Groot Nederland. Jaargang 11(1913)– [tijdschrift] Groot Nederland– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 495] [p. 495] Goslar door Heinrich Petermeijer. Dit woord-schuw lied zal niet de stilte ontwijden, Die in den schemer uwer poorten veilig woont. Daar is een hoog're rust, van nu en alle tijden, Die d'onverpoosden pelgrim 't moeizaamst zwoegen loont. Wij togen t'avond, toen de kudden kling'lend keerden, Den schaduw uwer stegen aarz'lend door: Want alle klanken, die uw zuiver zwijgen deerden, Ginge' in die altijd-eend're melodie teloor. Melancholiek floot ergens-ver een mijmerzieke jongen; Wij stonden luister-stil en neurden zachtkens mee.... Toen wierd van 't carillon met zilvren stem volzongen, Der nacht-verlaten straten vreugd-verstilde vreê. Vorige Volgende