| |
| |
| |
De tuin der droomen.
(Comedie der liefde in vijf bedrijven)
door Nico van Suchtelen.
Personen:
Hans Balder, kunstschilder, 30 jaar. |
Line, zijn vrouw, 28 jaar. |
Dr. Frits van Berlevoort, arts, tegen de veertig, huisvriend der Balders. |
Oskar Heyl, broer van Line, 19 jaar. |
Olga Murray, logée bij de Balders, 25 jaar, maar jonger uitziend. |
Leo Crause, pianovirtuoos, 26 jaar. |
Marretje, de traphit. |
Een bedelaar. |
Een kruier. |
Een Joodsch antiquaar. |
Het stuk speelt in een landhuisje bij een dorp in de buurt eener groote stad.
| |
Eerste bedrijf.
(Groote tuinkamer met links openslaande deuren naar waranda en tuin. Uitzicht op een terrasje dat door een rozenhaag van een lager liggend, bont-bloeiend bloemenveldje is gescheiden. Linkerwand, tusschen kamer en waranda, geheel glas, waarvoor doorzichtige gordijntjes en lichte, linnen overgordijnen met valletje. De muren grijs gecement, met lichtbruin gebeitste betimmering tot schouderhoogte. Aan achterwand, middenin, een ingetimmerde boekenkast; met half-opengeschoven morrisgordijntjes; boeken eenigszins wanordelijk. Op de kast in het midden, een groot wit-porceleinen Boeddhabeeld, op linkerhoek een gemberpot met veldbloemen, op rechterhoek ordelooze stapels boeken. Links naast de kast een overdekte naaimachine, rechts een bankje,
| |
| |
grenzend aan den open haard schuin in den hoek. Voor den haard een klein tafeltje met één rieten stoel waarop fraai geborduurde kussens en één klimaatschieter waarvan de linnen zitting met een zwaar Persisch kleedje is bedekt. In de rechterwand, naast den haard, een deur naar den gang; daarnaast, ingetimmerd, een eenvoudig buffet waarop eenig Fransch aardewerk en antiek tinnen kroezen en kannen. Links van het buffet een Friesche hangklok. Op den richel boven de lambrizeering hier en daar eenig oud-Delftsch en kleinere etsjes, hooger, aan de muren, een paar schilderijen, studies. In het midden der kamer een zware, antieke tafel, waarop voor de koffie gedekt staat. Servies bont en heterogeen: oud-Fransch en Chineesch, ook een paar gewone boerenbordjes en kommetjes, modern koper komfoortje, emaille melkkoker en koffiekan. Rond de tafel drie eenvoudige, bruingebeitste stoelen met rieten zitting en één gewone, boersche keukenstoel. Boven de tafel koperen hanglamp met grooten reflektor en groenzijden kap. Op den vloer effen Friesche matten met voor den haard oud-Persisch karpet. In de waranda rieten meubeltjes, op den tegelvloer weer perzisch kleedje).
(alleen, monstert de koffietafel).
Twéé gasten, twéé horentjes (raakt ze even aan) versch óók nog. Eén kadet, drie krentenbroodjes.... drie, wat zeg ik, vier plakjes rookvleesch.... goeie hemel.... en dàn nog een eindje leverworst (tilt het aan het touwtje omhoog).... een half knipje en een korstje kaas.... hm.... voor gastheer en gastvrouw.... een brok roggebrood voor wie soms niet genoeg mocht hebben, de schrans. Min of meer armelijk hé, vooral méér. Nu maar 't beste er van te maken. Wacht, ik zal toch even.... (grijpt een plakje rookvleesch) probeeren.... (rekt het uit) .... een beetje uitdeien.... zóó.... dàt heb ik dan toch op mijn kostschool afgekeken. (legt het plakje neer en neemt een tweede) .... Waar blijven ze nu?.... (legt het neer, met beleefd gebaar). Bedient u, bedient u mevrouw!.... Als ik nu die worst eens in een of ander potje smeerde en er paté de foi gras van maakte. (Grijpt het derde plakie, onderwijl sloft een bedelaar de waranda binnen en blijft in de open deur staan. Hans schrikt en legt snel en schichtig het plakje weer op de schaal).
Meneer.... een arme man.... om godswil, één stukje brood maar....
(welwillend). Wèl zeker vrind. (plotseling zich bezinnend, hard). Wel zéker! Ga jij maar door, we zijn van armenzorg, aan de deur wordt hier niet gegeven.
(moedeloos beleefd).
Dat stond niet aan 't hek meneer.
driftig).
Wel godzegenme! Wat denk je? Dat ik voor menschen mijn hek sluit terwijl ik geen zwervende kat beletten kan er over te klimmen? Dat zou me toch.... enfin.
(blijft even weifelend staan, verwonderd, keert zich dan om en sloft heen).
Neem me niet kwalijk.
(verbaasd, driftig).
Da's kras! Waarom scheldt de hond me niet mijn huid vol? (roept den bedelaar achterna). Hé vrind, wacht eens even.
| |
| |
(plotseling verlegen als de bedelaar zich weer omwendt en suffig gehoorzaam blijft staan). Ja kijk eens.... er is niet meer brood in huis dan dit.... enne.... zie je, we krijgen gasten straks.... twee gasten, begrijpt u, en de meid moet ook nog hebben.... natuurlijk. 't Was niet mijn bedoeling om u.... ja.... (zich vermannend, tast in zijn vestzakje, maar vindt er niets, geirriteerd) Hé!.... (haalt portemonnaie uit en zoekt naar kleingeld, dat er niet in is; driftig) Hé!.... Nou, hier dan, hier heb je 'n pop, dan kan je zelf wel koopen wat je noodig hebt.... Bonjour; doe je 't hek achter je dicht?
(neemt gretig aan, maar loert onderwijl nog naar de koffietafel)
God loon 't meneer. (sloft weg).
(hem weer na roepend)
Ja, da's waar ook, de bakker zal dicht zijn onder kerktijd (grijpt den kadet). Zeg.... e.... dat kan er eigenlijk wel af.... pak maar aan.
(aannemend)
God loon 't, God loon 't. (af).
Zie 't gebeuren hoor, bonjour. (wrijft zich het voorhoofd) Oef! goddank dat er wat in zat.... (spijtig) een hééle pop, enfin, verdiende loon. (plotseling woedend uitbarstend). Wel verdomme, naar centen zoeken! naar cènten! en.... (weer bedaard, lachend) dan guldens moeten geven! (Weer bij de koffietafel) Waar was ik gebleven? (neemt weer een plakje en rekt heel voorzichtig, houdt het tegen het licht). Prachtig toch.... zoo al die fijne vezels.... en die adertjes.... nou niet scheuren.... magnifiek! Dat is toch 'n wonder van mooiheid.... a joy for ever! Wat 'n kleuren, zoo bij dóórschijnend licht!
(treedt ongemerkt binnen, lange boezelaar voor).
O jou leelijkert! Sta je daar waarachtig te snoepen? Gauw neerleggen? Zie je niet dat er anders niet genoeg is?
Ik? Snoepen? Och diertje, waarvan verdenk je me? Ik bestudeer de lichtbreking, of eigenlijk.... ben ik bezig je menu wat uit te breiden, in den letterlijken zin van 't woord. Kijk me die kostelijke plakken eens aan.... voor Frits één, Oskar neemt er natuurlijk twee.... en voor jou het vierde.... heusch nemen hoor.
Maar Hans, die is toch voor jou?
(met afkeer)
Of je niet weet dat ik walg van dat goed. Ik houd me desnoods bij de leverworst, die durft toch niemand meer aan.
(zoekt iets in het buffet).
En jíj weet heel goed dat ik op niets ter wereld zoo dol ben als kaas.... juíst als ze al zoo'n beetje uitgedroogd is.... Zeg, d'r komen nog gebakken aardappeltjes ook.
Ho maar, ze zullen denken dat ik tòch klerk bij de kredietbank geworden ben.... Zoo'n luxe. Wanneer komen ze nu?
O, Oskar is nog even op de hei met zijn diabolo en Frits zal er wel dadelijk zijn.
| |
| |
Kan ik soms nog naar den kapper? Even maar, voor mijn baard.
Je baard? Die is heel fatsoenlijk.
Ik heb een gevoel alsof ik er uit zie als zoo'n natuurmensch. Over vijf minuutjes ben ik terug.
Maar mannetje, da's nu toch haast iederen dag dat je naar den kapper gaat. (resoluut). Dat moet nu eens uit zijn.... Ik kan 't net zoo goed.
Zéker kan ik, en net zoo goed zeg ik je. Ga zitten, dan zal je 't zien. (haalt haastig een schaar, grijpt servet, schuift Hans een stoel toe en dwingt hem te gaan zitten). Zoo, hoofd achteruit! (werpt hem het servet om en knipt) Wenscht meneer het puntig of vierkant? Puntig zegt u? Om u te dienen meneer. (knipt).
Da's niets meneer, dat went wel meneer, de schaar is alleen niet op ijzerdraad berekend.... wacht, één oogenblikje.... zoo, klaar meneer (vat het servet voorzichtig op en slaat het uit buiten de warandadeur).
(opstaand, kijkt welgevallig in een zakspiegeltje).
t Is volmaakt hoor. Je bent een engel. Nou heb je een dubbeltje uitgespaard; daar krijg je nu, omdat 't de eerste keer is, er 's twee van mij bij.... dan kan je je hart nog eens ophalen aan die dikke flikken.... (zoekt in zijn vestzak).
(plagend)
Nou, waar blijven je dubbeltjes?
(zich bezinnend).
Hm, ja.... och.... nou, ik breng je wel eens een zakje mee.
(als voren).
De tweede dag van de week je zakgeld al zoek?
Ik zeg je dat ik ze vanmiddag mee breng.
Je bent 'n schat. Nu ga ik koffie zetten. Dàg!
(haar achterna roepend).
Is de Rotterdammer d'r al?
(bij de deur).
Als jìj hem niet gehaald hebt....
Och ja.... da's waar ook, ik had hem moeten hálen.... (wrevelig) Hè!
Maar mannetje, dat is toch billijk, we betalen immers de kleinste helft.
Ja ja, je hebt gelijk.... spreekt van zelf. Maar.... (zich opwindend) ik zal ze toch maar liever voorstellen dat wíj hem voortaan 't eerst krijgen. Dat is te lastig.... dat gáát niet.... nee waarachtig, ik wil een krant hebben als ik hem lézen wil en dan moet ik 'm niet eerst hoeven halen.... da's te gek....
't Scheelt anders drie gulden.
(wrevelig).
Nou ja, drie gulden.... die geef je ook aan drie bedelaars.
| |
| |
(wegloopend, werpt hem een kushand toe)
Dàg!.... Of ik 't niet lekker gezien had! Je krijgt voortaan geen cent zakgeld meer, hoor je, of.... als je je betert.... misschien een kwartje. (af).
(hoofdschuddend, glimlachend).
Doet ze tòch niet. (gaat zitten in den klimaatschieter, tast onwillekeurig in zijn borstzak). Waar heb ik nu mijn koker? (zich herinnerend) Ah juist, zou niet meer rooken. (staat op, loopt onrustig heen en weer, tast dan in zijn zijzakken). Een pijpje dan maar. (haalt pijp te voorschijn, maar stopt hem dadelijk weer weg). Toch beter als ik 't heelemaal niet meer doe.... (staat stil voor den bouket op de boekenkast). Mooi, mooi, zoo'n akelei! (dichterbij komend, bekijkt de bloemen aandachtig). Als 'n zeldzaam gracieuse, grillige vrouw.... een bloem als uit een droom. (loopt weer door, opnieuw onrustig, krijgt een sigarenkistje in 't oog dat half verscholen achter een gordijntje op een der boekenplanken staat). Hm, voor de gasten.... nog van vier cent. (telt ze). Drie, zes, acht. (loopt door, haalt het pijpje opnieuw voor den dag en steekt het in den mond, schuift dan gordijn open en zoekt). M'n tabakspot stond toch hier?.... Heeft ze 'm waarachtig tòch opgeborgen! Eerst maakt ze haast een scène dat je je dàt toch niet aan zult doen.... pah!, alsof 't zoo'n opoffering is niet te rooken!.... Twee volle weken na mijn plechtige eed laat ze 'm nog hier staan, als om me uit te tarten, en waarachtig, nu ik bezwijk is-ie weg! (treedt resoluut op het sigarenkistje toe, neemt een sigaar, steekt op en ploft in den klimaatschieter neer; vergenoegd). Bereikt! (strekt de beenen uit, rookt aandachtig, grijpt dan een boek van het tafeltje en bladert).
En blancke leliën, en versch ontloke rozen!
Hoe flonckren de oevers hier van bdellion, turkozen,
Karbonklen, onixsteen, en flickrend diamant!
De grond is een tapijt van bloemen, geene hant
Van geesten kan zoo rijck borduren en schakeeren....
Nee, nee! (werpt het boek neer, tuurt in den tuin, wrijft zich over het voorhoofd). Niet lezen nu.... Er zit weer iets hier, hier in m'n kop. Gek toch, om één zoo'n vers, een paar onnoozele regeltjes, vindt je alles weer de moeite waard, de heele rotzooi. (in den tuin starend). Bloemen, aldoor denk ik aan bloemen.... aldoor komen ze me in den weg.... de voorzienigheid werkt weer.... Ja, ik zal de wereld schilderen als een wonderbaren tuin, een paradijs waarin alle zielen bloeien in hun bontheid. Elk afzonderlijk in eigen schoonheid, maar allen in ééne harmonie.... (weemoedig). Ja, ja.... de tuin.... der dróómen.... Maar hier? Alles botst, alles vloekt met elkaar; je zoekt en zoekt.... en je meent te
| |
| |
vinden.... en dan komt de ontgoocheling.... Waarom?.... Ja, omdat je een aster vondt inplaats van een akelei. Maar zijn ze dan niet even mooi? O, als we maar konden plukken, onbezorgd en argeloos als kinderen....
(door de waranda op, groet luidruchtig).
Goeie morgen, goeie morgen! (neemt plaats in den rieten stoel, ziet Hans kritisch aan, bezorgd). Wel kerel.... hoe staat 't nu met de zaak? Je ziet zoo....
(absent).
De zaak.... zeker, de zaak.... (opschrikkend) wàt voor zaak? O ja....
Is 't weer eens misère? Een nieuwe slag?
(nu geheel wakker, lacht).
Ja, de slagen vallen maar zoo. Ik voel me kompleet 'n hoofd van Jut.
Maar geploft heeft het nog niet? Of?
Nee, nee, nee, gebeurt geloof ik ook niet. 't Hoofd van Jut gaat nooit verloren. Alle crediteuren zijn nu betaald, voor zoover ik weet. Ik heb m'n Rusjes verkocht.... prachtige tijd om Russen te verkoopen, vlak na Moekden. En ook mijn laatste aandeeltjes in de fabriek.... à 25 pCt. godbetert.... Wedden dat ze over vijf jaar 200 staan? Enfin....
(gelaten).
Niets. (springt op en haalt het sigarenkistje, presenteert.)
(tast werktuigelijk in het kistje, maar trekt de hand weer terug als hij ziet dat er nog maar een paar in zijn).
Nee dank je.... straks, na tafel.
(norsch).
Kom steek op.... ik kan immers laten halen. (drukt op belknopje naast de deur).
(steekt op, na kort zwijgen).
En....? Wat nu?
(schouderophalend).
Niets.
En ik kan je ook niets meer leenen.... tenminste geen bedrag van eenig belang, waarmee je werkelijk definitief geholpen bent.... onmogelijk.... hoogstens....
(om de hoek van de deur).
Heb je gebeld Hans? (Zij bemerkt Frits en komt binnen). Zoo, dag Frits.
(staat op, reikt haar de hand).
Dag Lientje.
(toont haar rechterhand).
Pas op, zwart en vet!
(haalt zijden doekje uit zijn borstzak en wischt haar hand af die hij daarna hartelijk schudt).
Dag Line, zoo'n mooi handje!
(half lachend, half verlegen).
Foei Frits.... zoo'n mooi doekje!
(verwijtend).
Maar Lientje.... kon Anna nu niet....
Jawel, Anna kàn wel, maar Anna wil niet. Anna is weggeloopen. Ja, verbeel je, weggeloopen mèt de goospenning, omdat ik wel eens een keer spek gaf inplaats van vleesch.... ja heusch.... (spijtig) en we eten zelf nóóit meer vleesch, dat wist ze heel goed. Nu hebben we zoo'n
| |
| |
bellemeisje van een gulden, ze is net van morgen gekomen, ik mag nog blij zijn dat ik er zoo gauw een had.... 'n goed kind, die wil wel.... maar kan niet. Wat wou je Hans?
Ik wou haar juist hebben. Laat die traphit met d'r vliegende manen spoorslags hollen om een kistje sigaren.... dit merk. (scheurt het schutblad uit het kistje.
Best Hans. (weifelt even).
O, laat maar opschrijven.... kistje van vijftig, hoor, geen honderd.
Ben je weer eens aan het bezuinigen? Stakkert! (achter zijn stoel staand, leunt op zijn schouder). Hij mag er wel honderd hebben.... nietwaar Frits, wat zeg jij? Voor één keertje nog.... één laatste keertje.
Ja maar, hm.... éigenlijk Lientje.... ik hàd al een beetje beter merk genomen.... omdat ik er toch minder nam....
(hoofdschuddend).
O Frits, je zoudt 't niet gelooven.... maar armoede is zóó duur. Wat 't Hans al niet gekost heeft om het rooken af te schaffen! Bar.
Nou ja.... ik ben toch bezig met afschaffen? ben zoo te zeggen nog aan mijn voorstudies....
Wil je gelooven, die voorstudies alleen hebben al meer dan 25 gulden gekost. Zie je, hij zou eerst sigaretten rooken, eigengemaakte.... daarvoor kwam een machinetje uit Parijs, ik geloof van zoo iets als 20 francs. En eer hij er achter was dat er òòk tabak bestaat van 10 cent het ons had hij al een pond verrookt van 5 gulden. Hij heeft ook eens sigaren in huis gehad van anderhalve cent. De eerste vond-ie verrukkelijk, maar den volgenden dag ging het heele kistje op den mesthoop. Hij geneerde zich zelfs om 't aan den tuinman te geven. Dat was alweer éénvijftig leergeld.
Ja, maar nu weet ik dan ook voorgoed dat die niet te rooken zijn.
Prettige wetenschap.... Ja, op zoo'n manier wordt armoede een dure liefhebberij.
Nòg een staaltje. Als we vroeger naar den schouwburg gingen, dan was het natuurlijk frontloge en met een tufje naar huis. Maar toen we verminderden tot parket, laatste tram, half uur loopen, toen vonden we ons zelf zòò zielig-braaf dat we om ons te beloonen drie keer gingen inplaats van ééns vroeger.
Ja, onze verminderingscurve stéég eerst tot een maximum.... (teekent een kromme in de lucht) maar tenslotte, toen we een paar maal gaanderij gezeten hadden, daalde ze toch wel degelijk.... tot nul zelfs, want toen gingen we maar liever heelemaal niet meer.
Heb je haast, Frits? Je gaat toch niet dadelijk na de koffie weer weg?
| |
| |
Eigenlijk wel, Lientje... ga zitten... ik wou jullie even...
Eén oogenblikje, straks heb ik zoo geen gelegenheid meer. Kijk, ik hoor daar net van Hans.... 't is verschrikkelijk.... Maar ik wou je zeggen dat jelui je voor de eerste paar maanden toch niet ongerust hoeft te maken.... ik kan je 300 pop....
(afwerend.)
Nog niet, nog niet.... we kunnen nog wel wat opnemen....
Hm.... opnemen is òòk dure armoede.
(verontwaardigd).
Nou, en òf! Verbeel je.... O, vroeger, ja, toen konden we geld krijgen waar we maar wilden.... je schreef maar aan je bankier.... en trouwens, iedereen stond klaar om je te leenen. Maar toen we verleden jaar die 500 pop moesten hebben heeft Hans zes banken afgeloopen voor-ie het had. En dat kostte: zòòveel aan provisie, zòòveel aan courtage, zòòveel aan algemeene onkosten, zòòveel aan premie's en nog eens provisie's en weet ik wat.... alles bij elkaar betalen we geloof ik wel 12 percent.... en we kregen 400 in handen.
Dat is toch immers een godgeklaagd schandaal? Ik zal dat natuurlijk aflossen. Dan neem ìk dat geld op, als solied mensch bij een soliede bank. Maar ik zeg nog eens, voorloopig kan ik....
Och wat.... niet noodig.... we hebben immers de appelenkelder nog.
Je atelier meen je, met je collecties?
Precies. Altijd wanneer ik mij te buiten ging met koopen en van Lientje op m'n kop kreeg, had ik de uitvlucht: kapitaalbelegging, appeltjes voor den dorst. Is 't niet kindje? En nu is ze toch maar wat blij als ik zoo van tijd tot tijd in die kelder duik en een appeltje opdiep.... nietwaar?
(droevig).
O Hans, je prachtige dingen! Niet van praten. Frits, 't is zoo hartverscheurend zoo als 't er bij hem gaat uitzien, zoo kaal, zoo.... ik kan er haast niet meer komen.
Waarom begint hij ook niet liever hier? Dit kleed is toch ook mooi.... en 't was heel kostbaar.
Wacht maar, komt ook nog wel aan de beurt. (hartelijk) Maar jòuw kamer toch het allerlaatst hoor.
Weet je wat je doet; hang dat stuk, je weet wel, dat Terbrugge zoo mooi vond, eens een tijdje bij mij.... ik maak me sterk dat ik het verkoop.
(haastig tot Hans).
Hé ja, probeer dat eens.
Och.... dat is nog niet.... nee, dat hou ik liever, ik heb net 'n gevoel of 't eigenlijk nog niet heelemaal klaar is.
| |
| |
(met onderdrukte teleurstelling).
O, ja dan.... dan kan 't niet.
(korzelig).
Natuurlijk niet. (weer luchtig, streelt haar even) Kom, ga jij nu maar weer gauw aan je aardappels.
(kust hem).
Ja, dat wordt hoog tijd. (af).
(na eenig zwijgen).
Zooals zij jullie ruïne draagt.... dat doet géén vrouw haar na. Ik wed dat ze 's nachts nog slaapt ook, evengoed als jij. (ziet Hans glimlachend aan) 't Is curieus, maar zooveel beter je er uit ziet sinds de bom gebarsten is. Zooveel opgewekter.... energieker zou ik haast zeggen.
Ja, ja.... dat zal wel. Eigenlijk heeft de heele affaire me goed gedaan, dat is zoo.... hm.... in zeker opzicht dan, je begrijpt me wel, zoo'n soort geestelijke bevrijding, geen zakengedoe meer.... Ik heb er altijd naar verlangd.... van 't eerste moment dat ik mijn zaak begon dacht ik al: ik wou dat de boel maar sprong.... god, god, wat was ik blij toen-ie het werkelijk deed!
Prettig als je 't zoo op kunt vatten.... vooral als zij 't ook kan....
(snel, bitter).
Wie zegt je dàt ze 't kan? Hoe weet je of ze niet innerlijk huivert voor de toekomst.... of ze niet siddert voor armoede, ellende en dergelijke dingen waar ik me niet mee kan afgeven....
Zij? Nee, dat geloof ik niet. Ze heeft te veel vertrouwen.
(sarkastisch).
In wat? (met bitteren klemtoon) Of in.... wie?
Och.... zoo vaag weg.... in God voor mijn part.
Pah! Vertrouwen!.... O ja, ze is een beetje vroom opgevoed en doet nog wel eens aan phrases. In Godsvertrouwen was ze sterk, vroeger tenminste. Maar de vraag is of ze vertrouwen heeft.... (aarzelend) in mij.... en in míjn godsvertrouwen.... want dat houd ik er op mijn manier óók op na. Maar dàt noemt zij.... lichtzinnigheid. Nee, zwijg maar, ze zègt het niet, dat weet ik wel, maar ze dènkt het. En dat verlamt je.... (somber). Ik had dat baantje maar moeten aannemen. Klerk bij de kredietbank! Schitterend aanbod van den man dien ik ééns alles moest voorzeggen, die zoolang we samen op school waren geen enkele som zonder mijn hulp gemaakt heeft.
Ja, had hij soms moeten zeggen: wordt jíj directeur, dan zal ik je klerk zijn?
Enfin. Dan moet ik maar reiziger zien te worden, in wijnen, of in iets anders dat binnen de capaciteiten van maar 'n kunstenaar ligt.
Kom kerel, wie zegt dat nu.
Zeggen? Ik zeg juist dat ze 't niét zeggen! Zeiden ze 't maar, ze denken het toch, allemaal. O die stille kritiek! Denk je dat ik het niet merk aan iedereen?
(schouderophalend)
Nou ja.
| |
| |
Vroeger, toen ik ‘niets deed’, niets ‘presteerde in de wereld’, zooals ze dat dan noemen wanneer je geen burgemeester, of korsettenfabrikant of advokaat of directeur van een glazenwasscherij bent.... wat dwong mij toen als een ‘maatschappelijk mensch’ te gaan ‘verdienen,’ te gaan ‘werken voor mijn brood’?
(glimlachend)
Ja.... de stille kritiek.... maar die je met een even stilzwijgend: ‘stik jelui’ had kunnen beantwoorden.
Ook toen ik die stille kritiek híer, in mijn eigen gezin had gehoord?.... Nee, nee.... gehóórd niet.... maar ik làs haar in Line's oogen.
(verwonderd, weifelend).
Ja.... dàn....
En toen ging de boel scheef. Wat zei tóen de stille kritiek? Eigen schuld.... schoenmaker houdt je bij je leest!
Natuurlijk.... daarmee had ze eindelijk eens gelijk.
Maar nu hòud ik me bij m'n leest, nu werk ik in den wijngaard, zou Line vroeger gezegd hebben, waarin God me geplaatst heeft.... wat zegt de stille kritiek nú? Wat doet die lummel nou nog te schilderen?
Wèrken moest-ie.... wat ze dan werken noemen, de burgemeesters en de glazenwasschers en de rest....
Maar beste kerel.... wàt trek je je nou eigenlijk daar van aan?
(bedaard).
Niets, (zich bezinnend). Als Line maar niet.... (afwerend). Och.
(nadenkend).
Hans. Ik geloof dat je haar groot onrecht doet. Als ze je misschien vróeger heimelijk je ‘nietsdoen’ verweet, nú doet ze 't zeker niet meer. En als ze, trots al haar energie en humor, soms weifelt en angstig is, nou, ik zou zeggen daar heeft ze dan alle reden toe. Zíj ziet iederen dag de konkrete noodzakelijkheden van het leven, die jíj je permitteert over het hoofd te zien. Zij is praktisch geworden en heeft leeren inzien dat alles geld kost; wees daar dankbaar voor....
)ongeduldig).
Och, dat is 't immers niet. (peinzend). Ja, dat alles geld kost, een wijze les, maar 'n dure, die me net precies al m'n geld gekost heeft. Alles kost geld. Ook dat beetje geluk dat je denkt noodig te hebben of dat je tenminste voor een rechtmatig loon houdt voor al je geploeter. Een loon? Wel ja, je moogt het zelf betalen! Zonder geld heb je het recht niet er nog aspiraties en verwachtingen op na te houden. (heftig) O, je verwachtingen smoren terwille van 't geld! Weet je nog.... toen je laatst zoo plotseling binnenkwam.... nou ja, je merkte natuurlijk wel dat Line huilde.... Ze was bàng dat ze zwanger was. Wat moet er omgaan in een vrouw die bang is voor haar eigen geluk.
(peinzend)
En dááraan zie je dat ze bang is voor.... de misère? (hoofdschuddend). Er is nog een andere mogelijkheid.
(schouderophalend).
Een andere?
| |
| |
(met overtuiging).
Dat ze weet dat haar geluk jou de mogelijkheid zou ontnemen een kunstenaar te blijven....
Dat.... dat; nee, dat begrijp ik niet.
Dat ze weet dat je wel desnoods háár gebrek zult laten lijden, maar niet jullie kind. Zóó weinig vreest ze de misère en zoo vast gelooft ze in jou.
(glanzena)
Als dàt waar was, waarachtig.... ik zou in staat zijn zóó kruier te worden. En met liefde.
(lachend).
Precies, daar heb je 't.... en dat wil ze juist niet.
(weifelend).
Maar ik geloof dat niet. (bitter) Och, en ik was toen nog hard genoeg om haar die angst te verwijten ook. Ik kan aan alle gemis en bekrimping wennen, maar zie je, dàt is armoede waar je níet aan went, die je aldoor als een folterende duivel voelt vreten aan je ziel, die brok na brok van je afscheurt.... ‘Zit daar nog een verlangen, zit daar nog een mooien droom? Kan je 'm betalen? Niet? Hier dan er mee! Weg!’.... Dàt maakt je bitter, niet de goedkoope sigaartjes en de margarine en de traphit van 'n gulden.... Ze wàs niet zwanger....gelukkig zeggen we nu. (wrijft zich over het voorhoofd; kalmer, luchtig). En nu doen we dan maar eens aan ‘rein leven’. Had je niet van me gedacht zeker.... ìk ook niet. Ja, je begint met afschaffen, dan wordt je vegetariër en tenslotte sluit je een zielevriendschap met je eigen vrouw. Heeft óók z'n romantische kant.... Hm, maar je wordt er minder op, allebei.
(Door de gangdeur komen Line en Oskar binnen. Line draagt voorzichtig een schaal gebakken aardappelen. Oskar, druk doend, kelnerachtig, een dito met spiegeleieren).
Oskar, voorzichtig toch een beetje.
Toe zus, zeg me nu eens gauw.... is ze blond, is ze zwart, is ze rood? Op z'n Engelsch? Hè ja.... Murray heet ze immers? Kom nou.
God jongen, ik weet het niet.... ik wéét 't heusch niet.
Hoe oud? Mooi? Interessant?.... Allebei? Of enkel mooi?.... of enkel interessant?
Ik wéét het niet, zeg ik je.... ik heb haar nooit gezien.
Wat is er toch aan de hand? Dag Oskar!... Over wie heb jelui 't?
(toont hem een telegram).
Hans, kijk, ze komt vandaag al.... en dadelijk.... Ze wist natuurlijk niet dat zoo'n telegram hier eerst drie uur blijft liggen.... en dat je dan nog een kwartje bodeloon moet betalen....
(spottend).
Alweer een klap!
Ze komt half éen (kijkt naar de klok die op kwart voor één staaf) En ze heeft natuurlijk nog niets gegeten (inspekteert haastig de tafel). Ik heb nog maar een paar eieren gebakken.... Hans, haal jij nu nog even een stoel uit het atelier.... (Hans af).
| |
| |
(opstaand)
Lientje, wil ik misschien.... morgen komen....?
(verontwaardiga)
Wel nee Frits, er is immers genoeg, meer dan genoeg.
(met snellen blik op de tafel).
Ik heb níets geen honger.
Ja god.... zoo'n Engelsch kind.... met rood haar....!
Och jongen, ze ìs geen Engelsche.
(nerveus).
Waarom héét ze dan Engelsch? (voelt aan z'n das, ziet rond, knorrig). Hè zus, wáárom heb jelui hier dan ook geen spiegel.... ik kom zóó van de tennisbaan.... (bekijkt zich). Hans.... waar is Hans?.... ik moet noodig een paar manchetten van hem hebben. (ziet een vlek op zijn wit-flanellen pantalon) God nog toe, dat ik daar nou net precies van ochtend een bal tegen aan krijg! Altijd pech!
Kom, kom, we zijn allemaal in de zelfde conditie, even onvoorbereid.
(hem driftig monsterend)
Wat jij maar onvoorbereid noemt. Je ziet er al weer zoo korrekt uit alsof je minstens een gravin een lavement moest gaan zetten.... onuitstaanbaar.... pardon zus. Je maakt me niet wijs dat je 't niet geweten hebt. Is dàt soms een toilet om doodgewoon bij me zus een boteram te komen eten? (Hans komt weer binnen met stoel, Line dekt nog een couvert.)
Maar wie in 's hemelsnaam verwacht jelui dan toch?
Olga Murray.... pseudo-Engelsche ras-schoonheid met vermoedelijk rood haar.... 'n lief kind van vermoedelijk 19 jaar, matador in het golfspel, meesteres op de bobslee.... jammer dat 't daar net geen tijd voor is.... Zus, da's een schitterend idee van je, zoo'n jongedamespensionaat op te zetten. Ik houd me aanbevolen voor het permanente leeraarschap in de sportkunst.... dan kan Hans de kunstsport voor z'n rekening nemen, als je dat ten minste veilig vindt....
(vragend tot Hans).
Zeg jij eens wat?
O.... een meisje, dat bij ons komt logeeren. Als paying guest natuurlijk. (bitter). Neem me niet kwalijk dat ik mijn gastvrijheid verontschuldig.
Zoo, zoo.... en voor lang?
Dat weet ik nog niet, we moeten maar eens probeeren of het gaat. Ze is ons aanbevolen door de van Trichts, moet heel aardig zijn.... maar ze had wat rust noodig.
Nee, nee.... meer een algemeene behoefte aan een rustig, mooi milieu, een landelijke natuur.... Ze is nog al wereldsch, schijnt het....
Ik denk het haast wel. Tenminste, ze leeft heelemaal op zich zelf; heeft geen ouders meer.... ze reist heel veel.
| |
| |
(om de hoek van de deur).
Mevrouw, mevrouw.... daar komp ze al an!
Doe gauw het hek open, Marretje (traphit af).
Héla, muziek! (haalt okorino uit zijn zak en blaast een fanfare, maar breekt verbouwereerd af als Olga plotseling in de warandadeur staaf) ... ss... jonges! (tot Hans). Zwager.... da's niet mis! Hou je sterk, man.
(in elegant reiscostuum, enorme hoed met gazen sluier. Stralend, even blozend, treedt op Line toe en grijpt haar beide handen).
Mevrouw Balder?.... Niet?
(hartelijk)
Dag juffrouw Murray, welkom hier.
Ik kom u geloof ik een beetje overvallen, niet waar?
Wel neen, we hebben uw telegram immers.
Al vijf minuten. Alles is klaar.
Alleen de muziek had geen tijd zich behoorlijk te prepareeren.
En wie houdt de toespraak tot hare hoogheid?
(op Hans wijzend).
Dat zou híj doen, maar ze blijft hem klaarblijkelijk in de keel steken.
Even voorstellen?.... Mijn man.... Doctor van Berlevoort.... mijn broer Oskar Heyl.... juffrouw Olga Murray. (Olga reikt allen de hand, Hans schuift een rieten stoel aan).
Gaat u zitten.... U komt van het station geloopen.
Ja, heerlijk, heerlijk.... wat een natuur! O, dank u, ik ben niets moe. (gaat zitten en ziet even rond). En híer ben ik óók al thuis, heelemaal. (strekt zich rustig in den stoel uit).
(treedt waranda binnen).
Drie hoedendoozen en een tasch.... asjeblieft.... en de koffers komme van middag.
(achteloos tot Frits).
Och, wilt u even....
(vliegt op).
Ik zal wel.... (tot kruier) , hier, zet maar neer, zoo.... (roept naar binnen). Line, waar moeten die kasten staan? (tot kruier) Hier maar.... (naar binnen). Nemen ze zoo 't licht niet weg?... (tot kruier). Hoeveel?.... Asjeblieft (betaalt, kruier af. Oskar blijft in de deurpost schuin achter Olga staan om haar eens op te nemen. Olga heeft haar hoed afgedaan, Hans snelt toe om hem aan te nemen).
(verlegen met den hoed).
Juffrouw Murray.... Line.... zeg.... daar is het huis niet op gebouwd....
Leg hem voorloopig maar even op dat tafeltje. (tot Olga) U bent hier in een dorp en alles is wat klein en primitief. Maar ik hoop dat het u toch wel zal meevallen.
O, tot nu toe valt alles mij mee.... de weg hierheen.... en hier het huis en.... als ìk maar meeval.
(knipoogend tot Oskar.).
Hm.... u valt Oskar tenminste al leelijk tegen.
| |
| |
(zich tot Oskar omwendend).
O jee! zóó gauw al? (Oskar boos, met verlegen protestgebaren).
Die had namelijk gehoopt dat u een Engelsche zoudt zijn met echt rood rashaar.
(lachend).
Zòò?.... och arm.... en nu moet u met echt Hollandsch melkboerenhondehaar genoegen nemen?
(nog niet hersteld).
Ik.... ik hoopte op een roodharig Engelsch meisje omdat.... ik niet kon verwachten.... een blonde duinfee te zullen zien.
(proestend).
En dat heet de Don Juan van de tennisbaan! (tot Olga). Zoudt u niet gelooven dat het z'n eerste complimentje was?
(tot Frits).
Wat ben je weer onhebbelijk jaloersch vandaag.
Willen we nu maar dadelijk beginnen?
(opstaand).
O graag.... ik heb heusch honger. Waar wilt u me hebben? (Line wijst plaatsen aan, Olga tusschen Hans en Oskar).
Neemt u een.... horentje.... of nee.... eerst de aardappelen (reikt haar de schaal).
(met den schotel eieren).
Mag ik u zoo'n spiegeleitje geven?
Of misschien liever iets van deze.... plat assorti?
(lacht beiden toe).
Wat een bediening! (neemt een horentje, tot Frits die zich niet verroert heeft). Och doctor, zou ik even de boter mogen hebben?
O zeker, zeker (grist Frits het boterschaalt[j]e af en reikt het Olga over).
(zet nog even de bloemen van de bloemenkast op tafel).
U vindt ze toch wel mooi genoeg, zulke gewone veldbloemen?
O, prachtig!.... (tot Hans). Weet u.... ik houd van àlle bloemen.
(die juist drinken wilde zet zijn kop je neer en ziet haar verward aan).
O!
Hans, Hans.... jongetje, wat mors je!
(nog verward, weifelend).
Zòò.... houdt u.... van àlle bloemen....
(kwasi geheimzinnig).
Van àlle bloemen.... zij houdt van àlle bloemen....
(Hans toeknikkend).
Ja zeker, van àlle.... gelooft u 't niet?
Ja, van de giftige ook (tot Hans, als verwonderd). Houdt ù dan niet van alle bloemen?
(haar vol aanziend).
O ja, van alle bloemen, ook de giftige....
(geheimzinnig als voren).
Alle bloemen, òòk de giftige.... (Lachend). Hoelang gaan we nog door met zoo'n Ibsen-Maeterlinck-achtige conversatie?
| |
| |
Als Line nu nog het zout omgooit.... en als dan die Friesche klok daar stil gaat staan en naar beneden dondert.... pardon....
Dan zijn we al half klaar met het drama.
(kijkt onwillekeurig naar de klok en ziet dan weer even het vertrek rond).
't Is hier zoo leuk.... zoo intiem en zoo warm.... (tot Hans). O, ik ben zoo blij dat u een schilder bent.... u moet me veel leeren, zult u? Want ik weet niets van schilderen.... Maar ik heb altijd zòò verlangd eens een werkelijk kunstenaar te ontmoeten.... die me leeren zou wat echt mooi is.... Wilt u dat doen?.... O ja, ik ben lastig hè.... zegt u maar niet te gauw ja.... dan ben ik niet meer uit uw atelier te slaan.
(verlegen).
Ja.... als ik u helpen kan, graag.... (tegen zich zelf protesteerend). Welnee.... hoe kunt u denken dat u iets lééren kunt.... een mensch leert nooit iets dat-ie niet al kent.... allerminst van een artiest.... och dat meen ik natuurlijk òòk niet zoo.... (zich beheerschend). U kunt overigens altijd op mijn atelier komen. Als u maar nooit van te voren belet vraagt.... U komt zoomaar van zelf.... als u er plezier in hebt.
O heerlijk, heerlijk.... Is dat niet gek.... als ik aan een schilder denk, dan stel ik me altijd zoo'n soort legendarische Jan Steen voor. Naief hè! U ziet er anders niet zoo.... schilderachtig uit als ik verwacht had.... Maar zoo'n onbezorgd leven, van den eenen dag op den andere, dat zou me lijken. Naar niets vragen, geen zorg hebben, maar royaalweg leven, net zooals het loopt. Ben je rijk, goed, dan rijk; ben je arm, ook goed, dan maar arm. Als de zon schijnt, heerlijk dat-ie schijnt; als 't regent, heerlijk dat 't regent.... Alles nemen zooals het is en er blij mee zijn.... en.... toegrijpen wààr je een geluk vindt. O, ik probeer dat zelf ook.... op mijn manier.... maar het is een kunst zoo te leven.... en misschien moet je er daarom ook kunstenaar voor zijn.... (koket). O, zegt u 't maar, u vindt me een domme, idealistische bakvisch....
Idealistisch zeker (peinzend). Alles nemen zooals het is? Is dat een kùnst? Nee.... maar alles màken zooals je het droomt, dàt is kunst.... Maar toegrijpen.... dat moet je, dat is waar.
(weer rondziend).
U hebt zeker veel mooie dingen en kostbare collecties?
O ja, dat schikt wel. Maar de allerkostbaarste heb ik niet in huis; die laat ik bewaren in zoo'n speciaal magazijn in de stad, daar is een oom van me, m'n oom Jan, directeur van.
(niet begrijpend).
Daar kom ik dan ook eens kijken en ik beloof u, ik zal heusch niets beschadigen, of breken.
| |
| |
(tot haar overbuigend, zacht, flirtend).
Breekt u nooit iets, werkelijk niet?
(koket).
Mag ik van ù ook al niets breken?
O graag.... (zacht, achter zijn hand). en... ich grolle nicht...
(luid lachend).
O foei, meneer Heyl, houdt u òòk al zoo van flirt?
(over zijn verwarring heen pratend, tot Frits).
Wilt u me nog zoo'n krentebroodje....?
O welzeker, juffrouw Murray. Maar zòò komt u er niet af. Wie houdt er nog méér van flirt?
U niet, doctor, dat merk ik al. Ik hoop u hier dikwijls te zien; misschien bekeer ik u nog.
Het experiment zal me bijzonder aangenaam zijn.
Nou, ziet u, òf u er aanleg voor hebt! U noemt het direkt bij den waren naam. Flirt is een experiment, niets anders. Hoe willen menschen elkaar leeren kennen als 't niet is door met elkaar te experimenteeren?
Dus u beschouwt flirt als een voorschool van.... liefde?
(weifelend).
Liefde?.... (snel). Ja zeker; uit den takt en het.... talent waarmee mannen flirten.... àls ze het kunnen.... en anders uit de manier waarop ze het experiment doorstaan, moet het blijken of ze een zoogenaamd hooger liefde waard zijn.
En is het u nooit overkomen dat zoo'n beestje onder u handen stierf, juist als u experimenteel had vastgesteld dat het toch eigenlijk wel de moeite waard zou zijn geweest het te laten leven en.... lief te hebben?
Juist! Wie zoo denkt als u, juffrouw Murray,.... ik geloof dat ze voor hun experimenteeren gestraft zullen worden, zoodra ze den man ontmoeten dien ze werkelijk kunnen lief hebben.
(ontwijkend).
O, ik sprak heelemaal in het algemeen.... mijn eigen ervaring laat ik er natuurlijk buiten.
(scherp).
Die is anders bij een goed experimentator de hoofdzaak.
(hem glimlachend aanziend, dan zacht).
Och.... niet waar, men kan niet altijd openhartig zijn.... (koket) als ik nù eens zei wat ik dacht, dan zou u jùist denken dat ik.... flirtte.
U was dunkt me openhartig genoeg.... we weten nu wat ons te wachten staat en kunnen ons weeren.
(koket).
Wie zegt u dat mijn waarschuwing geen krijgslist was?... Weest u voorzichtig, doctor.
Weest ù voorzichtig.... ik ben een man van 't vak.... en ik merk 't héél gauw als u uw mes verkeerd aanzet.
(niet meer in staat het gesprek in dezen trant voort te zetten).
| |
| |
Spaar me, doctor. O jee, wat heb ik me weer vast gepraat! (koket tot Hans). Gelooft u één woord van wat ik gezegd heb?
(afwerend).
Nou.... een half.... (plagend). Maar ik ben een goed verstaander.
(verwijtend).
Nu bent u niet lief.... (zij neemt achteloos een sigaret die Oskar haar aanbiedt en steekt op; tot Line). Dan zullen wij elkaar beter verstaan, niet?
(hartelijk).
Ik hoop het.
(zacht, dankbaar).
Ik ben hier al zoo heelemaal thuis. Ik geloof dat jullie allemaal lieve, eerlijke, natuurlijke menschen bent....
(uitbarstend).
Ho, ho ho!
(ook lachend).
Ja heusch, ik méén 't.... Och, als je mìj maar neemt zooals ik ben.... een vlinder die door de wereld fladdert als door een grooten, bonten tuin en die genieten wil van alle bloemen.
Zoo'n grillige, wilde, onbesuisde zwermer.
Er zijn ook grillige, raadselachtige bloemen, daar hooren zulke vlinders bij.
(ziet haar peinzend aan).
Een vlinder.... in den tuin der droomen.... die wil genieten van alle bloemen?
(weer geheimzinnig doend).
Van àlle bloemen, òòk de giftige.
(luidruchtig).
Schei uit, schei uit.... één keer is genoeg.
(snel tot Frits).
Wat voor een bloem denkt u dat ù bent?
O, brandnetels? Die zijn niets gevaarlijk.... als je ze maar goed aanpakt (knikt Hans toe). Grappig, ik kan me best alle menschen als bloemen voorstellen. (tot Line) U bijvoorbeeld zie ik duidelijk als een zonnebloem, met zoo'n groot, open hart. En als de doctor mij niet zelf op een brandnetel had gebracht, zou ik hem versleten hebben voor een ezelsdistel. En meneer Heyl (ziet Oskar kritisch aan, plagend) .... voor een boterbloempje (haar blik glijdt over tot Hans die haar zwijgend en glimlachend aanziet). En uw bloem? (zwijgt).
Mìjn bloem? Herkent u hem niet?
(aarzelend).
Jawel.... ik herken hem.... maar hij heeft geen naam.... ik heb alleen maar van hem gedroomd (zich plotseling omwendend tot Oskar, luchtig). O meneer Heyl, wat 'n verrukkelijke sigaret! (tot Line). Maar nu wou ik wel een oogenblikje naar mijn kamer.... (staat op). Wie wil me even....?
(opspringend).
Gaat u maar mee....
(opspringend).
Ik zal 't u wel wijzen....
(lachend afwerend).
Niet allen tegelijk!
| |
| |
(droog).
Pardon, ik zei niets.
Ik neem er nota van, doctor van Berlevoort,... dat u hier in huis dën weg niet kent.
Laat ìk er u maar brengen, hè?
Ja, dat zal 't beste zijn.... (volgt Line). Adieu heeren (blijft nog even voor de waranda staan). O, O.... hoe prachtig! En die rùst, die vredige rust! (Wendt zich weer tot Frits). O, ik vergat.... zie ik u straks nog terug?
(reikt hem de hand).
Adieu dan doctor!
(met handkus, buigt).
Adieu juffrouw Murray! (Olga met Line af).
(wrevelig, spottend).
Zoo'n ladykiller!
(neemt sigaar, vleit zich in den klimaatschieter en ziet glimlachend naar Hans en Oskar die eenigszins teleurgesteld en elkaar verlezen aankijkend rond drentelen).
Nou.... gewààrschuwd hééft ze.
Scherm.
| |
Tweede bedrijf.
Drie weken later.
(Zelfde tuinkamer als in het eerste bedrijf; middag. Line zit aan het tafeltje bij den haard en borduurt een kindermutsje, in een mand op tafel ligt nog ander werk. Op een taboeret tegenover haar zit Frits, hij leunt op de tafel en ziet zwijgend toe hoe Line borduurt, tot zij het merkt en opkijkt).
Frits, hindert het je als ik werk? Dan zal ik.... (wil het mutsje neerleggen).
Ja Lientje, doe nu eens niets, niets dan wat met me.... och nee, werk maar.... ik vind het eigenlijk heel gezellig je te zien werken. Ja, ik wou alleen maar....
(weer opziend)
dat ik aan iets anders werkte?
Dit.... moet zoo hard voor je zijn, dunkt me.
(droevig).
O, alles went.... Je zegt zelf altijd dat het leven zoo vol paradoxen is, zoo onredelijk en toevallig en daarom zoo dwaas en pijnlijk.
Zulke uitspraken van me moet je met een korreltje zout nemen... als alle waarheden.... en onwaarheden. (zwijgt, ziet haar weifelend aan, maar blijft zwijgen).
Omdat ik zoo onderhoudend ben? Nee, niet bijzonder. Maar ik voel me zoo'n beetje.... gederailleerd. (met een ongeduldig gebaar, als iets van zich afzettend). Ja, het leven is armelijk, 't geeft bitter weinig en 't
| |
| |
minst aan hen die 't meest verwachten en ook 't meest noodig hebben. En toch ligt 't dikwijls maar aan 'n kleinigheidje en ze konden het zóó nemen....
(ironisch).
Ben je ook al aangestoken door die filosofie van.... (aarzelt).
Ja, wíe zal je nou noemen? Enfin. (afbrekend) Heeft die kunstkooper nog iets meegenomen?
(moedeloos).
Nee, niets. Hij wou wel een stuk hebben.... dat landschap.... met 't kerkje.... maar....
Dan moest Hans er eerst 'n poppetje in schilderen. (zuchtend). En dat wou hij niet.
(absent).
Zoo zoo.... wou hij dat niet. (tuurt weer op haar handen).
(merkt het, legt het mutsje in de mand en gaat rustig in den klimaatschieter zitten met de handen achter het hoofd).
Zóó goed?
Ja, ja Lientje.... ik dacht aldoor maar, bij iederen steek....
Dat-ie ook dwars door je hart moest gaan. (na even zwijgen). Nee, d'r klopt zoowat niets. De een bezit het mooiste kleinood wat er maar te vinden is, maar hij ziet het niet, let er niet op en verzamelt prullaria; de ander.... (luchtig). Nee Lientje, zoo ga ik niet door, wees maar niet bang; ik zal je vertellen van een verpleegster van me die in den kelder ging zwemmen.... die was gisteren onder geloopen.... en hoe ze d'r toen uitkwam en.... (zwijgt).
(weer absent).
't Is een feit, wij menschen met gevoel en gevoelinkjes, wij spelen de zotste komedie die je je denken kunt en.... en loopen dan waarachtig nog kans om er een tragedie van te maken ook.... (zwijgt).
Frits, begrijp je niet dat ik allang in de gaten heb waar je toespelingen heen willen? En weet je nòg niet dat wij eerlijk en open spreken kunnen?
O.... ja.... nee.... dat denk je maar.
(eenvoudig).
Waarom zou ik me voor jòu verbergen?
(verwonderd, weifelend).
Maar Line....
Ik vertrouw je immers zoo heelemaal.
(als voren).
Lientje, ik....
Je bent altijd zoo lief....
(opgewonden).
O Lientje.... als je wist....
En je begríjpt zoo veel. Je begrijpt alle menschen, Hans en.... (een beetje spottend) míj natuurlijk eerst recht.
| |
| |
(onzeker).
Lientje.... (ziet haar aan, glimlacht dan om zijn eigen opwinding, knikt haar toe). Ja heusch, daar heb je gelijk aan. (hartelijk). Kijk Lientje, ik heb die drie weken dat ze nu hier is wel gemerkt dat je verdriet hebt, maar ik dorst er zoo niet over beginnen.
(peinzend).
Dan.... had ìk wel begonnen.... want ik wordt er niet meer uit wijs. Zeg dan maar wat je er van denkt.... van Hans en Olga. Eerlijk.
(weer aarzelend).
Eerlijk.... beteekent waar en waar is meedoogenloos, hard, grof.
Zeg haar dan hard en grof. Wat denk je van Olga?
Goed dan. Die Olga.... nu, die is 'n kreng.... pardon.... laten we zeggen een kanalje.... of eigenlijk.... 'n nest.
(lachend).
Temper je die kwalifikatie niet?
'n Gans.... Zóó'n groote kerstgans.... Je moest je schamen Lientje, om jaloersch te zijn. Jullie huwelijk is 'n.... ideaal huwelijk. Er zijn waarachtig niet veel mannen als Hans en niet veel vrouwen als jij.
(bitter).
Dat schijnt, anders zou hij tenminste er niet altijd zoo'n moeite mee hebben er nòg een te vinden.
(oprecht ernstig).
Lientje, je trekt je de zaak te veel aan, werkelijk veel meer dan ze waard is. Je verbeeldt je toch niet dat Hans, met àl zijn avontuurtjes, een vrouw zoekt.... en dan nog wel een die jou overtreft?
(hartstochtelijk).
Als ik dàt geloofde, dan.... (zachter) ik begrijp het alleen maar niet, en ik wìl het toch zoo graag begrijpen. Ik.... ik wou dat ik hèm eens ontrouw kon worden.
(lachend).
Line, wat 'n taal!
(weemoedig lachend).
Ja heusch, dat meen ik. Dan wist ik tenminste wat je in zoo'n geval voelt.... nù kan ik het niet begrijpen.
Zal 't je uitleggen, kind. 't Is toch zoo doodeenvoudig. Hans houdt van jou en jij van hem....
(ongeduldig).
Natuurlijk, natuurlijk. Maar ìk houd niet tegelijk van den burgemeester en van jouw assistent en van den candidaat-notaris.... en ook niet van den dirigent van 't bataljonscorps en niet van baron van Zuilenburg of van zijn rentmeester.... en niet van.... dàt is 't, ik zou het niet kùnnen.... en ik begrijp het ook niet.
Goddank dat je mij er niet bij noemt.... van wege 't gezelschap meen ik. Overigens zou ik het van jòu ook niet begrijpen, 't is je ààrd niet; maar Hans z'n aard is het wel, en omdat Hans nu eenmaal egoist is....
| |
| |
(heftig).
Ik ben òòk egoist; ik wìl egoist zijn.
Dat is nu juist zoo glad mis... Jìj behoort onzelfzuchtig lief te hebben.
(bitter).
En een man behoeft dat niet? Een man kàn dat misschien niet?
(geresigneerd lachend).
O zeker, sòmmigen, Lientje.... maar Hans niet.
Maar hoe.... hoe verklaar je dat?
(schouderophalend).
Atavisme noemen ze dat in de wetenschap. Hans is een kannibaal, of tenminste een patriarch....
(half lachend).
Een mooie troost (zacht). Frits, geloof me, ik ben niet jaloersch, maar.... ik wou dat Hans anders was, een béétje anders maar.
Hoor eens Lientje, als je van iemand houdt, moet je àl zijn eigenschappen accepteeren.... vooral niets willen veranderen.... niets verdraaien, niets verknoeien. Je respekteert toch immers ook wel een lammergier en een kanarie elk in hun aard? Moet een gier kwinkeleeren als een Saksische Hohlroller? Moet een pimpelmees wegvliegen met een lam in z'n klauwen?
Frits, wat sla je weer door; zijn dat nu vergelijkingen?
Ik zeg je, de menschen zijn geestelijk veel meer verschillend dan de dieren lichamelijk.... en een mensch die nà z'n geboorte nog wezenlijk verandert, wordt 'n gier die klontjes eet. En wat zou er nu aan Hans te veranderen zijn zonder hem direkt ongenietbaar te maken? Zijn kinderlijkheid, zijn ijdelheid, zijn goedgeloovigheid, zijn humeurigheid, zijn lichtzinnigheid, zijn sentimentaliteit, zijn....?
(half boos).
Een aanlokkelijk beeld dat je me geeft van mijn man en.... jouw vriend.
Eerbied moet je hebben voor 'n mensch zijn eigenschappen. Maar vooral voor zijn ondeugden. Bij Hans in de eerste plaats. Bij Hans moet je ze niet alleen eerbiedigen, maar kultiveeren. Ja werkelijk, dat meen ik, je moet hem daarom niet klein zien, maar goed begrijpen dat alle grootheid maar een wonderlijke combinatie is van kleinheden. Overigens ìs Hans ontegenzeggelijk een belachelijke....
(stampend).
Dat heb je nu al een paar keer gelucht, dat mocht je dan toch eerst wel eens motiveeren.
O, direkt, graag (gaat gemakkelijker zitten, kalm) . Daarvoor hoef ik alleen maar een kort overzicht te geven van Hans z'n.... z'n amou.... ja, nòu 't juiste woord te vinden.
(driftig).
Dat is héél niet noodig.... ik wil 't niet.
Kom, je wilt niet? Ik zal anders heusch niet te veel goeds van ze zeggen.
| |
| |
Ik wil niets van ze weten, niets. Ze kunnen me niet schelen, die schepsels.
(kalm voortgaand).
Dat kunnen ze wél (Line luistert kwasi onverschillig, maar geeft telkens teekenen van ongeduld). Daar had je eerst die Beatrice.... hoe heette ze ook weer, die van het dak gevallen musch met haar weeige vroomigheid en mystiekerigheid.... heelemaal niet in zijn lijn, godbewaarme.... maar alleen om haar naam werd ze door hem al direct verhemeld.... en omdat hij net zoo'n beetje in Dante en de praerafaëllieten ploeterde. Enfin, dat liep gelukkig al heel gauw mis. Toen kwam dat incident met die rustieke baronnes die een park met wilde varkens hield. In dien tijd leende hij Rousseau van me en las de Bucolica en Hooft. Een maand later ging z'n Amaryl d'r van door met haar palfrenier.... Wàt ze gelijk had.... was een véél passender partij voor haar. Nou, wat was 't daarna? Die melankolieke burgemeestersvrouw met haar leege leven dat hij, uit pure goedigheid en verkeerd begrepen romantiek, zoo'n beetje probeerde te vullen.... Onzin! lukt nòòit.... 'n vrouwenziel is je reinste danaïdenvat!.... Of hadden we eerst nog die idylle met dat modelletje.... dat lieve kind met die diepe, onschuldige oogen dat jelui zoo bestolen heeft?... Toen de typiste bij de kredietbank, òòk al om haar oogen.... (weemoedig) ja, oogen zijn gevaarlijk.... òf de mannen, òf de vrouwen moesten blind zijn. Dat bleef geloof ik alleen maar bij verholen hunkerende blikken van achter de tralies van haar loketje.... vrij platonisch. En nu eindelijk Olga.... och die is eigenlijk volstrekt niet de minste.... Maar nu vraag ik je Lientje, zeg nu eerlijk, heb je nu werkelijk ook maar de minste, de allerminste reden om jaloersch te zijn?.... Op dàt zoodje?
(gedwongen kalm).
Ben je klaar met je inventaris?
Nee, ik heb die hysterische pianiste nog vergeten, daar zag hij òòk al iets moois in.... m'n hoofd er af als ze meer temperament had als een pianola.
't Is goed dat ik je zelf verlof gaf om grof te zijn (plotseling wanhopend). Frits, voel je nù waarom ik Hans anders zou willen hebben? O, niet om mijnentwil alleen.... maar ook voor hem zelf, voor hem vooral. (troisch) Ik ben niet bang dat zijn liefde voor mij zal breken; als ik niet zéker was van hem, zou ik haar dan nog 'n dàg hier dulden?... Maar wel is mijn angst dat mìjn liefde zal doodgaan.... omdat ìk hem.... klein.... en.... belachelijk zal gaan vinden. O, als ik wist dat hij naast mij een mooie, èchte liefde had....
(heftiger).
Vier voor mijn part.... (zachter) een liefde die zijn
| |
| |
leven sterker maakte, dat zou ik kunnen dragen... (weifelend) desnoods...
Ja, dat zou ik.... maar ik kan nìet zien dat hij zich weg gooit en.... bedrògen wordt. 'n Man die zich laat bedriegen.... O.... Frits, en als je spreekt zoo als straks over Hans z'n.... z'n....
Ik geef ze net wat hun toekomt.
Maar dat wìl ik juist niet gelooven.
Juist, daar heb ik je. En dáárom wou je niet dat ik van die schepsels hetzelfde zéi wat jij van ze dácht. Lientje, wat ben je heerlijk inconsequent vandaag, aanbiddelijk.
(aarzelend).
Maar.... hij gééft toch aan al die.... vrouwen zijn ziel.... tenminste iets er van.... dat móet toch. En god, hoe kàn dat als ze zoo niets, zoo heelemaal niets beteekenen als jij zegt?
Kindje, tob daar nu niet meer over. Toen je daarnet zei: ik wil niets van de schepsels weten, had je gelijk. Wat zíj zijn komt er niet op aan. Daarom was ik zoo hard, om je dat goed te doen voelen. Wat hij in hen vindt of waant te vinden is niets anders dan.... (zoekend) dan een....
(spottend).
Je hebt vandaag moeite met je.... korreltjes zout.
Dat komt omdat ik nu ernstig wordt en de spijker op z'n kop moet slaan. Daar dan, hij zoekt in hen niets anders dan een.... afglans, een weerspiegeling van een eigen....
(zuchtend, met moedeloos gebaar).
Ja, ja, afglans, weerspiegeling.... van een eigen.... ideaal.... droom. Jawel, weet ik al.... zegt Hans ook altijd.
(lachend).
Nou kindje, dan moet je 'm eindelijk ook eens gelooven, want 't is wáár. Begrijp je niet dat hij, afgaande op een toevallig woord, een onbedoelden blik of beweging of wat ook, hun ziel verkeert uitlegt.... precies zooals hij dat net op 't oogenblik noodig heeft? Hij ziet ze alleen maar mooi omdat hij alles nu eenmaal mooi zien wìl. Hij is een van die ongelukkigen, of voor mijn part gelukkigen, die niet willen toegeven dat de werkelijkheid met hun fantasiën vloekt. En daar gaan ze aan te gronde... misschien ook niet.... Wat is daar verder aan te doen?
Dus.... dan zou hij ook míj liefhebben niet om wat ik bèn, maar om wat hij van mij droomt....
(snel).
Nee, jou niet. Jij bent de eenige die hij zuiver ziet.
(peinzend).
Nee, nee, zoo is het niet. Hij ziet hen mooi omdat hij dieper ziet dan wij, omdat hij heen ziet door alle vertroebeling....
Ja, daarvoor ben je een vrouw, om te gelooven wat je wìlt gelooven En.... misschien wàs ik te hard; menschen zijn meestal
| |
| |
mooier dan je denkt. Menschen zijn prachtig, allemaal. (na even zwijgen opstaand, teer). En ben je nu niet boos omdat ik een beetje oprecht was? (als zij neen schudt). Of droevig? Dat zou nog erger zijn. (gaat weer zitten). Line.... ik voel zoo dat het voor jou heel ernstig lijkt en dat je verdriet hebt. Vergeef 't me als ik je misschien wat cynisch ben, maar ik, ik kan de comedie der liefde niet anders zien dan met een glimlach en niet eens een droeven glimlach. (weer opstaand). En maak nu de dingen door tobben niet ingewikkelder dan ze zijn; laat in godsnaam Hans zooveel Verhältnisse hebben als hij verkiest of liever als zij verkiezen.... en toon dat jóuw trotsche zekerheid oprecht is. Dag.
(glimlachend).
Dag Frits, ik ben niet boos en ook niet droevig, tenminste niet meer zooals eerst.
Ben je iéts gaan begrijpen?.... Ah.... daar komt Olga aan (even verward). Hoe kan ik nou nog weg?
(lacht, hoofdschuddend).
Begrijpen?.... Nee, van jullie mannen zal ik, geloof ik, nooit iets begrijpen.... (zuchtend). Enfin.
(vroolijk).
Mooi, bravo! ‘Enfin’ moet je zeggen. Goed zoo, maar je moet er niet bij zuchten.... (naar buiten ziend). Nou ontloop ik 'r waarachtig toch niet meer.
Hé hé, hier blijven! Een ding nog.... Frits, eerlijk hoor!.... Koketteert ze ook met jòu?
(ontwijkend).
Waarom vraag je dat zoo?
Laatst, na dat dinertje, toen ze alle heeren weer had gek gemaakt... je weet wel, jíj kwam nog aan het desert; toen vroeg ik haar.... half uit nieuwsgierigheid, half uit....
Bewondering dan.... of ze àlle mannen verleiden kon. En ze zei direct, zonder zich te bedenken: Ja, allen. Toen zei ik: ik weet er dan toch één die je niet kùnt verleiden.
(lachend).
Heilige Onschuld!
Nee, nee.... ik noemde niet Hans, maar jou.
Allerheiligste Onschuld! (haastig). En wàt deed zíj?
Ze werd opeens heel heftig en vroeg.... (zwijgt).
Ze rukte mij aan mijn arm en vroeg: Zoo, wéét u dat, hebt ù dat geprobeerd?
(lachend van de weeromstuit, dan ernstig).
En toen werd ze stil... Zeg me nu eens eerlijk Frits....
(aarzelend).
Maar.... waarom?
| |
| |
Omdat ik begrijpen wil wàt er in haar omgaat. Als zij Hans lief heeft waarom zou ze dan met jou....
Waarom?.... Omdat zíj de komedie der liefde weer anders speelt dan jij of Hans of ik. (glimlachend, geruststellend). Nee Lientje.... tusschen mij en Olga is er niets. (Olga nadert ondertusschen de waranda). Jammer genoeg.... Och Lientje, Lientje, had me nou toch ook laten ontsnappen.
(komiek zuchtend).
Dat zal wel moeten, enfin.
(in zwierig zomertoilet, groote hoed met roode rozen, treedt binnen).
O.... mevrouw.... dag doctor (reikt Frits de hand) .... Waar is Hans? Al in den tuin?
Hij is even naar een leerling in de buurt, over een half uur zou hij terug zijn.
We zouden naar de Zeven Bergen gegaan zijn.... ik zal dan maar even wachten.
(onzeker of zij weer gaan zal, talmt even, neuriet).
(iets vriendelijker).
Blijf je niet hìer wachten?
(dankbaar).
O zeker.... graag.
(door de gangdeur).
Mevrouw... daar was mevrouw Donkers... mèt de naaister en ze moest u spreken over het uitzet van d'r zoon.... voor Indië.... ze wachten boven.
Goed, Marretje, zeg dat ik dadelijk kom (Marretje af, tot Olga, verklarend). 'k Heb een agentuur, weet je.... in uitzetten en zoo. Ik moet naar boven.... je excuseert wel.... dag Frits (af).
Dag Line, tot ziens (drentelt even rond, kijkt op horloge) . Ja.... hm. juffrouw Olga.... 't spijt me.... ik hoop dat u me niet kwalijk neemt.... 't is jammer....
(neemt hem eerst onverschillig, dan spottend nieuwsgierig op).
Ja, heel jammer.... dat mevrouw Balder weg gaat.
(onwillekeurig).
Ja, heel jammer.
(glimlachend).
U bent beleefd, doctor.
(verstrooid).
O pardon.... zij ik een beleefdheid?.... Dat was heusch zonder erg....
(half driftig).
Ik meen u bent ònbeleefd. U zei zooveel als: mevrouw Balder is weg, goed, jou kan ik missen, dan ga ik ook maar.
(lachend).
O, vat u 't zóó op? Ja dan.... dwingt u mij om te blijven.
Volstrekt niet, wat mij betreft kunt u gerust gaan.
Ik zal 't heusch goed zien te maken. (Neemt plaats in Line's rieten stoel, Olga op de punt van de tafel naast hem). Ik zal volle vijf minuten blijven, ofschoon ik haast heb, héél groote haast.
| |
| |
Hoe wreed voor uw patiënten; ik wil het heusch niet vergen.
Laat ik u in vertrouwen zeggen dat de malloot die nu naar mij zit te reikhalzen, me in 't geheel niet noodig heeft. Ik blijf hier net zoo lang tot u.... zegt dat u niet meer boos bent.
(na boudeerend zwijgen).
Doctor.... e.... hoelang duurt 't eer 'n mensch versteent?
Goeie God, wat hebt u voor plannen? Nee, u moet het zeggen binnen de tien minuten, anders versteent m'n ouwe jichtlijder waar ik ook nog heen moet.
(blijft pruilend zwijgen, zucht sentimenteel, kucht even; als Frits blijft zwijgen kucht zij luider).
Neen.... hoestte ik? Och nee....
Och jà.... ik hoorde 't toch.
Ik had dezen winter een zware bronchitis.... heeft niets te beduiden.
Dezen winter? U zegt dat alsof het eergisteren was.... U moet oppassen.... als u zoo iets verwaarloost....
(zucht sentimenteel).
Och, wat zou dat.... (ziet spottend op hem neer, neuriet, dan weer zuchtend). Er zijn èrger dingen, doctor....
(opziend, glimlacht, wendt zich dan kwasi bezorgd geheel tot haar).
Toe, doet u mij het genoegen en kucht u nog eens. (Olga gehoorzaamt) ... Nog eens (Olga gehoorzaamt weer). Hoelang doet u dat nu al?.... o, da's van den winter af al, zei u.... U moet er heusch iets aan doen.
(kwasi overtuigd).
Heusch!
Ik had zoo geen gelegenheid.... en ook geen zin..... ik houd niet van ziek zijn en behandeld worden en voorgeschreven dingen doen. Ik.... u zult misschien wel om mij lachen, maar ik gelòòf eigenlijk niet aan ziek zijn.... (zacht, mijmerend) aan lichàmelijk ziek zijn, weet u....
(kwasi belangstellend).
U lijkt me anders niet zoo héél sterk.... Voelt u zich dikwijls moe, hm, lusteloos of liever.... zoo'n beetje.... futloos?
En.... ne.... melankoliek.... onvoldaan.... zoo met alles.... en het leven.... zoo wat je noemt een.... weemoed zonder reden?
(sentimenteel)
O doktor.... wààrom vraagt u dat?.... Ja, dàt is het.... àls ik ziek ben.... och, maar wat is dààtraan te doen.... (smachtend) dat verhelpt geen nuchter geneesheer.... dat zou alleen (beschaamd, alsof zij zich verpraat had) .... Och, doktor, waarom praat ik eigenlijk zoo dom en naief....
(grijpt haar hand).
Juffrouw Olga....
| |
| |
(streelt even zacht haar hand, dan nuchter).
Ik wou u even den pols voelen.... zoo.... (laat de hand weer los).
(zucht, steekt dan andere hand uit).
Dìe pols ook?
(koket).
Ja, die pols ook (streelt haar andere hand).
(koket).
En?.... Nu wilt u zeker mijn tong zien?
Nee, de hemel bewaarme, hoe onaesthetisch! (plagend). Of hebt u zoo'n behoefte uw tong tegen mij uit te steken?
(spijtig).
Ik zou ze haast krijgen als u zoo blijft plagen.
(koket).
Nee.... tong hoeft niet, maar.... maar.... uw oogen moet ik zien (staat op, Olga springt van de tafelpunt, treedt dicht naast hem).
Mijn oogen? Ben ik zoo dicht genoeg?.... dichter?
(slaat den linkerarm teeder om haar heen, om haar achterovergebogen hoofd te ondersteunen, met de rechterhand strijkt hij haar haren weg en ligt dan achtereenvolgens even haar oogleden op, laat haar los; nuchter).
Dank u.
Wat ziet u in mijn oogen?
(koel).
Niets bijzonders.
(boos).
Nièts bijzonders?
(koket, teeder).
Kijk, juffrouw Olga.... als ik 's nachts naar den hemel tuur.... in het diepe blauw.... bijvoorbeeld om een komeet te zoeken.... en ik zie dan.... Venus.... hm, of laten we zeggen.... Sirius, dan zeg ik òòk dat ik ‘niets bijzonders’ zag en.... (als meegesleept). Olga, in joùw oogen zocht ik.... (kwasi droevig) iets dat er niet in is.... (opeens nuchter) tenminste zoo oppervlakkig zou ik zeggen dat u niets mankeert.... maar toch, die hoest bevalt me eerlijk gezegd niet.... ik moest u eens.... tijdelijk onder mijn observatie hebben.... hoest u werkelijk dikwijls?
(liegt).
Nog al, zoo telkens.... maar ik let er eigenlijk niet op.
(kwasi bezorgd).
Dat is toch.... bedenkelijk.
(kwasi angstiger).
Maar u maakt me werkelijk ongerust, doktor.
(afwerend).
Nou, ik geloof niet dat het zòò ernstig is, maar.... Olga. Maar wat wìlt u dan.... wat moet ik dan doen?
Dat kan ik juist zoo moeilijk zeggen zonder u eenigszins grondiger onderzocht te hebben.
(kwasi verschrikt).
Onderzocht? Acht u dat noodig?
Noodig, noodig?.... Och neen.... maar.... wenschelijk.
(schuchter).
O doktor!.... Ik houd daar niets van.... 't Geeft al direkt zoo'n suggestie van ziek zijn.... heel erg ziek.... hè, zoo eng.... (weer sentimenteel). En och, dààr zit het 'm ook niet (beslist) nee, nee, nièt onderzoeken.
(rustig).
Zoo als u wilt, juffrouw Olga. (grijpt naar zijn hoed).
| |
| |
Maar weest u in ieder geval wat voorzichtig. (koket). Belóoft u me dat? (nuchter). Enfin, ik zal u wel zoo'n beetje observeeren en zoo nu en dan... (als Olga hem smeekend vragend aanziet) eens zien of.... Sirius.... en Venus niet verflauwen, hè?
(zalig glimlachend).
En.... mijn polsen voelen? (reikt hem beide handen die hij grijpt, dan, bang dat hij héen zal gaan, smachtend) Doktor! (schuchter, zacht). U hebt me heúsch zóó ongerust gemaakt.... zoo vreeselijk ongerust.... wilt u me dan tòch maar.... onderzoeken?
(nuchter).
O zeker, juffrouw Olga, héélemaal zooals ù wilt (haalt notitieboekje uit en bladert). Laat eens zien.... Dinsdag.... nee, Woensdag om.... nou, tusschen half elf en elf uur.... schikt 't?
(knikt, fluisterend).
Tusschen half elf en.... (met verstervende stem) elf uur.
(kwasi geruststellend).
Maar ik denk dat ik dàn óók wel niets bijzonders vind.
(koket lachend).
Behalve sterretjes.
(idem).
Ja ja, natuurlijk, behalve sterretjes. (weer zakelijk) dus afgesproken? Woensdag? Goed. (teeder). Dag.... Olga.
(hem innig beide handen drukkend, zacht).
Doktor!
(haastig naar de waranda, daar zich kwasi bezinnend, keert hij om en komt een paar stappen de kamer binnen, haastig).
A propos, da's waar, dat vergat ik heelemaal, het spijt me erg, maar ik ben Woensdag in stad en kan dus niet zelf bij het onderzoek tegenwoordig zijn... maar... e... laat u dat volstrekt niet afschrikken; mijn assistent is een uiterst bekwaam man en.... (kalmer converseerend, opzettelijk breedvoerig wordend). Ja, u moet eens opletten, hoe 'n grappig type dat eigenlijk is, heelemaal een man van gewoontes, niets dan gewoontes en gewoontetjes. Hij hinkt, maar ik geloof waarachtig dat dat ook maar een aanwensel is en dan zegt-ie altijd, net als een ouderwetsche chirurg, niets anders dan: juist juist, zoo zoo, of wel wel.... moet u eens opletten.... en zijn bril draagt hij natuurlijk bóven zijn oogen en zijn schoenen zijn twee nummers te wijd.... 'n kurieus man.... maar knap, geweldig knap.... als hij wou kon hij minstens evengoed een kliniek besturen als wie ook, maar... uit gewoonte... uit pure gewoonte blijft hij mijn assistent... tien jaar ouder nota bene dan ik zelf. U kunt zich geheel en al op hem verlaten.... door en door kundig man.... en natuurlijk is er ook een van de verpleegsters bij. Adieu, juffrouw Olga, adieu.... tot ziens.... u neemt me toch niet kwalijk?.... (af).
(heeft, terwijl Frits haar àl sprekend observeerde, zich goedgehouden en kwasi belangstellend geluisterd; met moeite overdreven vriendelijk)
O nee, natúúrlijk niet, doktor, waarom?.... Adieu doktor. (alleen, nerveus, achter de tafel, met gebalde vuisten heen en weer) O, o! (uit-
| |
| |
barstend). Lompert, lompert.... o, o!
(maakt beweging naar de waranda als om Frits na te vliegen).
O, o.... dat is.... En dat 'n dòktor!
(loopt in de waranda Oskar tegen het lijf die haar met uitgebreide armen opvangt en omhelst. Olga, nog geheel over stuur, weert heftig af, worstelt)
Oskar!.... laat los!
(vroolijk)
Loslaten? Nooit ofte nimmer!
(worstelend, terwijl Oskar haar kussen wil).
Oskar!
(wijst wanhopig naar binnen).
Pas toch op.... Je zuster....
(haar steeds vasthoudend, ziet vluchtig naar binnen).
Is niemand hoor. Zoo veilig als bij de ‘Zeven Bergen.’
(kust haar).
Wel ja, schreeuw jij maar.
(kust haar nog eens).
Je bent soms zoo... e... schichtig, zoo schuw in den laatsten tijd.... of je bang voor me bent.... wat is dat toch?
(wanhopend, schikt zich gewillig in zijn armen, lispelend)
O Oskar... je bent ook zoo heerlijk stèrk.... ik mòet wel toegeven. (kust hem, streelt zijn haar) Heb je gezwommen?... Je haren zijn zoo nat.
(gewoon).
Och... ik moest even een hond uit de vaart halen die aan 't verdrinken was... waar de schoeing zoo hoog is.
(ontzet).
Oskar!.... En hoe kwam jíj der dan uit?
(gewoon)
Ik heb op mijn rug gelegen.... een tijdje.... toen geprobeerd de lucht in te springen.... als een bruinvisch.... maar dat ging niet.... toen maar weer op mijn rug liggen.... met dat vervloekte beest op mijn buik.... en in godsnaam maar een beetje om hulp geroepen.... gênant gevoel is dat.... tot er iemand kwam en me een handje gaf.... Ik naar huis me verkleeden, had geen tijd mijn haren behoorlijk te drogen.... om maar bij jou te komen.
(geroerd, aan zijn borst).
Mijn held, mijn held!
(kust hem).
En... mag ik nou los?
(afgebroken, haar kussend bij elken interval)
Straks.... zoo, da's voor je straf.... en da's voor belooning,.... en da's een toegift... allemaal om je.... te leeren.... dat je nooit meer.... zoo moet.... tegenspartelen als ik.... je kussen wil.... zoo, klaar. (laat haar los). En.... waar fladderde mijn vlindertje nou weer met zoo'n vaart heen?... Toch niet de dokter achterna?.... God, wat had die 'n schikkie toen ik hem tegenkwam.... een gek gezicht als je iemand in zijn eentje ziet grinniken om een binnevetje.... Olga, ik kwam je juist halen om....
Onmogelijk? Wat is nou onmógelijk.... (opeens achterdochtig) wou je soms met Hans....?
Ik móet wel, Oskar.... heusch niet voor mijn plezier.... dat weet je wel.
| |
| |
(koket).
Nou, ga dan mee.
Nee dankje.... Maar ik begrijp waarachtig niet.... wat hèb je er toch aan.... Hans.... een beste kerel, nou ja.... waarover praat je toch zoo'n heelen weg met hem.... je weet van schilderen en kunstrommel en zoo net zooveel af als....
Nou, als ik bijvoorbeeld, is geen schande.... integendeel.... Maar zeg nu eens eerlijk, Olga, vindt je het niet eigenlijk stierlijk vervelend een heelen middag met.... je hebt laatst zelf gezegd dat je maling aan alle kunst had....
(oprecht).
Nee.... (koket). Ik vind het prettig, héél prettig. Hij praat overigens haast nooit over kunst en kunstrommel en àls hij het doet is dat ten minste interessanter dan over sport en sportrommel.... dag! (wil haar hoed opzetten).
(boos).
Zoo. Prettig? Nou, ga dan maar gauw hoor.... ik wil je niet ophouden.... amuseer je.
(verteederd).
Toe, Olga, zeg nu even dat je - 't vervelend vind, erg vervelend.... een beetje vervelend dan....
Kleine drens! (koket). Ik vind het prettig, héél, héél prettig.
(haar weer omarmend).
Gauw zeggen! Of.... (kust haar). Ja?
(kust haar weer).
Ja Ja! (Hoort Line binnen komen en laat haar los; zij stuiven uit elkaar, als Line binnenkomt slentert Oskar door de kamer, neuriend: Und alle Englein singen Gott wie ist sie brav! Hij gaat dan schrijlings op een stoel zitten en ziet Line wantrouwend aan).
(heeft niets gemerkt).
Dag Oskar.
Dag zus (zwijgt even, fluit dan weer, met een knipoogje naar Olga: Und alle Englein.... staat dan plotseling weer op). Ja, ik heb eigenlijk weinig tijd.... liep maar even in, had de boodschap al aan Olga gezegd.
Dat je wou komen eten? Best hoor.
Je raadt het precies. Dan smeer ik 'm meteen maar weer. Dag zus, dag Olga.... e.... e.... amuseer je hoor. (af)
(achteloos).
Dank je. Wees daarvoor maar niet bang.
(haalt den mand uit en begint te werken, terwijl Olga in den klimaatschieter, van haar afgekeerd, plaats neemt. Na even zwijgen ziet Line tersluik naar Olga en als deze het bemerkt met geveinsde belangstelling naar buiten).
Zou het droog blijven?
| |
| |
Ik denk het wel (zwijgt).
tegelijk (na drukkend zwijgen). Hans....
O pardon.... u wou iets zeggen?
Ik.... ik ben 't weer kwijt.... wilde u iets zeggen van Hans?
Och.... niets.... dat-ie je zoo lang laat wachten. Wou jelui vèr gaan?
Dat zal wel niet meer kunnen, dan laten we u maar weer met het eten zitten.
Ja, veel begrip van tijd heb jelui niet.
(aarzelend, maar hartelijk).
Maar waarom.... gaat u zelf dan ook nooit eens mee? (vaster, als Line haar scherp aanziet). U blijft altijd maar zoo thuis. 't Zou heusch zoo goed voor u zijn....
Werken, werken? U werkt altijd. Dat heeft toch allemaal niet zòò'n haast? (hartelijk). Weet u wat, laat ik u helpen.... laten we vandaag eens samen....
(haastig).
Nee, nee.... dit moet ik alléén afmaken. 't Is voor.... Hans z'n verjaardag.
(verwonderd).
Wat? Een handwerkje voor Hans?
(lachend).
Nee.... maar als ik niet op tijd aflever, dan nemen ze 't niet meer aan en heb ik geen geld genoeg om 't te koopen.
(nieuwsgierig).
Wat is 't? Mag ik 't weten?
Een tabakspot, oud-Delftsch.
(als verdedigend).
Ja.... dat vindt je misschien.... overbodig, niet? Maar hij houdt er zoo van.... juist van alles wat onbruikbaar en overbodig is. (moedeloos). Och.... ik zal 't tòch wel niet bij elkaar krijgen.... zeven-en-twintig gulden.... ik bedenk misschien wel iets.... anders.
(haastig).
Maar toch vooral niets.... praktisch, hè?
(stil).
Nee, niets praktisch.
(bewogen).
Line.... ik vind het zoo vreeselijk dat je je zoo afbeult voor winkels. En Hans lijdt er ook zoo onder dat hij dat maar moet aanzien. En... ne.... ik wou u even wat zeggen, dat valt me opeens in.... U maakt altijd maar extrakosten voor me en dat hoeft immers heel niet. Zult u daaraan denken in 't vervolg.... alles héél eenvoudig? Belooft u dat? U verdient op zoo'n manier niets aan me.
(stug).
Dat hoeft ook niet.... daarvoor ben je te veel huisgenoot geworden. En.... Hans zou 't óók niet willen.
(opgewekt).
O, maar 't zal niet lang meer duren dat u verdienen moet. Je zult eens zien.... alles komt in orde. Als zijn werk eerst maar
| |
| |
gekocht wordt. Mijn portret wordt prachtig. 't Mooiste wat hij ooit gemaakt heeft. Doctor van Berlevoort zegt het ook....
Dan zal hij 't juist niet willen verkoopen.
(even verward).
O.... ja.... waarom niet? (weer met geestdrift) Nou, dan is er nog genoeg anders dat hij wèl verkoopt. Je zult het zien, hij zal naam maken. Ik zeg 't hem iederen dag bij 't poseeren. Heusch, dat hèlpt.... en bovendien geloof ik het vast. Hij mag zich alleen niet forceeren, zich niet vergooien voor 'n beetje geld.
Nee, dat mag hij nooit.... zelfs al werd hij géén groot schilder.
(verwonderd, verwijtend).
Maar dat wordt hij immers zéker? Dat ìs hij toch al?
(haar verbaasd, als verschrikt en beschaamd aanziend; verward).
Ah... ja... ja, dat is hij... natuurlijk.
(na eenig zwijgen, staat op, luchtig).
Maar nu heusch Line... nu ga ik je helpen hoor.
(heftig, afwerend).
Nee nee.
(naderbij tredend).
Laat eens kijken, wat heb je daar eigenlijk onderhanden? (neemt een mutsje uit de mand). Een kindermutsje? Och, wat leuk! (plotseling bewogen). Line.... dàt is toch niet óók voor de winkels. Ik wist niet.... ja, nu begrijp ik waarom je alleen wilt werken. (kijkt verder in de mand, lachend). Drie.... vier.... wat? allemaal mutsjes? (ziet Line vragend aan).
(stil neenschuddend).
't Is ook niet voor mij, Olga.
(Line hartstochtclijk omhelzend).
Line, Line... vergeef me, dat moest je pijn doen. Laat ze míj afmaken, allemaal... laat me je helpen... toe.... (als Line zich losmaakt) Je... je bent zoo stroef tegen me en... en....
(In den tuin fluit Hans een signaal, beide vrouwen zien elkaar zwijgend en onderzoekend aan).
(hard).
Misschien kun je hem beter helpen dan mij.
(in snikken uitbarstend).
Line, maar ik kàn niet anders. Dat is het erge, ik kan hem niet meer loslaten. Ik wou maar.... (verward, als met een ingeving) dat ik hem... leerde háten. Jij verdient het niet wat ik over je breng.... Line, wil je dat ik weg ga? Ik wil je geluk niet breken.
(kalm).
Jíj mijn geluk breken? (glimlachend). Neen, Olga, dàt zou alleen Hans kunnen en zoolang híj daar zelf niet bang voor blijkt ben ik het ook niet.
(als Hans opnieuw fluit, verward).
Ja, ja.... ik kom al. (vat Line's hand, smèekend). Geloof je mij niet?
(wil eerst haar hand terugtrekken, dan als zij Olga in de smeekende oogen ziet, glimlacht zij met Frits' glimlach).
Ik geloof je. (Olga haastig
| |
| |
af, in de waranda fluit zij Hans' signaal vroolijk terug. Line werkt stil door totdat Oskar door de gangdeur weer binnenkomt).
Daar ben ik al weer. Ik had eigenlijk niet veel zin nu nog te tennissen en wou je liever wat instructies geven voor het diner. Dat moet eens buitengewoon worden.... een uitmuntend hors d'oeuvre.... op mijn rekening natuurlijk en dan na 't desert een voortreffelijke mocca... ik breng dan nog wel zoo'n zeker kruikje mee van dat hoogst gebenedeide produkt van christelijke vroomheid.
En waarom wil je vandaag zoo fuiven?
Hm.... zoomaar.... of eigenlijk.... (ziet haar wantrouwend aan). Kom zus, hou je nou niet zoo onnoozel. (als Line verwonderd opziet). Goed dan.... ik zal je een geheím vertellen zus. Allemachtig stom van me... maar... ik ben... verloofd, weet je.
(schrikt onwillekeurig).
Wat zeg je?
Nou, schrik maar zoo niet. (spijtig). Da's óók wat, weet ze 't tòch niet.... had ik net zoo goed m'n mond kunnen houden....
(weer kalm).
En.... vindt je dat zoo stom van je?
Nee, nee.... maar dat ik het vertèl.... aan 'n vrouw nog wel.... Enfin, je houdt je mond wel hè. Ik had zoo'n behoefte, zie je, om dat eens even te luchten.... En dit is nu werkelijk ernst dat verzeker ik je (met branie). Ik heb in mijn leven veel....
(spottend).
Veel liefgehad....
(gewichtig).
Ja, véél... (tempert) dat is te zeggen.... ik ben dikwijls verliefd geweest... maar dit voelt héél anders dan anders... o, dit is èrnst... begrijp alleen niet wáárom ze 't nog met alle geweld geheim wil houden... Maar... heb je ons nou hèusch niet gesnapt?
(onrustig).
Oskar... maar wie...
Enfin... daar zal ze wel een reden voor hebben... ze is nog minderjarig bijvoorbeeld...
(plotseling verlicht).
O... is ze nog minderjarig...
Dus... je houdt je mond... óók niets aan Hans zeggen... je eerewoord!
En waarom mag Hans 't niet ook weten... in 't geheim?
(weifelend, gaat op en neer loopen).
Ja... eerlijk gezegd hàd ik ook liever dat hij 't wist... maar 't mag niet.... van haar. Zus... je moet niet boos worden... je moet me goed verstaan... maar ik wou dat je man het begreep... hm... dat hij den takt had het te begrijpen... zoo uit zich zelf... Ik moet je zeggen, de manier waarop Hans met haar omgaat... e... bevalt me niet...
(verbaasd, nerveus).
Met háár?
(wrevelig).
Och kom, je begrijpt me heel goed. Je moogt dat nu kinderachtige naijver noemen, maar ik ben nu eenmaal verliefd en
| |
| |
verlóófd en 't hindert me dat hij zooveel attenties voor haar heeft... zooveel... beslag op haar legt. Hij meent dat natuurlijk best, maar ik vind het in mijn positie van heimelijk verloofde... vervelend... dat begrijp je wel, niet waar? Het is ook bovendien... ik wil niet zeggen belachelijk, maar toch een beetje... bevreemdend voor een getrouwd man.
Oskar... ik weet niet over wie je 't hebt. (Oskar haalt de schouders op). Maar als het een van de meisjes van de tennisclub is en je meent dat Hans met haar flirt... of zíj misschien met hem...
(liegend).
Nee, nee... waarachtig niet... zusjelief... hoe kom je dáár bij? Nee, goeie God, daarvoor ken ik Hans toch veel te goed. Hij flirten! En bovendien, denk je dat zìj zich tot zoo iets zou leenen... dan sla je plank effen mis (zich herinnerend). Ik heb haar gisteren in de club geïntroduceerd...
(snel).
Dus is ze níet van de club?
God, wat ben jíj naief! (plagend). Nu zeg ik ook níks meer, nou moet je maar raden. (voortgaand). Opgang met haar gemaakt... ho maar! Jaap half gek, de Klerk ook, van Gilsen heelemaal, héélemaal weg... anderen idem. Ik m'n slinger; dacht: da's afblijven voor jelui... O zus, dat is toch zoo'n prettig idee, dat wéét je niet... zoo iets moois voor je zelf alléén te hebben... (geroerd). Ja zus... dat is het. Da's de liefde... de wáre liefde. Wist waarachtig niet dat zoo iets bestond. Nu heb je me nog niet eens ècht gefeliciteerd.
(staat op, geeft hem de hand, zacht).
Ik hoop Oskar... dat... je zoo gelukkig blijft... (weer onrustig). Maar wie is 't nu toch eigenlijk?
(proest).
Nee, zeg nou... zonder gekheid... heb je ons dan daarnet werkelijk niet gesnapt... híer in de waranda?
(heftig).
Oskar zeg 't me!
(lachend).
Goeie God! dacht je soms je traphit? Nee hoor... (roept met de handen aan den mond). Olga! Olga!... (als Line, ontdaan, zwijgt). Hm... nou, dàg... jíj zorgt voor de je weet wel... en ik haal even de benedictine (haastig af).
Olga?... ik begríjp het niet (verward) waarom begreep ik niet... (zich herinnerend). O... en ze... is méérderjarig... Bah...
| |
Derde bedrijf.
(Een vrij ruim, houten atelier; in achterwand hooge ramen, zonder uitzicht naar buiten. Overal aan de muren studies en schilderijen, enkele kale plekken waar tapijten hebben gehangen; de planken vloer geheel kaal. In rechter wand een groote schouw, waarnaast, op den voorgrond, een deur. Bij den schouw een antieke bank met tafeltje er voor, waarop boeken en
| |
| |
theeservies. Eenigszins op den achtergrond, rechts, een groote ezel met onzichtbaar schilderij. Daarnaast, links, een divan met kostbaar kleed, daarvoor een Turksch tabouretje. Tegen linkerwand een tafeltje met boerenstoel. Op den grond, staande, nog enkele schilderijen, meest omgekeerd. Een toegeklapte ezel in den hoek. Links op den voorgrond een klein poseer-podium waarop een stoel: Florentijnsche kruispoot; achtergrond een donker-paars doek. Achter den ezel groote gaslamp, brandend; op het tafeltje kleine petroleumlamp, eveneens brandend).
(alleen op den divan, tegenover den ezel).
Die oogen... die oogen... Als ik maar wist... En toch kijkt ze zoo; ik ben niet blind... Maar mijn hersens zijn blind... Ze kan ook ànders kijken. Zij ziet iedereen op een bijzondere manier aan, mij, Line, Frits, Oskar... ja, Oskar... (minachtend) Oskar! Belachelijk! Jaloersch op... 'n jongen... een schóóljongen. Ha... zoo'n fiksche vent, zoo'n... match-nummer... zoo'n Hollandsche jongen van Jan de Wit! Z'n heele waarde zit in z'n kuiten en z'n biceps... zoo'n miniatuur worstelkampioen, zoo'n automobielenhandelaar in spe, zoo'n branie van 'n sportredacteur... zoo'n luchtvaartimpressario... Hm, ik ben jaloersch. (zwijgt, ligt peinzend achterover op den divan, naar het portret kijkend). Zelfmoord is het zoo te schilderen. 't Is me of ik mijzelf aanstaar, een vreemden dubbelganger die mij hoont met z'n onbegrepen blik. ‘Je weet het wel, je wéét het, dat het breken zal.,. (schouderophalend)... als alles.’ Wat is het raadsel van haar oogen? Leugen of Liefde?... Waarom niet allebei?... (uitbarstend). Dat vervloekte geflirt!... (bedarend). Wat kunnen mij die brieven schelen die ze van dien Crause krijgt? Waarom moet ik weer denken dat daar iets achter zit?... (de deur gaat langzaam open, Hans kijkt gespannen; dan, als Line binnenkomt, ietwat teleurgesteld). O ben jij 't? (hartelijk). Kom je me goeden nacht zeggen?
Ja Hans... 't is al laat. (ziet rond). Wat heb je een licht aan, prachtig!
Je hebt gelijk, ik had er één kunnen uitdoen (staat op, draait het lampie op de tafel lager.
Zuinig zijn, hé?
(vergoelijkend).
't Staat hier ook zoo gezellig.
(draait het weer op).
Waar jíj komt hoeft 't niet òngezellig te worden...
(bij het tafeltje, ziet bonbons liggen, plotseling gretig).
O, lekkers?
Neem je rantsoen, hoor. (stopt haar bonbons in den mond en in de hand).
Heerlijk! (zich bedenkend). Hoe... kom je...?
(argeloos).
Ja, Olga heeft me weer eens als van ouds voorzien... (Line legt de bonbons stil op tafel). Kijk, den tabakspot van mijn verjaardag... (Line maakt een beweging als wilde zij er op afvliegen) , die
| |
| |
houdt ze altijd gevuld met likeurboontjes en hier, die oude theebus met pralines... had jij haar soms gezegd dat ik die vroeger altijd als stimulans gebruikte onder het werk?
(zich beheerschend).
Lief van d'r. En... zet ze hier altíjd thee voor je?
Natuurlijk... en goeie. Maar vooral voor haar zelf. Dat mag ook wel, want ik laat haar lang zitten... Kom, eet, eet kindje. Ik beul haar letterlijk af... En neem wat mee. (vult een kommetje met bonbons). Hier, met noot er in... en da's fondant... (opziend, verbaasd). Wat? Jíj niet snoepen? (onzeker). Ja... zoo... (met kinderlijken aandrang). Toe Lientje... om míj 'n plezier te doen... ze zijn zoo lekker... Kijk, borstplaat.
(glimlachend, neemt de borstplaat aan, zacht).
Dankje jongetje.
Zeg, eer ik 't vergeet, in den vooravond sprak ik Frits, die zei dat hij morgen naar stad ging, fietsen, en of je soms mee wou?
Hoe jammer, mijn achterband is kapot.
Hè... moet je altijd dadelijk laten maken.... nou zit je d'r maar mee op een ongelegen oogenblik.
Ja maar... 'tis de buitenband... hij is heelemaal op.
Mannetje... dat kost zoo iets van zes gulden, weet je dat wel?
Kindjelief... nou zou je me boos maken... wat is dàt nou... je moet toch kunnen fietsen! (zich opwindend). In dit afgelegen gat zonder fiets... dat is toch geen toestand... en dan... ja jezes, met zulk mooi weer... Je vindt het anders juist zoo prettig...
Ik vind het ook prettig, maar...
Goed, wat je prettig vindt gebeurt. Ik zal hem morgenochtend dadelijk wegbrengen, hij kan best in een half uur klaar zijn, dan is-ie hier net terug voor dat Frits je komt afhalen. Eet toch kindje. Hier...
Wat maar Hans! Zijn er weer bezwaren? (driftig). Dat weet je: bezwaren wil ik niet hebben... als je fietsen wil dan fiets je... uit.
(nog driftig).
Wàt geld?... Is 't alweer op?... Wacht... (lachend) Ik heb daar nog wat...
(lachend).
O liefje... wacht maar... ik zit zoo te zeggen op de duiten (klopt op het divandek).
(verschrikt).
Maar Hans!... dat màg niet... dat prachtige kleed... 't is je mooiste... en je laatste... Ik wil 't niet hebben, hoor... je heele atelier zal leeg lijken als het weg is... och God... en 't is toch al zoo geplunderd...
Maar hoor nou eens, diertje...
| |
| |
Nee, nee, nee... ik wìl het niet, hoor je... niet voor een fietsband. Als je 't doet snij ik hem morgen weer kapot.
Fietsband? Nee, natuurlijk niet voor een fietsband... maar voor jou.
Nee, voor míj ook niet... Je zult nooit meer op je bank willen liggen als dat kleed er af is... Betaal dàn liever de gasrekening... daar zijn ze al twee maal om geweest... Och nee... da's óók te saai geld.
Kom, zoo'n stuk lap, wat doet het er toe... En vroeg of laat moet de boel toch allemaal weg.
Belóóf me dat je het niet doet, Hans.
Ik zal zien... Maar jíj gaat morgenochtend fietsen, dat staat vast... ik vind daar wel wat op. (verontwaardigd) Denk je dat ik wèl, om een middagje met Olga te fuiven, mijn Perrot et Chipiez kan verpatsen... stom genoeg... en dan niet voor jou zoo'n onnoozel kleedje naar 't venduhuis kan sturen? Wat bliksem...
Hans, heb je dat gedaan... voor haar?
Wel ja... Och, ze had nu eenmaal een dolle bui... wou een beetje rijk doen... Toen kon ik toch niet zoo laten merken dat ik 't eigenlijk niet had... 't Was nog heel in 't begin zie je... Nu heeft ze onze decadence al lang in de gaten en is ze veel bescheidener... hm... soms zelfs een beetje pijnlijk... maar lief bedoeld... Ze heeft er me ook een godsgruwelijk standje voor geschopt.
Een standje? Heeft ze dat?... omdat je voor háár je mooiste...?
Nee, maar omdat ik, terwijl jij zoo ploetert, maar met geld smeet alsof ik 't voor 't opscheppen had.
(verbaasd, half blij).
Zei ze dat? (zich bezinnend, boos). Wat heeft ze aan míj te denken? Ze hééft je geen standjes te maken... ze...
Ja maar... met permissie... dat zou jij toch ook gedaan hebben in haar geval?
Ik? Wat ik gedaan had? Ik was je om je hals gevallen, ik had je...
Wie zegt... (verlegen afwerend). Hm... enfin.
(snel).
Deed ze dat dan óók?
(ontwijkend).
Nou... misschien wàs 't ook een beetje lichtzinnig van me.
(na eenig zwijgen, weifelend).
Hans... is ze werkelijk zóóveel voor je?
(eerst verwonderd, dan begrijpend).
Lientje?... O... kom, begrijp me nu eens goed... Ja, ze is veel voor me... héél veel.
(ontwijkend).
Maar kindje... alles, alles? dat is wat àl te veel. Wat is nou alles? Zóó sentimenteel ben ik toch waarachtig nog niet... en jij bent er toch immers óók nog...
| |
| |
(bitter).
Nog net eventjes... Alles? O, dat is lang geleden dat iemand alles voor je zijn kon... héél lang... haast drie jaar...
(overredend).
Lientje, je bent onbillijk... nee, hoor nu... wees nu niet... wat duvel... je bent toch niet bijgeval jaloersch?... jíj jaloersch?
(heftig).
Ja, dat ben ik... (zachter) ja Hans, dat moet het wel zijn, vergeef me... maar (tegen hem aanleunend) Hans, kan je 't me zeggen wáárom zij meer voor je is dan ik?
(verbaasd, verontwaardigd).
Méér?... Wie zegt er méér?
(droevig).
Hans... wàt geeft ze je dat ik niet geven kan?
(streelt haar, stopt haar een praline tusschen de lippen, luchtig).
Niets kindje... niets dan pralines en rhumboontjes...
(peinzend).
Ik... nee, eigenlijk gezegd... wéét ik het niet.
Kan je 't heusch niet zeggen?... Hans?
Nee... ik kan 't niet zeggen... Lientje. Maar ik heb haar noodig, dat is zeker... Maar daarom moet je nog niet denken dat ze me meer is dan jij... dat zijn zoo van die subtiele onderscheidingen waar ik niet bij kan... Toe... nou niet jaloersch zijn... Jíj blijft toch immers mijn...
Daar heb je 't alweer... jelui vrouwen bent ook onverbeterlijk.
Maar wàt zoek je dan toch bij andere vrouwen?
(lachend)
Ja, m'n hemel, dat kan ik zoo precies niet zeggen; 'n mensch is niet met z'n gevoel getrouwd.
Ja, lastig genoeg... in zeker opzicht dan. 't Argument is héél slecht gekozen, dat geef ik toe... Gek, zij zelf vroeg het me laatst ook.
Wel, wat ik toch eigenlijk bij haar zocht, niettegenstaande ik de liefste en nobelste vrouw ter wereld heb.
Zeker, en nog veel meer, dat ik niet verklap om je niet noodeloos ijdel te maken. Maar ze heeft enorme bewondering voor je... ze adoreert je letterlijk. (geeft haar een bonbon in goudpapier). Da's een mooie, pak aan, met marascino.
(uitbarstend).
Ik wìl niet dat ze me... ik walg d'r van. (werpt den bonbon op den grond). . Bah!
(verwonderd, zucht).
Ja... Lientje... ik geloof heusch dat je... ons niet begrijpt.
(bitter).
Ja, dat zal 't zijn. (na eenig zwijgen). Hans, als ik jóu eens vertelde dat ik... (met moeite) hield van een ander...
(heftig).
Onzin, onzin... goeie hemel!
| |
| |
(kalm voortgaand).
Zou jij dan gelooven dat ik óók van jou hield?
Onzin, onzin, zeg ik je. Dat is toch heel iets anders. (bedarend, overredena). Lieve kind, dat heb ik je toch al meer probeeren uit te leggen. Een man kan misschien alles zijn voor een vrouw, maar...
O ja, ik herinner 't me... maar omgekeerd niet. En... niet waar... een man is nu eenmaal... hoe heet het ook weer?... polygaam...
Juist... en een vrouw is dat nu eenmaal niet. Zie je wel... ik kan alles nog goed nazeggen, maar... begrepen heb ik het nog niet.
(wanhopend).
Ja maar Lientje, ik heb haar nóódig... ik heb haar noodig voor...
(met overtuiging).
Misschien is dat meer waar dan je denkt, meer dan ik zelf wel weet. Ja, dàt is eigenlijk de kern van de kwestie. Wees jaloersch op... op die koe die daar hangt... wees jaloersch desnoods op Olga's portret... maar niet op haar zelf. Mijn wèrk is mij alles, en ik heb haar noodig omdat zij mij doet werken.
(schouder ophalend).
Weet ik? Lientje, ik wil je niets voorliegen... 't zal wel veel ingewikkelder zijn waarom ik haar noodig heb. Maar... dat pluis ik niet zoo uit... 't kan me niet schelen, ik wìl er niet over denken. Ik kan niet knoeien met mijn gevoel, dan, dan... och wat; en ik heb toch bovendien m'n hartstochten en die... of nee, 't zit anders nog, maar dat begrijp je niet... begrijp ik zelf waarschijnlijk ook niet... (teeder) , Maar dàt weet ik wel héél zeker dat jíj me noodig bent voor mijn leven, voor mijn heele leven, mijn werk en alles inbegrepen.
(droef).
Dan zal ik mijn best maar doen niet jaloersch te zijn.
(streelt haar, goedig).
Ja diertje... dat is heusch het beste...
(teeder, half ironisch).
Wat bèn je toch lief Hans... (zich losmakend). Maar... maar... (opeens heftig) laat me gaan...
(loopt haar na).
Maar... Lientje... wat doe je?... Lientje... is er iets?
(heftig).
Nee, nee... laat me maar...
(haar tot zich trekkend).
Kom nou, wat is dat nou... je hebt iets... zeg 't maar.
(snikkend).
Ze... ze is het niet waard.
(glimlachend).
IJdeltuut!
(verontwaardigd).
Hans! denk je dat... ik haar wil... afbreken?
Nee, dat niet direct... maar er zat toch een beetje ijdelheid achter, hè... of zeg maar zelfbewustheid. Nou... da's geen schande... je bènt immers duizendmaal beter dan zij... (kust haar, Line maakt zich weer los en gaat langzaam heen, hij de deur keert ze weer plotseling om).
| |
| |
(smeekend).
Hans, Hans... zie je het dan niet?... O God, ik wou het je niet zeggen... ik dacht zoo zeker dat je het zelf wel zien zoudt... maar je bent zoo'n kind... zoo'n onnoozel kind...
Maar wat dan? Wat moet ik zien?
Dat... dat ze met je speelt...
(verstoord).
Line... hoor eens... dat mag je niet zeggen... nee, zóó mag je nu niet weggaan... als je niets méér weet te zeggen dan zoo'n losse phrase, dan... waarachtig Lientje, dat had ik niet van je gedacht... jíj als een doodgewone vrouw... uit jalouzie... een zoogenaamde mededingster zwart maken... dat zou Olga zeker niet van je gelooven als ik 't haar vertelde...
(heftig, stampend).
Goed, ik bèn jaloersch... en 't is ignobel van me, maar ik kan 't niet meer aanzien... laat ze gelooven van me wat ze wil, maar ik zal jou zeggen wat ik van haar weet.
(smartelijk).
Hans, je dwingt er me immers toe? Ze, ze... scharrelt... met Oskar.
(ontdaan).
Ze... wat?... dus tòch? (beheerscht zich, hard). Line, dat geloof ik niet. Dat is een... nou... een oppervlakkige flirt, van zíjn kant... heb het zelf ook allang gezien. Het is waar, ze schijnt dat aan te moedigen... daarvoor heb ik haar trouwens al gewaarschuwd.
(zacht).
Maar Hans, geloof je dat nu werkelijk zelf? O, ik zie het immers hoe'n verdriet het je doet, al dagen en dagen lang. Ik wist het al voor een week en ik begrijp nog niet hoe ik zoolang zwijgen kon... ik hoopte zoo dat je zelf... (ziende hoe Hans geheel verslagen neerzit). Hans, is het dan zóó erg voor je... jongetje.
Ik... kàn geen... ontrouw velen, Lientje... Dat maakt me kapot. (heftig). O, van een ander houden... ah... jawel! tenminste doen alsòf... en mij met open oogen bedriegen... dat... dat is ontrouw... dat noem ik doodgewoon ontrouw!
(ironisch).
Ja... en dat is zwaar te dragen, niet waar... ontrouw.
(driftig).
Goeie God, doe niet zoo ironisch. Alsof jíj!... tusschen ons is dat immers iets anders...
(als voren).
Weet zíj eigenlijk wel dat jij óók van mij houdt? Misschien verdenkt ze jòu nog wel van ontrouw.
(driftig).
Daar heeft ze dan 't recht niet toe... dat is héél iets anders...
(spottend).
Héél iets anders?
(wanhopig).
Ja... dat is te zeggen... jelui vrouwen begrijpt ook niets... níets...
Je bent ook moeilijk te begrijpen, Hans.
(naief, ijdel).
Ja, dat zal wel... daar hoort geduld toe...
| |
| |
(stil).
Ja Hans... héél veel liefde. (zwijgen).
(onrustig op en neerloopend, keert zich opeens tot Line).
Heb je 't gezien?
(trotsch).
Ik wil niet klikken... vraag haar zelf.
(heen en weerloopend, kijkt op zijn horloge).
Is ze al naar bed? (zich bezinnend). O ja... misschien...
Misschien... zou ze vanavond nog bij je gekomen zijn?
Ja eigenlijk... wachtte ik haar... 'n uurtje geleden.. voor 't portret. Als ze nog komt... goeie nacht zeggen, dan zal ik met haar spreken.
(beslist).
Ja, nú nog... ik wil klaarheid hebben.
(ziende dat hij zal doorzetten).
Hans, zal je dan kalm zijn en... waardig? Zal je haar laten voelen dat zìj de leelijke rol speelt en niet jij de be....
(kalm).
De belachelijke, wil je zeggen. (weer driftig). Ik ben er anders bang voor... (stilstaand, luisterend). Ah... ze is nog op... ik hoor de deur van haar kamer...
(aarzelend).
Zal je... de baas blijven?
(zelfbewust).
Ja natuurlijk, ik ben al volmaakt kalm. Ga jij nu maar slapen hoor. Geef me een zoen... zoo... wel te ruste... Zit m'n das goed?
Lach maar; ik zou 'n man met een scheeve das wel eens indruk willen zien maken.
(haar omhelzend).
Jij, m'n engel... m'n a... a... engel! (Line af, Hans loopt even nerveus heen en weer, ploft dan neer op den divan). . Nu kalm blijven... ja, godbewaarme... en waardig! (proestend) waardig!... O verdomde vrouwen... iemand zóó uit z'n evenwicht te halen!... En waar komt het per slot op neer... Straks is 't uit. (wrijft zich het voorhoofd). En toch scheurt 't alles in je kapot. Ongeloofelijk. Ben ik blind? Ben ik imbeciel geworden?... Maar nu is 't uit, uit!... Ik zal... (er wordt geklopt). Ja?
(komt binnen in wijden kemono, met geheel loshangend haar. Een beetje verwonderd en als bedeesd).
Hans?
(staart haar zwijgend aan, voor zich, geheel ontwapend).
O lieve Jezes!
(lief).
Je dacht zeker dat ik je héélemaal in den steek liet, hè? Maar ik wilde je niet storen, Hans, je was den heelen dag zoo verdiept in je werk. Ik kom je alleen maar goeien nacht zeggen.
| |
| |
(lachend).
Olga, ik wou... wat met je praten.
(lachend).
Weet je dat het al nacht is? Egoïst; tyran! Wil praten! Vraagt niet eens hoe'n slaap ik heb na zoo'n wandeling van vanmiddag! (gaat naast hem op den divan zitten). Zie zoo, daar ben ik dan... (koket) zeg eens gauw hoe lief je me wel vindt? (wrijft haar oogen). Maar je moet me wakker houden, hoor.
(staat plotseling op, hard).
Ja, dat zal ik... waarachtig, dàt zal ik! (ijsbeert).
(verwonderd).
Wat heb je opeens? Hans, wat is er? Hans, jongetje, waarom loop je van me weg? Kom 's gauw hier.
Maar Hans, waarom niet? (half angstig, half boos). Wat... wat wil je dan.
Nìet met je zitten vrijen.
(boos).
Hè Hans... hoe vulgair! (staat op). Dan zal ik gaan... Ik begrijp niet wat je vanavond bezielt... moet ik hier komen om me lompheden te laten zeggen?... (pruilend). Dat heb ik toch heusch niet verdiend...
(houdt haar tegen, haperend).
Olga... hoor eens...
Nee, nee... laat me... ik begrijp je niet... je bent ákelig, dáár.
Laat me, zeg ik... denk je dat je mij beleedigen kunt alleen omdat je om godweetwat uit je humeur bent?
(staat met gekruiste armen voor haar).
Olga... je koketteert weer met me... wat moet dat!... (haperend). Wat is er gebeurd de laatste dagen... je bent ànders geworden... God, je had me beloofd met mìj niet te koketteeren... en je hebt het ook weken lang niet gedaan... wat was je toen mooi en heerlijk... maar nu, nu is 't weer anders... nu speel je met mij net als met de anderen, dat zelfde laffe, ziellooze spelletje...
(dichter op hem toetredend, trekt aan zijn baard).
En waar je tòch maar niet tegen kunt... Blauwbaard.
(woest).
Olga, ik waarschuw je. Zóó stoot je me af... zoo zal je maken dat...
(ineenkrimpend).
Zoo... zoo stoot ik je af? Hans?
Ja... godbewaarme... 't is of je 't er op toe legt...
(als voren).
Of ik 't er op tòe leg? (handenwringend). Hans, Hans! (met inspanning koketteerend-lief). Och Hans... m'n jongetje... komt toch 's hier... gauw... kom nu naast me (wijst op haar schouder). Hier met je booze koppetje... gauw?
(dreigend).
Olga... dàt heeft geen vat meer op me... die lachjes... dat stemmetje... die heele vervloekte hevigheid... godvergeefme...
| |
| |
die verwacht ik van een soort van fatsoenlijke cokotte... niet meer van jou...
(opstaand, ontdaan, kwasi trotsch).
Ik ga...
(dreigend).
Je blìjft... ga zitten... daar!
(ontdaan, schuchter, gaat zitten, zwijgt, ziet Hans verstolen bewonderend aan terwijl hij ijsbeert. Als Hans stilstaat en haar opneemt glimlacht zij opeens zonnig)
Hans!... (weer verward, aarzelend, acteerend). Ja... nou heb je gewonnen... zóo móeten mannen optreden... met de Peitsche hè? (smeekend). Hans, wees nu lief, zeg me nu wat je ontstemt... of (kwasi sentimenteel) moet ik er alleen maar onder lijden?... dan is 't ook goed... Hans, kom bij me... toe... Hans!
(gaat zitten op tabouret naast haar, grijpt haar hand, onvast).
Olga, hoor eens...
Ja Hans... ik hoor immers.
Olga... ik begrijp jou niet...
(lacht ontwijkend).
Da's geen wonder... kwam ik niet als een sfinx je tuin binnen zwermen?
Nee Olga... wees even ernstig...
(zacht).
Ja Hans... spreek dan maar...
(in het begin moeilijk, woordenzoekend).
Olga... weet je hoe ik leefde vóor ik jou kende... wat ik toen was? Als... een kluizenaar, eenzaam, vergeten, hier in mijn atelier... werkend, dag in dag uit... O, de eenzaamheid kan heerlijk zijn, als je iets moois voelt groeien in je... dat van zelf komt, dat je niet verwacht en dat je toch herkent als 't er is. Ja, dan is eenzaamheid een heerlijk geluk. Maar kijk, als je liefhebt, dan wil je 't zien aan... aan een enkelen blik van verstandhouding, je wilt het hooren aan een enkel aanmoedigend woord, dat de ander van je geheim weet, al kan ze het zelf niet mee doorleven... Waarom, waarvoor werkt een kunstenaar? Hij weet het niet,... omdat hij niet anders kan, niet waar. Maar je voelt toch in je beste oogenblikken wel dat 't niet voor je zelf is en ook niet uit je zelf. Onze gedachten, dat zijn de droomen van de menschheid. Olga... 't zijn hùn gedachten die ik uit... en ze zien het niet... en die ik 't liefste heb zien het niet en gelooven het niet. Zie je, dan wordt de eenzaamheid verschrikkelijk. Voel je nu hoe ik moest verdorren midden tusschen mijn rijkdommen... hoe ik moest gaan vertwijfelen trots al mijn zelfvertrouwen? Hoe ik moet verlammen. Want het is toch immers een te ongehoorde verwaandheid liever te vertwijfelen aan de menschheid dan aan je zelf. (zich bezinnend, verwonderd, moedeloos) God, waarom zeg ik dat allemaal?
(onzeker).
M'n arme Hans.
(trotsch).
Nee, niet arm, want ik zàl niet verlammen. Maar waarom ontbeer ik wat ieder kind en iederen hond gegeven wordt: een
| |
| |
blik, niet van zelfopofferende toewijding, maar van begrip en blijmoedig geloof. Waarom kent niemand den weg in den tuin van mijn droomen. (grijpt haar hand). Olga, ik dacht dat jij een van de droomen de zielen was die tot mijn tuin kwam vluchten om mijn eenzaamheid en moedeloosheid en kleingeloovigheid van mij te nemen. Olga, ik heb nooit gesproken zooals nu, tegen niemand... en 't klinkt me zoo kinderlijk, zoo zot, zoo zot... Ik dank je dat je niet lacht... dat geeft mìj de kracht er om te lachen.
(zijn haren streelend.
Hans, ja, lach maar... ìk geloof immers in je.
O dat verlangen naar een beetje verstandhouding, dat uitgroeit tot een verterende liefde voor... ja, wat ze een ‘ideaal’ noemen, een vaag, abstrakt ding, denken ze... maar dat je toch zoo onmiddellijk levend ziet in al wie verlangt en smacht als je zelf. Wanneer je een vrouw lief hebt, zie je het dan niet glanzen uit haar oogen? Is het dan geen werkelijkheid geworden? Een werkelijkheid die je zoo dicht en innig bij je kunt voelen als haar geliefde lichaam zelf... Maar dan die pijn als je merkt dat je... je vergist hebt.
(smartelijk).
Vergist?... arme Hansje.
Ik verwachte zooveel van je. Ik was als een schim in de onderwereld en jìj zou me het bloed laten drinken dat me weer kracht moest geven om te leven en te werken. Jij zou me leiden als een ster uit den nacht waarin ik was verdwaald; jij zou me koesteren als een zon, dat mijn bevroren hart weer kon gaan bloeien als een openberstende knop.
(slaat haar armen om hem heen, pathetisch, maar ontroerd).
Hans! Mijn dichter! Mijn droomer, mijn arme droomer! Heb je dàt van me verwacht? Dat heb je van me gedroomd? (droevig). En waarom is die droom een waan?
Omdat ik anders vrij zou zijn... verlost van de miserabele kleinheid van mijn bestaan; omdat ik dan zou glimlachen om al wat er kon gebeuren... omdat... ik een oase zou zijn inplaats van een woestijn.
(zacht).
Hans, ik heb je toch gewaarschuwd voor je... exaltatie. O, maar ik was zèlf zoo gelukkig dat je mij zoo droomde. Hans, waarom moest je in mij een Charlotte von Stein of een Mathilde Wesendonck zien? Alsof je niet wìst dat ook die tenslotte alleen maar bestonden in den waan van Goethe en Wagner zelf. Mag je 't me nu verwijten wanneer ik je tegenval, wanneer ik een gewoon, onbeduidend, dom schepsel blijk te te zijn... als ieder ander? Er zijn geen vrouwen die een waarachtig man evenwaardig zijn en helpen kunnen... jelui fantaseert je zulke vrouwen maar, en van die fantasieën zal jelui ook altijd de dupe zijn.
Al mijn hoop lag in jouw liefde.
(hartstochtelijk).
Zeg dat niet Hans, dat zou me gek maken. Je móógt niet op míj leven. Dat zou zijn alsof een eik zei: ik kan niet bestaan
| |
| |
zonder die... woekerplant daar beneden aan mijn voet. O, je denkt de vrouwen te kennen, niet waar...
(moedeloos).
Ik dacht het, zoo'n beetje.
(kalm, weemoedig).
Een groot kind ben je. Mannen als jij bent... die richten we te gronde. Zie je... zooals woekerplanten een mooien, sterken boom te gronde kunnen richten... (als Hans haar verbaasd aanziet). Ja, dat is de waarheid.
(eveneens weemoedig, glimlachend).
Olga, ik wist niet dat je zoo oprecht kon zijn, zoo cynisch oprecht. Beloof me dat je zoo blijven zult. Als je wist hoe ik alle onoprechtheid haat... tenminste als ze berust op... lafheid.
Lafheid?... (angstig). Hans... zou je me dan... haten?... Als ik laf was?
(angstig).
Ik zal niet laf zijn. (verward). Ik... ik kan je geen oprechtheid beloven, Hans... ìk ben géén kind. Maar ik wil niet laf zijn.
(ziet haar lang aan).
Olga... (schudt het hoofd). Ik begrijp niet...
Je ziet me weer zoo... weifelend... zoo onderzoekend aan... (weer trachtend te koketteeren). Je... je vindt me tòch een sfinx...
(glimlachend).
Een sfinx? O nee... Olga... je bent eigenlijk zoo eenvoudig voor mij. Je zoekt... je zoekt leven, liefde... Olga, en je greep telkens toe, nietwaar?... je dacht telkens dat het geluk een bloem was die je zoomaar plukken kon... En er zijn immers zoo veel bloemen?... En mooie bloemen?... Maar dan zag je weer dadelijk dat je misgegrepen had... Och, dat is zoo eenvoudig... daar is niets raadselachtigs in... Je zocht en kon maar niet vinden... net als ik... Maar Olga,.. nû... hébben we immers gevonden... niet waar?... Olga!
(angstig, weifelend, dan beslist).
Ja, ja... Hans... dat dacht ik... ja, nu hébben we gevonden...
(haar beide handen houdend, ziet haar diet aan, zacht).
Waarom beef je?... (zich plotseling herinnerend, opstaand, ijsbeert) . Olga... waarom dan... mijn God... wat heb je met Oskar?
(angstig, besluiteloos).
Ik?... (beheerscht, kwasi verbaasd-onverschillig). Ik?... met Oskar? Wat meen je?
(woest).
Verdomd!... Ontken je?
(angstig, aarzelend).
Wat meen je?... (weer beheerscht). Ik weet heusch niet wat je bedoelt.
(vertwijfeld).
Dat is... dat is... Wéét je wat je bezig bent te doen... Olga?
(uitbarstend).
Goed dan... goed dan!... 't Is zoo... doe nou wat je wilt... Ik bén laf geweest... hè... wàt wil je nou!... Jaag me nu weg,
| |
| |
jaag me weg... als je een man bent inplaats van een pop die met zich laat sollen... jaag me dan weg... maar dat kan je niet...
(ziet haar hoofdschuddend aan, zacht).
Dat wil ik niet, Olga.
(woest-wanhopig).
Maar ik hèb je bedrogen... ik heb je stelselmatig... met opzet bedrogen. Hoor je dat? En ik duld tòch niet dat je mij controleert... en ik duld tòch geen kritiek. Ik doe wat ik wil, hoor je... en ik wòu jou bedriegen net als de anderen. (als Hans blijft zwijgen, smeekend). Hans... Ik smeek 't je... laat me toch los... laat me dan toch los... (zinkt snikkend op den taboeret) laat me toch los...
(trekt haar tot zich op den divan).
Nee Olga... zóó laat ik je zeker niet los. (streelt haar hand). Waarom zeg je zooveel dingen die je niet meent... je bent zoo verward, zoo vreemd.
(zacht snikkend, geeft alle comediespel op).
Hans, Hans... mag ik nu biechten... aan jou? (ziet schuw rond). Ik houd het niet meer uit... ik ben geen baas meer over me zelf... (angstig). Ik kan je niet meer loslaten als ik wil... (verward). Ik ben niet laf geweest Hans... ik probeerde straks maar... uit gewoonte... gedachteloos. Heb geduld met me Hans... wil je naar me luisteren? Ik wil de waarheid zeggen... maar dat is zoo moeilijk...
(streelt haar).
Wees maar kalm, kindje... en spreek maar...
't Is zoo moeilijk. Denk je dat ik jouw verlangen niet ken? Dat ik niet gesmacht heb naar de liefde van iemand die mij helpen zou mijn leven mooier te maken? O Hans... 't was zoo dor en zoo hopeloos leeg... och, het leven van alle overbodigen. En de mannen die ik ontmoette, allen, allen even onbeduidend... En met allen flirtte ik, ze deden het immers allemaal. Soms dacht ik wel even dat het ernst was... Dat geloof je toch Hans?... God, ik ben toch een vrouw en heb óók mijn begeerte naar liefde... ik hield werkelijk van ze, soms, vooral als ze heel jong waren... (lacht) grasgroen, zeiden m'n vriendinnen, die zich liever aanstelden met officieren of advokaten en dergelijke. Maar ik hield juist van ze omdat ik dacht dat ze onbedorven waren, omdat ze nog oprecht leken en zoo heerlijk onnoozele idealen hadden... net als jij. Maar altijd kwam toch weer de desillusie. En op 't laatst werd 't een spelletje van me... het flirten. Ik deed het als experiment, alleen maar om te zien hoever ik wel gaan kon, Hans... en misschien ook in de heimelijke hoop dat ik ééns een man zou ontmoeten die zich niet liet bedriegen, die me de baas was. Hans, ik weet zeker dat ik dat hoopte bij jou. O, bij jou voelde ik me voor het eerst weer gelukkig en klein en afhankelijk als een jong meisje... ofschoon ik je toch ook weer zoo groen vond, zoo grasgroen als een schooljongen. En dat heerlijke toen ik zag dat je door mij, al begrijp ik niet waarom, in deze weken gewerkt hebt zooals je 't nog nooit kon. O geloof me toch, ik hèb het evengoed gedroomd dat ik voor jou noodig
| |
| |
was. Maar ik wist immers dat het toch op niets moest uitloopen omdat... (zwijgt, snikt wanhopig) dat weet je toch immers ook?
(verwonderd).
Om... Line? Hé. (streelt haar zachtjes). Arm kindje.
(afgewend).
En daarom... zocht ik afleiding in mijn oude spelletje en experimenteerde ook wat met Oskar.
(weer bitter).
Dus jij hoort ook al tot dat soort menschen die hun verdriet moeten ‘afleiden’ (opstaand, weer heftig wordend). En... en in welke rubriek heb je Oskar bij dat experiment geplaatst? Bij de... hoe zei je ook weer?... onbeduidenden? Of bij de grasgroenen? (ruw). Maak me niet wijs dat je niet doodgewoon, allerbanaalst, als de eerstbeste bakvisch smoor van 'm bent... of geweest bent... om die elegante scheiding van 'm bijvoorbeeld... als van 'n Duitsche officier of winkelbediende... of om z'n ‘mooi’ gezicht.
(onwillekeurig koket).
Oskar ìs mooi en zijn haren zìjn om verliefd op te worden, kan ik dat helpen, en... en...
(uitbarstend).
Mijn God, Olga, schaam je je niet... dat tegenover mìj...
(snibbig).
Hij is tenminste niet zoo weergaloos ijdel als jij... (koket). Hans... als ik misschien een beetje verliefd op hem was... dan was 't toch maar een héél klein beetje... heusch, geloof me toch Hans. (gewoon). Ik zal je precies zeggen wat ik voor hem voel. Hij is nog zoo jong en verwacht nog zoo veel... waarom zou ik hem dan niet dat beetje geluk geven waarin hij nu nog gelooft? Hij zal er niet lang meer aan gelooven. Ik voel zoo iets... ja, haast moederlijks voor hem. Ja Hans, heusch, ik houd van hem... als een moeder...
(proest het uit, Olga van de weeromstuit ook).
Als 'n moeder!
(beleedigd).
't Is tòch waar.
(weer ernstig, driftig).
Wááróm doe je dan... (gebaar van afkeer, bedwingt zich). Goed... ik geloof je, afgedaan. (hard, zakelijk). En nu verder. Is Oskar de eenige? Of heb je nog meer van die... moederlijke affekties... waarmee je tegelijkertijd experimenteert?
(lacht)
Die láát niet met zich experimenteeren.
Kom, wie heb je op het oogenblik nog meer op de snijtafel? Niemand?
(woest).
Lieg niet! Versta je... Wie is dan Leo Crause?
(bezint zich, angstig).
O God... (verward). Hoe weet je...
(hard).
Dat doet er niet toe... overigens spioneer ik niet... ik kan 't niet helpen dat ik zijn naam las op de enveloppen die je hier... hier in mìjn atelier, liet slingeren... Wie is Crause?
| |
| |
(beheerscht zich met alle kracht).
Och Hans, wat ben je toch onredelijk jaloersch. Die Crause... goeie God... een oud vrindje van me, nog uit de kinderkamer... 'n doodgoeie jongen, maar..,
(bitter).
Van hem houdt je dan zeker... broederlijk.
(lachend).
Wees maar niet zoo ironisch... want 't is nog waar ook. Broederlijk, ja, dat is werkelijk het beste woord voor onze verhouding... geloof je 't niet?... Wil je soms... goed... ik zal even zijn brieven halen... O Hans, dat ik je zóó moet overtuigen! (staat op).
(afwerend, bedaard, ziet haar uitvorschend aan, weemoedig).
Nee Olga... ik geloof je... ik wìl je gelooven... Maar o, als je't me gezegd had, als je me niet door je stilzwijgendheid had gedwongen om in allerlei vermoedens te wroeten...
(juichend).
Dus je gelooft me? Hans, Hans... (snel, angstig). God, hoe kon je ook denken... waarom zou ik die brieven laten zwerven als er iets achter zat... Hans, zeg toch zelf... dat voel je immers... dat zou toch onnoozel zijn geweest, niet waar? Wat... waarom zou ik je exprès... op het idee brengen...
Maar waarom sprak je nooit van die... broederlijke vriendschap?
Ja... eerlijkheid hè... en oprechtheid... daar heb je 't alweer! O, of er eén man is die zùlke eerlijkheid zou kunnen verdragen. Hans, als ik 't je gezegd had... dan was je vergaan van jalouzie... en dan. (snikt wanhopig).
Dan was ik je immers zéker kwijt geweest... ik wilde je houden zoolang als het kon...
(peinzend, als verwonderd).
Nu ben je weer zoo mooi... daarstraks waren we zoo dicht bij elkaar, en toen opeens brak het weer... ja... omdat ik klein was in mijn jalouzie... en jij in je verdediging... En nu ben je weer zoo mooi. (gaat naast haar zitten). Arme Olga, ik wil je wat zeggen... je bent vanavond zoo vreemd geweest... zoo héél erg tegenstrijdig... je denkt te spelen voor je plezier, maar... zijn er geen momenten waarin het spelen je een foltering is?
(snikkend).
O, o een foltering...
Zie ik dat dan niet, wanneer je speelt tegenover mij zooals je daareven deed... Denk je dat ik niet voelde hoe je me pijn wilde doen en dat je dat toch niet meende... dat zag ik, al begrijp ik ook niet wat je er mee voorhebt... Je wilt experimenteeren en je weet nog niet hoe'n kunst dat is... Je hebt er het recht niet toe, Olga, want je kunt het niet.
(droevig).
Niet kunnen? O Hans, ik ga 't haast ook denken... ik wòu dat ik het niet kon.
Ik zeg je: je kunt het nìet. De weemoed waarmee je je op je kunst beroemt bewijst het al. Olga, ik waarschuw je... je raakt in de war
| |
| |
met je eigen gevoelens... er komt een moment dat je niet meer weet wat waar is in je en wat valsch, dat je geen onderscheid meer kent tusschen je eigen, spontaan leven en je opgezet experiment... je kunt het niet... gelukkig Olga... je bent nog te veel echt, levend mensch... en te veel vrouw...
(met de handen voor het gelaat).
Hans... o ik wòu dat je gelijk had...
(glimlachend).
Spreekt zóó een koel, cynisch experimentator? Olga... voor een vrouw, die in het volle bewustzijn van haar hoogheid... of laagheid... en uit verachting voor de minderwaardigheid van de mannen, voor hun ijdelheid en hun belachelijke, stumperige kleinheid en grofheid, er plezier in heeft hen... uit haat, hoor je, uit verachting,... te martelen en daarom met hen speelt... spéélt... als een kat... maar niets ànders... alleen om den graad van hun erbarmelijkheid te peilen... voor zóó'n vrouw... zoo'n duivelin... zou ik nog eerbied hebben... maar zulke vrouwen zijn er niet... en jìj bent er zéker geen...
(zacht, droevig).
En daarom... veracht je me nu?
(glimlachend, legt zijn hand op haar hoofd, teer).
Verachten?... Ik heb nog nooit één mensch veracht... wie ook. Olga... je bent er mij liever om...
(verwonderd, ontroerd).
Hans!
(zacht).
Ik houd van een ziel die verward is en zoekend en ongelukkig en verdwaald en verstrikt in haar eigen leugenachtigheid. Want de kwasi sterken en zelfkenners zijn... nòg onoprechter. Olga, in jòu kiemt nog schoonheid, waarom zou ik dan niet gelooven dat ik haar eens nog zal zien bloeien?
(knielt naast hem, kust zijn handen).
Hans, Hans... als dàt waar was! Maar help me dan... kweek jìj haar dan op, help me dan toch.
(heft haar hoofd op en ziet haar in de wijdopen, angstige oogen. Peinzend).
Heb ik niet dieper in je ziel gekeken dan wie ook?... Je oogen zijn als een wilde zee, troebel van het opgewoelde slib... (streelt haar voorhoofd, glimlachend) maar 't is of ik helderziend ben... of ik diep op den bodem een parel zie, telkens bedolven, telkens weer bloot gespoeld... ik zie haar aldoor weer blinken. Olga, ìk zal haar eens aan het daglicht brengen. O, als ik je haar eens kon toonen: hìer is de parel van je ziel... hoe zou je jezelf verbazen over haar pracht.
(het hoofd in zijn hanáen verbergend).
Hans, Hans, dróóm dan van mijn parel. Geloof er aan, o geloof er aan... ik zelf kan het niet meer.
Je moet, Olga... en je zult het ook. (weemoedig). Wie zóóver zijn in hun zelfkennis als wij kunnen nooit meer geheel en al aan zichzelf vertwijfelen... die gelooven, altijd... en trots alles.
(radeloos).
Help me dan, help me dan!
| |
| |
En... nu zeg ik 't je, Olga... in dit oogenblik, nu we 't dichtst bij elkaar zijn... dat ik je liefheb... trots alles... en dat ik, wat er ook gebeurt, je altijd zal begrijpen... en zéker alles vergeven wat je ooit doet... zelfs wanneer je me bedriegt... omdat ik tòch aan je geloof... trots alles. Zal jìj dat gelooven... ook als ik misschien later, in een zwakker oogenblik alles verloochen wat ik nù zeg?
O Hans, ik heb je zoo lief... ja, ja, ik beloof het je... maar het zàl niet gebeuren, want ik heb je zoo lief. O, als je je hand zoo op mijn hoofd legt dan voel ik hoe je over mij denkt, ach... hoe je droomt dat ik zijn moest...
En hoe je zijn kùnt, als je je zelf ontdekte... maar dat komt misschien... als je wat minder experimenteert... of wat beter.
(droevig).
Maar kùn je nu nog in me gelooven? (hartstochtelijk) Hans ik heb je zoo lief, zoo lief. En ik hoor bij je... nu weet ik 't zéker... Hans, Hans... zal je me nooit loslaten? Jij bent het, de eenige dien ik zocht... de eerste dien ik liefheb, heelemaal... kàn je 't nog gelooven? Ik wou dat ik het je bewijzen kon (zich bezinnend, wanhopend). Nee, nee, ik mag niet... ik wìl niet, ik wil niet...
Je kunt het me bewijzen door....
(snel, in een laatste poging om hem af te stooten).
O Hans... dat is heerlijk... dus... je wilt er met me vandoor?
(ruw).
Ik?... denk er niet aan... en Line dan?... Wat mankeert je... (haar aanziend, zachter). Dat meende je weer niet.
(dof).
Ik wist het... ik wist het (zacht, snikkend, smeekend). Hans, Hans, laat me gaan... laat me los van je... ik kàn niet meer vrijwillig...
(haar tot zich trekkend).
Olga, Olga!
(zich aan hem vastklemmend).
Nu heb ik het... Nu heb ik het.
| |
Vierde bedrijf.
Een week later.
(Tooneel als in vorig bedrijf. Middag. Bij opgaan van het scherm is er niemand. Er wordt geklopt, de deur gaat open).
(achter de deur).
Hier binnen?
Alstublief meneer... laa'k éve kijke of meneer soms... (treedt binnen, verwonderd) o guns, meneer ister niet.
(binnentredend).
Zou meneer gauw komen?
(schouderophalend).
Kang'k nie zegge... da's net oftie lang uitblijf of niet. (zich bedenkend). Ik zag ze daarnet voorbijkome... na de tuin, meneer met de juffrouw... 'k zals kijke of ze ook boontjes plukke benne (opeens beleefd) gaat u zitte zoolang... ja, dan zelle ze wel dalijk terug weze.... (af).
| |
| |
Schon gut! zal wel even wachten. (alleen, wandelt wat rond)... Boontjes plukken? Met de juffrouw? Wie is de juffrouw, de mèvrouw of...? Hoogst gemoedelijk hier, net als ze schrijft... Overigens een gevaarlijk milieu voor haar. (bekijkt een schets, verwonderd). Hein! dat lijkt me nog niet zoo kwaad... Ben nieuwsgierig naar hem. Ze schrijft verdacht weinig over 'm en lang niet grappig genòeg. En dat ze me nu met alle geweld hier vandaan wil houden. (komt bij den ezel en ziet het portret). Ach zoo! Daar zal je 't hebben... sacré nom! (staat zwijgend, met opgetrokken wenkbrauwen voor het portret, fluit zachtjes). Kolosal! da's werk, alle Achtung! (kijkt nog even, draait op zijn hakken om en springt met een elegant pasje verder, met de vingers knippend) Oh-lala! Nu op m'n quivive zijn. Met hèm is 't natuurlijk mis... maar met haar... das ist die Frage!... (kreget). Waarom moet ik nu sinds een dag of wat per se wegblijven, terwijl ze me daarvóór soebat om te komen? (goedkeurend knikkend voor een schilderij). Die rust... die vredige, landelijke rust, die ‘gewijde stilte der natuur’ waar ze 't over heeft en die... hm, excuseer, die gevoelsbezinking’ die ze hier ondergaat... die... excuseer, ‘schoone zelfinkeer’... der Deibel ooch!... da's lak! Kwam me direct al verdacht voor... Nà, goed dat ik er ben... daar komt-ie... (gaat haastig op den keukenstoel bij het tafeltje zitten, als Hans binnenkomt treedt hij hem hoffelijk tegemoet). Meneer Balder?
(schrikt even maar beheerscht zich onmiddellijk).
Ah... hoogst aangenaam, meneer Crause, gaat u zitten (loopt naar het podium en haalt den kruispoot). Neemt u dezen stoel, die is niet zoo erg mank. (plaatst hem schuin tegenover den divan, waarop hij zelf plaats neemt).
Dank u. (zij zien elkaar onderzoekend aan). U zult misschien een beetje verwonderd zijn...
... dat ik zoo zonder belet te vragen bij u kom aanzetten, niet waar...
O volstrekt niet, meneer Crause...
U is heel vriendelijk, maar... (zij zien elkander weer kritisch aan) maar 't mòet u verwonderen dat...
't Verwondert mij alleen maar dat...
Natuurlijk, natuurlijk dat begrijp ik...
U komt toch hier in 't dorp zeker geen concert geven?
(haastig, dankbaar).
Mais non, mais non! Vooreerst geen concerten... asjeblíeft geen concerten. Ik kom me juist eens wat restaureeren van al dat gereis en gesjouw. Ik wou eens een tijdje rustig buiten zijn, heelemaal buiten en dacht er nu over hier in de buurt voor een paar weekjes neer te strijken. Ik voel me wat afgewerkt en...
| |
| |
O... rùstig zult u het hier hebben. Ik geloof dat deze streek uiterst geschikt is voor een rustkuur. Overigens kan de dorpsdoctor u beter consult geven dan ik... waarschijnlijk zocht u hèm, mijn neef, dòkter Balder en heeft men u naar 't verkeerde adres gestuurd.
(lachend).
Nee, nee, ik ben heelemaal terecht... dáárvoor kwam ik niet bij u. Maar... e... ik ontmoette laatst bij de familie van Tricht een huisvriend van u, doctor van Berlevoort, en die was 't die me aanraadde, of liever die zoo 't idee bij me deed opkomen, hierheen te gaan en dan ook eens met u kennis te maken.
Ah zoo... wel, dan is uw bezoek mij dubbel aangenaam...
U was, zei-d-ie, zoo op de hoogte van alles... van de streek, de menschen... enne... dat is heel wat waard. Ik wou bij boeren... echte boeren.
Dat zal ook wel moeten... pensions zijn hier nog niet.
Zoo... Maar... niet àl te vies... en daarom meende ik, zoudt u me misschien aan een goed adres kunnen helpen...
O natuurlijk... met het meeste genoegen. Maar daar moet ik eens even over denken. Begint u met een paar dagen bij ons te logeeren, dan kunnen we meer op ons gemak iets zoeken dat u bevalt...
(licht verwonderd, achterdochtig).
O... u is héél vriendelijk... maar... ik ben bang dat... uw vrouw...
Minder vriendelijk is? Nee, dan vergist u zich...
Ja maar, 't kon allicht ongelegen komen... opeens een wildvreemde gast...
Volstrekt niet. U zult het misschien wat primitief hebben, maar licht beter dan bij een boer en daarom durf ik u mijn gastvrijheid wel aanbieden. We kunnen toch ook moeilijk van avond nog op stap?
(weifelend).
Nu... dan graag, heel graag... als u zéker weet dat het mevrouw niet derangeert...
Niet in 't minst... u derangeert niets of niemand. We hebben twee logeerkamers, waarvan de een nog vrij is. - Op de andere logeert een jonge dame... die u waarschijnlijk... tenminste ik hoop het... ook niet derangeeren zal, een juffrouw...
(half overtuigd dat er niets tusschen Hans en Olga is, maar voelend dat hij niet achteraf zijn komst als toevallig kan voorstellen).
Olga Murray... juist... ik weet het... en...
(kwasi verbaasd).
U weet dat Olga hier logeert?... Kent u haar soms? (joviaal). Wel, dàt is aardig... wat 'n toeval... zoo zoo, kènt u haar...
't Is niet zoo'n héél erg toeval...
(als zich bezinnend).
O natuurlijk, u hebt van van Berlevoort van haar gehoord... ja, ja...
| |
| |
(haastig).
Zeker... van Dr. van Berlevoort... en ook...
Zij zal dadelijk hierkomen, ik schilder haar portret, weet u; zoo in den namiddag komt ze dikwijls nog 'n half uurtje poseeren. (als Leo vragend op den ezel wijst). O zeker, als u 't zien wilt... 't is nog niet heelemaal af... Hadt u 't nog niet zien staan?
(voor het portret).
Neen... heb er niet op gelet toen ik binnenkwam. Ah... uitstekend... frappant... ja, dat is Olga... auf's Haar!
(alsof hij 't niet had gehoord, ziel op zijn horloge).
Iedere minuut kan ze komen... dan kunt u meteen kennis maken... mijn vrouw zal ik maar niet storen, die ziet u later wel aan de thee.
(onrustig, bevreesd voor een figuur bij de onverwachte ontmoeting).
O... anders... kennismaking is niet meer noodig... ik kèn Olga... héél goed zelfs... ik heb haar herhaaldelijk bij de van Trichts ontmoet.
Nu, des te beter... ze zal wel verrast zijn dan u zoo opeens te zien.
(geheel overtuigd van de ongerijmdheid aan zijn vermoeden).
Ik hoop het... en ik verwacht het... Meneer Balder... hm... ik wil open kaart met u spelen... 't Is niet zonder bijbedoeling dat ik den raad van Dr. van Berlevoort opvolg... eerlijk gezegd is die heele rustkuur van me maar een voorwendsel... Laat ik u ronduit bekennen, mijn doel is Olga... Toen ik wist dat zij hier was... óók voor een rustkuur, schrijft ze me...
(joviaal lachend, met knipoogje).
Ah... schrééf ze u dat!
(voelend dat hij zich versprak en nu moet door gaan).
Ja, dat schrééf ze... toen kreeg ik opeens behoefte aan míjn rustkuur... voilá tout... u begrijpt me... enfin, de zaak is, dat we heimelijk verloofd zijn...
(wil opspringen, woest).
Ah!... (ploft weer neer).
(verbaasd, verschrikt).
Wat hebt u... wat hebt u?
(beheerscht).
Niets... niets... er vloog me een insekt in 't oog... (wrijft zich het oog). Zoo... die vervloekte beesten... enfin... 't is zomer... al in orde... Wel, ik moet u zeggen... dat verrast me... niet zoo heel erg... ik vermoedde wel zoo iets... hè... (knipt nog even met het linkeroog) nee... 't Is er uit... maar... en... u neemt me niet kwalijk dat ik nu nieuwsgierig word... is dat allang zoo?
Al sinds een paar jaar... En daarom, meneer Balder, hoef ik u niet te zeggen hoe blij ik ben met de manier waarop u mij ontvangt. Ik hóópte door hier in het dorp te gaan zitten, zoo nu en dan met haar in contakt te kunnen komen... maar uw vriendelijkheid maakt mij zoo vrijpostig u maar gelijk te verzoeken ons als goed en wel verloofd te betrachten en toe te staan dat we elkaar méér zien dan anders mogelijk zou zijn... überhaupt zou ik u willen vragen om ons wat vrij te laten...
Wat 'n woorden, meneer Crause. Natuurlijk... dat spreekt toch
| |
| |
van zelf. U komt wanneer u maar wilt... en jelui bent, wat òns betreft heelemaal vrij... Kom, kom, Olga verloofd!... Waarom zegt u dat nu pas?... (ironisch) een beetje diplomatie hè, de kat uit den boom kijken... ja, de Balders, de àndere Balders, hebben nog al den naam van een beetje... ouderwetsch te zijn in die dingen... bij die zoudt u na zoo'n bekentenis hier niet kunnen logeeren hè.. wàt zal die Olga blij zijn. Ze weet er dus niets van dat u komen zoudt?
Niets... (opstaand). Kan ik haar misschien... ergens verrassen... in den tuin of...?
Nee, nee... ik weet in 't geheel niet waar ze is... maar ze moet ieder oogenblik komen... wacht, daar hoor ik haar al... nee, blijft ù daar... ik zal haar wel op den schok voorbereiden... (aan de deur, spreekt naar het voorportaaltje, met tegenhoudend gebaar, vaderlijk). Olga, kind... een kleine verrassing voor je... niet schrikken hoor... wat denk je dat er is?... Nou, raadt eens?
(buiten de deur).
Maar lieve Hans, hoe kan ik dat nou? Laat me's gauw binnen!
(tegenhoudend).
Nee, éérst raden. Wie zou je nu het liefste vinden in mijn atelier?
(onrustig).
Maar Hans... wat 'n vraag... Wat heb je... je bent zoo bleek... je kijkt me zoo vreemd aan...
Een verrassing... kindje.
Hans, toe... zeg 't... laat me gauw binnen... d'r is iets gebeurd...
Een verrassing... haha...
(angstig).
Je bent... dronken... geloof ik... Hans!
(lachend).
Kom... kom dan... maar binnen.
(treedt binnen, ziet Leo, slaakt een kreet, ziet dan onzeker rond, wil zich goedhouden, joviaal hartelijk).
Wèl Leo! dat is heel aardig van je, zoo eens aan te komen... hoe wist je dat ik... (zich bezinnend) , o ja dat is waar, ik schreef je geloof ik... (verward, stamelt) dat vind ik heel aardig.
(zich de handen wrijvend).
Nou? Wat zei ik? Is dat een verrassing of niet? Zoo opeens je... verloofde voor je te zien staan... (tot Leo). Ze is heelemaal in de war. (vaderlijk met vinger dreigend). Kindje, kindje, waarom heb je me dat niet eerder gezegd?
(smeekend).
Hans!... (onzeker). Wat doe je toch?... Mijn verloofde... wie zegt... wat beteekent dat. (ziet Leo aan, die bevestigend knipoogt) .... O.
Kom, kom, doe maar niet zoo bevangen... geneer je niet. Meneer Crause is pas gekomen en heeft me alles verteld... We hebben hier even op je gewacht omdat ik niet wist waar je was, maar je begrijpt Olga... (scherp) ik laat je heelemaal vrij...
| |
| |
(wil hem in de rede vallen).
Hans!
Dat wil zeggen, je hoeft vandaag niet te poseeren... wat denk je wel van me... wacht... als je éven nog zoo wilt blijven staan... (ziet haar lang aan terwijl ze angstig, hulpeloos rondziet en Leo hen beiden onzeker opneemt) ... zóó, in zoo'n houding heb ik je niet dikwijls gezien, éven maar... dank je... (hard) ik heb genoeg van je... (hartelijk) Gaan jelui nu maar gauw wat wandelen... dan vinden we elkaar weer bij de thee, niet waar... over een klein uurtje... als jelui níet komt is 't óók goed, hoor... net zooals 't jelui uitkomt...
(onzeker).
Ja... Olga... misschien...
(komt haastig, zonder kloppen binnen, geagiteerd).
Meneer, meneer... of u's dadelijk binnen kwam... bij mevrouw...
(kalm).
Wat is er dan, Marretje?
Ze benne d'r van 't Gas... om de meter weg te halen... en as u niet direk betaalt zitte me van avond in 't pikkedonker, zeit mevrouw.
(tot Leo).
Een... misverstand... ik moet even tusschen beiden komen... maar dan... als jelui nog een oogenblikje hier blijft kan ik meteen mijn vrouw waarschuwen en (tot Olga) met je aanstaande laten kennis maken... 't zal voor Line ook een heele verrassing zijn... (snel af zonder antwoord af te wachten).
(hem onzeker naziend).
Nou... dat is... 'k vergis me tòch... sacré nom! (schudt het hoofd) is nooit in orde dàt!
(treedt heftig op hem toe)
Leo! Wáárom kom je hier? En ik had je zóó gezegd... (bezint zich).
(kalm).
Ja eben? Waar zie je me voor aan? Zoo'n beslist verbod... van jou tenminste... vat ik natuurlijk op als een invitatie en wel een zeer dringende.
(onzeker).
Ja, hoor eens... heb je werkelijk niet gewild dat ik kwam... heusch niet? Heb ik me dan zóó vergist in m'n spitsvondige uitleggingen van je raadselachtige ontboezemingen? Dan... dan snap ik er niets meer van. Of eigenlijk, dan begin ik àlles te snappen. (fluit: Wiener Blut!)
Hoe kon je zeggen dat we... hoe dorst je je uit te geven voor mijn verloofde! Hoe kwam 't in godsnaam in je op!
Dat zal ik je vertellen, chèrie. (treedt hoffelijk op haar toe). Hè, ik heb je nog niet eens behoorlijk begroet door die consternatie... hoe deden we dat ook weer vroeger. (buigt hoffelijk, zij reikt hem pruilend de hand die hij overdreven eerbiedig kust). Wie macht's die kleine Comtesse?... (gewoon). Olga, was je dat heusch zóó onaangenaam? Ik wou alleen maar eens zien welken indruk de voorstelling van een zoo ongelooflijke en
| |
| |
alleronwaarschijnlijkste verhouding tusschen ons op jou zou maken... (lacht) nee, werkelijk... zonder gekheid, ik zei het alleen omdat die... die sinjeur 't me eigenlijk in den mond gaf... omdat ik niet kon vermoeden dat hij... (proest het uit). Oh-lalá, Olga, wat ben jij d'r toch eentje!...
't Is... afschuwelijk... ik ben heel boos...
Kom, begrijp me nu eens... ik wou je niet plagen, volstrekt niet. Maar ik dacht dat het juist de beste introduktie voor me was. Ik had geen blasse Ahnung er van dat die sukkel er óók al ingeloopen was...
Waarachtig niet... dan had ik natuurlijk mijn mond gehouden. Maar nù meende ik... hm, een getrouwd man, een gezeten gezin, een respektabele familie enz.... enfin, ik dacht dat ik niet bij je zou kunnen komen zonder soort van... legitimatie... zoo iets van... eigendomsrechten zal ik maar zeggen en daarom (plechtig) sprak ik dat woord uit, dat woord dat nooit nog over mijn lippen is gekomen en er, dat zweer ik, ook nooit meer over komen zal... ‘verloofde’. Ik wou dat ik ‘aanstaande’ of nog liever ‘galant’ gezegd had... dat klinkt nòg dwazer. (met hand op het hart). Olga, chèrie, vergeef me als ik je beleedigd heb door de vooronderstelling dat je verloofd zoudt kùnnen zijn. (nuchter). Je bent zenuwachtig kindje.
(dringend).
Leo... hoor... we moeten weg... weg... direkt! Ga mee... ik kan hier niet blijven... geen oogenblik. Je hebt me gecompromitteerd op de ergste manier.
(kwasi verbaasd).
Ik jou gecompro... pah... not a bit! Das giebt's nicht. En dan zou het toch bovendien aan mìj zijn om 'm te smeren.
Nee, nee, nee... Ga mee, dadelijk... tenminste 't atelier uit... ik ben zoo bang dat... Leo!
(gemoedelijk).
Na-nû! wat zal dan dàt weer? Jij kleine heks, altijd van die avontuurlijke overijldhedens! Vluchten, vluchten? Wie zal nu gelijk vluchten! Kann mich beherrschen! En ik heb nota bene nog wel een invitatie aangenomen om te blijven logeeren.
(uiterst verbaasd).
Heeft... híj... je... geïnviteerd om...?
(kalm).
Dat heeft-ie. Is dat zoo gek? Een charmante kerel leek hij me, al was zijn manier van doen een béétje suspekt... maar enfin, ik ben er in gevlogen en ik logeer dus hier, Olga... (gelaten, plechtig) in het hol van den leeuw. Daar is niets aan te veranderen; als man van eer kan ik je op het óógenblik niet schaken... onmogelijk. Morgen, dan is 't wat anders... dan ben ik tot je beschikking, met alle liefde, letterlijk... en figuurlijk.
| |
| |
(een beetje ongerust).
Zeg eens, wat hèb je toch... is 't zóó erg... dat zou ik aan hem heusch niet gezegd hebben... (lachend). Hij zal me toch niet kelen van nacht... en jou d'r bij? (trekt haar naar zich toe). Kom, wees nou eens vernuftig.
(afwerend).
Nee, nee... raak me niet aan!
Wat is dat nou?... Ben je soms bang dat dat aan het enfin seul van morgen afbreuk zal doen?... Nee, kom nou... (lacht). Raak me niet aan!... En dat vraagt me net 'n oogenblik geleden om d'r te schaken! (trekt Olga tot zich). Och wat ben je toch 'n aanbiddelijke bakvisch... Kom nou... Olga...
(zich zwak verzettend, angstig).
Nu niet... nu niet... morgen...
(streelt haar).
Olga... ik herken je niet... waarachtig niet... Is dit nu niet een hoogst gezellig avontuur? Is het je niet romantisch genoeg? Zal ik het wat gecompliceerder maken? Moet ik eerst probeeren of ik niet soms óók nog zijn vrouw kan schaken?
(angstig, verward).
Nee Leo... spreek zóó niet... ik ben een beetje vreemd... dat voel ik wel... (zwak glimlachend) misschien doordat jij zoo opeens komt... uit... blijdschap, Leo...
(goedig troostend).
Ja, ja uit blijdschap... nou, dan is 't goed hoor...
En... en ook... omdat je me in zoo'n afschuwelijke positie gebracht hebt... begrijp je?... Maar (hoofd aan zijn borst leggend) ik zal het uithouden... om jouwentwil... tot morgen. Maar je moet me beloven dat we dàn ook weg gaan... zal je?... Toe, Leo... belóóf het... we mòeten weg!...
(kalm, vriendelijk, sussend).
Zeker, chérie... zeker... met alle plezier... god, waar wil je naar toe...? ik ben voor alles te vinden... al wou je een... rustkuur gaan doen in Tibet. Maar denk er aan dat ik de 27ste in Stokholm speel.
Afgesproken... uitstekend... naar Ostende. Tevreden?... Nou wat krijg ik?
(kust hem).
Nù ben je weer lief... (lacht luid). O Leo, 't is zoo'n paskwil! (lacht zenuwachtig).
Wie en wat is een paskwil?
(gemoedelijk).
Ja, ja, dat zal wel... geloof 't graag, tòch goed dat ik kwam?
(smartelijk).
Goed?... goed?... o God! (kwasi pruilend). Een beetje... maar (ernstig, haast smeekend) beloof me ook dat je hèm zult sparen...
Maar zelf verstandelijk! Mijn gastheer? En dan... zóó'n come-
| |
| |
diant!... daar heb ik veel te veel respekt voor... die laat ik geen figuur slaan. Wees er maar zeker van dat hij 't zich aantrekt... ik heb médelijden met hem... als jij 't niet was trok ik me terug... beslist... daar ben ik edelmoedig genoeg voor... maar jíj bent 't nou eenmaal... en daarom gaan we naar Ostende. Denk je dat ik me niet verplaatsen kan... met mijn fantasie dan natuurlijk... in den gemoedstoestand van een sentimenteelen schilder wiens ideaal doorbrandt met een halven Zigeuner als ik? 't Moet gewoon afschuwelijk zijn... Na ja... zoo gaat het...
Niet zoo spreken over hem, Leo... ik smeek 't je. Ik wil immers met je mee... ik heb gehoopt dat je komen zoudt... daarom verbood ik het je ook... dat is allemaal waar, maar je moet niet zóó over hem spreken.
God, daar is niets deklineerends in. Ik beloof je dat ik niet zal laten merken dat ik hem in de gaten heb. Nu goed? (kust haar en neemt haar welgevallig op). Olga, Olga... ben jij toch een nette kever! Herrgottnochmal! (koket dreigend). Olga, Olga... ik geloof dat je héélwat aan me hebt goed te maken... enfin, Ostende, Ostende!
(spijtig).
Ik goedmaken aan jou? Jij zeker níet aan míj? (raakt aan zijn dasspeld met groote parel, heftig). Leo! wat is dat?... Die is níet van mij. Waarom draag je de míjne niet?
(sussend).
Kindlief, ik heb er wel dertig... dan kan ik toch niet iederen dag dezelfde dragen!
(haalt zijn zakdoekje uit, verrukt).
O, maar dat is míjn doekje... Leo! (weer heftig). Maar van wíe is die armband?
(sussend).
sst... sst... Kijk liever eens naar die ketting... die is immers wèl van jou... mijn mooiste, dierbaarste trophée! Die draag ik àltijd!...
(driftig).
Die ketting is níet van mij!...!
(kalm, gelaten).
O pardon, ik dacht het...
(hevig jaloersch).
Leo... van wíe zijn al die... prullen? En die das... dat monster... die staat je heelemaal niet... van mij heb je véél mooiere...
(ontwijkend).
Mon dieu... allàng vergeten, liefje.
(spijtig).
O Leo... hoe zal je al dien tijd geleefd hebben... daar in Parijs en in Dresden... en Weenen.
(koket, kwasi geheimzinnig).
O... wüst, wüst... dat geloof me maar!
(pruilend).
Hoeveel vriendinnetjes heb je er versleten?
(plagend).
Heaps mij dear! Kan 't niet meer zeggen, met den besten wil niet. Maar (kwasi ernstig) , alléén... om me te verzetten hoor... Auf Ehre! En als je me dat kwalijk neemt, Olga, dan zal ik jòu eens onder kruisverhoor nemen en je laten bekennen hoe jíj in dien tusschentijd je Sehnsucht voor den mal hebt gehouden... zal ik?
| |
| |
(weifelend).
Goed Leo... ik zal niet vragen... waartoe ook...
Schwam drüber dan; maar we zijn dan nù toch weer voor elkaar? alleen voor elkaar?
(angstig).
Ja, ja Leo... in Ostende.
(hoofdschuddend).
Je bent werkelijk niet... de zelfde Olga...
(aan zijn borst).
Ik zal lief voor je zijn... heusch... (wil zich opwinden). Ik... ik heb zoo naar je verlangd, Leo...
(streelt haar, verteederd).
En ìk dan eerst!
(angstig).
Leo... jíj begrijpt me immers?
(goedig troostend).
Dòch, doch... en jíj begrijpt míj... Ach Olga, wij tweeën stemmen toch maar zoo roerend tesamen!... En daarom zullen we dan ook maar eens níet trouwen, hè.
(half lachend).
Ja... da's de oude afspraak. (snikkend). Maar je houdt toch van me... en ik... ik óók van jou (zich zelf verdedigend) anders zou ik je toch immers niet vragen om... o God Leo, wees lief voor me... en heb geduld... ik ben zoo ongelukkig.
(ongerust).
Wat ben je overspannen, kindje. Ben ik nu ooit nìet lief voor je geweest? Ben ik niet als een vader, een oom, een broer en een amant in einem? Ben ik niet bereid om dit heele intermezzo te vergeten? (teer). Heusch Olga, als 't je pijn doet zal ik er geen woord ooit meer over spreken... ik weet dergelijke dingen te respekteeren.
Ik wil van je houden zooveel als... ik kàn... hoor je 't, zooveel als ik kàn...
Best... accoord... dat was toch al lang uitgemaakt... was ook al oude afspraak... van mijn kant ook... zooveel als ik kàn... wie kan d'r nou meer dan-ie kan?
Leo... wéét je nog... als je speelde? 't presto uit de Waldsteinsonate? En ik naast je zat? Zoomaar plat op den grond... omdat ik niet dòrst te staan naast jou... O, ik hóór het nòg... die jubelende blijheid. En toen... toen hief je me op en ik lag voor het eerst in je armen... en noemde je voor het eerst mijn meester, mijn God... En toen wisten we dat we elkaar liefhadden...
(vrij koel).
Ja, ja... je bent nog even dweepsch als toen, merk ik. Ik herinner me dat zoo niet meer. Als je zoo'n situatie ook zoo dikwijls... hm... (zwijgt).
(zacht verwijtend).
O Leo... hoe leelijk me zoo te plagen...
Ja kindje (kust haar) 't was ook maar een grapje, hoor... ik weet het nog bèst. Maar weet je hoe ik jou altijd het liefste zag? Wat mijn duurste herinnering is aan jou? Kom je weet het wel... denk eens goed. (maakt een paar danspassen, walst even, fluit weer ‘Wiener Blut’). En weet je nog wat altijd mijn liefste dans was? Jawel, jawel, je wou het mij nooit toegeven, maar jouw liefste dans is het toch ook, je bent er voor
| |
| |
geschapen. Kom, die wonderbare ontmoeting, die welgeslaagde mesailliance van hoogste gratie en plompste barbaarschheid. (verleidelijk, grijpt Olga's hand). Kom, Olga, kom, éven een cakewalk. (Ondertusschen treden Hans en Oskar binnen en zien juist dat Olga zich tegenstribbelend losmaakt).
(doet eerst driftig een paar stappen vooruit, aarzelt dan).
Hé!
Geneer jelui niet. Olga stuift instinktmatig een eindje weg). Ja, dat ziet er een beetje uit naar een betrapping. Meneer Crause, mijn vrouw kon op het oogenblik onmogelijk meekomen, huiselijke beslommeringen; daarom heb ik mijn zwager maar vast meegebracht... is toch ook een halve huisgenoot... mag ik jelui even voorstellen... (tot Oskar). Meneer Leo Crause... de aanstaande van Olga.
(stug, ingehouden driftig).
Wat ben je geestig van middag... (beheerscht zich, kwasi droogkomiek). Mag ik de voorstelling overnemen? Ik heet Oskar Heyl... ik ben de grootvader van juffrouw Murray... en heeft Hans zich wel behoorlijk voorgesteld, dat vergeet-ie altijd... (tot Leo). Meneer Hans Balder... haar màn.
(buigt even).
Hoogst aangenaam u te ontmoeten. Maar ik wou graag dat u meer geloof sloeg aan mijn kwaliteit van aanstaande van juffrouw Murray dan ìk aan uw kwaliteit van haar grootvader of aan meneer Balder's echtgenootschap. Er ontbreekt nog maar aan dat u mij straks het meisje dat mij open deed voorstelt als haar tante...
(zenuwachtig komiek).
Wel... dà's héél kurieus... u moet weten... dat meisje ís haar tante.
(geirriteerd).
Meneer Heyl, ik hoop later uw genre van geestigheid beter te leeren waardeeren... op het oogenblik moet ik u eerlijk zeggen, doe ik dat niet... Olga, zouden we nu niet liever...
(driftig).
Mìjn genre van geestigheid, meneer, is úw genre van geestigheid... ìk ben niet geestig... ú bent geestig meneer... U permitteert zich grapjes tegen mij die u heelemaal niet kent, van een bijzonder kinderachtig allooi... en wat erger is... in het bijzijn godbetert van mijn aanstaande. Als u het weten wilt... juffrouw Murray... die dáár staat en die u meent zoo familiaar te kunnen aanspreken, is míjn aanstaande en ik duld niet dat... (onzeker). Ik begrijp niet Hans dat jìj mij... en Olga bloot stelt aan dergelijke beleedigingen... Olga is mìjn aanstaande zeg ik en...
(uiterst verbaasd).
Wàt zeg je?
(driftig).
Dat wist je héél goed!... Zóó'n sul ben je goddome óók niet... Enfin... ik vind 't een flauwe mop... (tot Olga). Ga mee, Olga... (treedt op haar toe). Kom!
(treedt hem in den weg, droog).
Ik moet u verzoeken, meneer Heyl,
| |
| |
míjn... hoort u goed... míjn aanstaande wat minder familiair te behandelen...
(driftig).
Meneer Crause, ik ben een uitstekend bokser! denkt u daaraan.
(kalm).
Aangenaam. Dan zijn we zoo half en half collega's. Ik ben namelijk pianist.
(buiten zich zelf).
Meneer... ik laat de keus aan u... ik ben meester op alle wapenen!
Ik wensch u geluk met dat universeele meesterschap... ik heb mij altijd bepaald tot één enkel wapen... maar dat hanteer ik dan ook, al zeg ik 't zelf, zoo leidlich, (met knipoogje tegen Olga) ... de pijl en boog. Niet waar Olga?
Als u dus géén wapen hebt... is het mij onmogelijk u uit te dagen... maar u zult dan toch moeten goedvinden dat ik u gewoonweg hier de deur uit kieper. (Tot Olga, die strak geobserveerd door Hans, nu en dan, kwasi geamuseerd, krampachtig lacht). Ik begrijp niet, Olga, dat jìj deze comedie aardig schijnt te vinden. Ken je die meneer soms?... Enfin, misschien ben jij al aan zijn manier van optreden gewend... anders begrijp ik niet hoe je daarstraks kon dulden... mìj is 't nog een beetje vreemd... (smeekend). Olga!... (opeens woedend). Wat is er? Wie is die kerel.. spreek op... (dreigend). Olga... wàt heb je met hem uit te staan? (treedt op haar toe). Zeg op!
(begrijpt de situatie, treedt hem weer in den weg, nu ernstig).
Meneer Heyl... doe geen dwaasheden...
(werpt hem op zij, komt vlak bij Olga, die even een gebaar maakt van te willen ontwijken, maar dan onbewegelijk blijft staan en hem strak aanziet).
Olga!
(hem steeds aanziend, smeekend).
Oskar... wees bedaard... ik zal je uitleggen... straks... toe... als je kalm bent...
(ontwapend, hulpeloos, smeekend, stamelend).
Olga... Olga! (ziet onzeker rond... tot hij Leo's blik ontmoet en weer in drift raakt). U zult nu wel eens eindelijk willen zeggen wat dit allemaal beteekent...
(kalm, schudt het hoofd).
Nee... mij dunkt het geval is zoo tamelijk klaar. Daar valt niets meer te er... erläu... nà! op te helderen. (zij nemen elkaar een poosje zwijgend op).
(ironisch).
Ja, de kwestie is duidelijk... maar, heeren, we zijn geen herten in een oerwoud en gevochten wordt hier niet... maar als jelui soms een onpartijdig arbiter gebruiken kunt... ik ben ter beschikking... tenzij de ree zelf wil kiezen... (tot Olga, hard). Of wil je liever... lóten?... (zacht) ík loot alvast niet mee.
(zenuwachtig lachend, handen voor het gezicht, hulpeloos).
O, o!... wat doen jelui gek... wat doen jelui toch gek...!
| |
| |
(weer dringend, smeekend).
Olga... zèg dan ook...
(opeens kwasi driftig, wil meester der situatie worden).
Laat me met rust! Nu niet, Oskar... Wat hoef ik me te verantwoorden? Voor wie? Zijn jelui mal? Wat gaat 't iemand aan wat er tusschen mij en Leo... en wie ook is?... Wat verbeeldt jelui je wel... Dat je allemaal een monopolie hebt op een vrouw... Ik doe wat ik wil... maar met jelui mannen is ook niets, niets, niets te beginnen... Idioten zijn jelui...
(kalm, gelaten glimlachend).
Recht zoo, dat zìjn we. (vragend tot Oskar). En?... Wat zegt de dritter im Bunde? (hij ziet Oskar's ontdaanheid; medelijdend). Olga... Olga... wat heb je weer aangesticht?... Heb je alwéér een mensch zoover gebracht dat-ie zich niet eens meer con animo een idioot kan noemen? (verwijtend). Olga... je hebt toch per slot van rekening met mènschen te doen... En alle menschen zijn niet zoo als ik of... meneer Balder... (Olga begint zacht te snikken). Ja... dat helpt noù niet meer. (hij nadert Oskar die wezenloos Olga aanstaart en klopt hem op den schouder). Meneer Heyl, 't spijt me als ik u daarstraks onwillekeurig pijn heb gedaan... ik kon niet weten dat Olga úw verloofde is, want, auf Ehre, ze was de mìjne.
(lacht zenuwachtig, zijn woede is gebroken).
O... niets... niets... geen excuses... (werktuigelijk). Ik kon niet weten dat Olga úw verloofde is... want ze was de mìjne... ja waarachtig... (poogt te lachen maar kan zich niet goed houden, snikt plotseling en holt het atelier uit).
(spottend tot Olga, die nog steeds snikt).
Je bent me óók 'n... experimentator!
(bedwingt zich, onrustig).
Waar is hij heen?... Hij zal toch niet...?
(nuchter).
Nee... op zóó'n romantisch slot hoef je niet te hopen... zelfs daarvoor is hij niet meer grasgroen en nog niet idioot genoeg...
(na een pijnlijke stilte).
Meneer Balder... het spijt me oprecht dat mijn komst hier de aanleiding geweest is tot... tot zulk een (glimlacht) tragisch... min of meer tragisch konflikt...
(glimlachend).
Ja... min of meer... voor de een min en voor de ander meer... Het spijt míj... voor Oskar... de arme jongen schijnt zich in het hoofd gezet te hebben... ik begrijp niet waardoor... dat... jelui begrijpt dat ik er niet het flauwste vermoeden van had?... dat Olga méér om hem gaf dan... nu achteraf blijkt... Enfin... 't is pijnlijk... voor hèm... aan Olga ligt het natuurlijk niet. - Maar laat ik jelui nu niet langer ophouden... je zult na dit incident dubbel behoefte hebben elkaar eens ongestoord te spreken... nietwaar. Ik zal dan Oskar eens opsnorren en tot bedaren brengen...
Nee Hans! (heftig). Ik wil eerst met jou...
| |
| |
Wat? Een cake-wake dansen? Of... (kwasi afwerend) of wou je toch poseeren? Nee hoor, vandaag heb je vakantie... (klopt haar op den schouder) kom, kom... je bent wat overstuur... (tot Leo) vrouwen... als Olga... kunnen zich toch ook nooit goed houden... 't was ook hoogst onaangenaam voor je, Olga... en voor je aanstaande ook... maar des te meer reden heb je nu om eens kalm met hem te praten...
(heftig).
Ik wìl niet poseeren of... ik wil je spréken!... Leo, laat ons alleen... ga Oskar zoeken!
(nadenkend).
Ja, dat is 't beste (knikt haar glimlachend toe) wij krijgen nog tijd genoeg om kalm te praten... en te lachen ook... arme Oskar. (af.)
(eerst nog verontwaardigd).
Hans!... Hoe durf je... hoe kan je me... (ziende hoe Hans als gebroken op den divan zit, nadert hem schuchter, gaat naast hem zitten, zacht). Hans... kun je me vergeven... ik...
(opstaand, staat voor haar met gekruiste armen).
Ik luister... je wou spreken... spreek op dan... ik ben nieuwsgierig hoe je 't... afspeelt.
(zacht, verward, zoekend).
Ik kon 't niet helpen... ik moest het je wel verbergen. Ik heb tóen de waarheid niet gezegd, omdat ik zoo bang was... zoo zielsbang dat ik... (zwijgt radeloos).
(dof).
Jíj bang? Waarvoor?
Dat... dat ik je zou verliezen. En 't was ook immers de waarheid niet meer... na dat oogenblik... alles met hun was voorbij, voorgoed. Als hij maar niet gekomen was, zonder dat ik 't wist... had je niets geweten en...
(hard, ongeloovig).
En waarom bleef je óók nog met Oskar... flirten? Gìsteren nog heb ik 't gezien hoe jullie... bah.
Hans, ik... dorst nog niet... ik had zoo'n innig medelijden met hem... je hebt gezien daarnet hoe hij zich dìt aantrok...
Ja, als een kind dat van zijn ‘moeder’ wordt afgescheurd. (lacht). En dat om die ‘broederlijke’ grapjes van Crause! O, o als ik... (beheerscht zich, hard). En wie van ons drieen bedrieg je op het oogenblik?
Martel me niet zoo, Hans... Laat me gaan... Jaag me weg...
(ziet haar lang aan, zacht).
't Was zoo mooi...
(eerst zacht snikkend, heft dan glimlachend het hoofd op, kalm, helder).
Hans... jij kent het leven zoogoed als ik... waarom zouden we 't niet nemen zoo als het is? Licht... licht! O niet alles zoo zwaar, zoo ernstig opnemen. Waarom niet van elkaar houden zooals we zíjn en zooals hèt is... de dingen, de omstandigheden. En dan... dan gewoon van elkaar gaan... Hebben we niet het heerlijkste gehad... En misschien zien we elkaar weer... dat kon óók mooi zijn... En we konden elkaar schrijven
| |
| |
en héél goeie vrienden zijn... En... en... zal ik zóó weg gaan, Hans... kun je niet van mij blijven houden als ik weg ben... en dan toch nog gelukkig zijn... kun je me niet missen zonder dat het verlangen je verlamt?
(schudt langzaam neen).
Ik... ik... weet niet...
(radeloos).
Niet? Niet? Kun je niet? O, o... als ik toen... toen we elkaar eindelijk gevonden hadden... als ik toen ook was heengegaan... stilletjes heengegaan... zooals ik had mòeten doen terwille van je vrouw, dan zou je ongelukkig zijn geweest?...
(knikt ja).
Waarom vraag je...
(snikkend).
Ja, ja... dan... (verward) dan was ook alles goed wat ik deed... (weer tot hem opziend, kalmer). Ik had gedacht... ik had het zóó gehoopt, dat jij één was van die heel zeldzamen die het leven en zijn niets dan desilusies kennen en die het toch aandurven en op zich nemen... die het geluk grijpen... waar het ligt... en dan genieten en... verdergaan. O... als je zóó licht, zoo luchtig kon leven, dan zou het immers nog mogelijk zijn dat... (zwijgt verward).
(peinzend).
Ja, licht... ik kan het, Olga. En ik zàl het in 't vervolg... Maar alléén. O, dat ik van jouw moet leeren hoe 'n mensch zijn geluk kan grijpen en wegsmijten... licht, luchtig...
(hartstochtelijk).
Wegsmijten? Is dat wègsmijten? (bezint zich). O God.
(zacht).
Olga, kun je één woord van al wat we toen, dien avond gesproken hebben... o, daarna, deze afschuwelijke dagen, waren we elkaar weer kwijt... door wiens schuld?... kun je één woord er van herhalen dat niet valsch was?
(vast).
Alles, alles was echt... (angstig). Nee, nee... maar tenminste dat ééne: ik heb je lief.
(hard).
Ik geloof je niet meer.
Je gelooft me niet? Je minacht me? Luister goed... ik blijf hier niet... geen dag. Ik ga morgen weg... mèt Leo... omdat ik wanhoop aan onze liefde en omdat ik vergéten wil... versta je... omdat ik mijn verlangen naar het onmogelijke, het onbereikbare... dat niet màg... alleen kan dooden door het begaan van een dwaasheid... maar dooden wil ik het...
(ziet haar weifelend aan).
Ik geloof je niet... dat doet geen vrouw...
(bitter lachend).
Ja. ja, jìj weet wat 'n vrouw kan doen! (grijpt zijn hand, smeekend). Hans... ik zal gaan... maar zeg dan ééns dat je me vergeeft al die onrust en dat verdriet dat ik over je gebracht heb...
(zacht).
Vergeven? Olga... waarom? Wat zègt dat... mijn droom ís kapot... (schouderophalend) Vergeven? 'n woord!... vergeef mij... (glim-
| |
| |
lachend) als ik jou onrecht doe... Ik wil van je scheiden zonder wrok...
(na zwijgen).
Morgen ga je heen... met Crause?
(dof).
Morgen, met Crause.
(legt zijn hand op haar schouder).
Olga, Olga, (bezint zich weer, hevig). Dàt kun je doen? (stoot haar van zich af). Ga weg, ga weg!
(door zijn woestheid haast vallend, richt zich wankelend overeind, ontdaan, gaat achteruit, weifelt).
Ah!
(zich herstellend, uitbarstend).
Dat zeg jíj me? Jíj? Wie ben je dat je mij van je af moogt schoppen... omdat je me niet kunt wringen in jouw... jouw schabloontje van oprechtheid waarin ik, goddank, niet pas! Ik heb je gesmeekt me los te laten... me weer mezelf te laten zijn. Ik heb je liefgehad als ik nooit, nooit meer iemand zal liefhebben... En nu ga ik heen... met Crause... Begrijp je dat niet... begrijp jíj dat niet... jij, die in je ijdele verwaandheid meent ieder te kunnen begrijpen, voor alles ruimte te hebben... en die míj vertrapt nu ik... (barst in snikken uit, zacht) alles heb geofferd...
(verwonderd, maar kalm-beheerscht).
Olga... misschien... heb je gelijk. Misschien heb ik je anders gewild dan je was... (droomerig). Olga, dien eersten dag... toen je zei: Ik houd van alle bloemen... toen had ik je al lief... (smartelijk). Maar waarom heb ik... honing willen zuigen uit... een nachtschade!
(als geslagen).
Nachtschade? Nachtschade? Vergiftigd heb ik je? (hevig). O, was 't waar, was 't waar... (zich bezinnend, kalm). Ja... nu haten we elkaar... Adieu. (snel af.)
(met een vaag gebaar).
Weg, weg!... (Hij ziet droomerig en als vermoeid rond). Alweer weg. (staart op den schilderdoos op het tabouretje). En dan werken!... (glimlacht, grijpt onvast naar een penseel, wrijft zich over het voorhoofd). Ja... werken,... werken.
Scherm.
| |
Vijfde bedrijf.
Volgende morgen.
(Zelfde tooneel als vorig bedrijf, links, afgewend, de ezel met Olga's portret, rechts van den divan een andere ezel met opzet van nieuw schilderij. Een zonnige morgen. Olga, in reistoilet, gaat langzaam door het atelier om, nu en dan schichtig rondziende; zij bemerkt den nieuwen ezel, nadert verwonderd en gaat op den divan zitten).
| |
| |
Iets nieuws? Nu al... O, hij vergeet gauw... nu al (handen voor 't gelaat, snikt zacht).... Nu al... (opziend, verward) dat heb ik toch immers gewild... (staart naar het schilderij)... 'n tuin... bloemen, bloemen... (springt als bij ingeving op, tuurt scherp, snel, haast juichend) O, o... géén nachtschade... géén nachtschade!... (gaat weer zitten, moedeloos) nog niet... ze zijn nog niet allen te herkennen... (zij hoort voetstappen en schrikt, hersteld zich). Nee, nee... hij is weg... ik zag hem naar de les gaan... (er wordt geklopt, zij antwoordt niet maar luistert angstig, er wordt weer geklopt, Oskar treedt binnen).
(verschrikt, ontdaan als hij Olga ziet, stamelt).
Olga...
(ziet hem medelijdend aan, zacht).
Oskar... ik heb je gisteren niet meer gezien... zocht je mij?
(onzeker).
Ik zocht Line... (besluiteloos). Ik... ga... (weifelt weer, doet moeite om hard en vast te spreken). E... heb je me niets meer te zeggen Olga?
(opstaand, treedt op hem toe, zacht).
Oskar, hoor eens...
(haar reiscostuum ziende, verschrikt).
Ga je heen... Olga?
(aarzelend, vermoedend).
Nu?
(heftig).
Dan... dan ga je... met Crause mee?
(aarzelend).
Hoe weet je dat Crause...
Hij heeft 't me zelf gezegd... gisterenavond... (lacht wanhopig)... ik heb met hem en Frits gebiljart, weet je, in de buitensoos. Ja, ja, 'n... 'n aardige Kerel (lacht flauwtjes). Hij zei dat hij van ochtend ging.
(gelaten).
Ja Oskar... ik ga met hem mee.
(ziet haar ontdaan aan).
Is dat... is dat... zéker?
(legt haar hand op zijn schouder).
Oskar, ik ben blij dat ik je nog zie (glimlachend) nu kan ik je nog om vergeving vragen... Wil je niet te slecht van me denken? Oskar... ik kon niet anders...
(week).
Olga... Olga... maar wáárom heb je zoo met me... gespeeld...
(haalt de schouders op).
Ik had gewaarschuwd... en zijn we niet eigenlijk tegelijk begonnen, Oskar?
Ja, ja... maar Olga... bij míj is het ernst geworden... (heftiger). Olga, ik ben zoo van je gaan houden en...
(bitter).
Ja, dat is fataal... als het spel ernst wordt... dan... dan komt de straf... dat heb jíj nu geleerd... en geloof me Oskar... ik heb het ook... (zwijgt).
(heftig).
Nee, nee... waarom toch Olga! Ik wil het niet... je moogt niet zoo weg gaan... Ik begrijp het niet... ik kan niet gelooven dat je niet van me houdt... Olga, daar zit iets achter... Wáárom
| |
| |
wil je niet? (grijpt haar hand)... Olga... hou je dan niets, niets meer van me... was dus alles valschheid?... alles?
(schudt neen).
Kun je dàt gelooven?
Niet? Maar mijn God... waarom dan...
(ziet hem lang aan).
Oskar... je bent 'n lieve, lieve jongen... en ik houd van je... nòg... en ik heb nooit gehuicheld als ik lief tegen je was en ik heb nooit, nooit gelogen als ik zei dat ik van je hield, maar...
(haast juichend).
Maar Olga! Dan is immers alles goed, dan...
(zacht).
Luister Oskar, wees kalm... maar ik kan... niet je vrouw zijn.
(verbouwereerd).
Als je... van me houdt? als je toch zegt dat je...?
Ik kan nooit je vrouw zijn.
(dringend).
Olga... ik weet niet wat ik denken moet... je laat me zoo raden... alsof er iets geheimzinnigs is dat je belet om... (vermoedend). O... je houdt méér van Crause dan van mij... is 't dat?
(schouderophalend).
Méér?... ik weet niet... ik taxeer mijn liefde niet...
Je houdt van me... je houdt van me? Waarom ga je dan niet met mij inplaats van met...
(lachend).
Ja... m'n lieve jongen, dat had ik ook eigenlijk net zoo goed kunnen doen... da's waar... (droevig) 't is me alles hetzelfde...
Ik... begrijp je niet Olga.
(week).
Nee Oskar... 't is níet hetzelfde... Je begrijpt me niet, zeg je... je kùnt me ook niet begrijpen... maar als er één mensch bestaat die alles wat jou en anderen valsch en raadselachtig in mij lijkt, kan begrijpen... dan is het Crause... en daarom ga ik met hèm.
(dringend).
Olga.. ik kan 't ook... ik kan je óók begrijpen... ik zal mijn best doen... Nee, God... wat vraag ik er naar... voor mijn part begrijp ik je nooit, nooit... maar ik heb je zoo lief... Olga... ik ben tot alles bereid... zég wat er is dat je belet met mij te gaan... het kan me niet schelen wat het is... niets kan me schelen als alleen jou, jou te hebben...
(schudt het hoofd).
Ik hèb het gezegd... 'n vrouw als ik is niet geschikt voor jou... misschien voor niemand...
(weifelend).
Is het omdat... ik niets ben... geen positie heb... Nee, nee dat is toch niet mogelijk... ik heb geld Olga...
(lacht).
Nee, dat is 't ook zeker niet...
Is 't... (vermoedend, verlegen). Je moet 't me niet kwalijk nemen... maar, maar je dwingt me tot zulke... e... rare vermoedens...
| |
| |
Olga, ben je... e... gebònden aan Crause... mòet je zijn vrouw worden? (heftig). Dat kan me niet schelen, hoor je... laat 'm loopen, zeg ik... ik wil je hebben zooals je bent... ik wil niet vragen naar je verleden...
Oskar, je vergist je... ik ben niet gebonden aan Crause... en aan niemand en ik zal ook met niemand trouwen... daar denk ik niet aan...
Zoo... wil je niet tròuwen?... Maar mijn God, Olga, dat hoeft ook niet... (overredend). Olga, als jij niet wilt... ik voeg me in alles... ik wil alles trotseeren als jij bij me blijft... en over twee jaar kan mijn voogd me immers toch niets meer maken... nòu kan-ie me nog pesten als-ie wil... misschien wil-ie het niet eens... Olga...
(rustig).
Oskar... ga nu heen... Ik heb je verdriet gedaan... en dat spijt me... dat is alles wat ik je zeggen kan... ik heb het nog nooit tegen iemand gezegd... probeer zacht over me te denken en geloof me dat ik niet anders kon, al kan ik je niet heelemaal zeggen waarom niet... (dringend). Ga nu... ik smeek je Oskar... straks moet ik weg... ik wil Line nog spreken.
(weer ontdaan, aarzelend).
Kan 't niet... Olga?
(vat zijn hoofd tusschen beide handen en kust hem).
't Kan niet... Ga nu Oskar.
(blijft nog aarzelen, hoort schreden in de gang, schrikt, grijpt Olga's beide handen, stamelt onzeker).
Dag... dag Olga... (af, Line die binnen treedt haastig voorbij. Line draagt een bos veldbloemen).
(verwonderd).
O... Olga... jij hier?
(plotseling schuw).
Ik... ik wist dat Hans er niet was... en ik zocht jou...
Ik... wou afscheid van je nemen.
(als voren).
O... dus je gaat nú? (legt de bloemen op het tafeltje).
Line, je zult niets van me begrijpen... en ook niets meer van me gelooven. (zwijgt, als op antwoord wachtend, dan moedeloos). Dat heb ik ook verdiend... misschien... ik weet het niet... want (heftiger) ik was niet zóó slecht als hij me nu ziet... Line, ik hield van hem en ik was zoo overgelukkig met zijn naief geloof in mij... ik kreeg er vertrouwen door in mij zelf. Hij heeft een parel zien liggen in de modder van mijn ziel... dat zei hij... hij zou haar ook gevonden hebben, dat weet ik. En nu, nu is alles verward en verwoest. (heftiger). Waarom? Waarom? Omdat hij me niet begrijpt, omdat hij óók maar een jaloersch, kleinzielig, belachelijk man is... Omdat zijn geloof tòch te kort schoot... Hij heeft me willen pasklaar maken naar zíjn schema van eenvoudige, trouwhartige vrouw, die maar één gevoel en één verlangen heeft inplaats van een heelen chaos. En toen dat niet ging heeft hij me vertrapt.
| |
| |
Jullie doet me onrecht... ik heb níemand bedrogen, Hans niet en Oskar niet en Leo niet... niemand. Ik ben mijzelf geweest voor hen allemaal, altijd...
Kwam je om je te verdedigen?
(beschaamd).
Nee, nee, Line... (onzeker). Maar ik wilde je vóór ik ging vergiffenis vragen.
(glimlachend).
Vergiffenis? Aan iemand die je niet begrijpt? Waarvoor?
(snikkend).
Ja toch... voor alles... och, ik weet het niet. Maar 't martelt me zoo als jíj slecht van me denkt.
Olga, ik geloof nu dat je wèrkelijk van hem hield. Wat valt er dan te vergeven? Ik haatte je toen ik daaraan twijfelde, toen ik dacht dat jíj Hans als een proefkonijn op de snijtafel had inplaats van het leven jòu... Hans heeft met me gesproken... ik begrijp nu wat je gedaan hebt en waarom en Hans zal ook zeker ééns anders over je denken dan nu.
Hij heeft me weggejaagd... hij heeft mijn parel in handen gehad en haar terug gesmeten in de modder.
Als hij haar werkelijk gezien heeft zal hij 't zich eens weer herinneren.
(haastig op, opzettelijk wijdloopig).
Ah... dames!... O, juffrouw Olga... wat zie ik? gaat u nu al weg? Hoe onverwacht? Gelukkig dat ik u nog tref om afscheid te nemen. Ik heb me gehaast, weet u, had er gister al iets van gehoord... Hm... van Oskar, die sprak ik gisteravond in de Buitensoos, daar stond hij een partijtje te keuen met... meneer Crause... hij was anders niet erg in conditie... Oskar meen ik... (dreigt kwasi schalksch met den vinger). Ja, ja, zoo'n speelgenoot ziet men niet graag verdwijnen hè. Enfin, van Oskar hoorde ik dat u vanochtend weg ging en ik dacht, ik zal me haasten, dan zie ik haar misschien nog net even. Ik kwam uw kruier al tegen... haha... weet u nog wel... dien lach dien we hadden toen u kwam... ‘drie hoedendoozen en een taschje!’ Doozen comme ça! Apropos... da's kurieus... hij had nu, behalve uw koffers, twéé taschjes op den wagen... dat wil zeggen óók het taschje van... meneer Crause... (tot Line) die heeft toch hier gelogeerd van nacht?... Ja, ja ik weet het zéker, want het had zoo'n eigenaardige sluiting, daar heb ik gister nog op gelet toen ik het in de gang zag staan. Enfin... zeker een vergissing... ik vroeg 't hem nog, maar de sul zei van niet... hield vol dat àlles mee moest... ingeschreven voor Ostende... (tot Line). Je mag Crause wel even waarschuwen... anders is zijn tasch naar de maan of (tot Olga) hebt u maar de moeite van het terug zenden...
(maakt gebaar alsof zij Olga wil terug stooten, ziet haar scherp en vragend aan).
Olga!
| |
| |
(buigt het hoofd, smeekend).
Ja, ja... 't is zoo... Line, Line, als jíj me ook veroordeelt, dat is het ergste... 't ergste van mijn straf. Stoot me niet ook weg zooals hij... Line!
(streelt haar over de haren).
Arme Olga... Adieu. (kust haar 't voorhoofd).
(kust Line's handen, dan snel af, zonder Frits te groeten).
Adieu.
(die zich even had afgewend, kijkt rustig Olga achterna, keert zich dan glimlachend tot Line, die zwijgt).
Je gelooft haar? Ben je wat wijzer uit haar geworden?
(peinzend).
Ik geloof... dat zij zichzelf niet eens goed kent... of niet kende...
(lachend).
Wat 'n ontdekking! Dat is een geloot, Lientje, dat iedereen behoort te hebben van iedereen, behalve van zich zelf... 'n Goed geloof, Lientje, dat wil zeggen een pràktisch geloof, waar je veel mee doet en veel aan hebt. Er is niets zóó troostrijk als dat psychische ‘wij weten niet’... dat je vrij spel laat om te fantaseeren wat je maar wilt... En wat geloof je nu eigenlijk van háár?
Dat ze mooi en goed is in haar hart en dat wij haar miskenden.
Och kindlief,... je lijkt Hans wel... nou ja... goed, mooi... dat zijn we allemaal... wel zeker... Maar, heeft ze soms niet met Hans gespeeld... en met Crause en Oskar... om van me zelf maar te zwijgen?
En al hééft ze gespeeld... ze hield toch immers óók van hem?
Welk kind houdt er nu níet van een speelgoedje dat het zelf heeft uitgezocht? Nee... ik heb nog nooit zóó zien liegen en comediespelen.
Als ze liegt, hoe weet ik dan of zelfs haar leugen niet nog... oprecht is?
Als ze oprecht is, hoe weet ik dan dat ze niet tóch liegt?... Interessant mensch hè? Ik maak me sterk dat ze aan elk van de twee onder veel tranen en dramatische deklamaties verteld heeft dat ze eigenlijk van hem alleen hield, maar wegens de onmogelijkheid van het geval maar noodgedwongen met den derde er van door gaat.
(weifelend).
Frits... van jou was het leelijk... misdadig om...
(verwonderd)
Waar wil je naar toe, Lientje?
(heftiger).
Ja, misdadig, Hans zóó te vernederen... Nee, ontken maar niet...
Dat jíj die ontmoeting met Crause gearrangeerd hebt. O, wat zal je leelijk in je vuistje hebben gegrinnikt toen je hoorde dat Crause er was. Je hebt Hans het ergste aangedaan wat je maar doen kon... je hebt hem belachelijk gemaakt...
Ja... of Hans nou al belachelijk is... dat kan geen kwaad...
| |
| |
dat is wel eens goed voor hem... Bovendien is hij het dan toch alleen maar voor zich zelf, tegenover Crause en Oskar zal hij zijn figuur wel gered hebben, wees daar zeker van. Maar... maar Lientje, hoe kom je in Godsnaam op het idee dat ìk er iets mee te maken heb dat Crause...?
(langzaam, met nadruk).
Dus jìj hebt niet bij de van Trichts Crause geïnviteerd hier te komen... zooals hij voorgaf... jij hebt hem niet de suggestie gegeven hier een rustkuur te gaan doen? Zeg eerlijk!
Wel nee, Lientje. Integendeel, ik heb hem uitdrukkelijk gezegd dat het hier een gat van een dorp was waar je hoogstens zenuwziek kon worden van verveling.
Ik herinner het mij zoo goed, zoo vast en zeker als een getuige, die tevens een halve psychiater is, zich maar iets vast en zeker herinneren mag. Ik verklaar plechtig, met de meest uitdrukkelijke gereserveerdheid en gereserveerde uitdrukkelijkheid dat ik hem een rustkuur hier eer heb àf- dan aangeraden.
(beslist, blij).
Goed, dan begrijp ik ook alles. Frits, nu zal ik je haar houding verklaren...
Al haar leugens tegen Hans of Crause of wie ook... woorden... comedie... maar haar tranen hebben 't me gezegd. Kijk, met spel is het begonnen, zooals ze ook eerlijk had gewaarschuwd van 't oogenblik af dat ze kwam... En toen... ja, toen merkte ze dat ze 't míj niet aandoen wou... dat merkte ze toen het al te laat was, toen haar spel met Hans ernst was geworden. Toen heeft ze gedaan wat haast bovenmenschelijk is van opoffering... Ze heeft hem dat niet gezegd, want dàn had hij haar niet losgelaten... Ze wist heel goed dat hij niet aan mìj dacht... tenminste mij niet als een... belemmering voor zijn liefde beschouwde. Ze wist dat als zij stilletjes was heen gegaan, Hans verlaten, vernietigd zou zijn achtergebleven, onder den druk van een overbodig onrecht... en dat zou zijn kracht hebben verlamd. Maar ze heeft gemaakt, ze heeft het stelselmatig er op aangelegd, Hans van zich te vervreemden, zij heeft gewild dat hij... uit eigen kracht... uit vrijen wil, haar zou afschudden en niet gebroken, maar verlost zou achterblijven. En daarom heeft ze haar spel van leugen en koketterie voortgezet tégen zich zelf in... Ik wéét het, ééns heeft ze zich al vroeger verraden en nu, daarnet, bij het afscheid... toen verraadde zij zich weer... Zoo is het, Frits.
Aardig gevonden, maar die voorstelling lijkt me een beetje romantisch... Och, misschien juist dáárom eigenlijk toch ook weer
| |
| |
waarschijnlijk. Dat... experiment, zich op te offeren voor een andere vrouw... dat wilde ze ook eens doormaken... ja ja, kan best.
Nee, Frits... nú geloof ik in haar.
Je doe maar... Overigens... ik blijf er bij... die kus dien je haar gaf, nou... die heb je weggegooid.
En zou dat dan zoo'n verlies zijn?
Hm... ja... dat is 'n pijnlijke vraag, Lientje... ik zou me d'r liefst niet in verdiepen hoeveel kussen...
Ja, m'n hemel... dat vroeg je toch?
(glimlachend).
Ik wou zeggen: En Hans... hoeveel liefde heeft Hans wel niet versmeten... aan haar en... anderen. En Olga... nee, het is niet eens heelemáál waar immers... aan haar heeft hij zich niet versmeten... Olga was het waard, trots alles, dat hij haar lief had... Maar dat weet hij nu nog niet en hij zal lachen... als altijd, met die stille weemoed die verschrikkelijker is dan de grootste pijn of woede. Hij zal lachen en zeggen: Ja... och ja... dat is nu eenmaal zoo, wij kunstenaars versmijten ons voortdurend... och, er blijft toch altijd nog wel wat over... (bitter) wel wàt over...
(glimlachend, kalm)
Genoeg hoor,... enfin, daar hebben we 't al eens over gehad (ziet rond in het atelier) Overigens ben ik blij dat ik je weer hier zie (ziet den nieuwen ezel, verheugd) Zoo? Een nieuw ding? 't Werd tijd!... dat eeuwige portret... (treedt op het portret toe en bekijkt het) Anders 'n wonderwerk... had 't niet gedacht... maar 't zìt er in... kijk die oogen 's, Lientje... zijn dat nou niet oogen om gek van te worden? Daar mòet 'n man gek van worden... pardon, Lientje... misschien doe ik je pijn...
O... maakt niets uit... je hoeft mìj niet te sparen.
Dat is waar... waarom zou ik ook? Menschen zijn geen kinderen... tenminste dat behooren zij niet te zijn; daarom spaar ik niemand...
(absent)
Frits... en als een man gek was... van zulke oogen... en hij komt weer bij zijn verstand... hòe is hij dan?
O... dàn... dan wordt hij gewoonlijk ook héél verstandig... zoolang als 't duurt... dat wil zeggen... 't kan vrij lang duren... hangt heelemaal van de vrouw af...
(bitter)
Van welke vrouw?
Je bent àltijd nog een beetje bitter, Lientje.
(schudt droevig het hoofd)
Zij was àlles voor hem!
(wrevelig)
O jezes!... alweer dat ongelukkige woord. Alles, alles! Hè... van die echte vrouwenphrases! Weet je wàt ze voor hem was...
| |
| |
een droom, erger... een waan, een opgehemelde fantasie... En jij, Lientje, jìj bent de waarheid en waarachtigheid zelf. Lientje, voor 't laatst,... of ik verklaar je voor ongeneeslijk: stel je niet aan als een doodgewone jaloersche vrouw...
(driftig)
Maar ik wìl jaloersch zijn... ik wil mijn man voor mìj hebben! ja... doodgewoon!
(kwasi-wanhopig)
Daar zijn we weer net even ver als toen... 'n gans ben je. Je krijgt hem immers terug! Met huid en haar, nu die Japansche danseres met haar veni-vidi-vici-allures goed en wel van de vlakte is. (kalm, overredend) Denk je nu heusch Lientje, dat die Olga, dat Liberty-meisje met haar exotische haardos, die elegante balgodin met haar badplaatsflirtation... denk je werkelijk dat die jòu verdrongen heeft? Geen kwestie van, kind. Geloof me veilig dat 't tusschen die twee 'n nare, sentimenteele, mallooterige boel is geweest. Wees maar blij dat je je man zòò niet kent en vraag hem er nooit naar... moet je nìet doen, hoor... dan schaamt hij zich tè veel...
Ik moet hèm dus wèl sparen?
Ja natuurlijk, wat dacht je?
(nadenkend, droevig).
Hij vond toch in hààr wat hij in mij nìet vond. En dàt gemis blijft... o, dat zal altijd blijven...
Och kom! Wat was dat nou nog! Een beetje... opwarmerij... 'n beetje kitteling van zijn ijdelheid... géén man ter wereld kan er tegen bewonderd te worden door een vrouw... geen één, Lientje, al is die bewondering nog zoo onoprecht of liever oppervlakkig. Overigens... (op anderen toon) zoo'n opkikkertje kwam ik hem juist brengen... Kijk... (haalt een tijdschrift uit) een stuk in de ‘Nieuwe Kunst’ over Hans zijn werk...
(verwonderd).
Een stuk? Waarover? En Hans heeft niets geëxposeerd?
Hij niet, maar ìk. Kijk, die dingetjes die ik laatst van hem kocht, die heb ik stiekem naar de tentoonstelling gestuurd. Ze hingen er héél goed, werkelijk... ik heb er wel voor gezorgd dat ze niet verstopt werden. Je zult 's wat zien... z'n naam is gemaakt... met één slag.
(leest het artikel staande, ontdaan, gaat weer op den divan zitten, als vernietigd).
O, O!
(verschrikt).
Lientje, wat heb je, kind... ik geef je toch niet bij vergissing een cholerabericht? Wat is dat nou?...
O, O... die laatste zin... die je onderschrapt hebt...
(leest).
Ja... dat streepte ik aan... een kunstenaar, die geloof heeft in zich zelf... die rusteloos zoekt en grijpt... en misgrijpt, maar die toch telkens schooner zijn droom verwerkelijkt, zoodat ook wij gelooven moeten in zijn zekere zegepraal... Nou, schrik je dààr zoo van?... Volkomen waar...
| |
| |
O, O... (heftig) wìe is die man... wie is die A-Z... Kent-ie Hans?
Weet ìk niet... denk het niet.
Van een kriticus... van een onbekende, van een vréémde moet ik het hooren waarin ik hem te kort gedaan heb!
(ironisch).
Wàt zeg je me daar? Heb jìj nìet in Hans geloofd?
Nu is het te laat... O Frits, hoe kan ik nù nog gelooven... op commando van 'n vreemde... nu 't niet uit mijzelf is gekomen... hoe kan ik gelòòven als ik al wèèt... maar weet omdat anderen het zeggen!... (woest) Maar hoe kòn ik?... ik hèb toch immers geen verstand van zijn werk. Wat kan ik dan ooit voor hem zijn? - Als hij een groot en beroemd man geworden is en ik ben trots op hem... dan mag hij mijn trots verachten en zeggen: Kijk, dat heeft die A-Z voorspeld, en Olga, Olga heeft het ook voorspeld. Maar jìj, jij hebt jarenlang naast me geleefd terwijl ik worstelde en ploeterde in de misère en jìj hebt me aangezien niet met geloof maar met angst in de oogen. Ik heb overwonnen, zal hij eens zeggen, maar ik heb alléén gevochten.
Nee, nee, Lientje... je doet jezelf groot onrecht. Zonder jou was hij immers niets. Als jìj hem niet lief had...
O, lief, lief heb ik hem gehad... boven alles. (glimlachend) Ja Frits, voor mij is alles nìet te veel... en géén phrase... Maar leer jij me dan wat ik hem nòg meer moet geven dan al mijn liefde, leer me hoe ik gelooven moet dat hij zal overwinnen... (voor het portret van Olga) Moet ik dat zien? Waaraan? Aan de sierlijkheid van die lijnen? Aan de rijkheid van die kleuren? Of aan die oogen... met hun vreemden gloed, aan die sfinxenmond met zijn wreeden, raadselachtigen glimlach... moet ik het voelen omdat ik zie dat hij haar begrepen heeft tròts zichzelf, trots al zijn zwakheid en ofschoon hij haar nù miskent? Frits, léér het me... dan zal ik je vergeven dat je mij niet spaarde...
Ik kan het je niet leeren, Lientje. Maar je bent al aardig op weg, dunkt me. Ja, zóó zien wíj het, ìk... en de nog vreemderen... de A-Z's. Maar ik geloof dat jíj het toch nog beter kunt leeren aan... hem zelf.
(peinzend).
Aan hemzelf?... Wat heb ik aan hem gezien? Zijn kleinheden en zwakheden. Misschien heb ik hem gehinderd, tegengewerkt in zijn worsteling door mijn stille kritiek... soms, als ik hem anders wenschte dan hij is... of dan ik hem zàg... serieuzer, standvastiger... o, zooals ook alle hardvochtige, ongevoelige buitenstaanders hem beoordeelen... En ik wist niet dat niemand zòò ernstig en standvastig is in zijn ééne groote, zijn ware liefde als hij; die liefde die niet voor een vrouw is, al droomt hij dat telkens weer... En ik ben bang geweest voor de toekomst, bàng, o zoo laf...
(na peinzend zwijgen).
Kom... ik zal dit tijdschrift maar hier
| |
| |
laten liggen. Of nee... (steekt het weer bij zich) ik loop na mijn visites zelf nog wel even bij hem op... breng jij me maar den tuin uit... hè?
(peinzend).
Je hebt me tòch wat geleerd Frits... (volgt hem, ziet nog even vluchtig en scherp door het atelier rond, schikt de bloemen op het tafeltje een beetje anders). Zoo... ik kom al. (beiden af).
(langzaam op, loopt even zacht-fluitend rond).
Zonnig, zonnig... wat 'n dag! En alles zoo frisch en sappig toch... en de boschgeur zoo bedwelmend... en de libellen... wat 'n onbesuisde beesten, d'r is iets... dionysisch in hun vlucht... en de pauwoogen op de witte steenen... (komt voorbij Olga's portret en blijft peinzend staan). Ach ja... (afwerend) niet aan denken nu... (neemt plotseling het doek van den ezel en plaatst het omgekeerd in een hoek) ik wìl nog niet denken... 't is nu voorbij... weg... de sfinx die in mijn tuin verdwaalde... (tuurt naar het nieuwe doek) in den stillen tuin der droomen... waar de waarheid woont... dien zal ik schilderen... Ja, ik heb haar onrecht gedaan... groot onrecht. (glimlachend) hè, ik denk tòch... (fluitend verder, ziet de bloemen op schoorsteen en tafel, verrast). Zíj hier geweest? Lientje?... Zij zal eigenlijk oòk wel verdriet gehad hebben... enfin. (voor den ezel, gaat zitten, grijpt penseelen en schildert, nu en dan neuriënd).
(klopt herhaaldelijk en treedt als zij geen gehoor krijgt, binnen).
Meneer!... d'r is iemand voor u.
(vluchtig opziend).
Geen tijd... ingerukt.
Ja maar, meneer... 't is een jood! (Hans geeft geen antwoord meer). Meneer, hij zeit dat u 'm besteld het. (luider). Meneer, hij komt het kleed halen! (schreeuwend). Meneer! (Hans bromt iets onverstaanbaars en werkt door). Nou vraag ik je (wijst op haar voorhoofd) dan mot-ie zelf maar zien dat-ie asem uit 'm krijgt. (in laatste driftopwelling). Menéér!
(werktuigelijk).
Goed, laat meneer binnen... geef meneer 'n stoel... zeg dat ik dadelijk kom. (werkt door).
(schoudero phalend, minachtend).
Hij staat pal voor de deur. (opent de deur, naar buiten). Kom maar binnen. (Zij laat den jood voorbij, dan af).
(nadert langzaam, Hans merkt hem eerst op wanneer hij vlak naast hem staat).
Uw dienaar meneer Balder... ik kwam voor 't kleed... u weet wel, dat u me de laatste keer nog niet laten wou.
(knorrig).
O juist... nou, wat had je toen ook weer willen geven?
Vijf en twintig gulden meneer... dat was effektief m'n laatste bod... alleen omdat ik je vroeger al 's meer plezier gedaan heb.
| |
| |
Erg christelijk! Ik dacht dat je tòen dertig zei.
(beleedigd).
Christelijk? Ben 'k dan 'n christ?... As meneer me beleedigen wil... dan...
(vergoelijkend).
Dacht er niet aan, vrind... Overigens ben je toch christelijker dan je wel denkt... ‘Wie niet heeft, van dien zal genomen worden ook dat hij heeft.’... Nietwaar? 't staat ergens in 't nieuwe testament... snor het maar op als je dat tenminste durft aanraken... ik geloof in Mattheüs. Die lap heeft me eventjes honderd en veertig gekost!
(beslist).
Níet bij mìjn... dan hebben ze je besjoemeld... Laat ik dan zeggen dertig... as meneer d'r dat potje bij doet. (wijst op den Delftschen tabakspot op den schoorsteen).
(boos).
Die pot? Kerel, die is alleen al haast dertig waard...
Waard? Zeg ik dat-ie 't nìet waard is... voor u, die 't er voor gegeven heb? Maar ze vrage immers allemaal andere potjes tegenwoordig... van die goekoopere... dan worde de goekoope duur en de dure goekoop... waar of onwaar?... As ik nou 's vijftien guldes gaf, zòò in de hand... en dan de rest as ik zelf weer verkocht heb... 't is zoo'n gedoe... hoe raak ik 't kwijt... 't is 'n mooi ding... dat zeg ik eerlijk... maar kan ik d'r toch vijf jaar mee zitten in me magesijn... (betast het divandek) 't is 'n spekelatie... Mot ik 'm eers nog late rippereere... kost me geen geld... Nou koman, zal ik 'm dan maar inpakke...
Dertig gulden voor het kleed alleen... en zòò in mijn hand!
Wat? Dertig? Heb ik toch gezeid twintig. Hier,... twintig (haalt wasdoek portefeuille uit en zoekt zenuwachtig) twintig... daar zijn ze... pakt u toch an... dan is de zaak gezond...
(ziet rond).
Kan meneer d'r dan niet zoo'n... schilderijtje bij doen, mèt de lijst?
(zucht).
Vijf en twintig, meneer... as je wist...
(driftig).
Goed... geef dan maar op... maar maak 'n beetje voort.
(geeft het geld, dat Hans in zijn vestzak stopt).
't Is te veel... waarachtig 't is te veel... Da's 'n bankroetje voor me... ik wil der net zoo lief nog van af voor 'n gulde rouwgeld... (rolt het divandek op). Kijk 's... wat 'n gat... had ik nog niet ééns gezien... ik kan me beklage as ik wou, weges verborgen gebreke. (bindt een zeiltje om het pak) As meneer nog iets heeft... meneer weet m'n adres... (ziet rond). Die baardmannetjes? Niet... Nou, bij gelegenheid meneer... bij gelegenheid... (af).
(alleen, loopt van den ezel af, knorrig).
Verdomde jood! Hè!... haalt me d'r weer heelemaal uit! (loopt rond, grijpt sigaret van het tafeltje, steekt op, bezint zich). O... van haar... dat is nog van haar gebleven...
| |
| |
(maakt gebaar als wilde hij de sigaret weer wegwerpen, maar bezint zich opnieuw) en dat moet nu òòk maar vervliegen. (gaat zitten op den kalen divan) Wie niet heeft, dien wordt genomen... grappig. Liefde, hoop, zelfvertrouwen... Nee, nee, dat is niet waar. Is deceptie ontneming? Is het breken van een illusie verarming? Nee, nee... de exegese is toch een beetje anders... Wie niet genoeg heeft... wie niet genoeg geloof heeft, dien zal 't ontvallen, maar... (opstaand, lachend) wel ja! ik hoor waarachtig nog tot die anderen die hebben en dien gegeven wordt nog bovendien, zoodat zij hebben overvloedelijk... Mattheüs zooveel vers zooveel... zal je zien. (gaat weer zitten voor den ezel, werkt fluitend, dan zwijgend, geheel verdiept.)
(zacht, haast onhoorbaar op, zij draagt een japansch blaadje met een kop koffie, schuchter, maar toch pogend te worden opgemerkt, eindelijk aarzelend).
Hans!
(verstrooid).
E... e... ja?
Hans, ik breng je koffie... zal ik ze naast je zetten? (ziet dat het divandek weg is, smartelijk). O Hans!... (zwijgt).
E... e... ja... (even opschrikkend). O Lientje... best hoor... best... zet maar ergens neer.
(zet den kop op het tafeltje, besluiteloos).
Hans?...
(vluchtig opziend, zonder te luisteren).
Ja?
(verstrooid door werkend).
Zeker, kindje... ik luister wel...
Hans,... kan je niet 'n oogenblikje... ik wou je wat vragen...
E... wat? jawel kindje...? ik ben nou aan 't werk...
(nog even besluiteloos, Hans werkt voort zonder op haar te letten. Line gaat stil weg maar keert zich plotseling weer om, vliegt op Hans toe, knielt naast hem).
Hans, Hans!... Nú geloof ik aan je... Hans!
(plotseling geheel ontwaakt uit zijn concentratie, trekt haar tot zich, kust haar).
Lientje, Lientje!
(trekt hem naar den kalen divan).
Hans!
(zacht, arm om haar heen)
Nu hebben we elkaar begrepen?
En je wilt me nemen zóó als ik ben?
Ja Hans... als dat kind en die droomer die je bent.
(protesteerend).
Kind, kind? jullie vrouwen... altijd noem je 'n artiest 'n kind... wat is dat toch?
Je bènt een kind, dat met het leven speelt... en daarom speelt het leven met jou... maar dàt is níet kinderlijk en argeloos en onschuldig... niet waar? En je geluk is een droom, die vernevelt telkens als je er naar grijpen wilt...
Maar één ding is werkelijkheid, Lientje.
| |
| |
En Hans, zal je míj nemen zooals ìk ben... 'n echte, levende, werkelijke vrouw?... zal je míj nooit tot een droom maken?
Dàt is hard, dat is te hard, kindje. Oòk niet tot... mijn mòòiste droom?
Nee, nee... want wie is tenslotte maar de dupe van al je gedroom?
Jíj? denk je?... o nee, jìj bent onschendbaar en onaantastbaar voor alle logen en waan...
(kust haar).
Kom kom, niet zoo tragisch. Verdriet? Och, verdriet is goed, van verdriet worden we sterk en groeien we. Als je 't maar goed kan verduwen. En jij hebt 'n ziel met een gezonde maag, Lientje; maar ìk... ik ben een kunstenaar en (naar zijn schilderij wijzend) heb kunstmiddeltjes noodig voor mijn digestie. (glimlacht). Ja, da's dubbel pijnlijk.
(droomerig).
Wel? Wie is dan de ergste dupe? Jij niet... maar ik, nu... en altijd
(weemoedig ironisch).
Arme Hans!
(luchtig).
O kindje... en wat nog? (zij kussen elkaar).
EINDE.
|
|