| |
| |
| |
Over de psychologie van Charles Guérin
door André de Ridder en Gust. van Roosbroeck.
Voor sommige rijke geesten die denkend voelen en voelend denken is de strijd der gedachte even tragisch als de strijd van het gevoel. Groote dichters waren er in dezen tijd die vooral den strijd van het gevoel kenden: zoo waren Mallarmé, Rimbaud en Samain. Anderen kenden den dubbelen strijd, de tragiek der wreede dualiteit van het Ik, geboren uit heel een lijdend, angstig en onrustig leven en waarvan het smartlied gelijktijdig ontlook, als een roode dubbelbloem, uit de pijn van hunnen twijfelgeslingerden geest en van hun rusteloos-onvoldane hart. Boven al dezen, steekt uit de massale figuur van Baudelaire, nieuwe mensch in een nieuwen tijd. Men mag het niet overmoedig heeten zoo we hier gewagen van een ‘modern gevoel’ dat van Baudelaire afstamt - dat Diderot, Voltaire en Rousseau inleidden en dat de scientifisten uit het midden der 19e eeuw volmaakten. Dit modern gevoel is een wanhopig gevoel, het gevoel van menschen zonder houvast. Die nieuwe dichters zijn geen illusionisten meer, geene leuterende amateurtjes in verzenmaken, geene groot-sprakerige pauwepronkers met eigen schoonheid of edelheid, maar wel pijnlijke zelf-experimenteerders, wrange en bitter-scherpe psychologen, vol strakken, pijnlijken ernst, die schouwen in donkere afgrondsdiepten van het innerlijke leven, die moe en ontgoocheld hebben leeren kennen heel het wereldwee en geloofloos, hooploos en liefdeloos niet anders zijn dan één verlangen naar geloof, hoop en liefde. In hen dragen ze de ziekte van het Oneindige, het Eeuwige. Baudelaire was van dezen de groote voorganger. De kinderen die hij heeft gekweekt
| |
| |
gaan denzelfden Calvarie op als hij. Ze leven in een nog meer nuchteren tijd, den tijd waar de wetenschap hare heerschappij over voert, de dorre, kille wetenschap die de Goden heeft gedood en de laatste idealen onder haar ‘positivisme’, ‘materialisme’, ‘naturalisme’ enz. heeft verstikt. De waarheden veranderden, maar de zielen niet. En vele menschen van dezen tijd konden niet onderdrukken de vage en diepere verlangens van hunne wezens, die hunkerden naar het hoogere, het oneindige, het eeuwige, en gingen aldus voort te dragen als een last heel het oud spiritualisme dat in hun was als geloof, als ideaal, als droom. Daaruit is de botsing ontstaan, de groote religieuse crisis van onze eeuw. En allerlei wegen heeft men ingeslagen om er aan te ontsnappen, allerlei nieuwe politieke en moreele of filosofische overtuigingen zich verworven om toch een steun te hebben, een levensbeginsel en een geestelijken leiddraad, ten einde te ontkomen aan de wanorde en de rusteloosheid, de wanhoop en de vertwijfeling der heelemaal leege zielen.
Verscheidene intellectueelen bekeerden zich tot het dilettantisme - weinige dichters nochtans, uit hoofde zelf hunner lyriek - en zochten hun heil in een genotzuchtig satirisme, terwijl anderen egotisten of anarchisten werden en enkelen over gingen naar de mystiek, of naar het humanitarisme. Er waren er die niets vonden, zooals die groote smartelijke Laforgue, en die gìngen dood onder hun angst. Andere tijdgenooten nog keerden weer naar de traditie die sedert eeuwen in hen lag, vergaten of wilden vergeten hunne jeugd, namen weer het oude katholiek ideaal aan. Zoo deed Charles Guérin. Maar men stapt niet zoo gemakkelijk over zich zelven heen en het geloof is niet een loutere bevestiging van wilskracht. Het gevolg van die dualiteit is en blijft dan een levenslange twijfel, de vreeselijke, martelende twijfel, het heen en weer getob van den geest tusschen waarheid en logen, en de stage marteling van de onzekerheid, van de teleurgestelde verwachting en den toch verwachtenden levensdorst. Van dien vorm der moderne sensibiliteit is Charles Guérin de meest representatieve en oprechtste en smartelijkste incarnatie. Hij is evenals Laforgue, evenals Samain door zijn jeugd overmand, versleten door zijn rusteloos gevoel en heel jong nog er onder bezweken.
Je suis las de souffrir, d'être ainsi déchiré
Par les violences du doute
| |
| |
Hij was een dier ongelukkige tijdsmenschen waar we van spraken. Het pijnlijke van zijn zoekenden geest was dat niets voor zijn onderzoek te heilig noch te verheven was.
Hij ontleedde zijn eigen, innigste en beste gevoelens, hij verscheurde hetgeen hij beminde, en treurde er daarna om. Hij doodde langzaam al zijn liefde en zijn betrouwen. Hij scheen proefondervindelijk te leven omdat hij experimenteerde de wereld en alle gevoelens op hemzelve - als een dokter die zich serums inspuiten zou, om het gevolg ervan ná te gaan. Met een glimlach vol verholen angst spotte hij met hetgeen hem 't diepst ontroerde, hij rukte de voôlen weg die de naaktheid van het leven omsluierden en wilde alle dingen zien in een koud en heel klaar licht: al hetgeen eenige maagdelijkheid, eenige ongereptheid, eenige schaamte overhield, zocht hij te ontmaskeren.
Zijn geest wou begrijpen maar zijn hart wou gelooven en berusten zelf in het onbegrijpbare. Hoevele dichters hebben niet geklaagd in verzen van purperen weemoed, over deze verdubbeling hunner ikheid, over die tweespalt in hen. De tragische stem van Baudelaire vooral heeft geweend om die wreede splitsing, om den opstand van 't zondige vleesch tegen de reine inzichten, om het verzet van het zoekend, nieuwsgierig en rusteloos verstand tegen het vrede-wenschend, van pijn gekneusd hart dat lafenis vroeg, orde en slaap. En Verlaine ná hem, de duivel- en engelachtige Verlaine, die uit de kroeg in de kerk stapte en uit de kerk opnieuw naar het bordeel ging. En tusschen Baudelaire en Verlaine in, de Romantiekers: de stoere Alfred de Vigny, met zijn wreed-doorreten Prometheus-hart, die wegschool in zijn toren van trots van waar hij riep:
Le juste opposera le dédain à l'absence
Et ne répondra plus que par un froid silence
Au silence éternel de la divinité.
en Mme Ackerman, de passievolle, die haar vertwijfeling in woorden van haat naar den hemel opwerpt, en de Musset, en Leconte de Lisle, en Heine, Leopardi en anderen. Liederen zijn er tusschen van zachten weemoed; smartvol zijn eenige, treurend om verloren geloof en rust; wanhopig of vol opstand klinken andere vol onderwerping of blasphemie. Bij Guérin klom de twijfel nooit bijna tot lastering tegen het godsgeloof, dat hij eens koesterde in
| |
| |
het diepste diep van zijn gemoed. Een enkele maal maar barst hij uit:
.... Seigneur, Seigneur, Dieu jaloux qui m'épie,
je ne t'offrirai plus l'encens ni le benjoin,
En vain tu me repais d'opprobre et de misères:
Tu ne me verras m'asseoir sur le fumier
où Job déchu te loue en raclant ses ulcères,
et j'aurai pour linceul mon orgueil coutumier.
Je ne crois plus en toi que pour te détester!
We hooren nog zeuren andere verzen van hem:
Il est tard, que faut-il aimer? que fait-il croire?
L'immensité des cieux nocturnes m'épouvante
Oh, Seigneur, Dieu des coeurs robustes, répondez?
Guérin had niet den trots, den hoogmoed van de Vigny, het weerstandsvermogen van dezen strakker-intellectueelen en veel minder gevoeligen nihilist; hij is een meer ìntieme, zachtmoedigere en meer ontroerde de Vigny, en zoo zijne poëzie als gedachtenpoëzie dikwijls aan dien grooten dichter doet denken, (ook door hare ernstige, soms iet of wat statige welsprekendheid en door haar breed-golvend en klaar-dreunend vers) zoo onderscheidt ze zich zeer van Les destinées door hare weeke onrust, hare sentimenteelere zwaarmoedigheid.
Ze doet ook denken aan Laforgue, maar Guérin kent niet Laforgue's Hamletiaansche sentimentaliteit en ironie, zijne maskers en posen, noch zijne kwinkslagen en schetterlachen.
Legt men andermaal de gedichten van Guérin naast die van Samain, dan valt u dadelijk het mannelijke van zijn denkleven en gevoelsleven op: Samain is heel en gansch teederheid en stemming, weekheid en vrouwelijke zachtheid. Vrouwelijke gaven: intuietie, innigheid, onderworpenheid en dweeperige romantiek vormen den ondergrond van zijn wezen. Guérin is een Man: het gevoel, wel is waar, voert hem tot de gedachte maar deze wordt het middenpunt van zijn innerlijk leven. Hij onderging het leven zoo geleidelijk niet, was sterker, béwuster en minder sensueel-overprikkeld, ook gezonder in den beginne. Samain leed veel, maar niet wegens gedachten-twijfel, meer wegens zijn eenzaamheid en zijn onbevredigd liefdesverlangen. Guérin's smart is niet een verzinken in eindeloozen weemoed, in licht-sidderende droomstemming, in fijn-teere zoetigheden van
| |
| |
ontroering. Strijdzucht, hoogmoed, denkkracht en beslotenheid liggen in hem, en heftig, vol wildheid en oproer kan hij worden:
Me sentant faible et seul au monde et misérable,
cette nuit, j'ai broyé ma plume entre mes doigts,
et sangloté longtemps le front contre la table,
les poings crispés, buvant mes pleurs, mordant le bois.
Puis mon coeur a crevé d'un rire âcre et farouche
Et j'ai puisé dans l'âtre éteint comme ma foi,
De la cendre, et, l'ayant mâchée à pleine bouche,
je l'ai trouvée encore moins amère que moi.
Uit den aard dier psychologie heeft men dikwijls Guérin als een gedachten-dichter doen doorgaan, en in eene geruchtmakende studie noemde Paul Delior hem den eenigen filosofieken dichter van dezen tijd. We vreezen zeer dat die definitie eene al te enge, eenzijdige en onvolledige voorstelling van Guérin zal geven.
Hij was, ja, een dichter der Gedachte - maar tevens een dichter van het Gevoel. Uit die zoo zeldzame en zoo heerlijke vereeniging van Gedachte en Gevoel zijn ontstaan zijn beste gedichten, die mogen tellen bij de schoonste literatuur van dezen tijd. Hij was niet een Sully Prudhommachtige dorre cerebralist, die de levensraadsels wou in rijm zetten en de filosofie en de wetenschap versifieeren in symbolen. Maar echt en levend is zijn kunst, spontaan en waar, zoo frisch en levendig als die der minst intellectueele en minst filosofieke dichters. Men leze het allerprachtigst gedicht:
O Jammes, ta maison ressemble à ton visage
of deze verzen die wettigen wat hij zegde van zichzelf ‘le douloureux poète d'élégies’, lijk deze en anderen:
Ce soir, après la pluie, est doux, soir de septembre,
Si doux qu'on en voudrait pleurer, si plein d'abeilles
Qu'on fuit tout défaillant la pénombre des chambres.
C'est un soir de septembre un peu triste, et c'est veille
De dimanche, et c'est l'heure où ceux de la maison
Viennent s'asseoir parmi les roses du perron.
C'est un soir de septembre et veille de dimanche.
On se tait; la maison et les roses sont blanches.
En nu denkt men te rechte aan Samain.... men vindt in 't werk van Guérin - in de twee eerste bundels vooral - liefdeverzen zoo vol weemoed en zachtheid, bleek van bronze herfstkleur
| |
| |
en aromig van late herfstroken, als een roos-stervende avond teer, die u in de ooren klinken als traag piano-gespeel....
Wie die verzen kent zal zich niet meer laten misleiden wanneer we nu opnieuw Guérin vooral als gedachten-dichter beschouwen. Bij hem ontluikt de Idee uit de stemming zelf en staat dus niet apart van het gevoel maar bloeit er rechtstreeks uit gelijk het bewuste leven uit de onbewuste natuur. De impressie verruimt in zijn ziel. Hij voelt ze niet louter als impressie, maar dwars door zijn verstandelijke levensopvatting, zijne overtuiging en zijn geloof. Nooit heeft hij zich offer-heerlijk kunnen overgeven aan het bestaan met zijn duizendvoudige vreugd en duizendvoudige smarten. Te bewust, te nadenkend, te verstandelijk, voelde hij al-te-snel het nietige, het vergankelijke, het faktische van wat bestaat en wat het leven biedt aan mooi-schitterende logen van vreugd. Hij was een ontgoochelde alvorens hij genoten had, en toch bleef hem een Dorst naar iets eeuwigs, iets ongeweten-heerlijks. Dát zocht zijn rusteloos hart, in de kunst, bij de vrouw, in den droom, in de natuur, in de daad, maar hij moest ervaren dat hij bitterder terugkwam van dat alles en met verlangens ontembaarder dan vroeger. Dát meende hij ten slotte te vinden in de verloochening des levens en het godsgeloof.
Niet, als zoovele begaafde dichters, moest Charles Guérin, een harden strijd voeren voor den broode, een kamp van elken dag, die de krachten verzwakt en vernietigt. Hij stamde uit eene rijke familie van nijveraars, had alle gelegenheid om zijne roeping te volgen, kon zonder moeielijkheden de studies doen die hem het best gepast schenen voor zijn ontwikkeling. Vrij kon hij gaan waar ook zijn onrustig gemoed hem mocht drijven, naar de bergen, naar de zee, naar vreemde landen en steeds nieuwe streken. Hij kon het weelde-leven genieten dat Parijs zoo ruim biedt aan de rijken. Hij moest ook niet literatuur verkoopen om een bete broods, zich haasten bij de produktie, steeds vervolgd door het spookbeeld der armoede. Kalm en langzaam heeft deze begunstigde van het lot zijne boeken kunnen afwerken, met de bekommernis der schoonheid alléén. En toch is er radelooze smart en doffe droefheid in het werk van dit troetelkind van het leven. Er is onrust, kamp en vertwijfeling in, een onbekwaamheid tot het smaken van het geluk dat hem zoo ruim werd geboden.
Deze man wiens gedachtenleven natrilt tot gevoel, gaat uit met
| |
| |
zoekenden geest over de wijde velden waar zóóvelen vóór hem doolden en waar zoovelen na hem dolen zullen. Hij begon met scherp kritischen zin zijne overtuigingen te ontleden, en zag hoe het naïve en innig-teedere gevoel zijner kinderjaren langzaam afbrokkelde en vernietigd werd. En hij treurde met onzeggelijken weemoed om dat schoone dat verging, om dat heerlijke dat hij vrijwillig voor altijd verloor.
Hij was als kind streng-geloovig, katholiek en leefde met heel zijn ontwakend gevoel óp in de pracht-ceremoniën van de kerk en de geheimzinnige Jesus-poëzie die ons uit het Oosten komt. Dat kinderlijk en eenvoudig godsgelooven voerde hem op tot mystische verrukkingen. Zijn dweepend jongelingsgevoel ook richtte zich naar het bovenaardsche dat in zijn droomen leefde en heel zijn bestaan dóór vervolgde hem als een obsessie die zucht naar dien onbekenden God, die maar het symbool was van zijn zucht naar eeuwigheid, en ontgloeide het sterkst in hem juist op zijn beste en hoogste oogenblikken. Maar tegelijkertijd rees in hem het pijnigend gevoel van den twijfel, vliemend door zijn hart als een slangenbeet. In heel zijn werk vinden wij de sporen van een religieuse krisis die hem van uit het geloof zijner kinderjaren, door twijfel en angst heen, terugbracht tot de berusting, in het mysterie van het gelooven.
Zijn godsdienstige opvoeding had in hem sporen nagelaten, die jaren van onafhankelijk denken niet konden uitvagen. Iedere maal dat hij zich in zichzelf terugtrok en de duistere schatkamer der herinnering intrad, vond hij daar zijn dood geloof - een schoone doode, heerlijk als een vrouw die veel geliefd werd en aangebeden, en die in haar dood-zijn eeuwig leven blijft in heiligste herinnering.
De twijfel zelf was het gevolg van zijn cultuur, zijn leven en zijn nieuwsgierigheid, gelijk dat het geval was bij al de intellectueelen van een tijd waar de ontdekkingen der wetenschap den menschelijken geest tevens zoo trotsch maakten en zoo wankelbaar
L'immémorial faix de péchés, le fardeau
de luxure et d'orgeuil, creuse nos reins qui saignent.
Strijd tusschen den gloed van een heidensch vleesch en de verhevenheid van eene katholieke ziel, tusschen de genotzucht en de temptatie van het driftige en zondige leven en het oude kristelijk gevoel, botsing van liefde en kennis, terging in een ontwijd hart van de ‘inquiétude de Dieu’, zooals hij dat soort gevoel van wroe- | |
| |
ging noemde, pijniging der rustelooze gedachte en tragiek der ontredderde ziel. Het daaruit spruitende lijden heeft Guérin in nobele verzen bezongen, zwaar van wanhopige bitterheid en vroomheid.
Et c'est ton grand remords et ton àcre tourment
Devant ces vrais chretiens qui vont au divin Maìtre
D'avoir, âme incertaine et trouble, cessé d'être
Un pauvre homme qui croit en Dieu, tout simplement.
Het is een heel kiesch punt te dringen in het innerlijk processus van eene bekeering. Maar waarom - met al den eerbied die past tegenover een edel en schoon verstand als dat van Guérin, een zoo ruim-menschelijk en rechtzinnig gemoed als het zijne - zouden we hier niet mogen uiten de overtuiging die de herhaalde beschouwing van Le Coeur solitaire en L'Homme Intérieur of Le Semeur de cendres ons heeft gegeven: dat Guérin tot het godsgeloof terug is gekomen na eene bang-doorleefde krisis van nihilisme, wanhopig. Reeds Cousin schreef: ‘Le mysticisme n'est pas autre chose qu'un acte de désespoir de la raison humaine’. Guérin ook heeft naar de religie gegrepen zooals een man die zich zinken voelt in een drabbig moeras grijpt naar een steunenden boomtak. Wij hebben reeds doen opmerken dat Guérin door de godsdienstige onrust heel zijn leven lang vervolgd werd, en dat hij tevergeefs in de kunst, bij de vrouw, ìn de natuur een lafenis zocht voor zijn Dorsten naar het oneindige Onbekende. Niets heeft hem kunnen afkeeren van het beangstigend problema van zijn bestemming. Het eeuwige ‘Waarom?’ heeft hem vervolgd door al zijn dagen, zijn daden en gedachten. Zijn katholicisme had hij overgeërfd van zijn strenggeloovige familie, en het heeft steeds diepen invloed op hem gehad. Hij had van den katholiek, heel zijn leven lang, de opvatting der liefde als kwaad en zonde, het berouw, het gevoel der ijdelheid en der nietigheid der dingen van de aarde en van de logen die in de vreugde schuilt, ook den levensafkeer.
Entre tous, je suis vil et gorgé de luxure.
Je suis petit: un lit de femme est ma mesure.
Pécheur quotidien et docteur de péché,
Dans le sillon du mal en semant, j'ai marché.
Hij heeft zich dan ook volstrekt niet bekeerd omdat zijn geest hem logisch-klaar en onbetwijfelbaar bewees dat die of die waar- | |
| |
heden moesten aanvaard worden, maar enkel om gevoelsredenen.
Het besef van het ‘Niet’, onverbiddelijk einde van het menschbestaan, en de zucht naar troost, naar rust voerden hem terug tot het geloof, waarin hij zijn vrede vond. Zijn verzen roepen soms de woorden te binnen van de ‘Imitatie Christi’.
Cesse donc, ò mon fils, de poursuivre en tout lieu
Les courtes voluptés où ton désir se trompe.
Reconnais humblement qu'il n'est point hors de Dieu,
De beauté qui se corrompe,
Et sûr, dès à présent, que ton coeur se forgeait
Une espérance aux ans rapides mesurée,
Occupe ton amour enfin du seul objet
Zoo moet de bekeering van Guérin worden uitgelegd door heel zijn droef levenservaren, door heel zijn wrang wezen dat nooit anders heeft gedaan dan geestelijk zeer scherp geleden. ‘J'étais appelé à souffrir’ schreef hij aan een zijner vrienden, Jean Viollis, die na zijn dood hem een zuiver boek van piëteit wijdde waarin vele ontroerende herinneringen aan Guerin te vinden zijn. En zoo komen we er toe den kader dezer studie te verruimen, die tot nu - in schijn - nog niets anders heeft beoogd dan eene religieuze krisis uit te leggen en eene bekeering te schetsen. Guérin doorworstelde heel de innerlijke krisis die Laforgue en Samain doorstonden, de krisis van het gevoel dat zonder doel blijft, zonder iets waar zich aan te hechten, dat verkild en verstrakt is, verbeurd heeft door eene al te vroege ondervinding de spontane vreugde van den eenvoud.
Eerst dus ging zijn geloof verloren, het troostende kindergeloof, en in zijn leeg hart, waar ruimte was voor zooveel schoons, moest hij nieuwe adoraties brengen.
God stierf.... De goden stierven.... Hij werd bewust dat zijn verstand niets kennen kon van de oorzaak der dingen, en van hun wezen, - dat hij leefde in een schijn van duizend geheimen, in een roes van raadsels.... Hij begreep zich zelven niet - en de onbewuste diepten van zijn wezen.... En toch, - in de schoonheid der natuur, in den rythmus van zijn tokkend hart - voelde hij iets.... iets groots en heerlijks, iets dat hij niet begreep, niet verstond, - en hij zeide: God. En 't was alsof hij
| |
| |
zeggen zou: Geheimnis, Mysterie; alsof hij zegde: Schoonheid, Leven, Wording.
En naar dat niet begrepen, naar dat vaaggevoelde mysterie ging al de kracht van zijn voelen. Hij wist niet, hij kende niet, hij begreep niet, maar heel zijn wezen snikte meê met de klacht van den nachtegaal in een blauw-schemerenden lentenacht, en juichte in de zomerdagen, - en bad vóór de oneindige zee.... Hij moest bidden - heel zijn verlangen straalde naar iets groots, iets ongeweten dat zijn leven zou kunnen vullen, en zijn ziel volschenken, vol.... En de goden waren gestorven....
Zijn aanbidden ging dan naar de vrouw. Zij bracht hem dichter en inniger bij den levensrythmus, bevend door zijn hart. Hij aanbad en minde weer in de vrouw: het Leven, het Mysterie, het Onbegrepene. Zij werd hem de Madonna van een kuischen kultus, vol vereering. Maar het vleesch, het levengevende genot was hem een bron van nieuwen twijfel en nieuwe pijn.
Heelemaal toch kon Guérin zich niet ontdoen van de traditie die hij had verworpen, die in hem eene herediteit was, waarvan hij wel den vorm had afgewezen, maar waarvan het gevoel nog in hem sporen had nagelaten.
Guérin voelde de liefde aan als de zonde en als een vergeten van de pijn der twijfelende gedachten. Zij is voor hem geen vreugdige overgave aan de ontoombare macht van het wereldinstinkt, maar zij bezit de heerlijk-lokkende kracht van het kwade. Zijn godsdienstzin bracht hem dichter tot geestelijke liefde dan tot zinnelijkheid. Het vleesch is het kwade, de te-vreezen bekoring die honderd vormen aanneemt om den man tot val te brengen. Zelfs als de dichter meent Gods stem te hooren, vervolgen hem beelden van zinnenlust:
Soufles, voix.... Je croyais écouter Dieu qui parle,
Quand le seul vieil instinct charnel, hélas, chuchote.
Le soir est plein de bras ouverts, de lèvres chaudes,
D'yeux trop grands qu'on voudrait fermer avec des larmes.
Zijne liefde was onrustig, steeds bevochten door doodsgedachten, angst van zonde en godsdiensttwijfel. Tot in de weelde-nachten vervolgt hem het pijnigend beeld van den Lijder aan het kruis, die zich stelt tusschen hem en de vrouw:
| |
| |
Et pourtant l'idéal problème nous torture!
Parfois les débauchés se dressent dans leur lit,
l'horreur d'une soudaine angoisse les remplit,
l'obscurité pour eux se peuple de fantômes,
et muets et crispant leurs ongles dans leurs paumes,
ils sentent que quelqu'un d'hostile s'est couché
entre eux et le corps nu qui sert à leur péché.
Entendez donc le cri des âmes inquiètes,
le faux rire et la voix navrante des poètes
qui doublement, d'esprit et de chair tourmentés,
en vain voudraient guérir du goût des voluptés!
Ils boivent le remords avec la nostalgie
sur la croix que le rédempteur a rougie....
Zijn levensconceptie staat tusschen hem en de vrouw. Zij belet hem het leven te genieten als een tintelenden wijn uit gouden schalen. Hij zal den rustigen vrede niet kennen van een stil, wit huis, half-begraven onder klimop en wijngaardranken, en van bloemvolle tuinen, vol klaar gerucht van klaterende fonteinen en hel van kwietelende vogelzangen. Hij zal niet weten ‘ce qu'un sage amour contient de paix’. Hij zal zich elken avond niet ter ruste leggen, vredig in 't bewustzijn der vervulde plichten, naast een vrouw wier oogen lachen van geluk:
Nous montons dans la vie, en peinant, côte à côte,
mais un mur entre nous suit le même chemin,
Hélas! l'on ne peut, tant la crête en est haute,
Se voir ni se donner la main.
- - - - - - - - - - - - -
Quand l'étoile du soir pour nous triste à voir poindre,
Réunit les amants heureux dans le repos,
Nous n'avons, vainement avides de nous joindre,
Rien à deux que nos sanglots.
- - - - - - - - - - - - -
Velen ontvangen de liefde met vreugde en dankbaarheid. Zij leven er in op, in heerlijk betrouwen. De wereld rondom hen is betooverd, is een paradijs vol bloemen en vol boomen waar de windekens lustliederen zingen. Zij redeneeren niet, zij ontleden hun gevoelens niet, maar zij worden opgeheven boven de werkelijkheid, en de liefde is als een glans van bovenaardsche weelde in hun oogen. Zij denken niet aan valschheid, noch verraad omdat zij te
| |
| |
hoog staren en geen logen, geen huichelarij veronderstellen in de aangebeden vrouw. Hun liefde brengt hen tot goedheid. Zij glimlachen tot de onschuld der kleine kinderen, en zijn gelukkig om het geluk der andere beminden, zij smaken den huiselijken vrede van een liefdevollen haard en zijn blijde in hun uitsluitelijke liefde die als een eeuwige lente rond hen is.
Maar heel zelden is dat standpunt in de moderne poëzie. We wonen er het failliet der liefde bij, gelijk het failliet van het geloof, liefde-failliet gesproten uit een soort onmacht die men aan de grootte van het verlangen zelf wijten kan en aan de ontnuchtering van moe-geleefde zinnen. De meeste intellectueelen van den bangen tijd, die we in deze reeks-studies willen schetsen, verloren in de liefde hunne scherpzichtigheid niet, wisten maar al te wel dat het minnen was eene illusie waar zij het einde nabij van gisten.
Er zijn er bij die zich angstig voelen te verlangen wat hun heerlijker te bezitten schijnt dan alle dingen. Door hun bekommernis en hun bange zorg wordt hetgeen hun vreugde moest verschaffen, een bron van steeds-hernieuwde pijnen. Zij hebben het geloof niet in zìchzelf, noch in de vrouw. Te scherp ziet hun geest de duizend kleinigheden die hun liefde omringen, te scherp voorvoelen zij alle mogelijk verraad, alle ongeluk. Zij haten het verleden der vrouw, en zijn angstig voor de toekomst Eeuwig onrustig is hun liefde, hun bitter als een vrucht, kleurig van schil maar gevuld met assche.
Guérin was een dier onrustigen die uit die liefde niet al het edele trekken kunnen dat zij bevat. Hij was droef in de liefde die hem enkel ontgoocheling en bitterheid heeft geschonken. Hij kon bij de vrouw geen rust vinden. Zijn ontledende geest, zijn klaarscherp verstand begrepen te snel, te diep.... Hij kon niet vredig berusten in de illusie die 't leven verhoogt. De laatste was hij wel om zijn eigen woorden: ‘Ne mêle pas l'esprit aux choses de la chair....’ in toepassing te brengen. Hij kon niet in allen eenvoud als een gelukkig kind, vol stille weelde, de minne aanvaarden. Hij moest verscheuren wat hij lief had, - en de vrouw kon de onrust van den geest die hem pijnigde, niet stillen.
Zóó spreekt hem de vrouw:
‘Hélas! Hélas! il veut ignorer que je l'aime,
Disais-tu, ce pauvre homme amer et trop subtil.
Sous lui, comme une fosse, il creuse son problème;
Mes bras lui sont ouverts pourtant, que ne vient-il?’
| |
| |
En hij antwoordt:
‘Il ne faut plus parler, ma bien aimée. Ah! laisse....
La douceur de tes doigts à mes tempes me blesse.
Sache qu'il est ainsi d'immenses nuits d'étoiles
où j'implore, malgré mon coeur, que tu t'éloignes,
où ta voix, tes serments, ta bouche, ta chair nue
ne font qu'approfondir ma détresse inconnue.’
In oogenblikken van verpoozing schreef Guérin de heerlijke liefdegedichten van Le Coeur solitaire en Le Semeur de cendres, vol weemoed van herfstavond, zwaar en ernstig, waarover nog de bleeke schijn van wat late zon droomt, en beeft het heel broos bewustzijn van een heel klein geluk zonder zekerheid noch duur, dat vol melancholie en vol schroom en huiver is in heel zijn zachtheid.
C'est que, malgré la femme, hélas, on est trop seul.
Men leze deze klacht:
Ne sais-je pas qu' aux bras liés du divin geste,
Il faut les rubis bruts et l'âpre métal sombre
Du bracelet pesant des voluptés humaines,
Et que la pauvre chair de faiblesse reprenne
Son chemin vers l'amour et sa toute tristesse!
en zoo zijn er kreten naar liefde, snikken naar wat genegenheid, die overal opklinken.
O désir de l'amour qui fait tout à la fois
Le tourment immortel de l'homme et sa noblesse.
Niets kon zijn dorst naar het onbekende oneindige stillen. Ook de liefde en de vrouw hebben hem ontgoocheld gelaten. Hij heeft, gelijk hij zegde ‘le néant derrière le baiser’ gevoeld.
Zijn kunst bleef hem over?
Vele kunstenaars vonden hun hoogsten troost in hun kunst zelve. Als het leven hen ruw doorwondde, dan wisten zij dat een paleis van koelen vrede hun bereid was, waar de schoonheid werd vereerd, in duizendstemmige koren. Zij vluchtten in hun droom voor het luide leven weg. Zij twijfelden niet aan hun roeping, aan hun zending tusschen de menschen, zij mochten groot zijn in zelfvereering. Deze troost ook was aan Guérin ontzegd. Zijn twijfel eerbiedigde ook zijn eigen kunst, zijn roeping niet. In zekere zijner gedichten laat hij zijn lezer hem verwijten dat hij een ‘foorgek is
| |
| |
die de snikken nabootst’, en dat niets in zijn verzen waar menschenlijden verraadt. Zijn gedichten zijn woorden, woorden en nogmaals woorden. En zij die hem dat verwijten, hebben het goed voor, zegt hij; zij spreken waarheid:
‘Hélas! ceux qui m'ont lu ne disent que trop vrai.
Que n'ai-je le génie âpre qu'il me faudrait
Pour émouvoir profondément leurs coeurs secrets?
Hélas, oui, je voudrais leur offrir en écho
Le livre où chaque amant revivrait ses baisers.’
Dat is tragisch: een kunstenaar bezeten door den pijnlijksten twijfel aan zijn eigen kunst en haar verlossende kracht, een priester die, ongeloovig, toch offeren zou aan den God, dien zijn hart verstoot. Deze tragiek heeft Guérin doorleefd en doorvoeld jaren lang. De kunst scheen een ijdel spel van droomen en verbeelding, een gloeiend ijzer gedrukt in de steeds-open wonden der ziel.
De dichter is een ‘orfèvre vain’ en hij is een tooneelspelersnatuur. Hij gelijkt aan deze planken-huichelaars die met een vreugdig hart de subliemste droefheid naâpen. Van op de tribuun waarop hij speelt werpt hij handkusjes, naar de dolle menigte die hem toejuicht in geile vervoering.
De kunst was voor Guérin geen kultus der hoogste gevoelens en gedachten, die den heilzaamsten troost aan zijn dienaars verschaft. Zij scheen hem bedriegelijke dronkenschap, die na den roes den geest uitgeput laat, en het lichaam lam. Zoo, van uit die obsessie der logen die zich bergt in de schoonste idealen: in de liefde, in de kunst, begrijpen we deze ontgoochelde verzen uit ‘L'Homme Intérieur.’:
Ta jeunesse, à tort obstinée,
ne sut longtemps que s'abuser
et croire que la destinée
trouve sa fin dans le baiser
Et ce fut son erreur encore
D'avoir pu penser qu'on nourrit
Le coeur vide et qui se dévore
En gorgeant de rêves l'esprit.
Aujourd'hui rongé d'amertume,
Du double essai qui la résume:
| |
| |
De natuur, die voor eenige moderne dichters - voor Francis Jammes, Madame de Noailles e.a. - een ‘self-excitement’ is geweest, waar ze met heidensche adoratiè in opgingen, waar ze zich mede vereenzelvigden, hunne ziel in wegsmelten lieten en genotsvol in opleefden en opbrandden, was voor Guérin een reden te meer van kwelling. Hij onderging even scherp als wie ook - daarvan getuigen de fijne, parel-grijze of morgenroze verzen die hij dichtte! - de bekoring van het schoone wereldschouwspel, maar dra werd ook dit genot hem bitter, omdat hij in de natuur weerom gedwongen werd, het raadsel der kennis, het groote wereldraadsel te betrachten. In de bucolische verzen van Guérin is er iets meer dan louteren indruk en dan loutere schilderachtigheid; hier hebben we werkelijk ‘la nature vue à travers un tempérament’ en door het zwaarmoedige, rouwige temperament van den rusteloozen Guérin....
Guérin is een der grootste onvoldanen, een der somberste en ongeneesbaarste pessimisten die we kennen - ofschoon zoo troostend zijn voor ons zekere zijner verzen, om al hun weemoed zelve - want alles ontgoochelde hem, zooals we het overzien mochten, alles faalde: zijn geloof, de liefde, de kunst, de schoone natuur.
J'ai fait en vain le tour de toutes les sagesses
Les livres m'ont déçu, je suis las des caresses
Et je voudrais mourir....
En toch behoefde hij een troost. Zoo kon hij niet blijven leven, zonder iets dat hem steunde en begeesterde. De katholieke godsdienst zou hem dien troost bieden, ‘la volupté de croire’. Die vond hij niet op aarde, in de contemplatie der natuur niet, noch bij de vrouw, niet in de kunst noch in het betrachten der schoonheid, niet in de daad, en niet in de gedachte. Hij was een ontgoochelde, die naar toover en illusie verlangde, dus een ongeloovige die naar geloof snakte.
Ondanks dat al zijn verlangen gericht was, in strakke spanning, naar de rust van het eindelijke en ware Weten, bleef hij jarenlang dwalen tusschen duizend twijfels. Zijn overgeërfd katholicisme wierp hem wel opnieuw naar de lokkende haven van den godsdienst, maar hij kon eerst niet betrouwen in deze beloften van vrede. En in zijn verzen weent zijn verlangen, ontembaar, naar een zeker- | |
| |
heid voor zijn geest, die steun behoeft. Hij blijft angstig en verlangensvol trachten en.... trachten - of daar niet een god het licht van zijn aanschijn zou heffen door zijn donkere dagen:
Ah! Seigneur, Dieu des coeurs robustes, répondez!
Quel est ce temps de doute où l'homme joue aux dés
ses croyances, l'amour et le rêve et la gloire?
Il est tard; que faut-il aimer, que faut-il croire?
Vacillants et plaintifs comme un peuple de joncs,
sous le ciel triste et nu nous vous interrogeons.
Notre âme sèche a soif d'une sève nouvelle.
Seigneur, que votre étoile à nos yeux se révèle?
Car déjà la nuit morne à l'horizon s'étend;
Voici que le soleil se couche et qu'on entend
planer sur le sommeil de nations entières
le grand vent solennel et noir des cimetières.
Zijn bekeering - als we zijn laatste houding tegenover de levensproblemas zoo heeten mogen - is een overgave geweest van een uitgeputten kamper der Gedachte aan het Geheim, het onkenbare dat hij God heeft genoemd. Zijn geest heeft getwijfeld, gestreden en gezocht, maar steeds is zijn hart getrouw gebleven aan het geloof dat hem in zijn kinderjaren onderwezen werd. In deze tweespalt juist ligt het tragische van zijn dichterbestaan.
In zijn laatste levensjaren heeft zijn wentelensmoede hart zijn onrustigen geest doen zwijgen, en hij heeft de rust gevonden die hij behoefde, op den rand van het graf.
In Guérin was stof tot een heerlijk dichter. Zijn te-vroeg afsterven - hij was pas 33 jaar oud - is een ramp geweest voor de nieuwe Fransche poëzie. Tegelijkertijd modern van levensaanvoeling en opvatting, onrustig en pijnlijk als heel onze tijd, en - in zijn laatste en beste bundels - klassiek en bezonken van uitdrukking, was hij bij zijn dood gekomen op het stadium, waar de dichter de knellende banden van vorm en woord afstrijkt, en in als vergeestelijkte verzen het klaardere bewustzijn van het innerlijk leven weergeeft.
Hij blijft een der vier of vijf grootste dichters van de symbolistische en na-symbolistische periode der Fransche letteren en van hen ‘qui portent le poids d'un coeur mélancolique’, was hij met Laforgue de smartelijkste van allen. En daarom hebben we hem lief, en ook omdat hij wist te vinden woorden die ons roerden:
Et puisqu'au fond tout est des mots, rien que des mots,
Trouver au moins les mots divins qui font pleurer.
|
|