| |
| |
| |
Wat bleef
door Anna van Gogh-Kaulbach.
Grootmoeder........ 75 jaar. |
Dora........... 27 jaar. |
En woon-studeerkamer met schrijftafel, boekenkasten, doch die in versiering en schikking de hand en 't brein en de behoeften van eene vrouw verraadt. Zoo is er theegerij en voetbankjes en op de divankussens en langs de lampekap is ‘een steekje’ gewerkt. Ook staan er een paar kleine gemakkelijke stoeltjes, waar geen man in zou gaan zitten en de gordijnen zijn niet heelemaal zoo eenvoudig als een hard werkend mannelijk rechtsgeleerde ze verlangen zou. Beelden van Minerva en Themis ontbreken niet, doch ook hangt op een in 't oogvallende plaats een matig geschilderd aquarelletje, dat ‘moedergeluk’ kan heeten, en dat zijn eereplaats blijkbaar meer aan het onderwerp dan aan de kunstwaarde dankt.
Hier en daar staan frissche bloemen en welverzorgde planten; een zekere wirwar in den stand der meubels duidt op geëindigd bezoek.
't Is vrij laat in den avond.
Vóór den glorenden haard, in een wijden leunstoel, zit Grootmoeder, hare voeten behagelijk in de warmte van de ijsberenhuid, die tot voetenkleed dient.
De oude vrouw is feestelijk gekleed in zwarte zijde; haar japon duidt aan, dat zij de mode volgt om niet ouderwetsch te schijnen, doch tevens, dat zij geen aandacht wenscht te trekken.
De glimlach op 't fijne, schrandere oudevrouwengezicht duidt op opgewektheid en tevens op iets bijzonders, dat die opgewektheid voor 't oogenblik bijzonder groot maakt.
Als Dora binnenkomt, blijkt wel, dat zij, of iets dat met haar in verband staat, de oorzaak is van Grootmoeders bijzondere opgewektheid.
Dora is een meisje met goedgevormde gestalte en kloeke houding; 't hooge voorhoofd en de levendige oogen duiden op verstand en schranderheid, maar om den mond beven bijwijlen nerveuse trekken; heel 't gezicht verraadt lichte innerlijke bewogenheid naast wilskracht.
Ze draagt een eenvoudige japon met weinig versiering doch van kleur en snit, die haar 't best kleeden; haar haar is gekapt in de lijn, die de natuur aangaf, doch met zorg om dat natuurlijke tot zijn recht te doen komen. Ze komt wat haastig binnen, als verheugd, dat een lastige corvée is afgeloopen.
| |
| |
Ze zijn allemaal weg, Grootmoeder. Wat was 't druk!
(genoegelijk).
'n Mooie avond kind, na een mooie dag! (Als Dora, die wat orde brengt in de stoelen, haar voorbij komt, neemt de oude vrouw hare hand). Ik ben trotsch op je, advocaatje!
(blijft staan. Ietwat spottend en afwerend)
Och Grootmoeder... u ook al?
Ik in de eerste plaats. (warm) Omdat je mijn kindje bent. Of mag ik dat niet meer zeggen?
(innig, haar arm om Grootmoeders hals).
Ik vind 't heerlijk als u me kindje noemt. Veel liever dan advocaatje.
Ik bedoel er níets spottends mee. Dat weet je wel beter. Als ik je zoo noem, dan spreek ik mijn eigen voldoening uit, omdat ik je niet tegengewerkt heb, toen je wou studeeren, dat ik mijn ideeën van oude vrouw niet heb laten wegen, of ten minste niet al te zwaar heb laten wegen. En voor jou is 't vandaag een heerlijke voldoening geweest. Mijnheer van Uffelen kwam mij nog een apart compliment maken over je mooie pleidooi.
(ietwat peinzend)
Ja, ik geloof niet, dat ik ooit zoo goed gesproken heb als vandaag. Ik voelde de zaak zoo van die arme moeder... en ik was in een stemming, je kunt dat wel eens hebben, dat al 't beste in je bovenkomt. Omdat je zelf heel gelukkig bent. (gaat tegenover Grootmoeder zitten). Bent u niet moe, Grootmoeder? U wilt zeker wel naar bed?
Ik heb vanmiddag een dutje gedaan, en oude menschen schijnen zooveel slaap niet meer noodig te hebben. Dus ik wil nog wel een beetje praten, als jij ten minste niet naar bed verlangt. Je ziet er in 't geheel niet moe uit.
Je bent te gelukkig om iets te voelen wat hindert. Dat ken ik ook nog uit m'n jeugd. In mijn bruidsdagen sliep ik elken nacht maar een paar uur en toch was ik nooit moe. Ja, daar lach jij nu om... jij vindt weer in heel andere dingen je geluk.
(met een lachje).
Zoo héél anders zijn die dingen misschien niet.
(zonder op Dora's woorden te letten).
In onzen tijd was 't veel erger dan tegenwoordig voor een meisje om niet te trouwen. Jullie hebt zooveel andere belangen, je ziet zooveel verder. En je kiest je eigen werk... je maakt je een toekomst...
Nu zegt u, geloof ik, precies hetzelfde wat ik tien jaar geleden zei, toen ik u wou overhalen, mij te laten studeeren.
Ja. Maar toen was ik 't niet met je eens. Ten minste ik wou maar niet zoo dadelijk erkennen, dat ik 't met je eens was. Nu zeg ik 't met instemming.
| |
| |
En nu zou ik 't niet graag meer zóó zeggen.
(verwonderd).
Waarom niet, kind?
Je toekomst maken... wat 'n groote woorden! Je doet er bewust zoo weinig aan. Je wordt gedreven door de omstandigheden en door je innerlijken aanleg.
In onzen tijd werd naar aanleg niet gevraagd. Een vrouw hoorde in 't huishouden. Je moest al heel buitengewoon zijn om daar tegen in te gaan. En om te verlangen er tegen in te gaan. (nadenkend). Ja, de gelegenheid schept 't verlangen en omgekeerd. (warm). Kind, ik ben toch zoo blij, dat ik je niet tegengewerkt heb in je verlangen, dat je je aanleg hebt kunnen volgen... Vroeger kon ik me niet voorstellen, dat er een vrouw kon bestaan, die geen behoefte had aan een eigen thuis met man en kinderen, maar als ik jou nu zoo zie, gelukkig in je vrije leven... waarom kijk je me zoo vreemd aan?
Grootmoedertje, wat kent u me eigenlijk weinig. Weet u wel, waarom ik er zoo gelukkig uitzie?
(ietwat weifelend, omdat Dora's vraag haar bevreemdt).
Dat is toch geen wonder, kind? De voldoening van vandaag en de mooie toekomst, die je vóór je hebt...
En als die toekomst nu eens heel anders was dan u denkt? heel anders ook dan ik me die vroeger voorstelde?
(na even zwijgen).
Gisteravond heb ik aan Gerard van Ingeren beloofd, zijn vrouw te worden.
Jij?... kindje, is 't waar? (trekt Dora naar zich toe). Wat ben ik daar blij om! (kust haar).
(schalks).
En m'n mooie toekomst dan?
(ietwat verward).
Ja... Ik ben er ook wel verbaasd over... ik had 't niet gedacht.
Dacht u dan, dat ik niet van een man zou kunnen houden?
Natuurlijk kan je dat wel, maar toch, ik dacht, dat je zoo gesteld was op je onafhankelijkheid.
Och Grootmoeder, we zijn niet zoo erg veranderd als u denkt. Niet zoo heel veel anders dan de vrouwen en meisjes uit uw tijd. Ons innerlijk bedoel ik. De behoeften en verlangens, die we hebben.
Is dat hetzelfde meisje, die me gebeden en gesmeekt heeft, haar vrijheid van leven te gunnen? Die de vrijheid zelfs eischte?
Die vrijheid heb ik ook gevonden, ten minste de uiterlijke onafhankelijkheid. Ik hoef niet te trouwen om onder dak te zijn, maar ik heb behoefte aan warmte om me heen, aan echt leven. Ziet u grootmoeder, als wij niet trouwen, hoeven we niet meer beklaagd te worden, maar niemand bemoeit zich ook met ons. We moeten op onszelf
| |
| |
passen en weten, hoever we gaan kunnen in onze schijn-vrijheid.
De echte vrijheid hebben we niet, de vrijheid, om ook ons verlangen naar liefde te bevredigen. Ik ken meisjes, die 't gewaagd hebben en die uitgestooten zijn, omdat ze hun fatsoen vergooid hadden. Wie dat niet wil, blijft even alleen als de vroegere vrouwen, die niet trouwden of misschien nog erger alleen, omdat ze hun alleenheid niet toonen mogen. Als ik Gerard niet gevonden had, zou ik dit misschien nooit aan u gezegd hebben...
Daar zou mijn kindje te trotsch voor zijn geweest?
Ja... te trotsch. En ook... ik zou u liever in het idee hebben gelaten, dat ik volmaakt gelukkig was in m'n werk. Dan had u er ten minste voldoening van.
Ik begrijp 't nog niet goed. Je hebt toch al zooveel kunnen doen voor anderen. Dat moest je leven toch rijk maken...
Grootmoeder, nu mijn leven veranderen gaat, nu kan ik u wel alles zeggen van m'n alleenheid en van m'n verlangen.
En ik, die dacht, dat je zoo gelukkig was.
Ik had ook gelukkige oogenblikken. Vele zelfs. Zeker meer dan als ik een anderen werkkring had gehad, waar ik niet op aangelegd was. Ja, er is voldoening in, als je een zaak tot een goed einde hebt gebracht, of als je door je inzicht en je raad menschen gered hebt uit een levensbenauwing. Maar je leven vult 't niet. Wel je uiterlijke leven, maar niet wat dieper in je is, niet wat heelemaal van jezelf is. Een man vindt toch ook niet alles wat hij noodig heeft in zijn werk. Daarbuiten wil hij een gezellig thuis hebben, een plek, waar hij heelemaal zichzelf kan zijn. (ziet om zich heen in de kamer). Grootmoeder, 't is mij dikwijls gebeurd, als ik hier 's avonds alleen zat, dat ik me voelde als een uitgestootene; 't was of ik buiten 't leven stond... Weet u, wat ik op zoo'n avond gedaan heb? (licht een vloerkleedje op en laat zien, hoe daaronder het zeil is weggesneden). Kijk, daar heb ik 't zeil weggenomen. Als ik dan op den grond lag, kon ik hooren wat de menschen in het benedenhuis deden. Daar zijn kinderen: ik kon ze hooren lachen en stoeien en kibbelen. En verbeeldde ze mij om de tafel onder 't lamplicht... (stilte). Als ik dan weer opstond, schreeuwde ik 't soms uit om mijn alleenheid. Dan ging ik maar uit, naar den schouwburg of een concert: daar zie je kennissen, menschen, die iets om je geven al is 't zoo heel veel niet. Want echt om je geven, dat doen maar weinig menschen, omdat zoo weinig menschen iets meer van je kennen dan de buitenkant.
(streelt teeder Dora's hoofd).
Kind, als ik dat geweten had... Waarom heb je mij nooit gevraagd, bij je te komen wonen
| |
| |
U weghalen uit 't dorp? Dat zou àl te egoistisch zijn! en ook... och ja, laat ik 't nu maar zeggen: 't zou me toch niet bevredigd hebben, zoo min als de andere meisjes, die bij hunne ouders wonen, bevredigd zijn. Oud en jong, dat past toch niet bij elkaar op den duur.
Je hebt toch vriendinnen.
Zeker. De eenzamen zoeken elkaar. Maar als we zoo bij elkaar zijn, allemaal vrouwen, die hun werk hebben en op kamers wonen, dan voel je soms in eens een kou; je durft mekaar niet aan te kijken, je rilt maar even en maakt een grap of windt je op voor een of ander idee om warm te worden...
Je wilt toch niet zeggen, dat alle geestdrift voor een idee en alle liefde voor je werk maar opwinding was...?
Nee, nee, Grootmoeder! Als ik pleit in een mooie zaak, dan word ik innerlijk warm en ik voel 't als een geluk, als iets moois, dat ik 't doen kàn en doen màg. Maar daarna, als je weer alleen bent, dan is alle geluk weg. Je kunt tegen anderen niet spreken over wat in je omgaat, 't klinkt zoo gauw valsch of aanstellerig. Dan zou je willen, dat er iemand was, die je heelemaal begreep zonder dat je veel zei, iemand, voor wie je niets te verbergen hebt, omdat hij je 't liefst is op de wereld. Iemand, die naar je verlangt, die je niet kan missen en waar je niet buiten kunt. Dan verlang je naar armen om in te rusten en een mond om te kussen; je zoudt alles willen geven om... (zacht) 's nachts niet alleen te blijven.
(Stilte).
Grootmoeder... nu weet u hoe 't in mij gesteld was... En toen Gerard kwam, toen ik hem voor 't eerst zag, voelde ik dadelijk, dat er iets van hem naar me toeging... iets...
(met een glimlach).
Iets lichts en dieps... ik ken 't. In mijn herinnering. Die wordt àl helderder als je oud wordt... de herinnering van die vroegere dingen, bedoel ik. 't Is of het leven ervoor zorgt, dat je niet vergeet, hoe goed 't vroeger voor je was.
Na de eerste ontmoeting wist ik al, dat nu de vervulling van mijn leven komen ging of dat 't voorgoed leeg zou worden.
Dus voor hem geef je alles op. Je werk en je onafhankelijkheid? En je studie is voor niets geweest...
Nee Grootmoeder, dat moet u niet zeggen. Wat ik voor mezelf door de studie heb gekregen, dat verlies ik niet: daardoor kan ik Gerards werk beter begrijpen, er meer in meeleven dan als ik weinig geleerd had. U heeft me wel eens verteld, dat grootvader heel knap was, en u had maar weinig geleerd... Hinderde dat u nooit?
Nee kind. Daar dacht ik niet aan.
Toch zoudt u nog meer met grootvader hebben samengeleefd,
| |
| |
als u iets begrepen had van zijn werk. En... uw kinderen, vader en de anderen...
Die ontgroeiden me gauw, ja. Maar ze bleven toch van hun moeder houden.
Daar was u tevreden mee. Ik zal meer verlangen... als, als... we dàt geluk hebben...! (valt hare grootmoeder om den hals).
(peinzend).
Er is veel veranderd sinds ik jong was... en toch minder dan ik dacht.
Mei 1913.
|
|