| |
| |
| |
Dramatisch overzicht
I
Het Vondel-Tooneel: Joseph in Dothan.
Dat oudvader Vondel op-de-planken mij ooit van gloeiende geestdrift heeft vervuld, kan ik niet getuigen. Voor heel veel jaren heb ik eens den ‘Samson’ gezien door Het Nederlandsch Tooneel. Ko van Dijk zegt voortreffelijk verzen, met evenveel effect als waarmee hij pittoreske costuums draagt; maar hoewel hij beide qualiteiten als Samson kon ten toon spreiden, heeft hij mij, met de andere goede artisten samen, het geheel niet meer dan net-verteerbaar kunnen maken. Royaards' ‘Adam’ was.... een curiosum. Heel artistiekerig Amsterdam kwam er voor in 't geweer; principieele kapsels, wonderbare gewaden, zelfs één heer met een blauwselblauwen boord heb ik bij de première waargenomen. Ik heb namelijk heel veel naar ‘de zaal’ gekeken; de ‘spanning’ die aller treurspelen treurspel wekt, liet dit volkomen toe. Wel-is-waar had de heer Royaards voor eenige visueele versnaperingen gezorgd.... neen, laat ik ernstig zijn: er was veel moois, maar dat moois was buiten op den ouden Adam - den onverbeterlijken! - vastgeplakt; Adam zelf bleef dramatisch log. Met ‘Lucifer’ was hetzelfde het geval; alleen smaakten de aanbrengsels, ook op-zich-zelf, mij hier minder. De dressuur van gelijktijdige dictie bijvoorbeeld (‘Helaas, helaas, helaas, waar is ons heil gevaren’), die Royaards sedert met nog starder consequentie doorvoerde bij zijn ‘Oepidus’-opvoeringen, vind ik meer dan pijnlijk; het eenige effect dat deze truc - bij 'n enkel mot-de-la-fin van een ouderwetsch blijspel zeer op zijn plaats - mij bij een tragisch spel doet, is: angst dat 't mis zal gaan; een circus-gewaarwording als resultaat van een circus-dressuur.
Behalve een stijllooze Gijsbreght-vertooning, die ik voor een jaar of zes bij het Nederlandsch Tooneel zag, toen ik eens naar Amsterdamschen trant den Nieuwjaarsavond wilde vieren, woonde ik nog slechts dilettanten-vertooningen van Vondel bij, o.a. door ik weet niet meer wat voor
| |
| |
liefdadige katholieken, een ‘Lucifer’-opvoering, in het Amsterdamsch; doch waarbij een suggestieve hemelomgeving was geschapen, die mij veel meer deed dan Royaards' Engelenburcht. Het is mogelijk, dat deze laatste meer in historisch, archaeologisch, architectonisch opzicht, en in meerdere geleerde opzichten, beter was - direct tot de toeschouwers sprak meer de matelooze hemelruimte, door niets dan eenige wijkende vaag-blauwe doeken gesuggereerd. Ik herinner mij, dat de toenmalige letterkundige adviseur van Het Nederlandsch Tooneel, de heer van Loghem, in een loge aanteekeningen zat te maken.... en dat ik hoopvol doch vergeefs eenige jaren op een resultaat daarvan heb gewacht.
Herinneringen van Vondel-opvoeringen, die ik ten volle onder mijn móóie herinneringen zou willen rangschikken, heb ik dus niet. Hierdoor, doordat de combinatie van 't idee Vondel en 't idee opvoering voor mijn gevoel steeds een ongelukkige combinatie was, en na alle practijk, bleef. Ik waardeer heel veel moois dat Royaards in dezen heeft geleverd, maar het enthusiasmeerde mij nooit, omdat het mij te dóód mooi scheen, en zoo de fouten mij in de eerste plaats opvielen, komt dat doordat ik mij verveelde, en de hééle opvoering mij een fout toeleek, een fout, die het echter niet altijd mogelijk was uitvoerig, telkens weer, als zoodanig uit te leggen. En nu krijgen we daar een heel-en-al aan Vondel gewijd tooneelgezelschap ‘Het Vondel-Tooneel’, welke onderneming in Den Haag heeft gedebuteerd met een vertooning van ‘Joseph in Dothan’!
Ik verwachtte en verwacht van deze onderneming geen verrukkende artistieke daden. Maar toch kan ze haar nut doen.
De artistieke leidster van dit Vondel-Tooneel is - en zij vermeldt deze qualiteit speciaal op de programma's - directrice onzer Vocale en Dramatische School. Zij zal dus een nauwluisterend en nauwtoeziend keurster zijn van het gesproken woord en het gebaar dat dit woord vergezelt. Welnu, Vondel's werk, zoo weinig dramatisch bewogen als het is, bezit, door zijn tragen gang, uitnemende waarde als oefen-materiaal in deze beide opzichten. Een Vondel-Tooneel dat als het ware beduidt de vooruitschuiving van een ‘School’ van bovengenoemden aard in het leven, in het warrige en haastige tooneelleven van onzen tijd, kan groote beteekenis krijgen. De opvoeringen kunnen, naar mijn gevoelen, in onze tooneelwereld de waarde bereiken die het onberispelijk spelen van études heeft in het muzikale leven. Goed zeggen, van de nooit hevig laaiende, maar steeds statig galmende taal van Vondel, het vergezellen van die woorden met het passend sober, doch daardoor voor alles strak zuiver te eischen gebaar, zoo te formeeren een standaard-zegging van het gedragen oudhollandsche vers, ziedaar haar taak. Dat om dezen verzenklank een
| |
| |
zeer eenvoudig doch juist begrepen decor een simpel-klare duiding van plaats en tijd geven moge, spreekt vanzelf.
Men kan zeker niet zeggen, dat de Joseph-in-Dothan-opvoering, zooals ons die hier werd vertoond, in alle opzichten aan dezen eisch voldeed. Het decor voldeed aan niet te hooge eischen; op de requisieten waren détail-aanmerkingen te maken. Maar nu de hoofdzaak: het zeggen en gebaren - van eigenlijke ‘handeling’ is uitteraard geen sprake - Mevrouw Erfmann-Sasbach was Joseph. Haar praestatie is voor mij het groote, hoopgevende lichtpunt der voorstelling geweest. Zij heeft haar zooal niet tragische, toch zeker lijdende rol gezegd met diep gevoel, gevoel voor den inhoud, in schoone eenheid met gevoel voor den vorm. Zonder het statig métrum in de geringste mate te schaden, wist zij het te doen overzweven door fijn geschakeerd en diep levend rhythme. En de gebaren die de plastische geleiding waren van het gesproken woord, waren van hetzelfde wezenlijk-voornaam gehalte. Ze hadden hetzelfde mouvement, en: metrisch mouvement. Inderdaad, deze creatie verdient de aandacht van allen die in het litterair tooneel belang stellen, ten zeerste. Dat wij haar claus bij de daling in de put niet volledig konden verstaan, is een gemakkelijk door een betere acoustische constructie dier put te verhelpen tekortkoming.
Joseph's omgeving heeft mij over 't algemeen minder voldaan. Alleen de Levi van Coen Hissink, hoewel van een bewogenheid die niet strikt Vondeliaansch meer was, gaf, ook in de zwijgende momenten, de emotie van doorvoeld spel. Doch de overige broeders schoten, hetzij door dat ze te ‘gedragen’ wilden spreken, hetzij doordat ze hun rol niet voldoende kenden, te kort. De reien - die aan het eind van 't vierde bedrijf bij de première werden weggelaten - werden goed gezegd (door de dames Gilhuijs-Sasbach en Mertens-de Jaeger, de laatste heeft een heel mooie stem). Alex Poolman was een Arabisch-rustige ‘Vrachtmeester’.
| |
II
Het Nederlandsch Tooneel: Principes.
Behalve een verward, half grappig en half tragisch bedoeld Hongaarsch stuk ‘De Roofridders’ kregen we van het ‘Nederlandsch’ in de afgeloopen verslagmaand het nieuwe stuk van Herman Bahr, ‘Principes’ te zien. Niet het beste van Bahr's werk. ‘Das Konzert’, ook nog ‘Die Kinder’ en ook het, voor zoover ik weet hier nooit gespeelde ‘Josephine’, zijn veel rijker aan ironischen en satirieken geest. ‘Principes’ drijft den spot met zoetelijke verbroederingstheorieën die, geen rekening houdend met het wezenlijk karakter van mensch en maatschappij, zoowel grappige als noodlottige misverstanden kunnen opleveren.
| |
| |
Bahr heeft van dit inderdaad kostelijk motief niet veel gemaakt. Hij laat een gymnasiast, zoon van een zeer, wij zouden zeggen: Gooischen vader, een bevlieging krijgen voor een keukenmeid. De brave ouders, de vader vooral, neemt 't geval au sérieux. Een keukenmeid is een liefdesobject net zoo goed als een dame van de wereld, natuurlijk. - Vader en moeder gaan dus de schoondochter in-spe in haar keuken opzoeken. - Vader geeft haar zelfs den vaderkus.... op 't moment dat de meesteres des huizes binnenkomt, die echter bij nadere kennismaking een dwepende vereerster van dezen humanitairen brave blijkt.
Dit alles is nu wel aardig, alsook het verder genoeglijk-nuchter verloop van 't geval - de zoon is na een weekje de keukenmeid totaal vergeten, en dweept met een Grieksch-doende danseres! -; maar als totaalinhoud van een tooneelspel is 't toch wat erg poover, al komt er dan ook nog terloops een zusje van den gymnasiast op de proppen, dat terloops met een wee-Waldenschen tuinknecht wegloopt, en al is er ook een lummelige kellner, door het jolige keukenmeisje boven den gymnasiast verkozen, vooral als hij de fondsen bij elkaar heeft om zelf een hôtel te openen.
Het stuk is wat vaag, het is of de schrijver angstvallig de rechtvaardigheid betrachtte, en vreesde te scherp te worden.... terwijl hij toch ook geen goedronden humor, terwijl hij dus zoo min satire als gemoedelijken spot geeft. Het is voorts een stuk van weinig actie, en het gehalte der gesprekken vergoedt dit te kort niet in voldoende mate.
De humanitaire vader, Dr. Friedrich Esch bleef ons in de creatie van Jan C. de Vos - die ook de regie van dit spel had - wat vaag. Wat minder abstract, wat wezenlijk menschelijker dan de doctor is Gertrud, zijn vrouw. Waar 't het geluk van haar kinderen geldt, is ze dadelijk bereid, alle principes, waarop zij overigens achter haar man aan zoo'n beetje meerijdt, op stal te zetten. Mevrouw van Holtrop speelde deze weinig treffende figuur in goede nuance. Ook van Kerckhoven Jr. als gymnasiast, Schulze als een alles-behalve zoetelijke oom, waren goed. De rol van Lene Kuk, de keukenmeid, die zooals men zelfs uit mijn kort overzicht begrijpen kan, geheel in 't emplooi van mevrouw Mann viel, was aan de echtgenoote van den regisseur, mevrouw de Vos-Poolman, toebedeeld, die ze wat men noemt ‘niet onverdienstelijk’ vertolkte.... Lobo deed natuurlijk amusant den lijmerigen kellner.
| |
III
Tooneelvereeniging.
Groote praestaties op het gebied van nieuwe dramaturgie heeft ons de Tooneelvereeniging dit seizoen nog niet gegeven. We wachten met
| |
| |
belangstelling Querido's ‘Saul en David’. In afwachting genoten we eenige aardige reproductieve opvoeringen van ouderwetsche stukken -‘Le gendre de monsieur Poirier’; ‘Bataille de Dames’; ‘L'ami Fritz’ - die een zeer waardeerbaar tooneelgenotje geven, en verschillende superieure krachten, aan dit gezelschap verbonden, nog eens leerden waardeeren. Bouwmeester's creatie van rebbe Sichel in 't laatstgenoemde stuk is zeldzaam mooi. Al het plastische dat van deze typige figuur te maken is, geeft hij op een telkens verrassing brengende wijze, verrassend ook door de mooie diepe menschelijkheid die hij in zijn niet glad-mooie, maar toch maar verrukkelijk fijn nuanceerende stem weet te leggen. En dan daartusschendoor de steeds belangstelling wekkende werken van den directeur zelf, de zoo waarlijk uit het leven voort- en ópkomende kunst van Heyermans.
Een andere hoofdkracht van dit gezelschap, mevrouw de Boer-van Rijk, gaf ons in een reprise van 't wel erg grouwelicke ‘Thérèse Raquin’ een werkelijk ontzettende - maar ook: ontzettend strak-en-sterke - creatie van de oude Madame Raquin, de van schrik stom-geslagen moeder des vermoorden, die wanhopige pogingen doet om haar schrikkelijk geheim uit te brengen.
Om deze krachten - Bouwmeester, mevrouw de Boer - groepeert zich de talentvolle medewerking van Henriette van Kuyk, Pine Belder, Willem van der Veer, Hetty Beck, en anderen.
| |
IV
Berliner Neue-Schauspielhaus-Ensemble.
Voorloopig over dit superieure gezelschap slechts een enkel woord van vermelding. Wij komen later hierop terug, doch mogen niet verzwijgen het prachtige spel dat Arthur Retzbach, de uitstekende regisseur, in de eerste plaats, en dan Betsy l'Arronge ons te zien gaven in ‘Das Kind’. Zij zijn in dit stuk een paar oudjes in 'n klein stadje, vol belangstelling, vol onrust uitziende naar tijding van hun dochter, die naar Hamburg is vertrokken om in de wereld vooruit te komen. Het meisje heeft daar wel een heel ander leven dan de ouders zich als een goed leven voorstellen, maar hun ouderliefde vergoelijkt alles, en als het noodig is, offert ze alles. - Het einde van al hunne decepties is geen bitterheid, maar het verdrietig bewustzijn: dat hun kind hen niet meer noodig heeft. Retzbach en Betsy l'Arronge hebben dit spel van vrij poovere handeling door hun fijnheid van nuanceering weten te maken tot een toch steeds boeiend, toch steeds fijn genot gevend genrestuk.
Den Haag, 21 October 1913
J.L. Walch
|
|