Groot Nederland. Jaargang 11(1913)– [tijdschrift] Groot Nederland– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 592] [p. 592] Verzen door Elize van Kaathoven. Moeders Handen. In rustig rhythme gleden ze door de uren; En dat stil-zorgend, trouwelijk bewegen Was als een lieflijke, onbewuste zegen, Tot vrede en vreugde wijdend onze muren. Menschlijke mildheid had verzacht haar pure Streng-eedle lijne' en langs de hartewegen Was levens heilge wil naar ze opgestegen Tot arbeiden, zoolang de dag wou duren. Zij glansden mat en blank als binnenwanden Van schelpen, die in diepe golvenlagen De kostbre pareldroppelen omvatten. En zij ook waren zwaar van zuivre schatten, Want 't liefste, beste en schoonstë onzer dagen 't Kwam al tot ons uit moeders pure handen. [pagina 593] [p. 593] Schemering. Bij daglicht staan de dingen strak, gekluisterd, En binnen strenge omlijningen gekneld, Tot scheemrings golvenvloed komt aangeweld, Die alle vormen oplost of verduistert. Als dan der dingen effen starheid smelt, Hoort wie stil neerzit en aandachtig luistert, Hun vrijgeworden stem, die droomrig fluistert En van wat lief en verrë is, vertelt. Verdoft en vaag omlijst hangt 't oude glas, In zijne diepte schijnt het zwak te lichten; Een sleutel tikt, als roerde hem een hand. Zacht blikken de portretten aan den wand. Trilt in den spiegel glans als van gezichten? Van een gelaat dat mij zoo dierbaar was? [pagina 594] [p. 594] Woorden. Zij kunnen hoog opklinken als schalmeien, Of tot een ijlë ademtocht verzachten; Zij juichen, weenen, striemen, dondren, vleien, De woorden, - kloeke dragers der gedachte. Wat eens de dichter droomde in lichte reien, Wat denkers vonden en de wijzen dachten, Zij torsen het in lange, vaste rijen, Sterk als aaneengesloten legermachten. Doch wen zij brengen aan de stervelingen De simpele, de groote levensdingen, Dan gaan ze wankelend, in hulploos beven, Alsof te zwaar een last hun werd gegeven, En op de lippen, die ze wilden spreken, Versterft hun klank, - de trotsche woorden breken. [pagina 595] [p. 595] Marktdag. Zwaar en donker ligt de gracht. Luchtig komen aangegleden, Om te brengen aan de steden, Frissche, blijde groet van buiten, Bloemenschuiten. Helrood de geranium lacht; Klimop sliert, violen kleuren, Rozen gloeien, rozen geuren Naast pioen, vergeetmijnieten En margrieten. En waar vaart de zuivre vracht, Wijken alle duisterheden Uit het water daarbeneden; - Langs de lichte booten stijgen Bloeme' en twijgen. Vorige Volgende