| |
| |
| |
Dramatisch overzicht.
Het Levende Lijk, bij het Tooneel.
Over Het Levende Lijk van Tolstoï ben ik nog niet uitgesproken. Het is zoo bijzonder menschelijk en zóo bijzonder Russisch. Zoo kunnen alle nationaliteiten het nagevoelen, maar alleen de Rus het geheel omvatten, wijl in hem alleen die ondertoon van droefheid en wanhoop meeklinkt, dien sedert het midden der vorige eeuw het nihilisme deed ontstaan. Want het nihilisme, nietwaar, is de omslag in de hoop- en planvolle stemming der romantische Russische jeugd na de bittere ervaringen en teleurstellingen tijdens de regeering van Alexander II, toen het onmogelijk bleek dat Rusland gereinigd werd van onrecht en bederf.
Wat Turgeniew en Dostosewski toen beving, beving ook den jongen Tolstoï en met hem duizenden jongelieden: een willooze verslagenheid bij de eenen, omdat nu voorgoed het rijk van willekeur, onrecht en schandelijke uitbuiting in Rusland gevestigd scheen, een koele razernij, bij de anderen, zich onwrikbaar voornemend van dit Sodom en Gomorrha geen mensch levend en geen steen op den anderen te laten.
Maar den ontvankelijken, gevoeligen naturen, als Lermontof b.v., die niet leven konden in dien stâgen druk van onrecht en ellende, die zich medeplichtig voelden, doch den moed niet hadden opstandig te zijn, verging het veelal als Fedja in Tolstoï's tooneelspel.
Om zich te verdooven en de knagende ellende niet meer te voelen, begonnen zij te drinken en richtten zichzelf te gronde. Wat was hun een leven waard, waarin elk, zij 't nog zoo bescheiden, ideaal van vrijheid en recht, vooruitgang en redelijkheid elken dag met feiten en woorden gehoond en vertrapt werd....
Op zijn zachtzinnige, dwalende manier zegt het Fedja in het gesprek met den Vorst Abreskow:
‘.... Den Adelsmarschal zu spielen, im Aufsichtsrat einer Bank zu sitzen - das alles scheint mir ein Anlass sich zu schämen. Trinkt man, dann verliert sich dieses Schamgefühl.’
Later, in de kroeg, zegt hij het dan beslister:
‘.... Wer in den Kreisen, denen ich entstamme, geboren ist, der
| |
| |
hat nur drei Möglichkeiten zur Auswahl. Entweder kann er ein Amt bekleiden, kann Geld verdienen und den Schmutz, in dem wir leben, vermehren - das war mir zuwider, oder vielleicht verstand ich es auch nicht, vor allem aber war es mir zuwider. Oder er kann diesen Schmutz bekämpfen, doch dazu muss er ein Held sein, und der bin ich nie gewesen. Oder endlich drittens: er sucht zu vergessen, wird liederlich, trinkt und singt....’
Zeer zeker is hiermede niets gezegd, dat ook niet op de samenleving in andere ‘beschaafde’ landen passen zou. Elk sterk sociaal aangelegd mensch kan tegenwoordig dit wereldwee gevoelen, maar er is voor hem dan een zooveel gemakkelijkeren uitweg te vinden dan Fedja aangeeft.
Hij kan n.l. socialist worden en, meer of minder in het partijleven deelende, meenen, dat hij het zijne heeft gedaan tegen den maatschappelijken nood. In de zachtzinnige tijden, die wij beleven, behoeft hij dan nog geenszins martelaar te worden van zijn overtuigingen, maar kan met opoffering van wat geld en tijd ruimschoots volstaan. In Rusland echter kan dat niet, omdat elke maatschappelijke reformator, of die het zelfs in lengte van dagen zou willen worden, terstond met het gouvernement in botsing komt, waar immers daarginds de vorm der samenleving en die van de regeering onverbrekelijk één zijn. Daarom zegt Fedja, dat men een held moet zijn om zich te verzetten tegen hetgeen men niet dragen kan en is het lot der zwakken en gevoeligen reeds beslist, maar ook de - ik zou bijna zeggen - vromen zin, waarmede zij zich ten ondergang doemen.
En dat is het algemeene, het meer dan bloot toevallige en persoonlijke, dat men het gansche stuk door in Fedja's nedergang gevoelt.
Het ander, meer bijzonder Russisch, motief, is de heimelijke voorkeur en neiging tot zwerven, tot landlooperij, die hier telkens blijken komt. Misschien ook nog vanwege hun niet zoo verre Tartarenoorsprong, betoonen al die Russische schrijvers een zekere voorliefde voor den vagebond, den zwervenden bedelaar. Het is waar, dat menig artiste dien zwerflust in het bloed heeft, maar zoo universeel als de Russen hem vieren in roman en novellen en tooneelspel, vindt men het toch in geen ander land. Het is het heimwee naar de groote verten, de wijde horizonnen, naar het leven in eenzaamheid met de groote natuur en zijn gevoelige zelf, los van elken band en verplichting, zonder verantwoordelijkheid, zonder last van bezit en kleine zorgen. Het is de behoefte naar verandering en afwisseling, naar verfrissching en vergetelheid van het oude zelf op elken nieuwen morgen, het is het natuurlijk leven van het kind, van den dichter, en den onmaatschappelijken mensch. Misschien
| |
| |
vooral van den zenuwzwakke en gedegenereerde, wier prikkelbaar ongeduld vastheid en regelmaat niet verdragen. Intusschen meent Tolstoï, dat een dergelijk leven van onbemerkt en zorgeloos zwerven heel wat materieele opoffering waard is en gevoelt men, hoe zij zijn Fedja in diens ‘heruntergekommen’ staat eigenlijk gelukkig prijst. Te leven zoo volkomen uitgeschakeld uit het levend verband als dit ‘Levende Lijk’, heeft den armen wereldberoemde, zonderling genoeg, een onwaardeerbaar geluk toegedacht, zóó groot een geluk, dat hij er de tragiek van zijn tooneelspelfiguur ten deele op grondde....
Fedor Protassow is inderdaad alles behalve een held. Hij is zelfs geen groot man, noch een groot karakter of een bij uitstek edele natuur. Hij is maar een zwakke, gevoelige jongen van Russischen stam, als Pierre in La Guerre et la Paix. Hij is uiterst en volkomen natuurlijk menschelijk en precies het tegendeel van een philister. Maar daarmee is dan ook het voornaamste van zijn moreele verdienste gezegd en stoot men verder op veel ijdelheid en groote sentimentaliteit. Wanneer de gevoeligheid en zwakheid, die hij later zoo goed weet te formuleeren, hem van zijn vrouw en gezin hebben weggedreven, bezint hij zich, tijdens een bezoek van zijn schoonzusje, die hem weer wil doen terugkeeren, dat eigenlijk zorg voor het geluk van anderen zijn drijfveer was, dat hij heen ging om de vereeniging van zijn vrouw en zijn vriend niet in den weg te staan. En hij is heel blij met deze vinding van heroïsche zelfopoffering, die hem ten zeerste verheft in de oogen van een meisje, dat er toch al niet ver van af is hem te adoreeren. Intusschen echter weigert hij hardnekkig zijn beweerde edelmoedigheid de kroon op te zetten door zichzelf voor de synode van overspel te doen beschuldigen. Hij is te fijn besnaard, zegt hij zich, om zoo te kunnen liegen. Maar later weer kan Sascha, het zigeunermeisje, hem wèl overhalen tot een, niet toevallige of incidenteele, maar voortdurende, bedriegerij van vrouw en vriend, die dezen klaarblijkelijk ook gevaarlijk worden kon. Wijders is het geenszins boven twijfel verheven, of hij wel op zijn eigen zak leeft en zich niet door Sascha laat onderhouden in zijn kroeggeneuchten. Maar zelf wil hij liever niet weten, wat zij uitvoert en wat haar wijze van kostverdienen is.
Dit alles toont den zwakken gevoelige, den déclassé, en op geen wijze een bijzondere persoonlijkheid. Fedor is een mensch, die leeft in zelfwaan en mokkend zelfbeklag, gelijk zoovelen. Waar zijn natuur, in verband met de omwereld, hem henen drijft, daar gaat hij... maar niet zonder fraaie verstandelijke motieven op te stellen voor zijn zuiver impulsief en instinctief gedrag, opdat hij voortgaan kan zich als een misdeelde en door het Lot geteekende te beschouwen. Want alleen zóó kan hij leven, als zijn abjectie hem zelven niet te duidelijk wordt....
| |
| |
Het was gewis geenszins Tolstoï's bedoeling hier een soort van Uebermensch of zelfs maar een sympathiek mensch te geven. Hij gaf enkel zichzelven in gedroomde, misschien wel benijde, omstandigheden. En zichzelven gevende, verbeeldde hij dan toch wel meer dan een gewoon mensch, in zoover wij daarmee onvermijdelijk een philister op het oog hebben. Maar Tolstoï's figuur is de complete, sociaal onbesnoeide mensch, zich uitlevend in kracht en zwakheid, naar deugden en gebreken, onbevangen en onbevreesd. Zoo verschijnt ons ook Rousseau en deze en Tolstoï hebben zeker groote overeenkomst, bij het groot verschil van landaard en tijd.
Hun wezen is een onverwoestelijke levenslust en kracht, in welke omstandigheden het lot hen ook brengen moge. En ziehier nu het tweede, thans persoonlijke, tragische motief in het drama van Fedors ondergang.
Het eerst was, als gezegd, de algemeene achtergrond van sociale misdaad en ellende, waarvan zijn gevoelige ziel den aanblik niet kon verdragen, zoodat hij tot verliederlijking gedreven werd. Maar thans is het de levenslust, die zijn eigenlijke natuur uitmaakt, hem bijblijvend in alle stadia van zijn verval, die nu in strijd komt met zijn schuldbewust gevoelig hart, als hij eindelijk de gevolgen beseft van wat hij in zwakheid deed. En nu, als hij zich deugdelijk vergewist heeft, dat een zware boete het minste is, dat zijn volmaakt schuldloozen verwanten te wachten staat, nu groeit hij toch inderdaad een oogenblik boven zich zelven uit tot het heroïsche.... dat hij nimmer de eerzucht had te bereiken. Hij doet nu vrijwillig afstand van het beste en heerlijkste wat hij heeft: zijn kommerlijk bestaan. Rijkdom, stand, positie, achting, dit alles heeft hij eens zonder al te groote spijt prijsgegeven. Zijn romantische aard zag andere mogelijkheden en poseerde wel graag als des levens schipbreukeling. Maar thans gaat het om het eenige waaraan hij hecht, waaraan hij hartstochtelijk hangt: het naakte leven, het enkel bestaan onder Gods wijden hemel in den lichten dag.
En nu geeft hij dit leven, wel in angst en zuchten, maar toch vrijwillig, ten bewijze dat de complete menschnatuur oòk edel kan zijn en zich offeren voor wat zij eens als het rechte heeft erkend.
Is het niet juist dat onheroische der Gesinnung dat Fedja's daad hier tot een heldendaad maakt? En staat zij ons aldus niet nader dan indien hij haar in koele beradenheid had bedreven?
Zoo voelen wij in deze eindlijke offering van het bloeiend natuurlijke ten bate eener zedelijke wereldorde toch weer de algemeene, onze eigen, menschelijkheid en heeft Tolstoï, ondanks verschil van ras en omgeving, ook hier naar ons innigst gevoelen gesproken.
| |
| |
| |
De Sterksten - bij Het Ned. Tooneel.
Het nieuwste tooneelspel van den heer H. Roelvink heeft dit eigenaardige, dat het zwakker en tegelijk oprechter is dan zijn voorgaand stuk Freuleken.
Dit deed zich voor, in een veel handiger makelij, als een lieve familiegeschiedenis in fatsoenlijke kringen, en het onderscheid tusschen een amourette met een boeredeerntje en een serieuse verloving met een meisje-uit-eigen-stand bleek ons daar zeer duidelijk, ofschoon wij voor het boeremeiske ook wat mochten voelen en de lichtvaardige jongeheer niet gespaard werd.
Hier, in dit nieuwe stuk echter, stelt de schrijver eerlijk het conflikt, zooals hij het vermocht te zien, zonder toe te geven aan schilderachtigheden of eenige standsmoraal in 't gevlei te komen. Deze eenvoudige directheid is dan niet zonder bekoring. Men beseft hoe de auteur eenvoudig getracht heeft zich zijn figuren in te denken en waardeert in het resultaat de hartelijkheid van zijn gevoel en de niet geringe kracht zijner visie. Hij lijkt een beschaafd en gevoelig man, met eenige kracht van beelding en vrij wat bekwaamheid voor tooneelmatigen opzet. Het eerste bedrijf van zijn stuk leek zelfs heel goed in luchtige afwisseling van dialoog en scènes. Voor men wist waar dit alles op uit zou loopen, beloofde het... op heel wàt uit te loopen en deed zeer aangenaam aan.
Vervolgens echter kwamen de bezwaren. Allerlei personagïen uit het eerste bedrijf bleken vrijwel overbodige franje voor de gansche handeling en de hoofdpersonen zelf bereikten geen genoegzame graad van werkelijkheid. Zij zeiden misschien wel meestal het goede woord op het juiste oogenblik, maar als persoonsgeheelen schenen zij door hun schepper toch niet gezien. Zoo kwam het, dat het bij momenten zeer levensware spel van mevrouw Mann eigenlijk de eenige overblijvende herinnering constituteerde en de geheele rest als nevel vervloeide.
De conclusie is dan, dat de heer Roelvink ongetwijfeld een goed bedrijf kan opzetten, ook zeer wel pakkende scènes weet te schrijven, maar de verdere en diepere synthese van deze fraaie qualiteiten hem alsnog niet gegeven is. De toekomst zal moeten uitmaken of hij ons inderdaad iets aangaande het leven te zeggen heeft en of hij het in tooneelvorm zeggen kan. Bij gebreke van dit allerbeste echter, kan hij het misschien tot een speelbaar effektstuk brengen, maar dan moet hij zijn techniek nog vergrooten en niet meer het eigen, waarachtig gevoel en meegevoel zoo duidelijk laten spreken.
Frans Coenen.
|
|