| |
| |
| |
Dramatisch overzicht.
L'Annonce faite à Marie, Mystère en quatre actes et un prologue, Théatre de L'Oeuvre (Lugné - Poe).
Al dadelijk dient gezegd te worden, dat de voorstelling van Lugné - Poe het niet deed. Wel had Mlle. Lara een mooie, lieve stem, sprak Lugné zelf in zijn diepst-mystischen graftoon, waren de décors en groepeeringen en gewaden er blijkbaar op ingericht gestyleerde primitieve schilderingen in het kunstbeschaafd geheugen der toeschouwers te brengen, maar het werk zelf van Paul Claudel verhinderde, dunkt mij, dat er geest en stemming van het tooneel uitgingen, dewijl het niet in en voor moderne theatersferen geboren schijnt.
En ook, omdat het in zijn bijzonderen aard klaarheid mist en een zeker, overtuigd verloop naar het einde.
Paul Claudel schijnt in zijn Oeuvre een soort van herleving van het catholieke geloof, een mystische vroomheid, te vertegenwoordigen en te bedoelen. Dit wonderspel tenminste klinkt zéér catholiek en vereischt tot zijn volkomen détailbegrip een waarschijnlijk niet al te geringe inwijding in roomschen eeredienst en geloofsgeschiedenis. Bovendien is het angstvallig gehouden in de archaïstisch-catholieke taal van oude geschriften, wier wendingen in verband met de oude kerksymbolen niet altijd gemakkelijk te verstaan zijn. Als voorbeeld moge een klein gedeelte van een monoloog dienen (de personages spreken altijd in monologen, zelfs als ze samen praten) door den cathedralenbouwmeester Pierre de Craon gehouden, ik geloof tot een soort van mystische verklaring van het Angélus:
‘Ainsi parle l'Angélus comme avec trois voix, ainsi en Mai,
Quand l'homme non-marié s'en revient, ayant enterré sa mère, chez-lui,
‘Voix-de-la-Rose’ cause dans le soir d'argent.
O Violaine! ô femme par qui vient la tentation!
- Car ne sachant encore ce que je ferais, j'ai regardé où tu fixais le noir des yeux.
Certes j'ai toujours pensé que c'était une bonne chose que la joie.
| |
| |
Mais maintenant j'ai tout!
Je possède tout sous les mains, et je suis comme quelqu'un qui, voyant un arbre chargé de fruits,
Etant monté sur l'échelle, il sent plier sous son corps le profond branchage.
Il faut que je parle sous l'arbre, comme le flûte qui n'est ni basse, ni aiguë! Comme l'eau Me soulève! L'Action de grâces descelle la pierre de mon coeur!
Que je vive ainsi! Que je grandisse ainsi mélangé à mon Dieu, comme la vigne et l'olivier.
De lezer helpt het Pierre de Craon, den bouwmeester, wenschen, maar begrijpen doet hij het niet. Zelfs als men weet, dat Violaine de naam is der maagd, die eens 's bouwmeesters zinnen vervoerde (gelijk dat in style élevé genoemd wordt) en vervolgens, als lépreuse, tot den stand der Heiligen opklom, valt het nog bezwaarlijk het verband te bevroeden tusschen de tentation, waarvan de bouwmeester gewaagt, de latere heiligheid van het meisje, de meening, dat vreugde een goede zaak is en de tegenstelling van nu alles te bezitten.
Zoo deze woorden, blijkbaar in geestvervoering geuit, voor eenigszins bedreven geloovigen misschien zin hebben, op het tooneel gaat er niets van hen uit, dan, als het lang duurt (en het duurt lang) een zwaardrukkende verveling. In een modern theater, zelfs met sobere actie voorgesteld in een décor-omgeving, die dan toch het reëele nadert, wordt zulk extatisch en aphoristisch gemompel, dat geen dialoog heeten mag, van een bijna griezelige onwezenlijkheid, niet voor het publiek, maar ook niet voor de spelers zelf bedoeld, een poging tot stemming en stichting, die, wereldwijd van zijn doel blijvend, niets anders dan onnoozelheid verwerkelijkt.
Lugné-Poe was dikwijls een specialiteit in zulke vertooningen.
Maar al was de voorstelling dan niet belangrijk, het werk is het wel, juist om zijn onbegrijpelijkheid.
Wil het niet een nieuwe mystische vroomheid geven in het verhaal van de zuivere maagd Violaine, die, door meêlij gedreven, den melaatschen bouwmeester heeft gekust en nu zelve is aangetast, terwijl haar daad hem genas? Toch had zij Jacques, haar verloofde, lief, maar van haar zuster wetend hoe die hem liefheeft, offert zij zich op, tracht Jacques en Mara tot elkaar te brengen, nu zij toch zich van de menschen afscheiden moet.
Maar het huwelijk wordt niet gelukkig, daar Jacques zijn vroegere bruid niet vergeten kan en zijn en Mara's kind sterft. Dan, in een wanhopige helderziendheid, half haat, half aanbidding, snelt Mara
| |
| |
in den Kerstnacht met het doode kindje naar het afgelegen verblijf der blinde melaatsche en vraagt, eischt zelfs, dat de schuldloos lijdende het wicht weer tot leven zal wekken. En aldus geschiedt. In den schoot der Maagd herleeft het kind.... maar als een ander, met andere oogen en trekken en de schrijver bedoelt, dat wij begrijpen zullen, hoe hier het zondeloos kind van Violaine en Jacques geboren werd, als Jesus uit Maria.
Van nu af echter haat Mara de heilige zuster met nog feller haat en stort de blinde letterlijk in het verderf, zijnde hier een zanderij, terwijl zij nog een karvracht zand er op toegeeft. In ‘deerniswekkenden toestand’ gevonden door architect Pierre de Craon, wordt Violaine naar haars vroegeren minnaars huis vervoerd, om daar, door dezen begrepen en met hem verzoend, te sterven en rechtstreeks ten hemel te varen. Zoo althans erkennen het de drie mannen, Violaine's oude vader, Jacques en Pierre, die haar in leven beminden en tegen den avond, in beurtzang van lange, ‘hoogdravende’ monologen, haar vieren als het ideaal van levensverzaking, van zelfverloochenende christelijkheid en bovenaardsche liefde.
Als ten slotte - en dit lijkt een vondst van zeer fijne, vrome en dichterlijke verbeelding - te midden van andere klokken, boven, uit het immers uitgestorven en onbewoonde klooster Montsanvierge, toch een angelusklokje zijn drie tonen klept, al fijner en ijler, is het of men vleugelslagen hoort, rustig weg omhoog,.... En zij luisteren, tous le visage tourné en haut, prêtant l'oreille et comme attendant la volée, qui ne vient point....
Nog een andere mooie, men zou wel zeggen middeleeuwsch-vroom gevoelde scène vertoont het spel, als Anne Vercors, de oude boer, Violaine's vader, plotseling reizen wil naar het Heilige Land. Er is geen redelijke reden voor dien onverwachten tocht. Niemand heeft den ouden boer geroepen of genoopt tot de verre en gevaarvolle reis. Hij heeft immers braaf geleefd in harden arbeid en God zegende zijn doen in ongestoorde vrede en welvaart. Toch wil hij vertrekken en geen smeeken van zijn vrouw kan hem terughouden.
- C'est-il que la France n'est plus assez bonne pour toi? vraagt zij hem en hij antwoordt:
- Il y a trop de peine en France.
La Mère - Mais nous sommes içi bien à l'aise et personne ne touche à Rheims.
Anne Vercors - C'est cela, nous sommes trop heureux et les autres pas assez.
La Mère - Anne, ce n'est pas de notre faute.
| |
| |
Anne Vercors - Ce n'est pas de la leur non plus.
Hij verklaart haar dan, hoe in Frankrijk alles het onderst boven en in de ellende is, dat de steden branden, het arme volk in scharen loopt bedelen en geen koning meer heerscht. Zoo kan ook hij niet meer rustig blijven en zelfzuchtig genieten in den nood van allen.
Hij houdt het niet meer uit, hij is ‘las d'être heureux’ en bijna angstig onder dien grooten voorspoed, dien durenden zegen voor hem alleen, en die hem niet toelaat moed, geduld, deemoed, godsvertrouwen te betoonen, geen enkele deugd of opoffering....
‘en sorte que je paraîtrai devant (Dieu) vide et sans titre, entre ceux qui out reçu leur récompense.’
Want van wie de Heer heeft genomen en die hij beproefde, zij zijn eerst Gods kinderen, één met hem en rijp voor de hemelsche zaligheid....
Mij dunkt, zoo moet het middeleeuwsch gevoel wel geweest zijn: tegen alle individueele rede in een gevoelsdrang, als een verre stem, die riep tot eenheid met anderen, een doffe onrust om het verenkelde, zelfs den afzonderlijk genoten voorspoed, al wat, sedert in het ververstandelijkt individualisme verloren, het nauwelijks afgescheiden, dwalende persoonlijke aan de eenheid verbond en eerst als waarachtig geluk gevoeld werd.
Het is wel mogelijk, dat, toen de auteur Paul Claudel deze scène neerschreef, hij er geheel niet aan dacht middeleeuwsch gevoel te geven, doch eenvoudig het eigene, hedendaagsche. Indien dit zoo mocht zijn, doet het niettemin verwonderlijk oud-eeuwsch aan en logisch daarnevens, niet in den individueelen, maar in den algemeenen zin, gelijk ik het boven trachtte te zeggen. Als men van redelijk geloof spreken kon, zou dat hier geopenbaard zijn, klaar, ondanks het schijnbaar onbegrijpelijke, eenvoudig en rechtstreeks, met het begrip der liefde, die het verstand te boven gaat.
Maar dit is dan ook de eenige episode in het spel, waar de hoogere gevoelsklaarte heerscht, die alleen een sterke gemeenschapszin geven kan en waarvan wij gaarne gelooven, dat de middeleeuwen vol waren. Overal elders in de ontwikkeling der handeling en der karakters geeft de schrijver modern geloof, modern mysticisme, en ik verzeker u, dat dit er maar wonderlijk uitziet....
Het zou voor ons, leeken in dit vak - ik bedoel het catholieke geloof - onmogelijk zijn ook maar eenigszins zeker te gaan in de verklaring van den verwarden, zwevenden, uiterst onbevredigenden indruk, die dit spel maakt, - waarin elk motief in zijn vrije werking schijnt belemmerd en elke strekking halverwege losgelaten te worden - indien wij niet in onze eigen letteren een glorieus voorbeeld hadden van eenvoudige, klare, sterk opwaarts strevende catholiciteit. Ik bedoel Vondel, die misschien wel geen
| |
| |
volkomen mysticus was, maar daarentegen met hart en ziel het middeleeuwsch geloof toegeneigd, en die telkens in zijn drama's doet uitkomen, hoe dat geloof niet in gecompliceerde verdeeldheid, maar in sterke éénheid bestaat, doorzichtig als glas en onverzettelijk als rots. Van dien Vondeltempel uit, kan men, dunkt mij, beter inzicht krijgen in het geloof van Paul Claudel en bemerken hoe het geschapen staat met dit moderne mysticisme, dat.... zich vooral modern voordoet, in zoover een verscheurde geest, een onuitroeibaar individualisme en dito hang naar het aardsche het moderne bij uitnemendheid mogen genoemd worden. De geest van dit mysteriespel stijgt niet, gelijk een duif, recht op ten hemel, maar fladdert, als een nachtvogel, laag en schuw en onzeker aan den grond.
Er is te veel coquetterie bij Violaine in het aanvangsgesprek met den bouwer Craon en iets verward gedachts in haar offer voor de zuster, daar immers vanzelf haar huwelijk met Jacques, door de ‘ziekte’, een onmogelijkheid werd. Er is ook te veel aardsche en individualistische smart bij haar afscheid van moeder en minnaar. Middeleeuwsche adspirant-heiligen pleegden onbevangener en verhevener hun aardsch geluk te offeren. Dan hoort men ook geen vromen gelukstoon in de latere overpeinzingen noch van den ouden boer, Anne Vercors, noch van den jongen, Jacques Hury, en lijkt de moeder toch al te zeer, voor zulk een mysteriespel, op een verbijsterde, willooze huissloof.
Doch het is vooral in de teekening van Mara, dat het dualisme van den auteur op het duidelijkst komt te blijken. Deze Mara is niet eenvoudig de Booze Mensch, de Genius van het Kwaad, gelijk zij moest zijn als tegenstelling van de heilige Violaine, maar.... een mensch, als wij allen. Hoort haar zelfverdediging tegenover de mannen, als zij Violaine vermoord heeft:.... que restait-il d'autre à faire? - roept zij uit - que fallait-il faire de plus? Pour que celui que j'aime et qui est à moi Fût à moi, comme je suis à lui, tout entier, et que Violaine fût exclue? J'ai fait ce que j'ai pu. Et vous à votre tour, répondez! Votre Violaine que vous aimiez, Comment donc est-ce que vous l'avez aimée, et lequel a valu le mieux, De votre amour, croyez-vous, ou de ma haine? Vous l'aimiez tous! et voiçi son père qui l'abandonne et sa mère qui la conseille, Et son fiancé, comme il a cru en elle! Certes vous l'aimiez, comme on dit que l'on aime une douce bête, une jolie fleur, et c'était là toute l'amitié de votre amour!
Le mien était d'une autre nature; Aveugle, ne lâchant point prise, comme une chose sourde et qui n'entend pas! Afin qu'il m'ait tout entière il me fallait l'avoir tout entier! Ou'ai-je fait après tout que me défendre? Qui lui a été le plus fidèle, de moi ou de Violaine?
.... J'honore Dieu. Qu'il reste où il est! Notre malheureuse vie est si courte! Qu'il nous y laisse la paix! Enz.
| |
| |
Is dit niet of men een realistischen schrijver, zeer overtuigd van elks eigen recht, is het niet of men den profeet zelf van het individualisme, Ibsen, leest? Het mankeerde nog maar, dat Mara atavisme en determinisme ter harer verontschuldiging inriep! Zoo spreekt de moderne mensch in het hedendaagsche leven, maar zoo mag een middeleeuwsche zondares niet spreken, op straffe anders uit haar rol te vallen en het spel te verwarren. Wat hier dan ook volop geschiedt en ons den troebelen indruk laat, dien de schrijver zeker niet bedoeld heeft, doch - o vreemd verschijnsel! - blijkbaar niet vermijden kon. Hetgeen niet minder zeggen wil, dan dat in hem zelven geen vastheid was en hij, al gaande, zijn weg niet duidelijk voor zich heeft gezien.
En zoo, moeten wij wel concludeeren, is dìt dan de moderne geloofsmystiek: deze drang ten hemel, met regrets de la terre al te zeer gemengd, deze liefde tot het Wonder, zoo heimelijk verstopt, zoo beschaamd geopenbaard, dit driftig opstijgend verlangen naar eenheid en liefde, door de nuchtere kilte van het individualisme terstond achterhaald en van zijn kracht beroofd.... Hoe pijnlijk machteloos doet het aan, hoe wanhopig worstelt hier een individu in den greep van den nieuwen Geest, die blaast waarheen hij wil en wiens herkomst men niet weet. Zelfs de uiterste, meest vertwijfelde reactie baat niet tegen den blijkbaren gang der wereld.
Waarlijk, een avond van zware verveling was toch eigenlijk niet te lang om dit nog eens weer - en hoe duidelijk! - gezien te hebben.
Frans Coenen.
|
|