| |
| |
| |
Op de kentering.
Dramatische studie in één bedrijf.
Door Frans Mijnssen.
Personen:
Karel de Wildt.. } hun leeftijd: ruim 35 jaar. |
Herman Borchardt. } hun leeftijd: ruim 35 jaar. |
Dora Vermeer. |
Te Amsterdam. Tegenwoordige tijd.
Het door een man van smaak ingerichte woonvertrek ten huize van Dora Vermeer. De kamer heeft iets gezellig-persoonlijks.
Achtergrond en links deuren.
Het is avond. Het licht is aan.
| |
Eerste Tooneel.
Zij lezen allebei de krant.
(nog half in haar lectuur).
Zeg, Karel, ben je van plan vanavond nog met me uit te gaan?
(kijkt van de krant op, ziet haar even aan).
Nee, dat was ik niet van plan - (korte stilte) . Wou jij uit?
We kunnen hier toch niet den heelen avond zoo blijven zitten?
(onder zijn lectuur).
Waarom niet?
Nou, als je denkt dat je gezellig bent -!
Nee, da's waar, dat ben ik niet, - of ten minste: niet meer. Dat bedoelde je zeker.
Ik bedoel, dat ik niet tegen die stilte hier kan, tegen zoo'n dooie boel... 't Werkt op me zenuwen.
Vroeger kon je wel tegen die stilte en die dooie boel, toen ik - je uit 't lawáái had gehaald.
| |
| |
't Is goed, dat je me daar zoo nu en dan eens aan herinnert, anders zou ik je m'n heele leven niet voldoende dankbaar blijven...
Ik geloof, dat 't vandaag de eerste keer is, nietwaar? En dankbaarheid - heb ik daar ooit aanspraak op gemaakt? (ironisch:) In elk geval geloof ik op 't oogenblik vast aan die dankbaarheid, aan die blijvende dankbaarheid -!
kijkt hem aan; hij beantwoordt dien blik. Zij zien elkaar korten tijd sterk in de oogen; dan:
(koel).
Maar als jij uit wil gaan - ik heb 'r niets op tegen. Wil je wandelen? Naar 't bioscooptheater? Of naar 't café? Ja, naar 't café - om niet met mij alleen te zijn - (nu plotseling dreigend:) Is 't niet?
Och kom, - dus dat is 't: je bent weer jaloersch? Ik kan 't toch niet helpen? Hij is toch 'en vriend van jou - ik ken 'm door jou!?
Ja, hij is 'en vriend van mij. (even bitter:) Een van m'n oudste vrienden.
Nou dan! (korte stilte, dan verder braveerend:) En wiens schuld is 't, dat ie ook mijn vriend geworden is?
(stil).
Je hebt gelijk... Je mocht 'em eerst niet lijden... En ik heb je verzocht, om mijnentwil... Zoo ben ik toen geweest -
Dat heb ik niet willen zeggen.
(als werktuigelijk:)
Nee, dat heb je niet willen zeggen - (stilte; dan, plotseling, zenuwachtig:) Ik moet toch 'ens met je praten.
(zit weer in fauteuil, wat ineengedoken; aarzelt weer).
Je hadt me iets te vertellen -
Je vindt 't dus zelf ook beter, dat ik er over spreek?
Zeker, - dan weten we meteen wat we aan elkaar hebben. Nietwaar? Ik kon er toch niet over beginnen.
(nauwelijks bedwongen).
Dus je hebt wel gemerkt, hoe ik... hoe ik...
(als boven).
En jij hebt mij niets te zeggen?
(weer ineengedoken).
Ik heb gezwegen... Ik heb gedacht, dat 't toch misschien 'en kinderachtige jaloezie van me was. En dat 'en onschuldige flirtation... (sterker:) al ga je niet zoo ver, onder deze omstandigheden... (zeer ontroerd:) En omdat 't zoo mìsselijk zou wezen: jìj - en hìj! - (stilte; dan nog zeer ontroerd:) Moet ik nog méér...? Je zou me door 'en wóórd -!
(hard:)
Ik heb liever, dat je nu maar in eens alles zegt. (stilte).
(opstaand, naar haar toe; vat haar hand, die ze hem, passief, laat).
Ik heb je misschien - beleedigd? Vat m'n woorden dan op als - als 'en bewijs... dat ik nog altijd van je hou -! (laat haar hand los;
| |
| |
kort, onwillig:) Och, ik zeg dwaasheden. (korte stilte; vervolgens, hij laat zich weer gaan:) En toch, zie je - wij tweeën, we hebben 'r toch te veel samen voor doorgemaakt. (moe:) Ik had al eerder wat gezegd - ook tegen hem, maar dan.... Je kunt ook gedachten opwekken, die nog niet bestonden... (oplevend:) En zoo ben ik 'r bìj blijven zitten. Maar (dreigend:) weet je, dat houdt iemand niet uit. (ruw:) Omdat ik 't niet kwìjt raak -
(op; zij staan tegenover elkaar; hunne blikken pijlen elkaar opnieuw; dan, hard:)
Omdat je 't niet kwijtraakt -?
(alsvoren:)
Dat jullie achter me rug...!
(als voren, uitdagend:)
Wat -?
(weer inzinkend; kort, somber:)
Dat weet ik niet. (Stilte) .
Jij weet 't niet - (korte stilte; ziet hem aan, vreemd:) Ja, beste jongen, 't is waar, d'r is in den laatsten tijd veel veranderd. Maar is dat soms mijn schuld? Als jij van 't begin je oogen open hadt gehad... Maar jij scheen te denken, dat ik te oud of te leelijk was geworden om nog indruk op 'en man te maken -
(met slecht bedwongen ontroering).
Ik dacht, dat jij toch ook nog van mij hieldt... (dan, moe:) Waarin... bestaat die... verandering -?
Herman en ik hebben ons niets te verwijten. Dus dat we achter je rug - nee.
Zoo. (na korte stilte:) Je spreekt aldoor zoo hard en met zoo'n... beslistheid; ik weet wel, dat 't tusschen ons al lang niet meer was als 't had kunnen zijn, maar - (kort:) ik begrijp 't niet van je -
(als heeft zij plotseling een besluit genomen).
Je hebt gelijk; 't is zoo: we hebben te veel samen doorgemaakt; ik heb te veel aan je te danken -
(onwillige schouderbeweging).
Ja zeker, ik heb te veel aan je te danken om niet heelemaal wáár tegenover je te zijn. Ik wil je eerlijk bekennen, wat er tusschen Herman en mij bestaat. Maar dan moet je me kalm laten uitspreken.
(reageerend).
Zeg de dingen gewoon tegen me. Wij kunnen heel gewoon tegenover elkaar zijn. We begrijpen elkaar onmiddellijk.
Ook goed. Herman houdt van me, moet je dan weten.
Jij hebt 'r nooit over gedacht me te trouwen -
Maar hij houdt zoo veel van me, dat ie me trouwen wil.
Zoo. (korte stilte; dan, met meer smart dan heftigheid:) En dat hebben jullie... in elkaar geknoeid... terwijl ik... Terwijl jullie oogenschijnlijk... (harder:) Och nee, - ik had 't moeten begrijpen - ik heb immers z'n blikken gezien! En ik heb jou - 'm zien aankijken -!
| |
| |
(beweging van haar, dreigend:) Ja! (harde lach). En nu gaan jullie trouwen; jullie - mijn vrouw en mijn vriend. Wat is 't jammer, hè, dat ik jou daar zoo - ontijdig naar moest vrágen. Nu is de heele verassing - mislukt. (onwillig, door zelfcritiek:) Och -! (stappen door vertrek; zitten).
(eerst onverschillig, later sterker:)
Kan ik 't soms helpen!? Wat is dat dan voor 'en leven geweest den laatsten tijd! Je zegt, dat je nog wat om me geeft, - heb je dat dan soms laten merken? De dagen lang, dat je me maar gewoon aan me lot overliet! En hoe wàs je tegen me? Kon ik ooit in jou oogen 'en verstandig woord zeggen? Dee ik ooit iets dat naar je zin was? - Nou, dat begint iemand te vervelen, altijd achteraf te worden gezet en altijd als iets minderwaardigs te worden behandeld.
Mijn schuld - alleen mijn schuld, niet? En dit is dus óók mijn schuld - zooals voor de hand ligt. (korte stilte.) En hoe lang - zou deze ménage-à-trois - (beweging van haar; schamper:) In geestelijken zin! (korte pauze; stiller:) Hoe lang... is dat nu zoo?
We hebben eigenlijk gisteren pas met elkaar gesproken... En ik had graag gehad, dat hij dadelijk naar je toe was gegaan... Hij wilde 't je ook zoo gauw mogelijk zeggen... Maar we wisten natuurlijk allebei... dat je... hoe je 't moèst opnemen. 't Kon wel niet anders, of je moest 't je erg aantrekken... En toch: kàn 't nu niet, dat we zonder elkaar verwijten te doen van elkaar gaan? Ik zal nooit vergeten, dat jij...
(heeft het laatste niet meer in zich opgenomen; als voor zich zelf:)
Ik zou willen weten, of 't werkelijk mijn schuld is. (ziet haar aan; sterker:)
Van hem spreek ik niet.
(zeer sterk:)
Voor hem bestáát geen verontschuldiging.
(terugvallend:)
Als ik zeker wist, dat 't waar was... dat ik door mijn houding... dat ik je daardoor zelf van me had vervreemd... na dien tijd, dien mooien eersten tijd...
(Stilte).
We hadden arm moeten blijven... Dan zou je niet zijn veranderd... Toen we samen moesten ploeteren en we alleen op elkaar waren aangewezen...
(korte stilte).
Maar toen 't me wat beter begon te gaan...
(stilte).
Toen kreeg je de smaak weer beet...
(na beweging van haar)
voor de oue... noem 't maar: weelde.
Zoo, bedoel je dat niet -
(ziet haar aan; plotseling, vreemd:)
Ik weet niet of ik je begrijp...
Zullen we nu niet maar 'en eind maken aan dit gesprek. 't Is pijnlijk voor mij èn voor jou. Laten we als goèie vrienden...
(zonder te luisteren).
Als dat waar was... (staat weer voor haar).
| |
| |
Wees oprecht, Dora, zeg me éérlijk: ga je van me weg, omdat... 't: uit is - wiens schuld dat is, laten we daar dan niet over spreken - en ik zal je dan -
(grimlach)
ik wil toch ook geen aalmoes. Of... doe je 't om... iets anders.
(moeilijk:) Door... Omdat je verlangt naar 'en weelde... die hìj... die hìj in staat is..
(fel).
Nou moet jij mij nog vragen - waarom ik genoèg van je heb; als dat daar in jou hoofd kan opkomen. En jij houdt nog van me. Is 't niet!? Is 't niet!!?
(evenzoo).
Ja. Ik hou van je, en... ik - háát je. Ik haat je, omdat... Daar heb ik zoo veel reden voor. En ik hou van je... ja, waarom - waarom!? En zoo is 't al zoo lang geweest. (korte stilte:)
Ik heb de laatste jaren onder jou geléden... en toch kon ik niet van je af. Zoo diep zat die oue... genegenheid erin. Of... wie verklaart dat!?
(harder weer:)
In je doen, in je zoogenaamd de dame uithangen, in al je uitingen haatte ik je... omdat 'tgeen ik daaronder voelde... omdat dat... En toch kon ik 't niet vélen als ik aan 'en woord, aan 'en blik van 'en vriend - merkte... dat hij over je dacht... net zoo als ik zelf 't deed....
(staat op).
Je bent altijd sterk geweest in 't uitrafelen van gevoelens...
Maar dat is iets anders, dan echt wat voelen voor 'en vrouw.
(nog ingehouden, maar dreigend:)
Ik ken je!
(hard, schamper).
Je kènt me!
Ja, eerst niet. Maar daarna. En al lang.
(als boven).
Zou je dènken!?
Ja. (plotselinge uitval). En ik wéét 't. Herman is 't niet, maar jij! En - dáár doe je n'et om!
(snelle beweging naar hem toe; met haar hoofd dicht bij het zijne werpt zij hem een korten smakelijken lach in 't gelaat:)
Jij!
Dora kijkt hem nog even sterk aan; dan naar deur links. Dora af. Deur toe.
| |
Tweede Tooneel.
Karel is blijven staan, zijn toorn reeds gebroken; wrijft zich met de hand over de oogen. Dan een paar langzame vermoeide stappen door de kamer; laat zich ten slotte in een fauteuil neerzinken, steunt het hoofd in de hand. Stilte. Hij zucht op, ziet even, als afwezig, om zich heen; verheft zich uit den fauteuil; gaat, toch minder gebogen, naar deur achtergrond. Karel af. Tooneel korten tijd leeg. Dan komt hij weer op; achter hem Herman.
| |
| |
(bij het binnenkomen, mat).
Ik had je niet verwacht....
(hij beheerscht gedurende het volgende slechts met moeite zijne zenuwen).
Nee.
(doet dit).
Ik had je graag 'ens gesproken.... (met hoofdbeweging naar deur). Is -? Ik zou wel even.... alleen met je willen blijven.
(zonder hierop in te gaan, met een opflikkering).
Je komt als geroepen.
(kijkt Herman aan; mat weer).
Ik weet 't.
(als boven).
Ja. (schamper, toch moe). Wie anders -? Is 't al zoo bekènd?
(zenuwachtig).
Je begrijpt, hoe pijnlijk 't voor me is.... dat ik.... tegenover joù....
(als boven).
Maar als je alles wist....
Zoo. Och, ieder neemt z'n geluk, waar ie 't krijgen kan - of wat ie er voor houdt. Nietwaar? En.... misschien bewijs je me wel 'en dienst. (grimlach:) 'En vriendendienst. (opstaand, hard:) Maar 't blijft - 'en infaamheid - vindt je niet?
(hij geeft dit oprechte antwoord thans rustig).
Tegenover jou - ja. (als eerst; zeer aarzelend:) Maar.... zij.... ze was niet gelukkig.
Als je werkelijk.... Dan hadt je d'r ook wel getrouwd.
Had ik? Dat heeft zij zooeven ook gezegd! Maar dat jij -! Zoo'n argument waar je niet eens aan gelooft...! Alsof die formaliteit, waar ze immers zelf niet om gaf....
Waar ze niet om héétte te geven....
Karel, ik voel wel, dat ik mezelf niet kan verdedigen. Maar... met haar is dat iets anders.
Dus 't ìs zelfopoffering - Jij offert je op, omdat ze 't volgens jou - èn, laten we niet vergeten: volgens háár - bij mij niet goed heeft - nietwaar? Zoo heb ik 't te zièn.
Kom, Karel -! (korte stilte). Ik had graag.... ernstig met je willen praten.... Ik weet....
(nu echt).
Ja praten.... we praten.... We hebben zèlfs niet zoo veel fut, om.... Nou ja - (hij wil gaan). Bonsoir.
| |
| |
(weer in den eersten toon).
Tenzij ik nog iets voor je kan doen.
't Ellendige is - ik kan niets zeggen, of ik voel meteen, dat je m'n woorden niet au serieux zult nemen... En 't kan ook niet anders. Maar ik zou toch zoo graag willen, dat je wist wàt 't me gekost heeft... mijn besluit.
We zijn heel oue vrienden, Karel...
Ik heb lang niemand gehad, die me zoo na stond als jij... Je was misschien wel al dien tijd mijn eenige vriend. Met de anderen ben ik nooit zoo geweest als met jou.
Dat heb ik ook wel 'ens gedacht. Wat moet dat nu nog!?
Dat moet... Dat zijn geen wóórden. Ik weet wat ik prijs geef. En als ik 't dan tòch doe, als ik 't moèt doen....
(zonder dat te willen opletten).
Je weet één ding niet van me... (zijn stem trilt even). Hoe groot mijn behoefte aan liefde altijd geweest is. Ik heb nooit echte levensvreugd gekend; ik heb nooit de kracht gehad gelukkig te zijn... Ik heb nooit mijn deel kunnen némen. Ik heb me er klein door gevoeld. 't Heeft op m'n heele leven gedrùkt. 't Is me 'en rem geweest.... eigenlijk bij alles.
Ja, je was nooit 'en sterke kerel. Je hebt je leven niet zelf gemaakt. Je wòrdt geleefd - (spot) noemt men dat niet zoo? Vergeet 't maar niet! Och, met mij was dat tot op 'en zekere hoogte misschien ook wel 't geval - Maar je zult waarschijnlijk niet van me verlangen, dat ik je aan m'n hart druk en zeg: ik begrijp.... wees gelukkig met 'r. Laten we slap zijn, - maar d'r zijn grenzen.
Ik verlang dat niet van je. En als je zegt, dat ik zwak geweest ben in die dingen - ik heb je dat immers al van te voren toegegeven! Maar dat is voorbij! Ik wil nu ook mijn geluk. Ik wìl 't -, trots: wat dan ook.
Ik kàn niet oud worden, zonder dat gekend te hebben. In je jeugd, dan hou je je vast aan 't geloof in 'en toekomst. Maar als die jeugd achter je ligt.... En dan besef je eerst goed, wat je hebt laten voorbijgaan.... Jij bent net zoomin iemand die jong blijft, maar met mij is 't wat anders. Ik weet, dat ik op de kentering sta. Ik heb dat gevoel plotseling gekregen, als 'en pijn. En ik ben 't niet meer kwijt geraakt. En meteen te beseffen: nooit meer goed te maken. Nooit te kunnen bezitten wat jullie allemaal hebben gehad en ik alleen niet. - Jij hebt je dikwijls vergist; ik kon me soms niet begrijpen, dat je niet zag wat ik zag, als je zoo gelukkig en jong was alsof je nu eindelijk pas je ideaal
| |
| |
hadt gevonden. Maar jij wàs tenminste gelukkig, dan ook, door je: illuzie. En ik moest tevreden zijn met mijn: betaalde: misère.
Ja zeker, dat was 't immers ten slotte.
Ik kan je eigenlijk moeilijk meer 'en raad geven, is 't wel? Vooral nu ik ‘mee-geïnteresseerde’ ben. Maar anders... Omdat Dora geen vrouw voor jou is. Zij heeft mij gelukkig gemaakt... en niet gelukkig. Maar jij en ik - we zijn niet gelijk. Je kunt je wel verbeelden, nu je dàt àlles in je hoofd hebt.... Jij zou nièt gelukkig zijn. Je hadt al lang getrouwd moeten wezen met 'en vrouwtje... waar je de eerste liefde van bent... Dan zouen er beminnelijke dingen... die je toch in je hebt, - tot hun recht kunnen komen... (korte stilte; Herman wil antwoorden; Karel houdt dit tegen door voort te gaan:)
Die groote daad van je: trots alles!, die is eigenlijk niet eens 'en infaamheid... zooals ik 'em daar straks noemde. Want... ben je wel 'ens ooit zóó zwàk geweest? En geloof je zelf ook niet, dat je 't later zult inzien? Nee, - natuurlijk niet; - maar ik ben er absoluut zeker van - Ik wil je niet beleedigen met dat ‘zwakheid’ telkens... Bruten... zijn misschien op 'en andere manier zwak. En wat betreft Dora en mij - ik zal mijn weg wel vinden. Mogelijk heb ik me ook vergist, toen ik dacht dat ik nog altijd wat voor 'r voelde... (grimlach) 'k Heb daar net, voordat je kwam, wel 'en stevigen knauw gekregen... (korte stilte).
(nu eenigzins agressief).
Hoe bedoel je dat!?
Dat heeft hier niet mee te maken.
(als boven).
Je bent altijd in alles zoo zeker - maar je hebt 'r nooit begrepen.
Mogelijk kon je den goeden smaak hebben, 'r nu nog niet te verdedigen. (weer in vorigen toon) Trek je dat trouwens niet aan. Wij - (schamper:) wij bewusten - ik heb 't dus niet over jou, - als we wat ouder zijn geworden, ontkomen evenmin aan de sleur. (weer als hardop denkend:) God weet, of die ‘liefde’ den laatsten tijd ook niet gehechtheid-aan-de-sleur is geweest. (lacht; direkt tot Herman:) Zoodat ik nu hier - bevrijd tegenover je sta. - Prachtig is, dat ik niet zou gezien hebben wat jij wèl zag - bij die vorige gelegenheden. Ik moet je tot mijn spijt bekennen - je vergist je daarin. Ik heb altijd álles gezien, en dieper, precieser, completer - stel ik me zoo voor. Iemand als ik ziet ook al wil hij niet zien, en zelfs al maakt hij zich wijs, dat ie niet ziet. (korte stilte). Zoo.... ‘rafelt men gevoelens uit.’ (korte stilte). Maar.... dat ‘trots alles’ van jou, dat bedoelde als ik je begrijp, vooral: niettegenstaande ik 't moest zijn, die nu nog met Dora ben. - Je hebt intusschen gehoord.... dat 't misschien minder erg is dan je dacht. Alleen, (andere toon) ik zou 'r eerst nog
| |
| |
'ens moeten spreken; 'en laatst, definitief onderhoud met 'r moeten hebben. Ja.
(plotseling).
Karel, hou je werkelijk nog van 'r!?
(lacht).
Geloof je? Nee, ‘sleur’ heb ik je gezegd. (ziet hem aan; hard:) Nee. (weer als voren:) En... heb je plan nu nog lang te blijven? Een gesprek tusschen ons drieën... lijkt me op 't oogenblik nog voorbarig.
(staat op).
Je hebt gelijk -
Dus je gelooft vast in haar liefde voor je. Wat ze je gezegd heeft, is zóó duidelijk? En je bent overtuigd, dat dit je geluk zal zijn, 'en blìjvend geluk?
Blijvend geluk? Dat weet ik niet. En ik wil 't ook niet weten. 't Is nu, zooals 't is. - Al zou 't mijn ongeluk zijn - dat moet dan blijken.
Dus zóó - Weet je 'en pleizieriger woord voor: gevangen zitten?
Waarom dwing je me telkens uit te spreken, wat ik... onder deze omstandigheden nièt zou willen zeggen!? Noèm dat dan gevangenschap! Maar om zoo gevangen te zijn, is daar niet voor noodig geweest 'en groot, sterk gevoel, dat maakt dat iemand zich, als je wilt: blindelings, aan zijn lot overgeeft? Ik ken haar anders dan jij - en wie gelijk heeft, dat zal de tijd leeren. Ik zeg dat, maar ik meen het niet, want ik wéét dat ìk gelijk zal krijgen. En als we niet gelukkig werden, dan zou dat misschien nog eerder mijn schuld zijn dan de hare. Als ik me ook met háar niet... op 'en zekere levenshoogte zou kunnen hòuden. Ja. Begrijp je door dit woord nu niet meteen, waarom ik 'en... gemakkelijke liefde, zooals jij me die altijd hebt voorgepraat, niet zou willen, ook al was dit niet gebeurd? De ‘eerste liefde’ te wezen van 'en vrouw... zéker. Maar, och, lìjkt dat ook eigenlijk niet maar zoo mooi!? En zulke meisjes als jij bedoelt, die weten immers niet wat hun ja beteekent. Nee, waarachtig niet, zoo'n klein leventje, zoo'n kind dat je nog zou moeten gaan opvoeden, - ik! - dank je! Dora, die is in 't leven zelf mènsch geworden. Ze weet wat ze doet en - ìk weet dat. We hebben dit geen van beiden gewild; 't is als vanzelf zoo gekomen. En we aanvaarden 't.
(stil).
Dat is 'en krachtig woord, dat laatste. (vreemd:) Je staat dus nog even sterk, al weet je, dat ik niet van plan ben... 'en beletsel te zijn. Terwijl in het andere geval... Omdat ik zoo'n oud vriend ben... Dan zijn er scrupules te overwinnen... En als men zich plaatst op 'en ‘zekere levenshoogte’, - stel ik me zoo voor, - dan wil je het genot niet missen, daar gekomen te zijn niettegenstaande juist zulke scrupules.
Is dat niet volkomen menschelijk?
Als je... Je hadt me niet èrger kunnen kwetsen -
Zie je wel - dat ik me niet vergis -!? Nee, ik vergis me nooit, als ik de menschen eindelijk zie - zooals ze zijn.
| |
| |
| |
Derde Tooneel.
(op; korte schrik; tot Herman:)
Och, ben jij daar!?
(om te voorkomen, snel:)
Dora - (terugvallend:) Wij - (blik naar Karel) hebben nu ook met elkaar gesproken.
Waarom kom je hier, Dora, terwijl je wist...
(uitbarstend, fel).
Maar ik wist 't immers niet. Ik dacht, dat hij was weggegaan. Dat geloof je niet, hè? Ik lieg, ik lieg altijd - bedoel je dat niet? En zoo wil je me hem laten zien. Ik moet zwart worden gemaakt. D'r is niets goeds aan me. En dat doe jij, die van me gehouen hebt; jij - van me gehouen, - als of je dat kón; alsof je dat kón! -
Wat heb jij al dien tijd - wat heb je allemaal tegen 'em gezegd, om 'em d'r van àf te brengen -!? Want je gunt me m'n geluk niet. Dat komt - je ijdelheid - die heeft 'en knauw gekregen. Ik ken je, ik ken je beter dan jij je zelf -! Je was zoo zeker van me. En ik moest zoo blij zijn, dat iemand als jij - iemand die zoo ver boven me staat...! En nu - (tot Herman, fel:) Hij háát me - weet je dat? Hij heeft 't zelf gezègd! En ik - o God, ik kan 'em nièt meèr zièn. En toch wil ie me niet loslaten. Omdat ik nog meer naar beneden moet worden getrapt. (dreigend:) Wat heeft ie je willen wijsmaken!? Je gelóóft 't nièt! Als je 't gelooft, dan is 't tusschen ons ook uit - versta je dat!? Dan wil ik jou - (haar stem gaat beven) dan wil ik van jou ook -
Plotseling breekt zij in heftig snikken uit. Herman en Karel hebben, ieder op zijne wijze, sterkmeêlevend toegezien. Dora nog zeer opgewonden naar stoel, zitten, afgewend; snikt na. Karel neemt opeens een besluit; gaat naar deur achtergrond. Karel af.
| |
Vierde Tooneel.
(na korte aarzeling is Karel langzaam nagegaan; komt weer terug; als voor zich heen:)
Hij is weg.... (Hij gaat zitten, op eenigen afstand van Dora. Stilte. Dan, moeilijk, met trillende stem:) Dora, - dat was.... verschrikkelijk! (Stilte; zwak:) Dora -
Wat wil je van me!? 't Was immers - zoo ‘verschrikkelijk’? Wat wil je dan nog?
(als boven).
Ja maar.... ik kende je zoo nog niet -
(op).
En nu je me kent, - nou heb jij ook genoeg van me - Is 't niet zoo -!? Waarom zeg je n'et dan niet!? Zeg 't maar in-eens - als 't toch zoo ìs!
| |
| |
(steeds moeilijk).
Je weet niet wat je doet, - Dora.... Je kwetst me zoo, en....
Je bent immers vrij - Met iemand van mijn soort hoef je geen kapsie te maken. Je bent vrij - En als je soms.... Nee, voor mij behoef je je niet bezorgd te maken. Ik kom er toch wel, - zonder jullie allemaal! (Stilte).
Dora, - je kunt niet meenen.... waarom zeg je dat alles dan? (stilte). We hadden... we hebben... toch niet voor niets... We hebben toch 't vaste voornemen... (dichter hij haar; vat haar hand; dan waagt hij het met zijne andere hand heur arm te omklemmen). Je.... hoùdt immers van me - (Zij heft het hoofd nog niet op). Dat kan.... toch niet.... op eens.... verànderd zijn!?
Dora ziet hem nu aan. Plotseling, met een sterke beweging, rukt Herman haar in zijne armen en kust haar, kust haar wild. Zij laat eerst slechts toe, dan, op eens, legt zij haar arm om zijn hals, drukt zijn hoofd nog dichter tegen het hare en kust hem in een langen kus terug. Zij laten af; staan korten tijd tegenover elkaar; dan vat Herman haar opnieuw bij de hand.
(zeer bewogen, bijna fluisterend:)
Heb ik goed begrepen... was dat... àndere... omdat je... véél van me houdt!?
Dora buigt als in toestemming het hoofd.
Herman brengt dan, in aandoening, haar hand aan zijne lippen; vat de hand tusschen zijne beide mannehanden; kijkt er op neêr.
(begint, zwak:)
Je zult dikwels... geduld met me moeten hebben... Je weet, hoe ik, toen ik jong was.... wat ik voor 'en opvoeding heb gehad... En later...
(bewogen:)
Stil - Je bent die je bent; je tóónt je zooals je bent. En wat staat dat hóóger dan... dan de schijn van de mééste vrouwen!! Als je n'es wist hoè ik... hoe ik je.... ja, bewònder, dat je, niettegenstaande alles zóo... dat je zoo ècht hebt kunnen blijven... jij lieve, sterke, prachtige vrouw... (Dora glimlacht verteederd. Hij drukt haar hoofd tegen zijn borst).
Mijn vrouw. (Hij buigt het hoofd en kust haar ontroerd-eerbiedig).
Gordijn.
Najaar 1912.
|
|