen, omdat Venus naakt is en nimmer nog met een kleed werd gezien....’
Daarop gingen Dante en zijn geliefde slapen en de zoete liefde van Bice spreidde voor den vermoeiden dichter het blanke rustbed van haar lijf....
De zieltjes die in den loop van den nacht aanklopten, vertelden van de vreeselijke stormen die hadden gewoed op de aarde. De bliksem was ingeslagen te Parijs; een groot gedeelte van de stad stond in lichte laaie ‘La Ville lumière!’ lachte een serafijn, maar bestraffend berispte hem Sinte Pieter. ‘De verdiende straf der zonde en van het verderf,’ profeteerde hij en dacht aan Paul, weemoedig en in knagend zelfverwijt.
Een paar dagen verliepen kalm en zonder schokkende gebeurtenissen. Violante en Mireille waren veilig opgeborgen in de gevangenis. Paul genas spoedig en weldra liep hij weer rond. Zijn rechteroog regenboogde in fraaie kleurschakeeringen, een lidteeken groefde in zijn wang. Maar zijn stem vroolijkte weer, lucht-schertsend, door de hemelsche tuinen en de hooge raad bepaalde den dag der vergadering waarop allen werden genood om uitspraak te doen...
De plechtige dag kwam spoedig. De zon werd extra opgepoetst en de Hemel hier en daar met blauwsel opgeknapt. Van tallen kante daagden de nieuwsgierigen op. Het was gloeiend warm, maar niemand liet er zich door afschrikken. Karretjes met ijs en vrouwkens met sinaasappelen en kogelfleschjes zorgden voor de noodige ververschingen. Ook was er een venter met coco en aan het buffet van het Palace Hotel verdrongen zich de rijke hemelingen in een sierlijke uitstalling van mooie toiletten. Luid gonsden de stemmen, de meeningen waren verdeeld, hier en daar werd er hevig getwist. Een paar letterkundigen gesticuleerden met driftige gebaren; Boccaccio en Brantôme pleitten voor het goede recht van Violante en Mireille, verheerlijkten de hevige passie, die den mensch drijft tot geweldige daden
| |
| |
en opstand in haat en toorn, als de liefde miskend wordt en vertrapt. Beets dacht er heelemaal anders over, citeerde met zalvende stem aphorismen uit zijn Camera Obscura, waarop Zola, woedend en geërgerd een bladzijde voorlas uit La Terre en opkwam voor het natuurlijke leven, dat neemt en schept en voortbrengt zonder zich te storen aan moraal of conventie. Verlaine, die in een zijner mystieke buien was, begon een boetpredikatie over de zedelijkheid, die eindigde met een verheerlijking der vrije liefde....!
Het rumoer groeide van minuut tot minuut, heftiger gonsden de stemmen en warmer brandde de zon. Eindelijk klonk het Graalmotief uit de koperen bazuinen, en betrad de Vader het hooge gestoelte, dat opgericht was in het midden van de opene ruimte. Allen zwegen, afwachtend-luisterend, nieuwsgierig. Violante, uitdagend, en Mireille terneergeslagen, kwamen aangestapt tusschen de rij der wacht, wier gouden helmen blonken en schitterlichtten in het zonnegeweld. Blanche en Paul naderden langs een anderen weg, bogen diep voor den Vader en namen plaats op de voor hen bestemde zetels. De schuldigen bleven staan aan den tegenovergestelden kant. Violante blikte vrijmoedig in het rond, lachte schimpend toen ze Blanche in het gelaat keek. Mireille bloosde vuurrood en sloeg de oogen neer toen Paul haar even aankeek. En opeens wist de arme man dat hij beiden zeer liefhad en 't deed hem pijn ze daar te zien, als misdadigers geboeid....
De zitting werd geopend, lang en bedachtzaam sprak de Vader met zachte stem en noodigde allen uit raad te geven en niet te oordeelen alvorens de feiten tot klaarheid waren gebracht. Een oogenblik bleef het stil toen Hij eindigde; niemand trad naar voren; Paul durfde niet bekennen wat zoo plots zekerheid in hem was geworden en Dante, die zijn hulp beloofd had, zat er verlegen bij en vond het een moeilijk geval. Shakespeare, die naast Bacon zat, bladerde gedachtenloos in de prachtuitgave van Romeo and Juliet.... Eindelijk stond een grijsaard recht. Een witte baard golfde over zijn borst en zijn eerbiedwaardig uiterlijk deed denken aan een der aartsvaders uit vroegere eeuwen. De Vader knikte verheugd want Hij wist de wijsheid van dien uitverkoren sterveling. Vele moeilijke gevallen had zijn rechtvaardige goedheid een bevredigende oplossing gegeven en zijn faam was blijven leven in 's menschen geheugenis. Schoon en koninklijk stond hij daar, de rechterarm een weinig op geheven. De zon speelde in zijn lokken een stralenkrans van gouden tinteling. Hij richtte zich tot
| |
| |
Violante en Mireille en ook voor Blanche waren zijn wijze woorden. En wijzend op Paul, ving hij aan: ‘O vrouwen, die hem niet opgeven kunt en alle drie hem bezitten wilt, met goddelooze zonde, ziet mijn zwaard zal hem deelen in drie gelijke stukken en elk een uwer zal ontvangen wat haar toekomt.’ Nauw had hij die verstandige woorden geuit, of Violante riep schamper: ‘O wijze Salomo, ik geef jou mijn stuk’ en Mireille spotte: ‘Verheven slager, denk je ons te bedriegen lijk de twee onnoozele vrouwen met het kind!’ Blanche zweeg, glimlachte slechts. Verbolgen ging de wijze man zitten, maar 't was hem een troost in zijn bitterheid dat die vrouwen wisten van zijn daden en gelezen hadden van zijn roem. Paul keek benauwd en was inwendig blij dat men niet inging op het aanlokkelijke voorstel van den barbaarschen grijsaard. Dat ontbrak er nog maar aan. Hij moest er even aan denken hoe ze hem wel zouden verdeelen, want wie 't middenstuk kreeg.... ‘Helaas, waartoe verdwalen de geesten!’ hoorde hij achter zich mompelen op klagelijken toon.
Nog enkele venerabele persoonlijkheden schaften raad maar niets of niemand voldeed. Schuld hadden ze niet, de vrouwen, want ach, jaloerschheid en haat waren zij niet het zekere bewijs van een sterke liefde? En voor hun baldadig optreden hadden ze reeds geboet. Men was ten einde raad....
Toen trad een gestalte naar voren, zoo schoon en zoo lichtend, zoo liefelijk en zoo zacht dat allen plots zwegen en eerbiedig wachtten op het woord van de wonder-heerlijke verschijning. De diepe oogen, waarin niets was dan zachtheid en glans van groote barmhartigheid keken de vrouwen aan en Violante zelf sloeg de hare neder voor den doordringenden blik, die niets verweet, enkel trachtte te begrijpen en lief te hebben. Ook Hij had op de aarde geleefd tusschen zondaars en arme verschopten en voor hen had Hij Zijn bloed geofferd, vóór vele eeuwen en, schuldeloos, geleden voor hun zonden.... Hij sprak heel zachtjes, nauwelijks hoorbaar, maar allen voelden wel Zijn woord, allen wisten dat Hij vertelde van de liefde, die brandend dorst naar het lijden om den minnaar, en niets begeert voor zichzelf, niets eischt voor al hetgeen zij geeft in wijd erbarmen. Zijn woorden bloeiden open als zangen uit hemelsche harpen. Zijn woorden zongen als tresoren van geluk en zaligheid... Niemand roerde, allen luisterden in gespannen aandacht en namen de klanken tot zich als een boodschap van hooger leven, puurder van licht en glansrijker van blijheid. Blanche schreide van ontroering, zij was bereid het offer te volbrengen om het geluk van Paul en
| |
| |
ze wist niet, de zachte, dat Paul liefhad hun drievoudige schoonheid, rood als leekende vlammen in Violante; blauw als wijd open luchten in Mireille; blank als leliën in Blanche en dat hij niet leven kon zonder hun bezit en geen offer hem brengen zou de zalige harmonie der drie volle accoorden.... En onder het spreken der melodieuse stem, benauwde hem het klare besef dat niets hielp en alles te vergeefs was. Ook Hij, vermoedde niet; Hij, de gekruiste, die op aarde had geleefd en alles begrepen had, de zonde en de reinheid, de misdaad en de deugd, en niets veroordeelde, maar opvoerde tot zijn kern van licht. En Jezus zag het wel dat Zijn woorden geen oplossing brachten en Hij zweeg plots, heel bedroefd en ging henen, met geluidloozen stap, gebogen en moe, als een die te veel gezwoegd heeft en gestreden en het hoofd buigt in gelaten berusting...
Een wijle nog bleef de betoovering over allen, dan week ze stilaan voor het besef dat ook Hij niet wist en het opgaf. De wijsten peinsden en putten zich uit, wanhopig-zoekend naar wat allen bevredigen moest, maar ze bleven suffen en denken tot zij er hoofdpijn van kregen en het opgaven met een zucht. Sommigen sliepen in en Sint Antonius snorkte oneerbiedig. De aandacht verslapte; Paul werd verlegen, kreeg hevigen dorst en zoog op een citroen. Violante kreeg een zenuw-crises van wanhoop. Men hielp haar met water en Hoffman en spoedig kwam zij bij, om opnieuw nerveus te snikken en met de handen te wringen. De Vader keek smeekend rond. Was er dan niemand bij die duizenden, die iets verstandigs wist te vertellen? Zijn oog viel op de slapers; hun onverschillige houding griefde Hem zeer en bestraffend toornde zijn blik....
En zie, daar kwam plots een vrouw naar voren. Vuurrood stroomde het bloed naar heur gelaat, zij stotterde en hakkelde, deed onbeholpen en zeer verlegen, wist geen raad met haar bedeesd figuur. Ze was heel mooi en zijïg schaduwden de donkerblonde wimpers over de neergeslagen oogleden. Opeens waren allen weer vol aandacht. Duizenden oogen keken haar nieuwsgierig vragend aan. 't Bracht haar nog meer van streek. Ze wist heelemaal niet meer wat ze zeggen wou en het huilen stond haar nader dan het lachen. Eindelijk bracht ze er moeilijk en weifelend uit: ‘Die drie vrouwen hebben hem lief. Laat het vrede zijn tusschen hen en geef ze hem alle drie.’.... Verstomming en verbazing teekende zich op aller gelaat, maar opeens riep Columbus uit met luide stem: ‘Bravo Madeleine!’ Paul lachte als een dwaas, Violante liep op hem toe, gaf den soldenier die haar tegen houden wilde
| |
| |
een flinken duw en kuste haar lieveling stralend van innig geluk. Allen stonden op, riepen verheugd en juichten de vrouw toe, die zoo eenvoudig het vraagstuk had opgelost. En er was vreugde in den Hemel....
En den eersten nacht was Blanche zijne blanke bedgenoote, den tweede huwde hij er Mireille, den derde deelde Violante de zalige liefdevreugd en den vierde was het weer Blanche, de blanke bruid. En zoo ging het tot in het eind der eeuwigheid....
Vrede was er in de hemelsche tuinen, waar Milton zijn laatsten zang herleest, zijn laatsten zang van het ‘Paradise regained’...
|
|