| |
| |
| |
De fijne draad.
Een Samenspel van Wereldsche Belangen.
Van Jacinto Benavente.
Vertaald uit het Spaansch door E.C.
Personen:
Doña Sirena. |
Silvia. |
Mevrouw Paljas. |
Colombine. |
Laura. |
Risela. |
Leander. |
Crispijn. |
Rechtsgeleerde. |
Paljas. |
Harlekijn. |
Hopman. |
Pantaleon. |
Waard. |
Secretaris. |
Twee knechten van den Waard. |
Twee gerechtsdienaars. |
Het stuk speelt in een stad in Spanje in den aanvang der XVIIde eeuw.
NB. Eenige, geautoriseerde vertaling. Alle rechten voorbehouden volgens de Wet.
| |
| |
| |
Proloog.
Klein gordijn op den voorgrond.
Wat gij hier te zien krijgt, is de rommelzoô van de aloude klucht. De klucht, die in de landelijke herberg de slaperige karrevoerders uit hun dommel opwekte of op het dorpsplein de simpele boeren met open mond stil deed staan en gapen. De klucht, die in volkrijke steden een oploop veroorzaakte van de meest verscheiden elementen. Zooals te Parijs, wanneer Tabarin, op den Pont Neuf, zijn kermisplanken opsloeg en den aandacht lokte van wie ook maar voorbij ging. Zoowel de deftige wijsgeer, die een oogenblik afsteeg van zijn geleerd stokpaardje, en het voorhoofd, waarachter de ernstige gedachten woelden, ontrimpelde bij het hooren van een snaakschen kwinkslag, als de snoevende vagebond, die er zijn ledige uren en zijn ledige maag vulde met lach na lach. Ook de prelaat, de adellijke dame en de groote heer, in hunne karossen, en, niet te vergeten, het schalke meiske van plezier, de soldaat, de koopman en de student. Menschen uit àlle rang en stand, die anders nooit te samen kwamen, verbroederden daar in elkanders jool. En méer nog dan om de zotternij zelve, lachte vaak wie deftig was omdat de goedlachsche schaterde, lachte de wijsgeer om de pret van den simpelen gaper, lachte het volk omdat het de groote heeren, gewoonlijk zoo zuur en streng van uiterlijk, nu ook lachen zag, als zij allen, en lachten de groote heeren omdat zij de arme stakkers lachen zagen, verlucht in hun rijkelui's-conscientie met de gedachte: de armen hebben het zoo kwaad nog niet, want zie, zij lachen toch ook!
Een enkele maal deed de boerde ook intreê in het paleis van een vorst, of in een adellijk kasteel, en, binnen geroepen om een gril, liet zij zich niet den mond snoeren door de grootheid om zich heen, doch gebaarde er even vrij en onbevangen als overal elders. Zij sprak vàn allen tòt allen. Aan het volk vooral ontleende zij den kwinkslag, het leuke woord, het gezegde vol berustende filozofie. Geheel de levenswijsheid der kleine luiden, die zich gelaten wisten te schikken in hun toestand van eeuwige verdrukking, omdat zij hun kinderlijke hoop gevestigd hielden op eene belooning, die niet van dèze wereld was! En gesterkt door dat vertrouwen, lachten zij goedmoedig, zonder haat en zonder bitterheid, om het narrespel van dit leven.
| |
| |
In den loop der jaren kreeg de boersche klucht tal van adelbrieven, die haar plebeïsche afkomst glans en luister bijzetten. Lope de Rueda, Shakespere, Molière, waren de verliefde prinsen uit het sprookje, die Asschepoester zetelen deden op den hoogsten troon van poëzie en kunst.
Doch op zóó roemruchtige afstamming kan het spel van heden avond geen aanspraak maken. Het is voortgesproten uit het rustelooze brein van een zoekend dichter van heden. Het is niet meer dan een Jan-Klaassen-stuk, vòl ongerijmdheden en zonder eenigen zweem van werkelijkheid. Zelve zult ge spoedig toegeven dat, wat er hier gebeuren gaat, immers nooit in het leven zelve zou plaats kùnnen hebben.
Ook de dramatische personen zijn geen menschen van vleesch en bloed, streven er zelfs niet naar er voor door te gaan: het zijn slechts marionetten, poppen, gemaakt uit bordpapier en wat kleurige lappen, zij worden bewogen aan grove koorden, zichtbaar zelfs in half duister en voor de meest bijziende oogen. De personnages zijn de potsierlijke maskers van Paljas en zijn gevolg, minder luchthartig en onbezorgd als eertijds bij hun eerste optreden: te véel hebben zij nagedacht gedurende lange jaren.
Maar al te zeer is de schrijver zich bewust, dat zóo primitieve kunst het ontwikkeld publiek van heden ten dage onwaardig is, daarom neemt hij ook de vrijheid beslag te leggen, voor dit enkele uur, zoowel op uwe ontwikkeling als op uwe welwillendheid. Hij vraagt u ook een poging te doen al uw wijsheid te vergeten en uw geest te doen worden als dat van een kind. De wereld zelve is afgeleefd en bijna kindsch, maar de Kunst kan er niet in berusten oud te worden, en om den schijn van jeugd òp te houden, zegt zij stamelend de eerste woorden, die zij in hare kinderjaren leerde. En zoo moge dit oude poppenspel trachten u een korte poos te vermaken met haar kinderlijk gebabbel.
| |
| |
| |
Eerste bedrijf.
Eerste Tafereel.
Stadsplein. Rechts op den voorgrond gevel van een herberg met deur en klopper. Boven de deur een uithangbord met opschrift: Logement.
| |
Tooneel I.
Leander en Crispijn kómen op links uit de straat.
Wat een groote stad moet dìt wel zijn, Crispijn, aan alles merkt men haar rijkdom en welvaart!
Iedere stad, groot of klein, bestaat uit tweede steden: geve de hemel dat wij in de goede zijn aangeland!
Uit twee steden, Crispijn...? O, ik begrijp het al, je meent: een oude stad en een nieuwe stad, aan iedere kant van de rivier.
Wat maal ik om de rivier, of om oud en nieuw! Neen, ik meen precies wat ik zeg: iedere stad op de wereld bestaat uit twee steden; de eene is voor hem, die aankomt met een vollen buidel, en de andere is voor hem, die aankomt... zooals wij...
Ik ben al dankbaar, dat we hier zijn zonder met de politie te doen gehad te hebben! En nu wil ik hier wèl een tijdje rustig blijven zitten, want ik ben doodop van al dat zwerven!
Ik niet! Voor iemand van het vrije vagebondenvolk, als ik, is het zwerven de natuurlijke staat; ergens blijven zitten, dat doen we nooit, behalve als we er toe gedrongen zijn op de galeibank, en dat is hard zitten, hoor! Maar, nu wij hier eenmaal zijn aangeland, en de stad voor òns is, als een vesting, die wij moeten zien te veroveren, zullen wij als goede veldheeren ons krijgsplan opmaken en eens overleggen, hoe wij haar op de voordeeligste manier kunnen innemen.
Een armzalig leger om een aanval mee te wagen!
Kom, wij zullen moeten strijden als menschen tegen menschen: gevaarlijker is de vijand niet!
En als eénige rijkdom ons eigen ik! Je wilde er niets van hooren, toen ik voorstelde die mooie jassen van ons te verkoopen, maar dan hadden wij tenminste wat geld bij elkaar gekregen.
Hoor eens, ik verkoop liever mijn huid dan een goede jas. In de wereld komt alleen het uiterlijk er op aan, en mijn uiterlijk... dat is deze jas.
Ach, ach Crispijn, wat moeten we toch beginnen Ik ben zoó leeg en zoó moe, dat alle kracht en moed me ontzinkt.
Kijk, we moeten hier optreden met overleg... èn een groote mate van onbeschaamdheid, want met overleg alleén, kom je toch
| |
| |
niet vooruit. Mijn plan is dit: jij praat zoo min mogelijk, en wat je zegt, zeg je op een hoogen toon, om je vooral den schijn te geven van een gewichtig personage; je mag mij zelfs van tijd tot tijd een paar stokslagen toedienen op mijn ribbenkas. Als iemand je iets vraagt, antwoordt je met een paar geheimzinnige woorden, die niets zeggen, en is het bepaald noodzakelijk, dat je spreekt, dan doe je dit waardig en plechtig. Je bezit jeugd en een knap uiterlijk: tot nu toe heb je deze gaven nutteloos verkwist, maar nu is het oogenblik gekomen, om er profijt van te trekken. Geloof mij, niets is zoo voordeelig voor een mensch als een ander naast zich te hebben, die op een handige manier zijn goede eigenschappen weet te doen uitkomen. De mensch is niet anders dan een stuk koopwaar, wiens meerdere of mindere waarde afhangt van de slimheid van den koopman, die hem op de markt brengt. Ik verzeker je, dat ik kans zou zien om jou, stel dat je niet meér was was dan een gemeen stukje glas, te verslijten voor een diamant van het zuiverste water. En nu zullen we beginnen met ons kamp op te slaan in die herberg daar, in het gezicht van den vijand.
In die herberg, Crispijn? En hoe moeten we daar betalen?
Ja, als we ons door zoo een kleinigheid willen laten terughouden, dàn moeten we maar vragen in een hospitaal of in een armenhuis opgenomen te worden; morgen kunnen wij dan ook gaan bedelen langs den weg, en, als het zoo eens pas geeft, het beroep van struikroover uitoefenen en den eersten den besten reiziger leeg plunderen. Als je absoluut wilt, dat wij bestaan volgens onze middelen, dan zijn dàt onze middelen van bestaan.
Ik geloof, dat ik nog wel een paar aanbevelingsbrieven heb voor rijke heeren hier in de stad. Misschien willen die ons wel helpen!
Smijt die brieven weg, en zet je die lafheid uit je hoofd. Jawel, ons aanmelden als behoeftigen, die om ondersteuning komen vragen. Een mooie aanbeveling. Ze zouden je vandaag ontvangen met de grootste beleefdheid en je verzekeren, dat hun huis en hun persoon geheel tot je dienst zijn, bij je tweede bezoek zou de knecht je niet thuis geven, en bij je derde, zou hij zelfs niet opendoen! Neen vriend, in de wereld krijg je niets voor niets, hoor, evenmin als op de beurs of in een wisselkantoor; en eer je vraagt, moet je beginnen met aan te bieden.
En wat zou ik kunnen aanbieden, ik, die niets bezit!
Ik moet zeggen, je telt je zelven al heél weinig! Is een man, als man, niets waard? Een man zou soldaat kunnen zijn en door zijn persoonlijken moed de doorslag geven aan een overwinning; hij zou ook de echtgenoot of de verloofde kunnen worden van een deftige dame of van een edele jonkvrouw, die wegkwijnt van melancholie en die hij dan zou genezen met de zoete medicijn der liefde...; een man zou ook als knecht
| |
| |
kunnen dienen bij een heél rijk heer, die genegenheid voor hem opvatte en hem als gunsteling aannam... een man zou nog zoo veel andere dingen kunnen doen, te veel om op te noemen; om de maatschappelijke ladder op te klimmen, is iedere sport te gebruiken, geloof mij.
En als er een sport ontbreekt?
Dan mag je op mijn schouder klauteren en je zoo naar boven hijschen!
En als we allebei op den grond tuimelen?
Dan hoop ik, dat we zacht zullen vallen. (Bonst met den klopper op de deur van de herberg.) Hei, daar binnen! Hei, ho? Mensch of duivel, is er dan niemand, hier?... Wat is dat voor een boel? Hei! Ho!
Waarom ben je dadelijk zoo kwaad? Je hebt immers pàs geklopt?
Omdat ik wachten vernederend vind. (Roept nog luider.) Hei, volk! Ho, daar, binnen! Is hier niemand! Voor den duivel!
(onzichtbaar binnen).
Wie is daar? Zijn dat manieren om zoo een leven te maken? Zoolang heb je waarachtig niet gewacht!
Een eeuwigheid heb ik gewacht! En ik zie wel, het is hier niet veel zaaks, is dat hier een ontvangst voor heeren als wij!
| |
Tooneel II.
Vorigen, de Waard, twee bedienden.
(treedt naar buiten).
Zacht wat, heerschap! Weet, dat dit hier geen herberg is, maar een logement, en dat reeds verscheiden groote heeren hier overnacht hebben!
Nou, ik zou die groote heeren dan wèl eens willen zien, het zal wat zijn! Wat schelmen en vagebonden, denk ik! Trouwens, je merkt het al aan die knechten van je, dat ze nog nooit groote heeren gezien hebben, zoo staan ze ons aan te gapen, en vergeten ons te bedienen.
Drommels, heerschap, je bent niet op je mondje gevallen.
(waardig).
Mijn dienaar laat zich dikwijls meeslepen door zijn overmatigen ijver. Uw herberg, vriend, is goed genoeg voor den korten tijd, dien ik er vertoeven zal. Wijs mij een kamer voor mijzelf, een andere voor mijn dienaar, en laat ons verder geen woorden verspillen!
Vergeef mij, heer; zoo gij zelve dadelijk gesproken had.... Maar.... ja zoo gaat het: de meesters zijn altijd gemakkelijker te voldoen dan hun knechts.
En vooral, die meester van mij, die is zóó goed, dat hij zich met alles zou tevreden stellen, maar gelukkig, dat ik weet wat zijn behoeften
| |
| |
zijn en ik ben niet van plan het hem aan iets te laten mankeeren.
Denk je soms, dat we met onze bagage in de hand reizen, alsof het de armzalige plunje is van een soldaat of van een student? Maar het is waar, je weet niet veel! Je weet niet eens, dat mijn meester reist met àcht karren vol koffers en kisten, die ons overal achterop komen! En zoo weet je ook niet, dat hij hier blijven zal tot de geheime opdracht, waarvoor hij in de stad ontboden is, volvoerd is....
Wil je wel eens zwijgen, domkop! Met jou is ook niets geheim te houden! Als iemand mij nu hier toch herkende, door jou zotteklap! (Dreigt en geeft hem een klap met zijn degen).
(stelt zich tusschen Leander en Crispijn).
Bedaard, heer!
Laat mij, laat mij hem straffen, ik ken geen grooter gebrek dan dat nuttelooze gezwets.
Laat mij, laat mij, anders leert hij het nooit af (stort zich op Crispijn, die zich verschuilt achter den waard, zoodat deze de slagen ontvangt).
Au! Au! Dat mag ik wel zeggen, ik, die de volle laag krijg!
Nu zie je wat het gevolg is: dat deze arme man de slagen krijgt, die voor jou bestemd waren. Vraag hem dadelijk vergiffenis.
Dit is niet noodig, heer! Ik vergeef het hem gaarne! (tot zijn knechten). Wat staan jullie daar te lanterfanten. Gauw, open de kamers waar gewoonlijk de Keizer van Mantua logeert, en bereid ten snelste een maal voor dezen kavalier.
Het is beter, dat ik mee ga, om hun te zeggen hoe alles zijn moet, anders doen zij allerlei domheden, en dan krijg ik er later van langs; je hebt zelf gezien, dat mijn meester lang niet gemakkelijk is.... Ik ga met jullie mee, jongens.... (Crispijn en de twee knechts gaan naar binnen).
(tot Leander).
En, heer, zou ik u nu mogen vragen wat uw naam is, van waar ge komt en met welk doel ge hier zijt?
(hoog).
Dat zal mijn dienaar je wel zeggen. (Crispijn komt weer te voorschijn). En onthoud eens en voor al, dat ik niet lastig wil gevallen worden met vragen (gaat naar binnen).
Daar heb je wat moois uitgevoerd! Mijn meester iets te durven vragen! Als je er op gesteld bent hem ook maar minstens een uur in je huis te houden, spreek hem dan nooit uit je eigen aan!
Ja maar, de wetten zijn hier heel streng en het is ons voorgeschreven die vragen te stellen.
| |
| |
Met wetten aan te komen bij mijn meester!! Zwijg, kerel, zwijg, je weet niet wie je in je huis hebt, want àls je het wist, dan zou je niet zulke brutaliteiten zeggen!
Maar mag ik dan zelfs niet eens weten...?
Voor den duivel...! Als je niet ophoudt, zal ik mijn meester roepen, en dan kan hij het je zelf zeggen, als je het nòg niet begrepen hebt! Pas maar liever op, dat alles in orde is en hou je vijf zinnen bìj elkaar, want het zou je anders leelijk berouwen. Weinig menschenkennis heb je, vriend, dat je nòg niet weet met wie je te doen hebt! Het is ongelooflijk!! Kom, vooruit, laat ons naar binnen gaan! (duwt den waard vóór zich uit de deur in).
| |
Tooneel III.
Harlekijn en de Hopman komen op.
Ik geloof waarlijk, dat wij, al dwalende door de velden buiten de stad, waar het oneindig mooier is dan hier, zonder te willen aangeland zijn bij onze welbekende herberg. De mensch is toch een ongelukkige slaaf van zijn gewoonte. En wat een dure gewoonte iederen dag te moeten eten!
De zoete klank van verzen had mij mijn treurige gedachten doen vergeten. Heerlijke gave der dichters!
Wat niet belet, dat zij gebrek hebben aan het noodigste: met angst en beving klop ik hier aan! Zullen ze ons vandaag nog krediet geven! Laat ons hopen, dat je zwaard hun nog wat eerbied inboezemt!
Mijn zwaard? Helaas, mijn soldatendegen en jou dichterpen zijn van nul en geener waarde in deze stad van kooplui en bankiers.... Treurig beroep, van ons allebei!
Dat zeg je wèl. Ik praat niet eens van de hooge poëzie, die alleen verhevene en edele onderwerpen bezingt, maar zelfs als je bereid bent je talent neer te leggen aan de voeten van de machtigen der aarde, om den een te roemen en den ander te hekelen, geeft het je nòg niets! Zij zijn even onverschillig voor het een als voor het ander. Lofbetuitingen laten hen koud en woorden van afkeur trekken zij zich niet aan. Geloof me, zelfs Aretino zou van honger omkomen in den tegenwoordigen tijd.
En wij dan? Waarom werden wij verslagen in de laatste oorlogen? Niet door de overmacht van den vijand, maar door den schuld van die ellendige kooplui, die ons regeeren, en die ons uitzenden om hùn handelsbelangen te verdedigen, en ons dwingen te vechten zonder lust en zonder enthousiasme, want het is onmogelijk met overtuiging te strijden voor een doel, dat je eigenlijk minacht.
| |
| |
En zelfs het geld, dat er noodig was, voor den oorlog, gaven ze alleen tegen hooge rente en goede winst; en toen ze bang werden hun geldje te verliezen, dreigden ze gemeene zaak te maken met den vijand! En nu krijgen wij natuurlijk de schuld van alles, nu worden wij slecht behandeld en geminacht, en zelfs willen ze nu bezuinigen op die armzalige soldij van ons, waarmêe ze denken, dat ze ons betalen! Het liefst zouden ze het heele leger willen ontslaan, als ze niet vreesden, dat op een goeden dag het volk, moe van die onderdrukking, oproer zou maken! En wee hen, als wij dàn partij kiezen voor recht en billijkheid!
Als het ooit zoo ver komt, voeg ik mij dadelijk aan je kant!
Och, op jullie dichters valt ook al niet te rekenen, want jullie geest is even veranderlijk als een opaal, die in ieder licht weer andere glanzen heeft. Vandaag winden jullie je op voor het nieuwe, dat geboren wordt, en morgen voor het oude, dat sterven gaat. En dit laatste schijnt toch nog de meeste aantrekkingskracht te hebben voor jullie! Trouwens, het kan ook niet anders, want, nachtvogels als jullie allen zijt, hebt ge vaker den weemoed van zonsondergang ondervonden, dan de glorie van den dageraad gezien.
Dat kan je niet zeggen van mij, die maar al te dikwijls gedwongen was den zonsopgang te bewonderen omdat ik dien nacht geen dak had om onder te slapen! En hoe zou je dan willen dat ik, als de leeuwerik, de dageraad begroeten zou met een jubelzang, als de dag voor mij altijd zóó treurig eindigt?.... Kom.... Zullen wij ons fortuin beproeven?
Er zit niet anders op! Laat ons het probeeren en zien wat onze waard zegt.
Hola! Hé! Volk! (klopt met den klopper op de deur van de herberg).
| |
Tooneel IV.
Vorigen, de Waard. Daarna treden de twee knechten, Leander en Crispijn naar buiten.
Zoo heerschappen! Zijt gij daar? Het spijt mij wel, maar vandaag kan ik u niets voorzetten.
En waarom niet, als ik het vragen mag?
Uw vraag getuigt wèl van een beminnelijke onschuld! Gelooft ge soms, dat iemand mij borg staat voor alles wat er hier in huis gegeten en gedronken wordt?
Ah zoo, is dàt de reden? En wij zijn geen menschen, die je krediet durft geven, hé?
| |
| |
Neen, ik ten minste niet. En daar ik wel nooit mijn geld zal zien, vind ik, dat mijn goedheid al lang genoeg geduurd heeft; doe mij dus het genoegen niet meer bij mij terug te komen.
Maar, waard, het is toch niet altijd alles gèld op de wereld? Tel je dan al het goeds, dat wij overal en aan iedereen over je logement vertellen, voor niets? Ik heb zelfs een sonnet aan je gewijd, waarin ik je gevulde patrijzen en je hazenpastei verheerlijk!.... En wat de Hopman betreft, wees overtuigd dat hij, alleen, tegenover een geheel leger, den goeden naam van je huis met zijn degen zou verdedigen, als dit noodig was. Is dit allemaal niets waard? Moet alles op de wereld klinkende munt zijn?
Hoor eens, ik sta hier niet om zotteklap aan te hooren. Ik heb uw sonnet niet van noode, evenmin als de degen van den Hopman, die hij wel voor iets beters zal weten te gebruiken.
Dàt is waar! Ik zal hem dadelijk gebruiken om zoo een schavuit als jij mee af te rossen! (slaat hem met zijn degen).
(luid schreeuwende).
Wat is dat? Mij af te rossen! Genade! Gerechtigheid!
Maak je niet boos op zoo een verachtelijken kerel!
(naar buiten stuivend).
Wat gebeurt er hier?
Wie in mijn nabijheid komt, gaat er ook aan!
(treedt met Crispijn naar buiten).
Wat is dat hier voor een leven?
Vlak vóór het huis, waar mijn meester zijn intrek genomen heeft! Kan er niet gezorgd worden, dat er hier wat rust en stilte is? Ik zal de politie waarschuwen, dat ze hier wat orde moeten stellen!
Ach, ach, dit zal mijn ondergang zijn! Juist nu ik zoo een voornaam heer in mijn huis heb!
Het is verboden dàt te vragen.
Vergeef ons, heer, zoo wij uw rust verstoorden, maar deze ellendige herbergier....
Mijn schuld was het waarlijk niet, genadige heer, maar deze onbeschaamde....
Onbeschaamd?.... Ik....? Dàt laat ik mij niet zeggen!
Halt, heer Hopman, wend u hier tot mijn meester, en hij zal u recht laten wedervaren, zoo uwe grieven tegen onzen waard waarlijk gegrond zijn!
Bedenk toch, heer, zij eten al een maand lang op mijn kosten, zonder ooit een rooden duit betaald te hebben, en omdat ik vandaag
| |
| |
weigerde hen nog langer te bedienen, zijn zij mij op eens aangevallen!
Ik niet, want ik verdraag alles met het geduld van een lam!
Vindt gij het billijk, dat een soldaat, die gevochten heeft voor zijn land, geen krediet kan krijgen?
Of dat de waard een sonnet van mij voor niets rekent? Een sonnet, dat ik gemaakt heb op zijn gevulde patrijzen en op zijn hazenpastei.... lekkernijen, die ik alleen van naam ken, want geproefd heb ik ze nooit....! Ik ken van zijn keuken alleen watersoepen en taaie vleezen!
Vriend waard, ik moet de heeren waarlijk gelijk geven: het is een schandelijke behandeling, die geen soldaat en geen dichter zich kan laten welgevallen!
Heer, een groote ziel zijt ge inderdaad!
Neen, neen, ik niet, maar.... mijn meester hier, die als zoovele voorname heeren, voor niemand hoogere achting koestert dan uist voor den dichter en den krijgsman!
Weest verzekerd dat, zoolang mijn meester hier in de stad verblijven zal, het u aan niets zal ontbreken, en de kleine schuld, die gij hier hebt staan, zal op zijne rekening worden overgeschreven.
En onze goede waard zal nu ongetwijfeld zijn uiterste best doen u naar behooren te bedienen.
Wees voortaan ook nìet zoo gierig met je patrijzen en je pastei van dakhazen, want het is toch te gek, dat de heer Harlekijn dergelijke concrete zaken alleen in het abstracte zou kennen!
Neen, neen, ik niet, maar mijn meester als zoovele groote heeren, kent àlle dichters, die bestaan en die bestaan hebben, tenminste die, welke de naam van ‘dichter’ waardig zijn.
En, heer Harlekijn, onder hen, zijt gij de grootste!... En te moeten bedenken, dat men u hier niet die achting toedroeg, die u toekomt...!
Vergeef mij heer! Ik zal hen voortaan bedienen, zooals gij dit wenscht; het is mij genoeg, dat gij borg voor hen zijt.
Heer, zoo ik u van eenige dienst kan zijn...?
Is uwe kennismaking niet reeds een dienst, die ge ons bewijst? Roemruchtig Hopman, wiens heldendaden waardig zijn bezongen te worden door dezen, onzen grootsten dichter!
| |
| |
Zijn u mijn gedichten ook wellicht bekend?
Bekend?? Overbekend!! Is het niet een van uw sonnetten, dat aanvangt met dezen regel:
O, zachte hand, die streelend doodt....
O, zachte hand, die streelend doodt....
Neen, neen, dat is niet van mij!
Doch het zou uwer waardig zijn! En gij, heer Hopman, wie kent uw heldendaden niet! Waart gij het niet, die met slechts twintig man het fort van de Roode Rotsen bestormde tijdens den beroemden slag bij de Zwarte Velden?
Of ik dat weet? Hoe dikwijls heb ik het niet door mijn meester vòl geestdrift hooren vertellen! Twintig man.... twintig.... en gij, vóórop, losstormend op de vesting! Boem! Boem! Boem! Kogels, bommen, granaten, gloeiend pik, vlammen zwaaiende duivels! En de twintig man, als één man er op los, en gij vooruit! Van boven vielen de schoten.... Boem! Boem! Boem! De trommels roffelden. Ran, rataplan, rataplan, plan! De trompetten toeterden: tararitari.... tari.... En de uwen, de twintig man, er op in, met de blanke sabel in de vuist, en gij.... zonder iets.... Ris, ris, ris, híer een houw, dáar een houw, een kop, een arm.... (zwaait met degen links en rechts en laat de slagen neervallen op den herbergier en zijn twee knechten).
Kalm, kalm! Ge windt u zelve op en gaat te keer alsof het waarlijk oorlog was!
Me opwinden? Volstrekt niet. Het is mijn gewone karakter: in mijn hart gloeit altijd het heilige vuur van den animus belli!
Men zou zweren, dat gij er bij geweest waart!
Mijn meester het te hooren vertellen is er bij zijn, het met eigen oogen zien.... Neen, beter zelfs dan het in werkelijkheid zien... En zulk een dapper soldaat, de held van de Roode Rotsen in de Zwarte Velden, durft men zóó te behandelen...! Welk een geluk, dat mijn meester juist tegenwoordig was, door gewichtige bezigheden geroepen in deze stad, waar hij nu ook zal bevelen, dat men u overal met den verschuldigden eerbied ontvange....! Zoo een groot dichter! Zoo een dapper krijgsman!! (tot de knechts) Vooruit! Wat staan jelui daar als zoutpilaren! Breng ons van het beste, dat er in huis is, om te beginnen een flesch fijnen wijn, dien mijn meester wenscht te drinken met deze heeren, op hun gezondheid....! Zijn jullie nog niet weg? Vooruit!
Dadelijk, dadelijk.... Wij zullen uwe orders uitvoeren.... (gaat met de knechts naar binnen).
| |
| |
Heer, hoe kunnen wij u onzen warmen dank betuigen?
Stil. Niemand praat hier over betalen, dat is een onaangenaam woord! Aan tafel, aan tafel, heeren, en weest verzekerd, dat mijn meester, die reeds vele prinsen en hooge personnages aan zijn disch zag, het als een groote eer zal rekenen zoo gij met hem wilt aanzitten.
Mijn meester is niet iemand van veel woorden, maar, zooals gij hoort, is het weinige wàt hij zegt vol diepe wijsheid.
Aan alles ziet men, dat hij van hooge geboorte en een voornaam heer is.
Ge weet niet, heer, welke troost het is voor ons verslagen gemoed, een zóó hoog geplaatst persoon te ontmoeten, die ons met zóó veel goedheid bejegent.
O, dit is nog niets; ik ken mijn meester, hij doet de dingen nooit ten halve, hij is in staat u beiden met zich mee te voeren en u te verheffen tot zóó hooge waardigheid....
(terzijde tot Crispijn).
Niet te véél, Crispijn, niet te veel....
Mijn meester houdt niet van veel praten, maar aan zijn werken zult gij hem kennen.
(brengt met de twee knechts het maal op en dekt de tafel).
Hier is de wijn.... en het eten....
Drinkt, drinkt, en eet, heeren, laat het u aan niets ontbreken, mijn meester rekent later alles af. En zoo er iets is, wat gij nog zoudt wenschen, zegt het dan gerust, opdat mijn meester het den waard nog eens op het hart drukt, want onze vriend is wel eens wat vergeetachtig.
Neen, dat niet, maar ge begrijpt....
Zwijg, anders zeg je weer een onbeschaamdheid.
Op de uwe, heeren! Op den grootste aller dichters, en op den dapperste aller krijgslieden!
Op den edelste aller ridders!
En nu wil ik ook mijn dronk uitbrengen, hij klinkt anders dan den uwe, hoor! Ik drink op dezen dag, de schoonste van allen, daar hij in vreugde tezamen bracht: den grootsten dichter, den dappersten krijgsman, den edelsten ridder en.... den trouwsten dienaar! En nu, heeren, vergunt, dat mijn meester zich terugtrekke, want de zaken, die hem hier riepen, gedogen geen uitstel.
Mogen wij er op rekenen, dat gij iederen dag uw opwachting komt maken?
| |
| |
Ieder uur, ieder uur; en alle mijn vrienden, dichters en muzikanten zal ik bijeen roepen om uw meester te huldigen met muziek en zang.
Ik.... zal mijn heele compagnie mee voeren, in optocht, met fakkels en flambouwen....
Mijn bescheidenheid bloost onder zooveel....
Heeren, smakelijk eten en drinken! Hei daar, jongens, bedient de heeren nog eens! (terzijde tot den Hopman) In vertrouwen gevraagd: ge hebt zeker niets op zak?
Genoeg, genoeg.... (tot den Waard) Hei vriend, hoor eens, geef even, uit naam van mijn meester, aan ieder van de heeren een veertig of vijftig schilden. Je schrijft het maar op zijn rekening. Maar vergeet het niet!
Ge kunt er op rekenen. Veertig à vijftig schilden, niet waar?
Maak er zestig van! Heeren, saluut!
Lang leve de grootste aller ridders!
Roept ook eens mee: Leve! lompe boerekinkels!
Lange leve de grootste aller dichters en de dapperste aller krijgslieden!
(terzijde tot Crispijn).
Crispijn, wat een dwaasheden! En hoe redden we ons daar weer uit?
Zooals wij er in zijn gekomen! Je ziet: de kunst en het leger hebben we al op onze hand! (Allen buigen zich diep en groeten eerbiedig, terwijl Leander en Crispijn verdwijnen in de straat links. De Hopman en Harlekijn zetten zich weer aan tafel, en worden bediend door de Waard en zijn knechts.
| |
Tweede Tafereel.
Tuin met gevel van een paviljoen, waarin op den voorgrond links een deur. Avond.
| |
Tooneel I.
Doña Sirena en Colombine komen uit het paviljoen.
Is het niet om je verstand er bij te verliezen, Colombine? Dat een dame van mijn rang in zulk eene verlegenheid kan geraken, enkel en alleen door de onbeschaamdheid van dat lompe canaillevolk?.... Hoe durf je het mij zelfs te komen vertellen?
| |
| |
Moest ge het dan niet weten?
Duizendmaal liever ware het mij te sterven! En.... zeggen ze allen het zelfde?
Allen.... Zoo als ik het u heb overgebracht. De kleermaker wil het kleed niet zenden, vóór al het achterstallige betaald is.
Zoo'n vlegel! Zoo'n afzetter! En dat terwijl hij aan mij zijn reputatie te danken heeft, want, voor dat ik hem voor mij liet werken, wist hij niet wat het was, aanzienlijke dames te kleeden.
En de koks, en de muzikanten, en de knechten, ze zeggen allemaal het zelfde: dat zij van avond niet willen dienen op het feest, als ge ze niet vooruit betaalt.
De ellendelingen! De bandieten! Heb je ooit meer gehoord van zoo'n onbeschoftheid van menschen, die toch alleen geboren zijn om òns te bedienen! Betaal ik ze dan niet met andere dingen dan met geld? Is geld het eenige wat waarde heeft in de wereld? Ach, ach, het leven is wel héél moeilijk als men, zoo als ik, den steun mist van een echtgenoot, van verwanten, of van andere mannelijke bondgenooten.... Een vrouw alleen is toch niets waard op de wereld, als is zij ook nòg zoo goed en deugdzaam! Wat een tijd, wat een verdorven tijd! Het is wèl den tijd die voorspeld werd in de Openbaring! Ik ben overtuigd, dat ergens de Antechrist is opgestaan.
Kom, ik heb u nog nooit zoo ontmoedigd gezien. Ik herken u niet meer. Ge hebt vroeger wel voor grooter moeilijkheden gestaan!
Dat was vroeger, Colombine! Toen kon ik rekenen op mijn jeugd en mijn schoonheid als op twee machtige bondgenooten. Vorsten en grooten heb ik zien knielen aan mijn voeten!
Maar daarentegen was uw ondervinding en uw kennis van de wereld toèn niet zoo groot als nù. En wat uw schoonheid betreft, nooit was zij zoo volmaakt, als tegenwoordig, geloof mij vrij!
Dat is maar vleierij, Colombine! Als ik mij zelve ook zoo zag, ja, dàn was ik weer de doña Sirena van twintig....
Van twintig jaàr, bedoelt u?
Natuurlijk, wat zou ik anders meenen? En wat moet ik met jou beginnen? Jij bent zelfs nòg geen twintig, en van dien mooien leeftijd weet je niet te profiteeren. Niemand, die mij in dezen benarden toestand zag, zou het willen gelooven, dat ik jou, Colombine, mijn vroeger kamermeisje, heb aangenomen als mijn eigen nichtje. In plaats van je jonge jaren te verkwisten en gekheid te maken met zoo'n Harlekijn, zoo'n poëet, die je toch nooit iets meer kan geven dan wat liedjes en wat mooie woorden, moest je je jeugd beter weten te gebruiken, dan zou ik nu niet àl dezen last hebben.
Wat wilt ge? Ik ben nog te jong om er genoeg aan te
| |
| |
hebben, liefde te ontvangen zonder zelve iets terug te geven. En zoo ik éénmaal meesteresse moet zijn in de kunst anderen te doen lijden door hunne liefde voor mij, is het noodig, dat ik zelve eerst eens ondervind wàt eigenlijk het leed der liefde is! En, wees niet bang, ik zal later de schade wel inhalen. Ik bèn nog geen twintig jaar. En geloof maar niet, dat ik zoo dwaas ben er aan te denken met Harlekijn te trouwen.
Ik heb op jou volstrekt geen vertrouwen, je laat je altijd leiden door je grillen en fantazieën.... Maar laat ons liever bedenken wat we nu moeten doen. Het zal niet lang meer duren, vóór dat mijn gasten komen, allen deftige menschen van hooge positie; vooral heer Paljas met zijne vrouw en dochter, die, om verschillende redenen, van avond voor mij, de hoofdpersonen zijn. Je weet, Colombine, er komen bij mij aan huis, verscheidene heeren van ouden, hoogen adel, maar wier blazoenen, evenals het mijne, helaas, door gebrek aan geld, allen glans hebben verloren. Je begrijpt, voor hen zou de dochter van heer Paljas met haar rijken bruidsschat en het groote vermogen, dat zij na den dood van haar vader erven zal, een schitterende partij zijn. Verscheidene hunner azen dan ook op dit buitenkansje, en ik, die op goeden voet van vriendschap ben met heer Paljas en zijne vrouw, heb hun mijn hulp beloofd. En wie van de pretendenten ook de uitverkorene zijn moge, ik heb gezorgd, dat mijne diensten uit een ruime beurs beloond zullen worden, want ik heb ieder van hen een schuldbekentenis laten teekenen, voor alle zekerheid. Helaas, geen andere weg staat mij meer open, dan deze huwelijksbemiddelingen, om mijn fortuin weer eenigszins te herstellen.
En.... als nu ook eens een rijke bankier of koopman op jou verliefd werd.... Wie weet....! Dàn zou dit huis weer kunnen worden, wat het vroeger geweest is! Maar als het feest van avond niet door kan gaan, en de brutale eischen van dat onhebbelijke volk bekend worden, dan.... zal het mijn ondergang zijn! O, ik wil er niet aan denken!
Maak u maar niet bezorgd. Voor het souper is er reeds alles. En wat de muzikanten en de lakeien aangaat, daar zal Harlekijn, die niet alleen poëet maar daarenboven ook nog mijn geliefde is, wel iets op weten te vinden. Hij kent zoo vele van die lustige vagebonden en leegloopers, die met plezier overal een handje helpen. Ge zult zien, alles zal prachtig in orde zijn en de gasten zullen opgetogen bekennen, dat zij nooit schitterender feest bijgewoond hebben.
O, Colombine, als dat alles zóó uitkomt, dan zal ik nog ééns zooveel van je houden! Gauw, ga nu dien verliefden dichter van je zoeken! Wij hebben geen tijd te verliezen!
Mijn dichter? O, die loopt zeker al een tijdje op en neer aan den anderen kant van den tuin, in de hoop iets van mij te zien of te hooren.
| |
| |
Het zou niet staan als ik tegenwoordig was bij het onderhoud, want ik kan mij toch zoo niet vernederen door hem zulke diensten te vragen, niet waar? Ik laat dus alles maar aan jou over, Colombine. Zorg, dat er niets mankeert, later zal ik ieder rijkelijk weten te beloonen; want deze benarde toestand kan niet eeuwig blijven duren.... of ik zou niet meer doña Sirena zijn.
Alles zal zich wel schikken. Wees gerust. (Doña Sirena verdwijnt in het paviljoen.)
| |
Tooneel II.
(Colombine, daarna Crispijn van links op.)
(gaat naar den achtergrond links en roept).
Harlekijn! Harlekijn! (ziet Chrispijn aankomen). Hij is het niet!
Vrees niet, schoone Colombine, aangebedene van het opperst genie, dat, hoewel schitterend dichter, in zijn lofzang op ùw schoonheid verre beneden de waarheid bleef. Waar meestal het conterfeitsel het wint van het levend model, is in dìt geval het voordeel geheel voor het oorspronkelijk, hoe bekoorlijk de beeltenis ook reeds was!
En gij, zijt ge ook dichter, of slechts vleier en hoveling?
Ik? Ik ben de beste vriend van uw geliefden Harlekijn, en hoewel ik hem eerst vandaag leerde kennen, ondervond hij reeds de zekerste bewijzen van die vriendschap. Het was mijn vurigste wensch u mijn hulde aan te bieden, en zeker stelde heer Harlekijn een diep vertrouwen in mijn vriendschap; zonder dat vertrouwen zou het waarlijk een groote onvoorzichtigheid van hem geweest zijn mij hiertoe de gelegenheid te geven, want was het niet tevens mij blootstellen aan de gevaren der liefde door mij zóóveel schoonheid te doen aanschouwen!
Heer Harlekijn vertrouwde evenveel op mijne liefde als op uwe vriendschap! Geloof niet, dat alle verdienste slechts van uw kant is; bedenk dat het een even groote verwatenheid is geen rekening te houden met den kracht van een vijand, als met het hart van een vrouw.
Ik merk, dat de pijlen van uw vernuft even gevaarlijk zijn als die uwer blikken! Wilt gij nu een oogenblik naar mij luisteren?
Vergeef mij, maar ik moet noodzakelijk Harlekijn spreken, vóór het feest....
Dat is niet noodig. Daar kom ik juist voor, afgezonden door hem en door mijn meester.
En wie is uw meester, als ik het vragen mag?
De edelste, de machtigste der ridders.... Maar vergun mij nog een pooze zijn naam te verzwijgen, spoedig zult ge dien leeren kennen.
| |
| |
Mijn meester wenscht zijn opwachting te komen maken aan doña Sirena en haar feest bij te wonen....
Het feest? Maar weet ge dan niet....?
Zeker weet ik het. Is het niet mijn plicht van alles op de hoogte te zijn? Ik weet, dat er moeilijkheden zijn, die zouden kunnen beletten, dat het feest doorging. Maar dit zal niet gebeuren, er is voor alles gezorgd.
Ik verzeker u, dat er niets ontbreken zal. Een weelderige disch, schitterende verlichting en vuurwerk, muziek en zang. In éen woord, het zal een luisterrijk feest zijn!
Zijt ge wellicht een toovenaar?
Reeds begint ge mij een weinig te kennen. Alleen wil ik u nog wel zeggen, dat het Lot mij vandaag op mijn weg samen brengt met lieden, die waarlijk vlug van begrip zijn en met een half woord reeds verstaan, zoodat ik er van overtuigd ben, dat zij niet door ijdele gemoedsbezwaren mijn plannen zullen dwarsboomen. Ziehier: mijn meester heeft gehoord, dat van avond op het feest verschijnen zal de heer Paljas met zijn eenige dochter, de schoone Silvia, de rijkste partij uit de stad. Mijn meester zal maken, dat zij hem liefkrijgt; mijn meester moet met haar trouwen, en mijn meester zal de goede diensten van doña Sirena naar behooren weten te beloonen, evenals de uwe, zoo gij mijn plan wilt helpen begunstigen.
Ge windt er geen doekjes om, sinjeur. Uwe vrijpostigheid zou mij bijna beleedigen.
De tijd dringt en vergunt mij niet langs omwegen te gaan.
Zoo men den meester moet beoordeelen naar zijn knecht....
Heb geen vrees. Mijn meester zult ge leeren kennen als een hoffelijk en volmaakt edelman. Mijn vrijpostigheid, mijn onbeschaamheid, stelt hèm in staat bescheiden en voorkomend op te treden. De wreede noodzakelijkheid van het leven dwingt wel eens den ridderlijksten edelman het beroep uit te oefenen van koppelaar, of de dame van hooge geboorte tot het verleenen van weinig eervolle diensten. Deze mengeling van grootheid en van kleinheid, deze hooge adel, die zich vernedert en verlaagt, maakt in de maatschappij een slechten indruk. Daarom is het zaak tusschen twèe personen te verdeelen datgene wat meestal vereenigd is in éen en dezelfde persoon. Mijn meester en ik, al zijn wij ieder ons zelf, zijn toch tevens ieder een deel van den ander. Zóó moest het altijd wezen! Wij hebben àllen in ons den edelman met de verheven gedachten, aangetrokken tot alles wat grootsch en wat schoon is.... Maar aan zijne zijde, ook de nederige dienaar, wiens plicht het is te volvoeren alle lage, alle minderwaardige handelingen, waartoe het leven ons dwingt.... De groote kunst is nu,
| |
| |
deze twee personen zóó van elkaar te scheiden, dat wij steeds, bij het vervallen in een laagheid, zeggen kunnen: Ik ben het niet, die dat doet, het is maar mijn knecht! Want hoe laag wij ook zinken in het leven, altijd is er iets in ons, dat zich verheven wil voelen boven onze daden. Wij zouden onszelve te veel moeten minachten zoo wij niet overtuigd waren, dat onze eigenlijke persoonlijkheid beter was dan wat ons leven ons doet schijnen.... Nu weet ge, wie mijn meester is: hij van de schoone droomen. En nu weet ge ook wie ik ben: die van de schunnige werkjes, die altijd in de modder kruipt en konkelt met den leugen, met alles wat verachtelijk en minderwaardig is.... Maar, iets is er, dat mij voor mijzelf in mijn oogen terugwint en verheft: de trouw in mijn knechtschap. De trouw, die zich verlaagt en vernedert, opdat mijn heer fier zal kunnen gaan met opgeheven hoofd en altijd blijven kan, die van de grootsche gedachten en van de schoone droomen! (Men hoort muziek achter de schermen).
De muziek, die mijn meester met zich voert naar het festijn, met al zijne schildknapen en dienaren, met een stoet van dichters en zangers onder geleide van heer Harlekijn, en met een regiment soldaten, die onder aanvoering van den Hopman den stoet met een fakkeloptocht begeleiden.
Wie is dan toch uw heer, die zóó rijk en voornaam is? Ik haast mij mijn meesteresse te waarschuwen....
Dat is niet noodig, ik zie haar reeds aankomen.
| |
Tooneel III.
De vorigen, doña Sirena, die uit het paviljoen treedt.
Wat is dat? Wie bestelde deze muziek? Wat is die menigte, die stil houdt voor onze deur?
Vraag niets. Weet alleen, dat vandaag een voornaam heer in de stad aankwam, en dat hij u van avond dit feest wenscht aan te bieden. Zijn knecht zal u van alles op de hoogte brengen. Maar ik kan u zelfs nog niet zeggen of ik sprak met een grooten zot of wèl met een doortrapten deugniet. In ieder geval is het iemand, die niet gewoon is.
Dus was het niet Harlekijn....?
Vraag niet. Het is of alles met tooverij gebeurt.
Doña Sirena, mijn meester verzoekt om vergunning u de hand te komen kussen. Een edele dame als gij en een voornaam heer als mijn meester moeten zich niet mengen in verwikkelingen, die beneden hun stand zijn. Daarom wil ik u alles zeggen, vóór hij komt om zijne opwachting
| |
| |
te maken. Ik weet uit uw verleden talrijke bemoeiïngen, die met goeden uitslag zijn bekroond, en, bouwende daarop, hoop ik uw vertrouwen waardig te zullen zijn.... Maar laat ons eerst, zoo gij het niet euvel duidt, de puntjes op de i zetten. Mijn heer verzekert u hierbij (geeft haar een papier over) met zijne handteekening de verplichting, die hij op zich neemt zoo gij, van uw kant toestemt te volvoeren wat men u hierin voorstelt.
Wat is dat voor een papier, en welke is die verplichting? (leest voor zich zelve). Hoe? Tienduizend schilden dadelijk en nog eens dezelfde som bij het overlijden van heer Paljas zoo uw meester er in slaagt zijn dochter te trouwen? Welke onbeschaamdheid is dit? Zoo iets voor te stellen aan een dame van mijn rang en stand? Weet ge wel met wie ge spreekt? Weet ge wiens huis dit is?
Doña Sirena!.... Speel niet de verontwaardigde! Er is hier op het oogenblik niemand voor wie het er op aan komt! Bewaar dit papier tezamen met de anderen.... en laat ons niet meer spreken over de overeenkomst. Mijn meester stelt u niets onbehoorlijks voor en gij zoudt daar ook zelfs niet in toestemmen.... Alles wat nu zal gebeuren is het werk van het toeval en van de liefde. Ik was het, ik, de knecht alléén, die dit verachtelijk komplot beraamde. Gij, zijt immer de groote dame, en mijn meester de edele ridder, die van avond op het feest te zamen praten zullen over honderde kleinigheden met hoffelijke en welgekozen woorden. Terwijl uwe gasten om u rond dwalen en bewonderend zullen spreken over de schoonheid der dames, over de pracht van uw feest, over den overdaad der ververschingen, over de welluidendheid van de muziek en over de gratie der danseressen. En wie zou durven beweren dat dit niet alles de waarheid is? Is het leven niet een feest waar de muziek dienen moet om de woorden, en de woorden om de gedachten te verbergen? Dat de muziek zonder ophouden weerklinke, dat het gesprek afgewisseld worde met vroolijken lach, dat het maal goed worde opgediend: dat is alles waar het op aan komt voor uwe gasten! Maar zie, hier komt mijn meester u begroeten met ridderlijke hoffelijkheid.
| |
Tooneel IV.
De vorigen, Leander, Harlekijn en de Hopman, die van rechts opkomen.
Doña Sirena, vergun mij u de hand te kussen.
Mijn dienaar heeft u zeker reeds uit mijn naam alle betuigingen van vereering en hoogachting overgebracht.
| |
| |
Mijn meester, een zeer ernstig man, houdt niet van veel woorden. Zijne bewondering is stilzwijgend.
Toch weet hij met verstand te bewonderen!
De waarachtige heldenmoed.
De onvergelijkelijke kunst der poëzie!
De edele kunst der krijgsmanschap!
In alles toont hij zijne voornaamheid!
Hij is de edelste ridder ter wereld!
Mijn degen zal altijd tot zijn dienst zijn.
Mijn meesterzang zal gewijd zijn aan zijn roem.
Genoeg, genoeg, ge zoudt zijn ingeboren bescheidenheid kwetsen. Zie hoe hij tracht zich te verbergen en te verdwijnen. Hij is het viooltje gelijk.
Wie op deze wijze anderen laat praten om zijn lof te verkondigen, heeft niet van noode zelve te spreken. (Na vele buigingen en begroetingen komen allen naar den voorgrond rechts). (tot Colombine). Colombine, wat vindt je van dit alles?
Dat de heer een aardig gezicht en de knecht een aardige vrijpostigheid heeft.
Ik denk nu wel, dat alles goed zal afloopen. Ik geloof, dat vandaag het geluk zijn intreè heeft gedaan in mijn huis, of ik zou de wereld en de mannen niet meer kennen.
Dan zijn wij zeker van het geluk, want de wereld kent ge vrij wel, en de mannen....
Zie; Risela en Laura, zijn de eersten.
Kwamen die ooit het laatst op een feest? Ik laat u in hun gezelschap, want zelve wil ik onzen edelman niet uit het oog verliezen.
(rechts af).
| |
Tooneel V.
Doña Sirena, Laura en Risela van rechts opkomend.
Vriendinnen! Ik begon reeds te vreezen, dat gij niet komen zoudt.
Is het reeds dan zoo laat?
Om u beiden te zien is het mij altijd te laat.
Wij bedankten voor twee andere uitnoodigingen ten einde uw feest te kunnen bijwonen.
Bovendien vertelde iemand ons, dat het feest vanavond niet door zou gaan daar ge een weinig ongesteld waart.
Zelfs al lag ik op sterven, zou ik mij dwingen het feest
| |
| |
te laten doorgaan, alleen om die lastertongen het zwijgen op te leggen.
En wij, liever zouden wij sterven dan niet deel er aan te nemen.
Men praat over niets anders.
Men zegt, dat een geheimzinnig persoon in de stad is aangekomen. Eenige meenen, dat hij een geheim gezant is van Venetië of van Frankrijk.
Anderen beweren, dat hij een vrouw komt zoeken voor den Grooten Turk.
Men zegt, dat hij mooi is als Adonis.
Zoo wij toch zijn kennis konden maken! Gij moest hem uitnoodigen op uw feest!
Dat is niet meer noodig, vriendinnen, want hij zelve zond een afgezant om vergunning ontvangen te mogen worden. Hij is hier in mijn huis en spoedig zult ge hem zien.
Wàt zegt ge? Nu, wij hebben wèl een goede ingeving gehad uw feest boven de anderen vóór te trekken.
Menigeen zal ons vanavond benijden!
Iedereen brandt van verlangen hem te leeren kennen.
Toch heb ik geen moeite gedaan om hem hier te lokken. Hij had gehoord, dat ik van avond een feest gaf en heeft toen zelf laten vragen of hij mijn gast mocht zijn.
Zoo gaat het immers altijd met u! Er kan niemand van eenige positie in de stad komen, of hij komt u dadelijk zijne opwachting maken.
Ik smacht er naar hem te zien! O, ik bid u, breng hem met ons in kennis!
Ja, ja, stel hem aan ons voor.
Een oogenblik, ik zie daar heer Paljas aankomen met zijne vrouw en dochter.... Ga maar vooruit, zonder mij, ge zult gemakkelijk eene gelegenheid vinden hem aan te spreken.
Ja, Laura, kom, kom, laat ons gaan.
Ja, ga mee, Risela. Laat ons gaan, vóór dat iedereen er is, en het moeilijker zal zijn hem te naderen. (Beiden af).
| |
Tooneel VI.
Doña Sirena, Paljas, mevrouw Paljas en Silvia.
O! Heer Paljas! Ik vreesde reeds, dat ge niet komen zoudt! Tot op dit vreugdevol oogenblik beschouwde ik het feest als niet aangevangen.
Mijn schuld is het niet, dat wij zoo laat zijn. Maar wel die
| |
| |
van mijn vrouw, want tusschen veertig gewaden wist zij niet te kiezen welk zij aan zou doen.
Als het van hem afhing, zou ik er waarlijk altijd uitzien als de minste.... Zie toch hoe rood ik ben van het haasten.
Ge zijt schoon als altijd.
En toch draagt zij zelfs nog niet eens de helft van haar juweelen. Maar ik zou bezwijken reeds onder dit gewicht!
En wie kan er trotscher op zijn, dat zijn echtgenoote pronkt met den rijkdom, die de vrucht is van zijn arbeid?
Vindt ge ook niet, dat het nu de tijd is er van te genieten? En, zooals ik altijd zeg, onze verlangens hoog te stellen? Verbeeldt u toch, dat hij nu onze dochter wil uithuwelijken aan een koopman!
Maar, heer Paljas! Uw dochter verdient veel meer dan een simpelen koopman! Daar moet ge niet aan denken! En ge moogt haar hart toch niet opofferen, aan welk belang ook. Wat zegt gij, Silvia?
O, zij geeft natuurlijk de voorkeur aan een of ander saletjonkertje, dat zeker niet veel anders doen zal dan wat gedichten en romans lezen.
Ik zal altijd doen wat mijn vader mij beveelt, tenminste als mijn moeder het er mee eens is en ik er niets tegen heb.
Dat is een verstandig woord!
Je vader denkt maar, dat geld alles is in de wereld en er niets anders bestaat, dat waarde heeft.
Ik denk, dat er niets op de wereld bestaat, dat zonder geld waarde heeft of geacht wordt.
Spreek toch zoo niet! Want is er dan niet: deugd, kennis, adel?
O, zeker, dat alles heeft een zekere waarde, wie twijfelt daaraan? En niemand weet het beter dan ik, die veel van dìe zaken gekocht heb, en werkelijk voor niet veel geld.
O, heer Paljas. Ge schertst. Ge meent het niet, dat geld alles zou zijn in de wereld; en als uwe dochter een edel ridder lief kreeg, zoudt ge haar zeker niet tegenwerken. Ik weet, dat een gevoelig vaderhart in u klopt.
Dat is waar! Voor mijn dochter zou ik tot alles in staat zijn.
Zelfs uw fortuin te verliezen?
Dat zou geen bewijs zijn van liefde voor mijn dochter. Maar behalve dàt, ben ik in staat tot een diefstal, tot een moord.... tot alles!
En ik ben overtuigd, dat ge ook altijd weer uw fortuin zou weten terug te winnen. Maar.... het feest is in gang. Kom mee, Silvia, ik heb voor den dans een kavelier voor je bestemd, met wien je het schoonste paar zult vormen. (Allen links af, behalve Paljas, die door Crispijn, van den achtergrond opkomend, wordt tegengehouden) .
| |
| |
| |
Tooneel VII.
Crispijn en Paljas.
Sinjeur Paljas! Met je verlof!
Wie roept mij daar? Wat wilt ge van mij?
Herinner je je mij niet? Dat is niet zoo vreemd. De tijd wischt alle smetten uit, en is de vlek ons een ergernis geweest, dan willen wij zelfs er niet aan herinnerd worden door de verbleekte moet, die zij heeft achtergelaten; en dan haasten wij ons met vroolijke kleuren er over heen te schilderen, dezelfde vroolijke kleuren waar jij je bochel onder verbergt voor de menschen. In den tijd, dat ik je kende, sinjeur Paljas, was die nauwelijks bedekt met wat vale lompen.
En wie ben jij en waar zou je mij gekend hebben?
Ik was toen nog maar een jongen, jij was al een man. Maar ben je dan al die heldendaden op zee vergeten, al die roemrijke overwinningen op de Turken, waaraan niet weinig toe heeft bijgedragen ons beider heldhaftige krachtsinspanning, toen wij zoo broederlijk roeiden met éenzelfde riem in hetzelfde welbekende schip?
Onvoorzichtige! Zwijg of....!
Of.... ge doet met mij als met je eerste meester in Napels en met je eerste vrouw in Bologna en met dien Joodschen koopman in Venetië....
Zwijg! Wie ben je, die zooveel weet en zooveel praat?
Ik ben.... die jij vroeger was. En die worden zal wat jij nu bent.... zooals jij er gekomen bent. Maar met minder geweldige middelen, want de tijden zijn veranderd, en vermoorden, dat doen alleen nog maar verliefden en dwazen, en armzalige schooiers, die den voorbijganger met gewapende hand aanvallen in een donkere straat of op een eenzamen weg. Verachtelijk galgenaas!
En wat wil je van mij? Geld, niet waar? Dat zullen wij dan nog wel eens zien. Dit is niet de plaats....
Wees niet bang voor je beurs. Wat ik wil? Je vriend zijn, je bondgenoot, zooals in vroegere tijden.
O neen, nu ben ik het, die je een dienst wil bewijzen, die je verplichten wil door een ernstige waarschuwing.... (trekt hem met zich mee en wijst hem rechts, achter de schermen). Zie je hoe je dochter daar danst met een jongen ridder en blozend glimlacht om zijn complimentjes? Die ridder is mijn meester.
Je meester? Dan zal hij ook wel een avonturier zijn, een gelukzoeker, een schavuit als....
| |
| |
Als wij beiden.... wou je zeggen, niet waar? Neen, hij is véél gevaarlijker dan wij; want, zooals je ziet, is hij een mooie jongen met oogen vol geheimzinnige bekoring en een stem vol teederheid, die dadelijk tot het hart spreekt en het ontroert als vertelde hij een droef verhaal. Is dat niet genoeg om een vrouw te doen verlieven? Je zult niet zeggen, dat ik je niet gewaarschuwd heb. Ga vlug en haal je dochter weg van dien man en verbied haar meer met hem te dansen en hem ooit weer te zien.
En je beweert, dat hij je meester is? Is dit de manier waarop je hem dient?
Verwondert je dat? Ben je den tijd al vergeten toen je zelf knecht was? En ik denk er nog nìet aan hem te vermoorden.
Dat zeg je wèl; een meester is altijd een hatelijk wezen. En welk belang heb je er bij mij deze dienst te bewijzen?
Welk belang? In veiligen haven aan te komen, zooals wij vroeger zoo dikwijls binnen voeren, toen wij tezamen roeiden. In dien tijd zei je mij wel eens: jij bent jong en sterk, roei voor mij.... In dit schip ben jij sterker dan ik; roei jij nu voor mij, voor den trouwen vriend uit vroegere tijden, want het leven is een zwaar voort te bewegen galei, en ik heb al zooveel geroeid. (rechts af).
| |
Tooneel VIII.
Mevr. Paljas, Doña Sirena, Paljas, Risela en Laura
Alleen Doña Sirena weet zùlke feesten te geven.
En het feest van vanavond overtreft alle vorige.
De presentie van zoo een volmaakt ridder gaf er ook een nieuwe aantrekkelijkheid aan.
En Silvia? Waar blijft Silvia? (tot zijne vrouw). Laat je onze dochter zoo alleen achter?
Stel u gerust, heer Paljas, uw dochter bevindt zich in uitstekend gezelschap, en in mijn huis is zij altijd veilig.
Hij heeft alleen maar oogen voor háár.
Voor háár is al zijn vriendelijkheid.
En allen smachten naar zijn gunst!
Van wie? Van dien geheimzinnigen edelman? Hij bevalt mij niets. En ik ga nu dadelijk....
Laat mij, laat mij! Ik weet wat ik doen moet. (rechts af).
Wat scheelt hem? Wat is dit voor een drift?
Nu ziet ge wat voor een man hij is? Hij is in staat tot
| |
| |
een grofheid tegenover den ridder! En alles omdat hij zijn dochter wil uithuwelijken aan een of ander koopman of iemand uit lagen stand! Omdat hij haar ongelukkig wil maken voor heel haar leven.
Neen, dat nooit! Gij zijt haar moeder en ik heb ook nog wat te zeggen!
Kijk! Hij heeft zeker een onhebbelijkheid gezegd, want de ridder laat Silvia's hand los en trekt zich terug met hangend hoofd.
En heer Paljas schijnt nu uw dochter onder handen te nemen....
Laat ons toch gauw er heen gaan, want zoo een dwingelandij is niet te verdragen.
Arme mevrouw Paljas, nu zien wij, dat gij met al uw rijkdom toch ongelukkig zijt.
Ach, ge weet niet, hoe hij mij zelfs wel eens mishandelt!
Wàt zegt ge? En zijt gij een vrouw om zoo iets te verdragen?
En daarna tracht hij het goed te maken door een mooi geschenk.
Dat is ten minste iets! Want er zijn mannen, die het heelemaal niet trachten goed te maken. (Allen rechts af).
| |
Tooneel IX.
Leander en Crispijn, rechts opkomend.
Waarom zoo treurig, en zoo gedrukt? Ik dacht je vroolijker te vinden?
Tot op dit oogenblik had ik nog hoop, maar nu is alles mij onverschillig. Laat ons vluchten, Crispijn, laat ons vluchten van hier, vóór dat iemand ontdekt wie en wat wij zijn.
Juist door onze vlucht, zouden ze het merken, en ons achtervolgen en ons dwingen terug te keeren tot ons eigen nadeel! Wij kunnen toch niet onbeleefd zijn en opeens verdwijnen, zonder afscheid te nemen van menschen, die ons louter met hoffelijkheid ontvangen hebben.
Spot niet, Crispijn, want ik ben wanhopig!
Wanhopig? Nu onze verwachtingen zich zoo goed laten aanzien?
Wat kan ik hopen? Je wilde, dat ik liefde zou huichelen, en ik wist niet te veinzen.
Omdat ik liefheb, liefheb in waarheid en met heel mijn ziel!
Omdat je Silvia liefhebt? En ben je daarom wanhopig?
Ik heb nooit geweten, dat men zóó lief kon hebben! Ik heb nooit gedacht, dat ik lief kon hebben! In mijn zwervend leven langs àlle wegen, was ik niet alleen de eeuwige voorbijganger, maar.... de eeuwige vluchteling; vijandig was mij de aarde, vijandig waren mij de menschen,
| |
| |
vijandig het licht van de zon. De vrucht, dien ik stal langs den weg, maar die mij nooit geboden werd, liet soms bij toeval op mijn lippen een aroom van liefde achter en een enkele maal, na vele dagen van onheil en tegenspoed, gedurende de rust van de nacht, deed de klaarheid van den hemel boven mij mij droomen van iets, dat in mijn leven zou zijn als die nachtlucht zelve, die mijn ziel laafde met de rust van haar klaarheid. En, deze avond, in de bekoring van het feest.... scheen mij als een rustpunt in mijn leven.... en ik droomde.... Ik heb gedroomd! Maar morgen zal het weer de noodlottige vlucht zijn, morgen zal men ons weer vervolgen.... en ik wil niet, dat wij hier gevonden worden, hier, waar zij is, waar zij zich zou kunnen schamen mij gekend te hebben.
Ik meende te zien, dat je hulde met welgevallen ontvangen werd. En ik was niet de eenige, die dit opmerkte.... Trouwens Doña Sirena en onze trouwe vrienden, de hopman en de dichter, waren allen vol lof over je. Voor haar goede moeder, mevr. Paljas, wier eénige illuzie het is, in verwantschap te komen met iemand van adel, was je de schoonzoon van haar droomen. En wat sinjeur Paljas betreft....
Die heeft achterdocht.... die doorziet ons....
Dat is zoo. Sinjeur Paljas is niet zoo gemakkelijk beet te nemen als de andere gewone menschen. Zoo'n oude vos als hij moet je juist zien te bedriegen door de grootste openhartigheid. Daarom vond ik het ook het beste hem van alles op de hoogte te brengen.
Wel, hij kent mij van vroeger.... en toen ik hem zei, dat jij mijn meester was, veronderstelde hij, met recht, de waarheid van het gezegde: zoo meester, zoo knecht. En ik, om mij zijn vertrouwen waardig te toonen, ried hem aan zijn dochter te verbieden ooit weer een woord met je te spreken.
Je zeide hem alles? En wat hoop je dan nu nog?!
Domkop! Ik hoop, dat sinjeur Paljas voet bij stuk houdt en zijn dochter streng verbiedt je ooit weer te zien?
Begrijp je dan niet, dat hij op deze manier onze beste bondgenoot zijn zal? Want het is genoeg, dat hij het niet wil, om te maken, dat zijn vrouw het tegendeel wenscht en dat zijn dochter nog smoorlijker op je verliefd wordt. Je weet niet waartoe een jong meisje, eenige dochter van een schatrijk vader, die in de grootste weelde is opgebracht, in staat is, als zij, voor het eerst in haar leven, haar zin niet krijgt. Ik ben overtuigd, dat zij nog dezen avond, vóór het einde van het feest, zal weten te ontsnappen aan de waakzaamheid van haar vader, om tòch nog een woordje met jou te kunnen praten.
Ach, begrijp je dan niet, dat sinjeur Paljas en alles en iedereen
| |
| |
op de wereld mij onverschillig zijn! Maar het is voor háár, voor háár alleen, dat ik mij niet wil laten zien als een verachtelijk, onwaardig mensch.... Háár wil ik niet voorliegen.
Bah! Wat een onzin! Wij kunnen niet meer terug. Denk aan het lot, dat ons wacht als wij aarzelen ons plan tot het einde te volvoeren!... Omdat je nu verliefd bent! Maar, deze liefde, die je inderdaad voelt, zal ons nòg beter dienen, dan wanneer je haar moest veinzen. Misschien hadt je dan te haastig te werk willen gaan, en hoewel een mensch meestal met vrijpostigheid en onbeschaamdheid een goed eind vooruit komt, is in de liefde een ietsje verlegenheid in een man zeer aan te bevelen. Die schuchterheid in den minnaar dwingt de vrouw tot een zekere stoutmoedigheid. En als je mij niet gelooft, dan heb je hier, als bewijs van mijn woorden, de zoete Silvia, die ons met de grootste behoedzaamheid nadert en alleen wacht om je toe te spreken, tot ik mij terug getrokken heb.
Chut! Je zou haar laten schrikken! En, denk er aan, wees voorzichtig en praat niet te veel; vooral niet veel woorden.... bewonder, aanbid, en smacht, en laat het woord liever over aan de bekoring van deze sterrennacht zoo goedgunstig aan de liefde, en aan de zoete tonen van de muziek, die, gedempt door het geboomte, hier neerdroppelt als ware zij treurig om al de vroolijkheid van het feest.
Spot niet, Crispijn, spot niet met deze liefde, die mijn dood zal zijn.
Waarom zou ik spotten? Ik begrijp heel goed, dat een mensch niet altijd zoo laag bij den grond kan blijven voortsukkelen! Een enkele maal moet hij den hemel in vliegen om des te beter de aarde in zijn macht te krijgen. Neem jij je vlucht; ik vervolg mijn tocht laag bij den grond! De wereld zal ons zijn! (links af).
| |
Tooneel X.
Leander en Silvia, die rechts opkomt. Aan het einde ook Crispijn.
Zijt gij daar? Vergeef mij, ik dacht niet u hier te vinden....
Ik ontvlucht het feest. Die vroolijkheid stemt mij treurig.
Ook, zegt ge? Stemt de vroolijkheid u dan ook treurig?
Mijn vader heeft zich op mij boos gemaakt. Nooit heeft hij mij zóó toegesproken. En ook jegens u was hij heel onbeleefd! Vergeef het hem, bid ik u!
O, ik vergeef hem alles, alles! Maar maak hem niet boos
| |
| |
om mij! Ga terug naar het feest, want men zal u zoeken, en dan zou men u hier vinden, bij mij....
Ge hebt gelijk! Maar keert gij dan ook terug! Waarom zijt ge zoo treurig?
Neen; ik ga heen zonder dat iemand het merkt. Ik moet weg, ver weg.
Wat zegt ge? Moest ge dan niet voor een belangrijke zaak hier in de stad zijn? Waart ge niet van plan hier langeren tijd te blijven?
Neen, neen! Geen dag langer! Geen dag langer!
Maar.... Hebt ge mij dan bedrogen?
Bedrogen! Neen.... zeg niet, dat ik u bedrogen heb.... Neen: dit is de eenige waarheid in mijn leven.... Deze droom, waaruit ik nooit wenschte te ontwaken! (Men hoort in de verte zingen, hetgeen voortduurt tot het einde van het bedrijf).
Dat is Harlekijn, die zingt.... Wat is er? Weent ge? Is het de muziek, die ons doet weenen? Waarom wilt ge mij niet de reden van uwe treurigheid zeggen
Mijne treurigheid? Dat lied zegt die reeds. Luister maar!
Hier hooren wij alleen de melodie, de woorden verliezen zich. Kent ge het lied? Het is een lied op de stilte van de nacht en het heet: Nachtelijke Toover! Hebt ge het nooit gehoord?
Boven wie lief heeft, welft de moedernacht
Vol liefde zelv', haar donkre baldakijn,
Haar zomerhemelkoepel; diamant
Bij klare diamant fonkelt er star
Bij star.... De tuinen, kleurloos, zijn tòch vol
Van klaart! In schaduw en geheimnis ritselen
De loovren, geuren zwoel de rozen en
Dwaalt òm de Liefde.... Zacht verlangen om
Te weenen! Stem, die zucht, en stem, die zingt,
En stem, die fluistert: 'k heb u lief, zij schenden
Het heilige mysterie heil'ger nacht....
Zij schijnen godelastring in gebed....
O ziel van stilte, die mijn ziel vereert,
Bewaar in uw diep meer mij 't onuitzegbre
Lìefdewoord van hen, die sterven, in stilt
Beminnend, van hen, die zwegen, stervend
Van Liefde, en vooral van hen, die nooit
In 't leven wisten hunne groote liefde
Met woord of klank te uiten.... Stem van stilte,
Die murmelt door de moederlijke nacht
| |
| |
Zijt gij de stem niet van die allen en
Zijt gij het niet, die antwoordt, als de liefde
Vraagt -: Eeuwigheid....? O, moeder, moedernacht,
Moeder van mijne ziel! Is niet het licht
Van déze star, die trilt gelijk een traan
Vol liefde oneindig, aan uw zomerblauwe
Duisternis, 't eìgen licht uws moederoogs?
O nacht, zeg haar, dat ik haar lief heb en
Dat ik een ander nooit op aard had lief
En dat mij nooit ander geluk gewerd
Dan die van ùw starklare troostbaarheid!
O nacht, zeg haar, dat ik haar lìef heb en
Dat ik een ander nooit op aard had lief
En dat mij nooit ander geluk gewerd
Dan die van ùw starklare troostbaarheid!
(Blijven in stilzwijgende omarming elkaar aanzien).
(komt van links op).
Nacht, poëzie en andre liefde-onzin!
Dat ook gij allen in deze occasie dienstbaar
Ons zijn! Aan ons de zege! Moedig maar
Vooruit! Wie kan ons overwinnen, zoo de liefde
Einde van het Eerste Bedrijf.
| |
Tweede bedrijf.
Derde tafereel.
Zaal in het huis van Leander.
| |
Tooneel I.
Crispijn, de Hopman, Harlekijn, komen van rechts op.
Komt binnen, heeren, en gaat zitten. Ik zal zeggen, dat men ververschingen brengt.... Hola! Hei! Hola!
Neen, waarlijk niet. Wij zullen niets gebruiken.
| |
| |
Wij komen alleen om je meester onze diensten aan te bieden, sinds wij weten wat er gebeurd is.
Welk een ongelooflijk verraderlijke streek, maar die niet zonder wraak zal blijven! Ik verzeker je, dat, als sinjeur Paljas ooit onder het bereik van mijn degen komt....!
Ik heb hem altijd in het bereik van mijn pen.... Dàt is het voordeel dichter te zijn! O! de geduchte satire, die ik hèm wijden zal....! Zoo'n oude schavuit, zoo'n oude schurk!
En je meester werd zelfs niet gewond?
Maar men had hem kunnen vermoorden! Verbeeld je! Een dozijn vechtersbazen, die hem onverwachts aanvallen! Dank zij zijn moed, zijn vaardigheid en mijn geroep om hulp....
En dat gebeurde des avonds, terwijl je meester sprak met Silvia over de muur in den tuin?
Men had mijn meester reeds gewaarschuwd, maar je kent hem; hij is niet iemand die zich gemakkelijk schrik laat aanjagen.
Je hadt ons toch moeten waarschuwen....
Ja, je hadt den Hopman moeten waarschuwen. Hij had hem natuurlijk met veel genoegen vergezeld.
Jullie kent mijn heer. Hij heeft genoeg aan zichzelven en vraagt niet gaarne diensten aan anderen.
En je zegt, dat je op het laatst er in slaagde eén van die schavuiten beet te krijgen, en dat hij toen bekende, dat alles beraamd was door sinjeur Paljas om op die manier je meester uit den weg te ruimen?
En wie anders dan hij zou er belang bij hebben? Zijn dochter heeft heer Leander lief, maar haar vader onderhandelt, om haar volgens zijn wil uit te huwelijken; mijn meester hindert hem in zijn plannen en sinjeur Paljas wist, zijn heele leven door, alle hinderpalen uit den weg te ruimen. Werd hij niet in korten tijd tweemaal weduwnaar? Erfde hij niet in nòg korteren tijd van àl zijne verwanten, zoowel ouden als jongen? Iedereen weet het, niemand zal zeggen, dat ik laster.... O, de rijkdom van sinjeur Paljas is een beleediging voor de menschheid en voor de gerechtigheid. Alleen onder menschen zonder eergevoel kon een man als sinjeur Paljas ongestraft triomfeeren.
Je hebt wèl gelijk. En in mijn satire zal ik dat ook alles zeggen. Natuurlijk zonder hem te noemen, want de poëzie mag zich niet verlagen tot persoonlijkheden.
Hij zal zich niet veél van je satire aantrekken!
Laat hem liever aan mij over, als hij ooit onder het bereik van mijn degen komt.... Maar ik weet van te voren, dat hij mij wel uit den weg zal blijven.
| |
| |
En mijn meester zal er ook nooit in toestemmen, dat ge sinjeur Paljas beleedigt. Hij is, niettegenstaande alles, de vader van Silvia. Maar.... wat iedereen in de stad weten moèt, is, dat mijn heer gevaar heeft geloopen bijna vermoord te worden, omdat hij er niet in kan berusten, dat die oude vos het hart en de wenschen van zijn dochter geweld wilde aandoen.
Natuurlijk kan hij daar niet in berusten, de liefde gaat boven alles!
En als heer Leander nu nog een verloopen sujet was.... Maar, ik vraag u! Moest sinjeur Paljas niet eerder trotsch zijn, dat zulk een aanzienlijk edelman zich heeft verwaardigd zijn dochter lief te krijgen en hem als schoonvader aan te nemen. Heer Leander, die zoovele jonkvrouwen van ouden adel geweigerd heeft en voor wien vier prinsessen van den bloede vierhonderd duizend gekheden hebben uitgehaald.... Maar wie komt daar? (kijkt rechts buiten de deur). O, het is Colombine! Kom binnen, bekoorlijke Colombine, wees niet bang. (Colombine komt binnen). Wij zijn hier onder vrienden, en onze wederzijdsche vriendschap behoedt je voor onze eénstemmige bewondering.
| |
Tooneel II.
De vorigen en Colombine.
Doña Sirena zendt mij om bericht van uw heer. Bij het krieken van den dag, kwam Silvia bij ons om doña Sirena te vertellen wat er gebeurd was.... Zij zegt, dat zij niet terug wil gaan naar haar vader en dat zij het huis van mijn meesteres niet zal verlaten dan als de echtgenoote van heer Leander.
Heeft zij dàt gezegd? Edele jonkvrouw! Liefdevol hart!
Een heerlijken bruidzang zal ik dichten voor haar huwelijk!
Silvia vreest, dat Leander gevaarlijk gewond is.... Van haar balcon hoorde zij het gekletter der wapens, en geroep om hulp. Daarop is zij in onmacht gevallen, en zóó heeft men haar van morgen vroeg gevonden. Zeg mij nu hoe het gaat met Leander, want zij sterft van verlangen het te weten, en ook mijn meesteres is in groote ongerustheid.
Zeg haar, dat hij zich heeft kunnen redden omdat de liefde over hem waakte; zeg haar, dat alleen de liefde doodt met ongeneeslijke wonde.... zeg haar.... (hij ziet Leander aankomen). Maar kijk, daar komt hij zelf aan, en hij zal je alles beter kunnen zeggen, dan ik het zou kunnen.
| |
| |
| |
Tooneel III.
Vorigen en Leander.
(hem omhelzend).
Dierbare vriend!
(eveneens omhelzend).
Vriend en meester!
O, heer Leander, dàt doet mij genoegen, u in levende lijve terug te zien.
In de heele stad praat men over niets anders; in de straten staan de menschen in troepjes bij elkaar en mompelen en vloeken tegen sinjeur Paljas.
En als hij het nog eens waagt iets tegen u te ondernemen....!
En als hij zich blijft verzetten tegen uw liefde....
Het zou hem tòch niets geven. Silvia is bij ons in huis en zal dat alleen verlaten om uw echtgenoote te zijn.
Silvia bij u in huis? En haar vader....
Sinjeur Paljas? O, die zou het beste doen zich schuil te houden.
Hij denkt, dat hij zich maar alles kan aanmatigen omdat hij zoo buitensporig rijk is.
Véél kan hij zich aanmatigen, maar niet de liefde dwarsboomen.
Iemand zóó verraderlijk te willen laten vermoorden!
Twaalf degentrekkers, twaalf.... ik heb ze geteld!
Ik heb er maar twee of drie gezien....
Mijn meester zal wel weer eindigen met te beweren, dat hij heelemaal geen gevaar geloopen heeft, om alle verdienste van moed en tegenwoordigheid van geest te ontkennen.... Maar ik heb ze gezien. Twaalf waren het er, twaalf hoor, tot op de tanden gewapend en tot het uiterste besloten. Mìj scheen het een onmogelijkheid levend uit hun handen te komen.
Ik haast mij naar huis om Silvia en mijn meesteres gerust te stellen.
Colombine, luister eens. Zou het niet beter zijn Silvia maar niet gerust te stellen?
Laat dat maar over aan doña Sirena. Silvia gelooft op dit oogenblik, dat je meester op sterven ligt, en hoewel doña Sirena veinst haar tegen te willen houden, zal het niet lang duren of Silvia zal, zonder zich aan iets te storen, hier zelf komen.
| |
| |
Het zou wèl een wonder zijn, als jou meesteres niet aan alles gedacht had.
Wij zullen ook maar heengaan, nu wij hier niet van dienst zijn. Het eenige, dat wij nu doen kunnen is: de algemeene verontwaardiging over de handelwijze van sinjeur Paljas, warm houden.
Wij zullen zijn huis met steenen gooien.... Wij zullen de heele stad tegen hem opruien.... En als er vandaag niemand is, die hem over deze lage streek durft aanspreken, dan gaan wij àllen gezamenlijk hem van avond te lijf! Vergeet niet, dat de menigte gevoel van recht bezit en ook tevens den moed dit te toonen.
Hij zal u zelf nog komen smeeken zoo goed te willen zijn om zijn dochter tot vrouw te nemen.
Ja, ja, gaat mijne vrienden, en doet zoo! Ge ziet zelf, dat het leven van mijn meester niet veilig meer is.... Want hij, die éenmaal getracht heeft hem van het leven te berooven, zal het hier niet bij laten....
Heb geen vrees! Geliefde vriend!
Geëerde heer en weldoener!
Heb dank, mijn vrienden, mijn trouwe vrienden.
(Allen verdwijnen rechts, behalve Leander en Crispijn).
| |
Tooneel IV.
Leander en Crispijn.
Crispijn, wat moet dit alles beteekenen? Wat beoog je? Hoe vèr sleep je mij mee in dit warnet van leugens? Denk je soms, dat ik er inloop? Jij betaalde die degentrekkers, alles was een verzinsel van jou. Ik had mij onmogelijk tegen hen allen kunnen verdedigen, als de aanval ernstig gemeend was geweest.
En zou je mij willen beknorren, omdat ik op deze manier behulpzaam ben, je dichter te brengen bij het doel van je wenschen?
Neen, Crispijn, je weet heel goed, dat ik hierin niet met je mee kan gaan. Ik heb Silvia lief, en ik wil haar liefde niet verkrijgen door middel van leugens! Er moge gebeure, wàt er gebeure!
Dat is niet moeilijk te voorzien, wat er gebeuren zal.... En als je dàt liefhebben noemt: er in te berusten het voorwerp van je liefde te verliezen om allerlei spitsvondige gewetensbezwaren.... dan heeft Silvia waarlijk ook geen reden je dankbaar te zijn voor die liefde!
Maar Crispijn! En als zij te weten komt wie ik ben?
Als zij het dan eindelijk te weten komt, dan ben jij ook niet meer degene, die je was; want dàn ben je haar man, haar liefhebbend
| |
| |
echtgenoot, zóo teeder, zóo trouw, zóo edel als je zelf maar wilt en als zij zou kunnen wenschen.... Eenmaal in het bezit van haar liefde.... èn van haar bruidschat.... zal je immers niet anders dan een volmaakt ridder zijn? Jij bent niet als Paljas, die, niettegenstaande àl de weelde, die hij met zijn geld gekocht heeft, zich nog niet dìe weelde heeft kunnen veroorloven, een eerlijk man te worden. Hij is van geboorte een schelm, jij bent het alleen geworden door de omstandigheden.... En nog, als je mij niet altijd bij je gehad hadt, zou je al lang van honger zijn omgekomen uit overdreven gemoedsbezwaren. O, geloof je, dat, zoo ik een ànder mensch in je gezien had, dan de fijngevoelige minnaar en de trouwe echtgenoot, ik mij zou tevreden hebben gesteld met je te wijden aan de liefde? Neen, dàn had ik een politieke loopbaan voor je gekozen, en, niet de rijkdom van Paljas zou ons doel geweest zijn, maar de verovering van heel de wereld!.... Maar je hebt geen eerzucht, je verlangt niet naar macht en naar grootheid, het is je genoeg gelukkig te zijn in je leven....!
Ach Crispijn, je hebt misschien gelijk, maar je ziet, dat ik daar óok nooit kans op zal hebben. Want als ik moet liegen en bedriegen om haar liefde te winnen, en zoodoende rijk worden, zou het den schijn hebben of ik haar niet oprecht beminde en haar alleen om haar geld trouwen wilde! En die gedachte zou mij toch ook weêr beletten gelukkig te zijn.
Maar je behoeft niet te liegen! Heb lief, heb lief met je heele hart, je heele ziel, je heele wezen, zooveel je wilt. Maar, verdedig je liefde tegen alles wat haar in gevaar kan brengen. En in de liefde kan men het geen liegen noemen, wanneer men iets verzwijgt, dat ons de achting van de beminde vrouw zou kunnen doen verliezen.
Crispijn, nu verlies jij je in àl te groote spitsvondigheden, hoor!
Waarin jij je al veel eerder had moeten verliezen, als je liefde werkelijk zóo groot is als je beweert. De liefde bestaat geheel en al uit spitsvondigheid, en dèze spitsvondigheid bevat wel de meeste waarheid: Bedrieg uzelven, eer ge een ander bedriegen wilt.
Dat kan ik niet, Crispijn. Ik ben niet een van die menschen, die, tegelijk met hun geweten, ook hunne overtuiging verkoopen.
Dat is ook de reden waarom ik beweer, dat je niet deugen zou voor de politiek. En gelijk heb je! Want overtuiging is het zich bewust te zijn wàt de waarheid is, en de mensch, die zijne overtuiging verliest tusschen de leugens van het leven, verliest als het ware zichzelven: zonder haar kan hij zich nooit terugvinden of zich herkennen, en wordt hij zelf eén levende leugen.
Hoe kom je toch aan al die wijsheid, Crispijn?
Op mijn galeibank, toen ik allen tijd had tot nadenken. En
| |
| |
zoo kwam ik ook voor mijzelven tot de overtuiging, dat mijn conscientie meer reden had mij te verwijten een onnoozele hals te zijn geweest dan een doortrapte deugniet. Met meer schelmerij en minder onnoozelheid had ik bevelhebber kunnen worden van het boevenschip, in plaats van er de riemen te hanteeren. Toen zwoer ik ook een duren eed het leven anders aan te pakken en mij zelf te verbeteren.... Bedenk dus, waartoe ik al niet in staat kan zijn, nu ik, door jou schuld, misschien mijn eed zou moeten breken....
Dat onze toestand niet langer houdbaar en dat ons krediet uitgeput is; dat de menschen beginnen aan te dringen op betaling. Ten eerste: de herbergier, die ons verscheidene dagen huisvestte en schitterend onthaalde, in de hoop op een rijke vergoeding. Ten tweede: sinjeur Pantaleon, die, vertrouwende op het krediet van den waard, ons voorschoot wat er noodig was, om ons met weelde in te richten, en dan verder alle winkeliers, die geen oogenblik geaarzeld hebben ons van alles te voorzien, verblind als zij waren door zóó veel zwier en grootheid. En zelfs ook Doña Sirena, die ons zoo goed geholpen heeft in je liefdesaangelegenheden.... Allen hopen op hetgeen hun, redelijkerwijs, toekomt, en het zou onbillijk zijn, meer van hen te verlangen of te klagen over menschen, die altijd even welwillend en vriendelijk geweest zijn.... Met gouden letters blijft de naam van deze stad gegrift in mijn hart, en van nu af aan verklaar ik haar aan te nemen tot mijn moederstad....! Bovendien.... vergeet je, dat het niet lang zal duren of ze komen ons uit andere plaatsen hier opsporen! Denk je, dat onze heldenfeiten in Mantua en in Florence al vergeten zijn? Herinner je maar eens ons berucht proces in Bologna.... het gerechtelijk onderzoek besloeg al drieduizendtweehonderd folio's, toen wij ons uit de voeten maakten, omdat wij angstig werden die onbehoorlijke snelheid te zien, waarmee het dossier aangroeide. En je kunt nagaan hoe die paperassen vermeerderd zullen zijn onder de pen van den knappen jurist, die de zaak op zich genomen heeft. Wat een ‘geconsidereer en gerezulteer’, waaruit voor ons niets goeds zal resulteeren! En tòch aarzel je nog? Tòch verwijt je mij nog, dat ik besluit den beslissenden slag te leveren, die op eén dag ons lot kan doen keeren?
Laat ons vluchten, Crispijn!
Neen! Als alle hoop verloren is, kunnen wij altijd nog vluchten. Vandaag moet ons geluk zich bepalen.... en jou de liefde geven! Geef jij mij het leven!
Maar hoe ons hieruit te redden? Wat kan ik doen? Zeg mij.
Op het oogenblik niets.... dan aannemen wat men je bieden zal.... Vergeet niet, dat wij om ons heen allerlei belangen in het leven hebben geroepen, en dat het nu in ieders belang is ons te redden.
| |
| |
| |
Tooneel V.
De vorigen en Doña Sirena.
Heer Leander, is het mij vergund....?
Doña Sirena? Gij in mijn huis?
Ge ziet, waaraan ik mij blootstel! Aan allerlei lasterpraatjes. Ik, in het huis van een jonggezel!
Mijn meester zal de lasteraars het zwijgen weten op te leggen, als iemand zich vermeet uw goeden naam in twijfel te trekken.
Je meester? Dat weet ik nog zoo zeker niet. De mannen laten zich graag op zoo iets voorstaan! Maar als ik u van dienst kan zijn, let ik niet op dergelijke bijzaken! En wat zegt ge er wel van, dat men het vannacht zoo op uw leven gemunt had. Men praat over niets anders.... En Silvia! Arm kind! Hoe heeft zij u lief! Ik zou wel eens willen weten, wàt gij toch gedaan hebt om zóó haar hart te winnen?
Mijn meester is het zich ten volle bewust, dat hij alles te danken heeft aan uwe vriendschap.
Ik zal niet ontkennen, dat hij mij veel verschuldigd is.... want ik sprak altijd over hem, op een wijze.... als ik eigenlijk niet had mogen doen.... daar ik hem nauwelijks kende! Uit genegenheid voor u liet ik mij overhalen véél te durven.... Maar als gij nu uw belofte zoudt verbreken....
Twijfelt ge aan mijn heer? Bezit ge niet een papier met zijne handteekening?
Zeker, en onderteekend met wàt een mooien naam! Denkt ge, dat wij u niet allen kennen? Maar ik weet, dat mijn vertrouwen niet misplaatst is en ik ben overtuigd dat heer Leander zijn woord zal houden. Maar ge zult zien, dat het vandaag een ongelukkige dag voor mij wordt en om de zekerheid te hebben de helft in handen te krijgen van de som, die gij mij beloofdet, zou ik zelfs gaarne de andere helft er aan geven.
O, wat een dag vol wedervaardigheden! En tot overmaat van smart is het vandaag juist twintig jaar geleden, dat ik mijn tweeden man verloor, de eérste en eénige liefde in mijn leven.
Een compliment voor uw eersten man!
Mijn eerste man werd mij opgedwongen door mijn vader. Ik had hem niet lief, en niettegenstaande dat, gelukte het mij toch hem trouw te blijven.
Wàt zou u niet gelukken, doña Sirena!
Maar laat ons niet meer toeven bij deze treurige herinneringen.
| |
| |
Laat ons liever spreken over hoopvoller zaken. Weet ge, dat Silvia met mij mede wilde komen?
Ja, wat zegt ge er van? En wat zou heer Paljas er van zeggen? Mij dunkt, nu de publieke opinie zoo vijandig jegens hem gestemd is, is hij wel gedwongen zijn toestemming te geven tot uw huwelijk!
Neen, neen; belet haar hier te komen!
Cht! Ge begrijpt toch, doña Sirena, dat mijn meester niet zegt, wat hij waarlijk meent.
Natuurlijk niet.... Want wat zou hij in zijn hart er niet voor over hebben om Silvia aan zijn zijde te zien, en nooit meer van haar te scheiden?
Wat hij dáárvoor geven zou? Ik zou het u niet kunnen zeggen!
O, doña Sirena.... Als vandaag het huwelijk besloten wordt, dàn.... krijgt ge nog vóór morgen, wat mijn meester u beloofd heeft.
Dan.... is alles voor u verloren! Ge hebt het maar voor het kiezen.
Zwijg, Crispijn, zwijg! Ik wil niet, dat er over mijn liefde verhandeld wordt als over een stuk koopwaar. Ga, dona Sirena, en zeg aan Silvia, dat zij naar haar vader terugkeert, dat zij in geén geval hier komt, en dat zij mij vergeet voor altijd, want ik moet vluchten, ver weg, waar zij mijn naam niet kennen.... Mijn naam! Heb ik zelfs wel een naam?
Wil jij nu wel eens zwijgen
Wat zegt ge tòch? Wat is dit voor onzin! Kom tot uzelven! Op deze wijze zijn goede kansen opgeven.... Bovendien zijt gij niet de eenige, die er belang bij heeft! Bedenk, dat hier iemand vóor u staat, die vertrouwde op het lot, dat gij zoudt trekken in deze loterij, en het gaat niet aan een dame van mijn rang en stand, die zoovéél voor u waagde, op deze manier af te schepen. Ge zult al die onzin uit uw hoofd zetten, en ge zult trouwen met Silvia, want anders is er hier iemand, die u rekenschap zal vragen van uw gedrag vol leugen en bedrog, dàt verzeker ik u. Ge zijt niet alléen op de wereld, heer Leander, als ge dat soms denkt! Wij allen hebben een woordje mee te spreken.
Doña Sirena heeft groot gelijk. Maar geloof mij, mijn meester heeft zich alleen aldus uitgelaten, omdat hij zich beleedigd voelde door uw wantrouwen.
Het is geen wantrouwen in hem.... Maar.... de zaak is.... dat sinjeur Paljas niet iemand is, die met zich laat spotten.... en om te beginnen met het kabaal, dat ge tegen hem hebt opgeroepen door die krijgslist van van nacht....
| |
| |
Kom! Wij weten er alles van! Eén van die degentrekkers is nog een bloedverwant van mij, en de anderen.... ken ik ook goed.... Nu, en dan heeft sinjeur Paljas ook niet stil gezeten, en er wordt in de stad gefluisterd, dat hij de justitie heeft ingelicht, wie en wat ge zijt; ook wordt er beweerd, dat er vandaag uit Bologna een hoogst gewichtig proces-verbaal u nagezonden wordt.
En een duivelsche jurist er bij! Drie-duizend-negenhonderd folio's!!
Ziet ge, dat zijn de praatjes die er loopen, wij hebben dus geen tijd te verliezen.
En wie verkwist en verliest den tijd meer dan gij, op dit oogenblik. Haast u naar huis en zeg aan Silvia....
Silvia is hier. Zij is met mij mee gekomen, met Colombine en nog een andere kamervrouw. Zij wacht in het voorvertrek. Ik zeide haar, dat ge zeer gevaarlijk gewond waart....
Haar eénige gedachte was, dat ge zoudt kunnen sterven.... zonder te bedenken wàt zij waagde door hier bij u te komen. Moet ge nu niet erkennen, dat ik uw beste vriendin ben?
Ge zijt aanbiddelijk. Vooruit. Ga hier liggen, Leander, en doe de zwakke, de zieke. Kijk, het is prachtig zoo, ik zou zweren, dat het waar was. (Doet hem zich neerleggen op een rustbank).
Ja, ik ben in je macht, ik weet het, ik zie het wel.... Maar Silvia zal ik redden. Goed, ik wensch haar te zien, zeg haar binnen te komen. Haàr zal ik redden, in weerwil van jou, van allen, zelfs van haarzelve.
Doña Sirena, mijn meester meent geen woord van wat hij zegt, geloof mij.
Ik kan hem ook niet voor zóo dom en zoo dwaas houden. Ga met mij mee, Crispijn. (Beiden af).
| |
Tooneel VI.
Leander en Silvia.
Neen, zoo als je ziet.... Het was een list, een list om je hier te krijgen. Maar vrees niet, spoedig zal je vader komen, en dan zal je met hem terug gaan, zonder mij iets te kunnen verwijten.... O!.... Misschien alleén.... de klaarheid van je ziel beroerd te hebben met de
| |
| |
illuzie van een liefde, die voor jou niet méér zijn mag dan de herinnering aan een slechten droom.
Wat bedoel je, Leander? Was je liefde dan geen waarheid?
Mijn liefde,.... ja, die is de waarheid, daar heb ik je niet mee bedrogen!.... O, haast je van hier weg, voor dat iemand, behalve zij, die je hier heen lokten, weet, dat je bij mij waart.
Waarom, wat vrees je? Ben ik niet veilig in je huis? Ik aarzelde geen oogenblik hierheen te komen.... Welk gevaar kan mij bedreigen als jij bij mij bent?
Geen, Silvia, geen enkel gevaar, je hebt gelijk! Mijn liefde beschermt je voor je eigene onschuld.
En ik wil ook niet terugkeeren in mijn vader's huis, na zijn schandelijk gedrag van gisteren....
Neen, Silvia, het was niet de schuld van je vader. Hij was het niet, die.... o, Silvia, dat was óók al wéér een list, ook al weer een leugen, als zoovele andere.... Vlucht van mij weg, vergeet den miserabelen avonturier zonder naam, die ik ben, en die achtervolgd wordt door het gerecht!
Neen, o neen, dat is niet waar! Maar het gedrag van mijn vader maakt mij je liefde niet langer waardig! Dàt is de reden waarom je mij wegzendt! O, ik begrijp het wel.... Mijn arm, arm hart!
Silvia! Mijn Silvia! Hoe wreed martelen mij je woorden vol liefde! Hoe lijd ik onder dit vertrouwen, ingegeven door je ziel, die het kwaad in het leven nog niet kent.
| |
Tooneel VII.
Vorigen en Paljas, die haastig komt aangeloopen.
Heer! Heer! Heer Paljas komt daar aan!
Des te beter! Met eigen hand zal ik je nu weer onder zijne vaderlijke bescherming stellen.
Ja maar, hij komt niet alleen, ik zie nog meer menschen, en zelfs de Justitie is er bij....
O Silvia, zoo men je hier treft! Alleen in mijn huis! Crispijn, jij hebt ze zeker gewaarschuwd. Maar, je zal je afschuwelijk doel niet bereiken!
Ik hen gewaarschuwd? Neen, waarachtig niet, hoor.... Want ditmaal is het diepe ernst, en ik vrees, dat niets ons meer redden kan.
Neen, ons niet, en ik wil het zelfs niet probeeren! Maar haàr wel.... Je moet je verbergen, Silvia, kom hier....
| |
| |
Vrees niet.... (verbergt Silvia achter een gordijn, in een vertrekje op den achtergrond). Zie zoo, nu kan men komen. Crispijn, sta jij die menschen te woord, maar zorg dat niemand daár binnengaat vóor ik terug kom.... (Gaat naar het raam). Er blijft mij geen andere weg over.
(houdt hem tegen). Heer! Leander! Wees kalm! Dood je zelve niet, ik bid je!
Ik denk er niet aan mij van kant te maken, noch te ontvluchten, maar ik wil haár redden! (klimt over het raam en verdwijnt).
Heer, heer, wees toch voorzichtig! (kijkt hem na). O, gelukkig, ik vreesde waarlijk, dat hij zich naar beneden zou gooien, maar hij is op het dak geklommen en veilig boven aangeland. Laat ons de hoop nog niet opgeven....! Ook zelfs nu kan die dwaas het hoogvliegen nog niet nalaten! En nu is hij in zijn element daar boven in de lucht! En ik op het mijne: de platte grond. Maar nu, nog meer dan ooit, is het zaak mij schrap te zetten. (Gaat kalm zitten in een stoel en wacht).
| |
Tooneel VIII.
Crispijn, Paljas, de Waard, Pantaleon, de Hopman, Harlekijn, de Rechtsgeleerde, de Secretaris, en twee Gerechtsdienaars met een ontzachlijke hoop stukken en akten.
(spreekt tot menschen achter de schermen). Bewaakt goed alle uitgangen, laat niemand door, geen man, vrouw, hond of kat!
Waar zijn ze, waar zijn ze, de schavuiten, de oplichters!
Gerechtigheid! Gerechtigheid! Mijn geld! Mijn geld! (Alle komen binnen in de aangegeven volgorde. De rechtsgeleerde en zijn secretaris zetten zich aan de tafel en houden zich gereed tot schrijven. De twee gerechtsdienaars blijven staan en dragen in hun armen de ontelbare rollen en stukken).
Maar Crispijn, wat zien mijn oogen?
Wat gebeurt er, Crispijn?
Gerechtigheid! Gerechtigheid! Mijn geld! Mijn geld!
Pakt ze op, neemt ze gevangen, de schavuiten!
Laat ze niet ontvluchten, laat ze niet ontvluchten....
Maar wat moet dit alles beteekenen? Hoe durft ge zoo het huis van een edelman binnendringen?
Zwijg, zwijg, want jij bent zijn handlanger, en je moet er evengoed voor boeten als hij!
Wat handlanger? Hij is even schuldig als zijn zoogenaamde meester.... want hij was het, die mij al die praatjes op de mouw spelde.
| |
| |
Wat moet dit beteekenen, Crispijn?
Is het waar wat die menschen beweren?
Wel, Crispijn, wat heb je nu te zeggen? Je dacht me met al je kuiperijen in het nauw te jagen, nietwaar? Ik liet een aanslag doen op het leven van je meester, hé? Ik ben een oude vrek, die zijn dochter als een slachtoffer behandelt, hé? De heele stad moet tegen mij opgeruid worden en mij overstelpen met beleedigingen, hé? Nu, wij zullen dat dan eens zien!!
Laat hem nu aan òns over, heer Paljas, hier zijn ònze belangen in het spel, want gij hebt, per slot van rekening, niets verloren! Maar ik.... Mijn heele vermogen! Dat ik hem zonder eenigen waarborg geleend heb! Nooit van mijn leven zal ik er een cent van terug zien! Wàt moet er van mij worden!
En ik dan, die uitgaf wat ik nog niet eens bezat, en mij zelfs in schuld stak om hen te bedienen zooals ik meende dat zij waard waren! Dit is mijn ondergang, mijn verderf!
En wij zijn evengoed op een schandelijke manier bedrogen geworden! Wat moeten de menschen van mij denken, die mijn zwaard en mijn moed in dienst stelde van een avonturier?
En ik dan? Die hem sonnet na sonnet opdroeg als aan den edelste aller ridders!
Ha, Ha, Ha! Prachtig! Prachtig!
Ja, lach maar! Want gij hebt niets verloren!
Gij zijt niet opgelicht....
Vooruit! Vooruit! Waar is de andere schelm?
Onderzoekt alle hoeken, tot ge hem vindt!
Kalm aan! Kalm aan! Geen pas verder wordt er hier gegaan! (trekt zijn degen).
Nog bedreigingen op den koop toe? En dàt moeten wij verdragen? Gerechtigheid! Gerechtigheid!
Heeren.... Zoo gij mij niet aan het woord laat komen, kan er nooit een begin gemaakt worden. Niemand mag het recht in zijn eigen hand nemen, want de justitie is iets anders dan wraak of beleediging, en summum jus, summa injuria. Gerechtigheid is wijsheid, wijsheid is orde, orde is reden, reden is rechtshandel, en rechtshandel is logika. Barbaran Celare, Dario Terioque, Baralipto, zegt mij al uwe grieven en eischen, alles wordt dan opgenomen in deze processtukken, die ik met mij voer.
O, gruwel! Het groeit altijd maar door aan!
Vele andere euveldaden van deze twee heeren zijn hier opgeteekend, en daaraan zal nu worden toegevoegd, die, welke gij
| |
| |
hen ten laste legt. Ik zal mij voor u allen partij stellen; alleen op deze wijze kunt ge gerechtigheid en voldoening verkrijgen. Heer secretaris, schrijf, de aanklagers zullen hunne klachten indienen.
Neen, neen, van die omslachtigheid moeten wij niets hebben, maar al te goed kennen we die soort van gerechtigheid!
Je hoeft niets op te schrijven, hoor, want dàt is toch niets anders dan wat wit is, zwart maken.... En het einde er van zou zijn, dat wij zonder geld bleven en die beiden zonder straf.
Juist, juist.... Mijn geld, eerst mijn geld. Daarna de justitie!
Onwetende lieden! Ongeleerde lieden! Onbeleefde lieden! Welk denkbeeld hebt ge toch van de Justitie? Denkt ge, dat het genoeg is, dat gij u beklaagt omdat men u benadeeld heeft? Neen! Duidelijk moet het eerst blijken of men hier te doen heeft met kwade opzet, dat is te zeggen, met dolus of met fraude, want dat is in het geheel niet het zelfde.... hoewel de algemeene meening deze twee zaken vaak met elkaar verwart. Weet echter.... dat in het eéne geval....
Genoeg! Genoeg! Ge zoudt nog eindigen met te beweren, dat wij de schuldigen waren!
Er is ook geen voortgang mogelijk, zoo gij steeds in de rede blijft vallen.
Die vind ik goed! Het feit is: dat wij bestolen zijn geworden! Wat wilt ge voor duidelijker bewijs van oplichterij?
Maar wilt toch begrijpen, dat diefstal geen roof is, en weer geheel iets anders dan bedrog of oplichterij zooals ik u reeds zooeven zeide. Zoowel volgens de wetgeving der Twaalf Tafelen als volgens de wetgeving van Justinianus, Tribonianus, Emilianus en Tiberianus....
.... loopt het daarop uit, dat wij ons geld niet krijgen.... en dat de afzetters buiten schot blijven.
De rechtsgeleerde heer heeft groot gelijk; het beste is, dat ieder zijn klacht indiene en dat deze opgenomen worde in de processtukken.
Schrijf, schrijf, heer secretaris.
Wenscht ge mij soms eerst te hooren?
Neen, neen! Laat hèm zwijgen, die oplichter, die leugenaar!
Want als hij begint te praten, hebt ge uw leed niet overzien.
Hij zal spreken als het zijn beurt is, want allen moeten gehoord worden, dàt is recht.... Schrijf, schrijf, heer secretaris. In de stad.... ten jare.... Misschien zou het niet kwaad zijn eerst de inventaris op te maken van alles wat er in huis is....
De heer secretaris zou dàn wel tot morgen kunnen blijven dóórschrijven....
.... en te beginnen met het deponeeren van den borgtocht van de zijde der aanklagers, opdat hun goede trouw buiten
| |
| |
verdenking blijve. Wij kunnen volstaan met tweeduizend gouden schilden contant en de garantie van al des heeren Leanders bezittingen....
Wàt zegt ge? Wij.... tweeduizend gouden schilden....?
Eigenlijk moest het achtduizend zijn, maar daar gij allen lieden zijt van bekendheid en crediet....
Halt, heer secretaris, schrijf maar niet verder, want dáár doen wij niet aan!
Hoezoo? Beleedigt ge aldus de Justitie? Heer secretaris, open onmiddelijk een nieuw proces wegens beleedigend en heftig optreden tegen een vertegenwoordiger van de Gerechtigheid tijdens de uitvoering van zijn ambt.
Die kerel heeft het er op gezet ons er in te laten loopen!
Kerel? Gek? Let op uw woorden, bid ik u! Schrijf, heer secretaris, schrijf: wegens het gebruik van beleedigende termen....
Het is je verdiende loon, dat je mij niet eérst hebt willen laten spreken!
Spreek op, spreek op, want erger dan die heer dokter jurist, kan jij het niet maken!
Belet dan eerst, dat die twee doorgaan met schrijven want zij houden niet op hun paperassen tot een berg op te stapelen.
Schei uit, schei toch uit, hoor je niet wat we zeggen?
Niemand wage het de hand op iets te leggen!
Heer Hopman, verleen ons de hulp van uw zwaard, eveneens een werktuig der gerechtigheid.
(gaat naar de tafel en stoot met zijn degen de papieren door elkaar.
Doe ons het groote genoegen niet verder voort te schrijven.
Dat is tenminste een beleefde wijze van iets te zeggen. Laat ons dus de rechtshandeling opschorten, daar er kans bestaat op bemiddeling.... De partijen spreken onder elkaar.... Tòch, zou het goed zijn in dien tusschentijd over te gaan tot het inventariseeren van den inboedel....
Het is een formaliteit, die niet te ontwijken is.
Later kunt ge opschrijven wàt ge wilt. Maar laat mij nu een oogenblik rustig praten met deze heeren.
Zoo ge wilt, zouden wij een uittreksel kunnen maken van hetgeen hier verhandeld wordt.
In geén geval. Geen letter wordt er geschreven of ik spreek geen woord.
| |
| |
Laat de jongen nu praten.
En wat wilt ge, dat ik u zeggen zal? Waar beklaagt ge u over? Dat ge uw geld verloren hebt? En wat wilt ge nu? Uw geld terug hebben, nietwaar?
Juist, mijn geld, mijn geld!
Luister dan eens goed.... Waar wilt ge, dat wij dit geld vandaan halen, als gij op deze wijze het krediet van mijn meester benadeelt en zijn huwelijk met de dochter van sinjeur Paljas onmogelijk maakt....? Ik heb, voor den duivel, wèl gelijk als ik zeg liever te doen te hebben met schavuiten dan met zulke ezelskoppen! Kijk wat ge nu hebt aangericht, en hoe moeten we daar uit komen, nu ge de Justitie er ook al in hebt gehaald! Wat zult ge nu bereikt hebben als ze ons naar de galeien of god weet waar naar toe, veroordeelen! Zult gij lieden rijker geworden zijn, of in macht en aanzien gestegen, omdat wij het onderspit moesten delven? Daarentegen, zoo gij ons niet op zulk een slecht gekozen oogenblik gestoord hadt, zoudt gij, vandaag, dezen zelfden dag nog, uw geld terug gekregen hebben, met de interest er bij.... die, onder ons gezegd, heeren woekeraars, hóóg genoeg is om u beiden óók aan den galg te helpen.... Maar, nu hebt ge er de Justitie bij gehaald, beslis dus zelf wàt ge nu wilt.
Ge kunt verdaging vragen.
Ik heb ook niet kunnen gelooven, dat zij zulke schooiers zouden zijn.
Die Crispijn.... Hij is in staat hen op zijn hand te krijgen....
(tot den Waard).
Wat zegt ge er van? Goed beschouwd....
(tot Crispijn).
Ge beweert, dat uw meester vandaag nog met de dochter van sinjeur Paljas zou trouwen, nietwaar? Maar als hij geen toestemming geeft?
Dat zou hem niets helpen.... want dàn zou zijn dochter met mijn meester op de vlucht gaan.... en de geheele stad zou het binnen eén uur weten! En dàn zou die Paljas daar alles voor over hebben om te maken, dat men niet zeggen kan, dat zijn dochter er van dóór is gegaan met iemand zonder positie, en zelfs achtervolgd door de Gerechtigheid.
Ja, als dàt waar is.... Wat denkt gij er van?
Laat ons niet te gauw er in loopen! Want die schelm is een meester in het bedriegen.
Dat is zoo. Men weet nooit of men hem gelooven kan of niet. Gerechtigheid! Gerechtigheid!
Bedenk wel, dat ge zóó zeker uw geld niet terug zult krijgen.
| |
| |
Dat zullen wij nog wel eens zien.... Sinjeur Paljas, twee woorden.
Gesteld, dat wij ongelijk hebben met ons te beklagen. Gesteld, dat de heer Leander inderdaad een edelman is.... en niet in staat tot eenige lage handeling....
Gesteld, dat uw dochter hem hartstochtelijk lief heeft, zelfs in die mate, dat zij op het punt staat met hem te vluchten....
Mijn dochter er met dien rekel van door gaan? Wie zegt dat? Wie is zoo onbeschaamd....
Wind u niet op. Het is alles maar een veronderstelling.
Een veronderstelling, die ik niet duld....
Luister nu even kalm. Veronderstel, dat dit alles zoo is. Zoudt ge dan niet gedwongen zijn uw toestemming te geven tot het huwelijk?
Mijn toestemming? Tot dàt huwelijk? Ik zou haar nog liever met eigen hand vermoorden! Maar het is onzinnig zoo iets ook maar te veronderstellen. En ik zie heel goed waar gijlieden het op toelegt: om mij de boel te laten betalen; want gij zijt beiden even groote schavuiten als die twee anderen. Maar daar komt niets van in, niets....
Let op uw woorden, en scheld anderen niet uit voor schavuit, als gij zelf er bij staat.
Schavuiten, schavuiten, zijn jullie alle tezamen, en er op uit om mij op te lichten! Maar dàt zal niet gebeuren....
Laat u niet beet nemen, heer Paljas, want zelfs zoo deze heeren er van af zien deze beide te vervolgen, wacht hen nog altijd dit proces. Dit is maar niet zoo gemakkelijk op zij te schuiven: twee-en-vijftig gevallen van oplichterij, die bewezen zijn, en nog evenveel anderen, die geen bewijs van noode hebben.
En wat zegt gij daarop, Crispijn?
Dat àl die gevallen, àls het er zoovele zijn, in de zelfde categorie komen als dìt geval. Verloren geld, dat nooit betaald zal worden, daar wij niet in de gelegenheid worden gesteld geld in handen te krijgen.
Met uw verlof, dit is niet juist, want ik heb het recht in te vorderen hetgeen mij verschuldigd is, op welke wijze dit ook zij.
Dat moet ge dan maar bij de andere eischen opschrijven, want wij zullen al meer dan genoeg te betalen hebben.... met ons eigen persoon en leven.
De rechten der Justitie zijn heilig, en het eerste wat
| |
| |
ik doen zal, is dan ook beslag leggen op alles wat zich hier in huis bevindt.
Wat is dat? Volstrekt niet! Wat zich hier in huis bevindt, komt ons toe, om ons eenigszins schadeloos te stellen.
Natuurlijk; en anders....
Schrijf, schrijf, heer secretaris, want als iedereen door elkaar praat, komen wij nooit aan een einde.
Neen, neen, niet schrijven!
Luister eens naar mij, heer rechtsgeleerde. Wat zoudt ge er van zeggen, zoo men u in eens een ronde som, zonder zooveel geschrijf en paperassen, uitbetaalde, als.... ja.... hoe wilt ge het noemen? Toelage?
De rechtmatige kosten van het Gerecht!
Ook goed zoo ge dat liever wilt! Wat dunkt u daarvan?
Want, bedenk dat mijn meester vandaag een rijk, machtig man kan worden, als sinjeur Paljas zijn toestemming geeft tot het huwelijk met zijne dochter. Bedenk, dat zij eénig kind is van sinjeur Paljas; bedenk dat mijn meester zal kunnen beschikken over haar geheele fortuin.... Bedenk, dat....
Laat mij het een oogenblik rustig beschouwen: die jongen is niet dom en men ziet, dat hij op de hoogte is van gerechtelijke procedures. Want zoo men aanneemt, dat de schade, die gijlieden ondergingt, zuiver geldelijk is, en dat van iedere misdaad, die hersteld kan worden in den zelfden vorm, die herstelling reeds de straf in zich sluit; en zoo wij dan aannemen dat, volgens de primitieve en barbaarsche wet der wedervergelding, men zegt: oog om oog, en tand om tand.... dan kunnen wij ook in dit geval zeer goed zeggen: geld om geld. Want, nietwaar, hij ontnam u toch niet het leven? Zoodat gij ook niet het recht hebt het zijne te eischen als betaling. Ook tastte hij u niet aan in uw persoon, uw eer of uw goeden naam. Zoodat gij ook dit niet terug kunt verlangen. Het hoogste recht is: onpartijdigheid. Equita justiciam magna est. En zoowel in de Pandekten als in Tribonianus en Emilianus en....
Jawel, dat weten wij nu al! Als hij ons dus betaalt....
Daar hij ons dus betaalt....
Wat is dit voor onzin? Hoe zou hij nu op eens kunnen betalen? Waar handelt het nu over?
Het handelt hier over, dat iedereen er voordeel bij heeft mijn meester te redden en ons te helpen; dit is in ieders belang. Gijlieden,
| |
| |
om uw geld betaald te krijgen, de heer Rechtsgeleerde om het eindresultaat niet te verliezen van zóóveel bewonderenswaardige rechtswetenschap als dáar neergeschreven is in die opeenstapeling van geleerde paperassen. De heer Hopman, omdat hij bekend is als de vriend van mijn meester, en dat zijn eer hem niet toelaat de vriend genoemd te worden van een avonturier; gij, heer Harlekijn, omdat uwe dichterlijke dithiramben al hun waarde zouden verliezen, zoo men wist aan welk een minderwaardig mensch gij ze opgedragen hadt. Gij, sinjeur Paljas.... en oude kameraad.... omdat uw dochter nu reeds voor god en voor de menschen, de echtgenoote is van.... heer Leander.
Je liegt, je liegt! Ellendeling, onbeschaamde!
Zoo ik dan lieg, zal het het beste zijn, dat men er toe overgaat de inventaris van den inboedel op te maken. Heer secretaris, schrijf, schrijf, bid ik u; begin met deze kamer, en dat alle deze heeren getuigen zijn. (trekt het gordijn open, dat voor de deur hangt van het kleine vertrekje, en men ziet er een groep staan, bestaande uit: Silvia, Leander, doña Sirena, Colombine en de echtgenoote van Paljas).
| |
Laatste tooneel.
Vorigen en bovengenoemden.
Dus is het tòch waar? Allen tegen mij? Zelfs mijn vrouw en mijn dochter? Allen samenzwerend om mij af te zetten. Neemt ze gevangen, allen, die oplichters, die vrouwen, allen, of ik zelf....
Zijt ge van zinnen, sinjeur Paljas?
(komt met de meesten hunner op den voorgrond). Uw dochter kwam hier, vergezeld door doña Sirena, daar zij mij zwaar gewond dacht, en ik zelf haastte mij toen uwe vrouw te gaan halen opdat Silvia onder begeleiding van hare moeder zou zijn. Silvia weet wie ik ben, ik bekende haar mijn leven van ellende, van bedrog, van laagheid, en nu ben ik overtuigd, dat onze droom van liefde uit heeft in haar hart.... Voer haar van hier, voer haar weg; ik smeek het u, vóór de Justitie mij gevangen neemt.
Mijn dochter zal ik zelf tuchtigen, maar gij....! Hier, neemt hem gevangen!
Vader! Zoo gij hem niet redt, zal het mijn dood zijn! Ik heb hem lief, ik heb hem lief, nog steeds, en nu meer dan ooit. Want zijn ziel is edel en heeft veel geleden; hij had mij tot zijne vrouw kunnen
| |
| |
winnen onder een valschen schijn, maar hij heeft mij niet willen bedriegen....
Zwijg, zwijg, dwaze, onbeschaamde! Dàt is wat je leerde van je moeder.... niets dan grillen en ijdelheden! Dat komt van al die romantische boeken, van al die muziek en maneschijn.
Alles is beter dan dat mijn dochter trouwt met een man als gij, en dat zij even ongelukkig wordt als haar moeder. Wat gaf mij ooit mijn rijkdom?
Gij hebt wèl gelijk, mevrouw Paljas. Waartoe dienen schatten, zoo men liefde mist!
Evenmin als liefde dient zoo de schat ontbreekt!
Heer Paljas, er blijft u niets anders over dan uwe toestemming te geven.
Bedenk, dat de heele stad het binnen een uur weet wat er hier gebeurt.
Bedenk, dat iedereen op hun hand is.
En dat wij niet zullen toestaan, dat gij uwe dochter geweld aandoet.
En ik zou in het procesverbaal moeten verklaren, dat ik haar hier getroffen heb, te zamen met hèm.
En het eenige wat mijn meester ontbreekt is fortuin, want in adel zal een ander hem niet gauw overtreffen.... en je kleinzonen zullen ridders zijn.... als ze tenminste niet aarden naar hun grootvader.
Laat ze trouwen, laat ze trouwen!
Of wij stellen u aansprakelijk voor alles.
Het zal de schoonste daad zijn in uw leven!
Waarmee ge alleen maar winnen kunt....
Ik zelve smeek u er om, geroerd als ik ben door een liefde, die men niet dikwijls meer ziet in onzen tijd.
Die men nog slechts terugvindt in de ridderromans.
Laat ze trouwen, laat ze trouwen!
Laat ze voor mijn part trouwen en naar de koekoek loopen! Maar ik onterf mijn dochter en zij krijgt geen bruidschat.... Liever wil ik mijn heele fortuin er van dóorbrengen, dan die schooier....
Neen, heer Paljas, dàt zult ge niet doen.
Wat is dat voor onzinpraat?
Ge meent er immers niets van!
Wat zouden de menschen er van zeggen?
Wij zouden dat bovendien niet dulden!
Neen, vader, ik ben het, die weigert iets van u aan te Ik zal zijn lot met hèm deelen, want mijn liefde voor hem heeft niets meer van noode.
| |
| |
En alleen op deze voorwaarde kan ik je liefde aanvaarden, Silvia.... (Allen omringen nu Leander en Silvia).
Wat zegt ge toch? Zijt ge krankzinning geworden?
Ge zult integendeel alles ontvangen!
Ge zult rijk zijn en gelukkig!
Mijn dochter verstooten? O, die man is geen vader, hij is een beul!
Bedenk, dat Amor een te teeder wicht is om veel ontbering te kunnen verdragen!
Maar daar komt ook niets van in! De heer Paljas zal hier integendeel oogenblikkelijk, in ons aller bijzijn, een stuk onderteekenen waarbij hij zijn dochter een vorstelijke gift vermaakt, zooals het betaamt aan een persoon van zijn rang en stand en aan een liefhebbend vader. Schrijf, schrijf, heer secretaris, nu zal zeker niemand het u verhinderen.
(behalve Paljas). Ja, heer secretaris, schrijf, schrijf!
En gij, jeugdige gelieven.... berust in den rijkdom, want ge hebt het recht niet u door uwe gewetensbezwaren te laten leiden, als zoovele andere belangen in het spel zijn.
(tot Crispijn). Krijgen wij nu ons geld terug?
Natuurlijk. Maar eerst moet ge verklaren, dat de heer Leander geen bedrieger of oplichter is.... Ge ziet zelf hoe hij zich opoffert ter uwer wille door dezen rijkdom aan te nemen, waartegen zijne ridderlijke gevoelens zich inderdaad verzetten.
Ik heb hem ook altijd beschouwd als een volmaakt edelman.
Nooit hebben wij aan hem getwijfeld!
En steeds zal mijn zwaard tot zijn dienst zijn!
En nu, heer rechtsgeleerde, dit reusachtig proces-verbaal! Gelooft ge, dat wij een doofpot kunnen vinden, groot genoeg om het er in te steken?
Uit voorzorg heb ik ook hìer aan gedacht. Wij kunnen volstaan met eenige der reeds geschrevene concepten naar behooren van punten en komma's te voorzien.... Kijk hier bijvoorbeeld; er staat: Hierbij verklaar ik, dat niet alleen.... Eén komma verplaatst, en er staat: Hierbij verklaar ik dat niet, alleen.... En nu hier: Besluiten wij: geene termen vindende van de rechtsvervolging af te zien, komma.... Weg met de komma, en er staat: Besluiten wij: geene termen vindende, van de rechtsvervolging af te zien. Punt.
O, bewonderenswaardige komma! O, nooit volprezen komma! Genie der rechtsgeleerdheid! Orakel der wet! Wonder der jurisprudentie!
| |
| |
En nu ben ik vol vertrouwen op de mildheid van uw meester.
Daar kunt ge vast op rekenen. Want niemand beter dan gij zult weten hòe het geld den mensch veranderen doet.
Ik was het, die de komma's neerzette en weder dóorschrapte....
Ook al op hoop van zegen, hé.... Hier neem deze ketting.... Zij is van goud.
Gestempeld volgens de wet?
Dat zult ge wel beter weten dan ik, gij, die zoo thuis zijt in de wetten.
(tot Leander). Maar ik stel eén voorwaarde. En dat is dat déze spitsboef voor altijd je dienst verlaat.
Die voorwaarde is overbodig, sinjeur Paljas. Denkt ge, dat ik even zoo weinig eerzucht heb als mijn meester?
Wil je mij verlaten, Crispijn? Ik zal je zeer zeker erg betreuren.
Doe dat niet, want van dienst zijn kan ik je nu tòch niet meer, en met mijn vertrek, verdwijnt ook het laatste spoor van je verleden.... En.... had ik geen gelijk, heer, toen ik zeide, dat wij, geholpen door al uwe vrienden, ongetwijfeld deze moeilijkheid zouden overwinnen?.... Geloof mij, om in de maatschappij met succes mee te doen in het algemeene dringen naar voren toe, is het raadzamer belangen om zich heen te scheppen, dan alleen maar liefde op te wekken....
Je vergist je, Crispijn, want zonder Silvia's liefde, had niets of niemand ons kunnen redden.
Maar is die liefde ook niet een groot belang? Ik liet nooit het ideale buiten berekening en ruimde het integendeel steeds een groote plaats in, in mijne plannen. En.... hiermede is de comedie uit!
(tot het publiek). En ge hebt gezien, dat deze marionetten, evenals de menschen in het kluchtspel van het leven, bewogen worden door grove koorden; koorden, die zijn: belangen, hartstochten, eerzuchten, in eén woord, al de bedriegelijkheden van het geheele bestaan. De eén wordt getrokken aan de voeten, en hij loopt zijn noodlot tegemoet; de ander wordt getrokken aan de handen, en die handen arbeiden met noesten ijver, of strijden met hardnekkigheid, stelen met listigheid, of vermoorden met razernij....
Maar tusschen al die grove koorden door, valt ook wel eens een fijnere draad uit den hemel en hecht zich aan ons hart; een draad, zóo fijn en teer, dat zij gesponnen schijnt uit zonnelicht en maneglans. Dit is de draad der Liefde. Zij maakt de menschen, en ook dèze zoo menschelijke
| |
| |
poppen, bijna tot hemelsche wezens; zij toovert voor onzen geest de rozige kleuren der dageraad, en zij fluistert ons in, dat in het spel van het leven niet alles schijn en bedrog is, maar dat er een goddelijke vonk in ons trilt, die niet dooven zal bij het einde van
de Klucht!
|
|