Groot Nederland. Jaargang 11
(1913)– [tijdschrift] Groot Nederland– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 74]
| |||||||||
Het zegefeestGa naar voetnoot1)
|
Scipio, Romeinsch veldheer. |
Sophonisbe, dochter van den Karthaagschen suffeet Hamilcar; gehuwd met Syphax; vroeger verloofd met Massinissa. |
Massinissa, een jong Numidisch ruitervorst, bondgenoot van Rome. |
Syphax, een Noord-Afrikaansche koning, bondgenoot van Karthago. |
Siddharbal, de geleider van een Karthaagsch konvooi. |
Lycoris, een Grieksche slavin van Sophonisbe. |
Een centurio. |
Dienaressen, legioen-soldaten, slaven, oversten. |
Tijd: de Romeinsch-Karthaagsche oorlogen.
Plaats: het paleis van koning Syphax.
Plaats: het paleis van koning Syphax.
Een voorvertrek in het paleis. Links, achtergrond (diagonaals-gewijs) een breed, steenen terras, dat heenvoert naar een park in vollen zomerbloei. Buiten: fel zonlicht; binnen: gedempt licht. Rechts (midden) een voorhangsel, toegang gevend tot vertrekken in het paleis. Voor het terras een bronzen vaas met wijd bekken. De wanden zijn beschilderd (eenigszins in Phoenicischen stijl). In den achtergrond, die geheel gesloten is door gordijnen van zware stof, een verhooging over de geheele breedte, waartoe een drietal treden (eveneens over de geheele breedte) opvoeren.
Eerste Tooneel.
Als het scherm rijst, is het vertrek ledig. Alleen een jonge donkerkleurige slavin, gaat op de verhooging zacht en langzaam in de houding
[pagina 75]
van iemand die geen bezigheden heeft en afwachtend is zonder op iets bepaalds te wachten. Over het terras komt langzaam (van links naar rechts) een wachthebbend Romeinsch legioen-soldaat, gewapend met speer en kort zwaard. Dan zet de slavin zich gehurkt neer op den rand der verhooging, steunt haar kin in heur hand, en ziet voor zich uit. Door de portière t.r.z. komt na een oogenblik een andere slavin in het vertrek. De dienares op de verhooging ziet haar vragend aan, terwijl zij langs haar gaat.
De eerste slavin.
Geen nieuws.... van ginds?
De tweede slavin.
De koningin toeft nog in haar vertrekken.
(zij gaat door naar het terras, waarover ze een oogenblik uitziet, terwijl de slavin op de verhooging weer haar vorige houding herneemt; dan wendt ze zich om en breekt zacht in tranen uit).
De eerste slavin
(na een oogenblik opstaand.)
Ween niet, Salambo!....
Of wij al weene' of lachen, 't baat ons niet.
De tweede slavin
(als zij wat rustiger is.)
Het kwam zoo plots dees nacht.... éen oogenblik -
De klank van staal, zwaardslagen, kreten.... èn
Al wat de wapens droeg lag overrompeld;
Geen onzer hield het leven als Siddharbal.
(na een oogenblik:)
Het was zoo stil - de zomernacht zoo licht
Wij hoopten voor den morgen hier te zijn,
En wat we ook vreesden, voor Romeinen niet....
Toen, plotseling, bij 't krommen van den weg -
Siddharbal zeide, als schimmen rezen ze,
Zoo onverwacht - op 't pad....
(zij doet een paar schreden; dan plotseling:)
Hij had 't voorzien!
'k Herinner mij, Siddharbal heeft 't voorzien!
Hij zegde 't, voor wij reisden van Karthago,
En sprak van een geleide.... maar Hamilcar
Vroeg lachende, waarom wij vreezen zouden
En liet hem gaan.... Siddharbal heeft 't voorzien.
(Ze doet een paar schreden; dan zich keerend tot de andere slavin:)
En hier? Heeft niemand......?
[pagina 76]
De eerste slavin.
Vraag 't den bóde, die
In 't stilst uur van den nacht gereden kwam!
Tusschen twee wachters werd hij heengevoerd,
En zijn trouwhart'ge tijding: - de Romein
Is meester - als gekocht verraad mistrouwd.
En dat de koning hun gevangne was,
Meldde eerst de tweede bode.
De tweede slavin.
En Sophonisbe....?
De eerste slavin.
Toen zij begreep - want bode volgde op bode -
Klonk 't schel trompetsein van Romeinsche ruiters
Terzelfder stond op 't voorplein....
(met een gebaar:)
en, éer 't uurVerging, wist zij dees nacht te zullen reizen
In hun geleide....
(na een oogenblik:)
de Romein zal Heer zijn
In Afrika. Ze weten, hoe te handlen.
(Even stilte.)
De tweede slavin.
Als eens Halmilcar deze tijding hoort....!
(zij wendt zich af, en ziet uit over het terras.)
Tweede Tooneel.
Plotseling wordt de portière (rechts) weggeslagen en Sophonisbe verschijnt; voornaam en stil gekleed, doch gesierd met een enkel, zeer kostbaar edelgesteente.
De eerste slavin.
De koningin!
Sophonisbe komt enkele schreden in het vertrek. De twee slavinnen staan met gebogen hoofd. Een dienares, die haar volgde, plaatst zich stil terzijde, op den achtergrond.
Sophonisbe.
Lycoris kwám nog niet?....
(plots:)
Zegt aan Siddharbal, dat wij hem verwachten.(De twee slavinnen verlaten het vertrek.)
[pagina 77]
Sophonisbe
(wendt zich om, doet enkele schreden en keert zich dan weer naar de zijde van het terras. Plotseling klinken buiten trompetfanfaren; daarna een lang-aangehouden juichen; zij staat stil en hoort toe.)
Hoe blazen zij victorie!
(De wachthebbende soldaat komt - van rechts naar links - over het terras en blikt Sophonisbe een oogenblik vol in het gelaat, dan verdwijnt hij links.)
Sophonisbe
(onbeweeglijk staande en zich uiterlijk beheerschend.)
Zaágt ge hem?
Ik haat hen.... állen, die ik zag! Hun blik
Is stómp, als van de rundren die ze weidden!
(na een oogenblik:)
En dezen zullen thans de meesters zijn
In Afrika, oov'ral waar 't hun belieft
Als heerschers hunne plompe voeten zetten!
.................
(dan plotseling op andere toon:)
Waar blijft Siddharbal?
Derde Tooneel.
Siddharbal, een bejaard man van Assyrisch type, komt door de portière t.r.z. Tegelijkertijd komt ook Lycoris over het terras, doch zij blijft tijdens het gesprek van Sophonisbe en Siddharbal terzijde staan.
Sophonisbe
(in een oogenblik van spanning hem aanziend.)
Ah!.....
(dan op andere toon, als hij blijft zwijgen:)
O, 'k wist het reeds!
(na een oogenblik:)
Wij hadden beiden voor den nacht gehoopt
Karthago weer te zien en 'k had zoo gaarn'
Gereisd zooals jij trouwe 't had bedacht. -
Ik wist het reeds, en wilde niet gelooven.
Toch moest ik denken, hoe ik eens - wellicht -
Je danken wilde, waren wij daarginds,
Met al de beste gaven van ons huis.
Ik had je vrij gemaakt.... ge hadt als vriend
[pagina 78]
In mijne woning kunnen wone'?.... en vaak
Had 'k met je samen van dien tocht gesproken!
...................
Nu, zeg het: Rome houdt de poort
Gesloten?
Siddharbal
(na een oogenblik, bewogen:)
Van belóonen spreekt ge en gáven....
Gaarn' had ik al gegeven wat het mijn' is
Om vrank te kunnen zeggen tot Hamilcar;
Hier zijn wij.... sluw was Rome, sluwer wij.
Sophonisbe
(even uitbrekend.)
Men weigerde u 't verlof te mogen gaan!
Siddharbal.
Men weigerde. Ik sprak met den Centurio
Met een tribuun; 't bevel was kort en streng:
Geen zou 't paleis verlaten voor den nacht.
Sophonisbe
(na een oogenblik.)
Ik wist het.... toch, dit was mijn stilst-verbeide
En zoetst-bedroomde kans....
(zij doet een paar schreden; dan op andere toon:)
Zij hebben recht!
Ze zijn de méesters, en.... zij willen 't zijn.
(Een oogenblik stilte.)
Siddharbal
(plots, om er een einde aan te maken.)
Er is nog dat ge mij bevelen wilt?
Sophonisbe
(na een oogenblik, terwijl zij zich afwendt naar de zijde van het terras.)
Groet, als ge morgen gáat, van mij Karthago!
Siddharbal
(schijnt nog iets te willen zeggen, doch verlaat dan haastig het vertrek t.r.z.)
[pagina 79]
Vierde Tooneel.
De dienares
(na eenige oogenblikken, op Lycoris duidend, die nog steeds terzijde staat, zacht:)
Lycoris kwam, vorstin.
Sophonisbe
(na een oogenblik zich omwendend; weer rustig:)
Lycóris.... spreek.
Lycoris
(haar oogen opslaand tot Sophonisbe, sprekend zonder bepaalde emphase, maar als een die eerlijk zijn moet, wijl 't geziene haar te zeer vervult.)
O, hadt gij het gezien, mijn koningin,
Hoe schoon! Zij stonden duizenden te saêm
In rijen, speer aan speer; en over âl
De zon! -.... Plots voer een mompelen van mond
Tot mond, trompetten bliezen en een bent
Van ruiters kwam in stofwolk ras genaderd,
Tot ze in de rijen zwenkten.....
Sophonisbe
(beheerscht, doch met lichte bitterheid.)
Was 't zóó schoon?
Lycoris
(zwijgt en buigt het hoofd.)
Sophonisbe.
Ge zegt,.....
Lycoris.
Ze reden stapvoets, waar ik stond
En zién kon. De eerste scheen de veldheer:
Hij voerde een zwaard met gulden greep en scheede,
Zijn gouden helm gevederd - een Romein,
Sterk, slank en rijzig, jong, met vasten blik,
Beheerscht gebaar, 't gelaat besneden.....
Sophonisbe.
Scipio.
(na een oogenblik:)
Zij kwamen dus! En.... Massinissa?
[pagina 80]
Lycoris.
Vólgde.
Sophonisbe
(als ondanks zich zelve.)
Ah!.....
(dan snel:)
Ge herkendet hem?
Lycoris
(zacht.)
Ik zag hem eens,
Toen hij vertoefde in Hamilcar's huis!....
Hij reed alleen en onverzeld als Scipio,
En blikte - als hoorde hij het juichen niet -
Strak-ernstig onder den gekámden helm.
(Sophonisbe doet na een oogenblik zwijgend eenige schreden. Even stilte. Op het terras verschijnt een draagstoel, gedragen door slaven. Syphax steunend op den arm van een dienaar, stijgt er uit.)
De dienares
(tot Sophonisbe.)
De koning!..... Koning Syphax!
Sophonisbe
(ziet om en wendt zich dan, plotseling besloten, tot Lycoris; nadrukkelijk en haastig.)
Ga, Lycoris -
Ik wilde Massinissa spréken - Ga,
En zég 't hem, sméek, zoo hij niet hooren wil.
(Zij wendt zich van haar af. Lycoris gaat heen over het terras, als Syphax eenmaal in het vertrek gekomen is. De andere dienares treedt zacht terzijde en verlaat het vertrek door de portière.)
Vijfde Tooneel.
Syphax is een wat gezette man van omtrent vijf-en-veertig jaar met bleek-gele gelaatskleur en donker hoofd- en baardhaar. Sophonisbe staat zwijgend. Hij treedt langzaam binnen, zwijgend voor zich ziend; wat zwaar en moeilijk in zijn bewegen. Een oogenblik van stilte.
Syphax
(droef-gelaten - met soms een korte opleving - sprekend.)
Het werd ons niet gegeven, Sophonisbe,
Bij 't weerzien met veel blijde woorden ons
Te groeten.... 'k Weet, men bracht hier in den nacht
[pagina 81]
De tijding, hoe het einde was, en 'k zal
Niet vele woorden voegen bij 't bericht.
't Geluk was niet met ons. 'k Geloof, wij streden
Niet beter en niet trager dan ook andren
Gestreden hadden in ons plaats - en smáad
Treff' geen: Romeinsch beleid en kracht van waap'nen
Sloeg onzen weerstand zeegrijk. En zoo zwaar,
Vol-machtig trof hun stormvloed op ons kust,
Dat al wat stond vergaan moest!.... Toen ik zag,
Hoe al vergeefs was, en een wilde vlucht
Den ondergang zelfs niet meer weren kon,
Gaf 'k Scipio mijn zwaard. Wat ons de Goden
Zoo zichtbaar weigerden, wilde ik niet nogmaals
In dwazen waan verlangen.
(Hij doet een paar schreden naar rechts. Even stilte. Sophonisbe blijft in haar houding.)
Syphax
(zich omwendend; bewogen, doch beheerscht.)
Dezen nacht
Werd mij in naam van Scipio geboodschapt,
Dat een Romeinsch geleide, tot een reis
Bereid, ons in den avond wachten zou....
Te Rome werd ons ballingschap verlangd.
(zich plotseling tot Sophonisbe keerend; ontroerd maar ingehouden:)
Ik wil je vragen, Sophonisbe: spreek
Met Scipio. 'k Weet niet of je kunt voelen,
Wat 't heet: te moeten gaan.... dan wil ik vragen:
Doe zoo om mijnentwil!.... Ik wil niet zwak zijn;
Toen 'k zag, hoe 't Lot zich voor mijn vijand keerde,
Heb 'k niet mijn kleed gescheurd, noch stom en blind
Als een wanhopige terneder zittend,
Geweend - maar 't erfdeel dat mijn eigen is,
Dat bij zijn sterven mij m'n vader liet,
En hem zijn vader - in eens vreemden hand
Te laten, onverzorgd, schijnt me een verraad!
...................
Ik weet, dat fierdren, eedleren dan ik
Zijn heengegaan, zeegrijker in hun scheiden
Dan wie als winnaar volgende hen uitdreef.
Ik heb hun voorbeeld in mijn geest betracht -
En wild' hen volgen.... maar ik voelde in 't hart
[pagina 82]
De pijn, die 'k leed als kind, wen ik moest scheiden
Van wat ik jaren had gekend.... maar dieper thans,
En blijvender.
(Hij zwijgt en wendt zich bewogen af; dan:)
'k Sprak zelf met Scipio, doch
Vergeefs.
Sophonisbe
(na een oogenblik; uiterlijk rustig.)
Je bent geen krijgsman.... een die 't zwaard
Ook tegen het Geluk te voeren weet!
Een krijgsman had in meengen strijd nadien,
In zege en neerlaag 't beurtelings gevoerd.
(Zij doet een paar schreden.)
Doch 't baat thans niet te wénsche'.... en 'k weet, 't verlangen:
- 't Lot mocht een ander zijn - schaft ons geen hulpe.
(Syphax wendt zich tot Sophonisbe en wil spreken, doch buiten klinkt plots een trompetgeschal en een snel-naderkomend gejuich.)
Sophonisbe
(snel; op andere toon:)
Tot Scipio te gaan, en hem te smeeken,
Gelijk je vroegt.... 'k vermág het niet - en 't bleef
Ook voor je wenschen zonder baat; want Rome
Herneemt zijn wil niet, als het tegen ons
Beveelt.... Zelf weet ge dit.
(Het juichen komt snel nader. Sophonisbe wendt zich haastig af van Syphax. Op het terras verschijnen een centurio en twee soldaten. De centurio komt naar het vertrek.)
Syphax
(hem bemerkend; snel en zacht.)
Wij kunnen gaan!
(Hij gaat heen t.r.z.)
Zesde Tooneel.
Als Syphax is heengegaan komt de centurio aarzelend en in eerbiedige houding toe op Sophonisbe. Zij wendt zich plotseling om en gaat dan langzaam heen. De centurio komt snel in het vertrek en blijft Sophonisbe nazien, ook als ze reeds door de portière is heengegaan. De twee soldaten, met speren gewapend, volgen hem.
De centurio
(een jong Helleen; zich tot de soldaten keerend, als onwillekeurig.)
Deez' was de koningin?
[pagina 83]
(Hij ziet onmiddellijk weer voor zich. De soldaten zien elkaar even aan, zonder te weten wat te antwoorden. Het gejuich buiten komt nu zeer nabij.)
De centurio
(geheel van houding veranderend, haastig:)
Men komt.
(met een gebaar naar de portière.)
Vraagt elk
Die toegang wenscht, waartoe hij komt.
(De soldaten gaan achter elkaar heen.)
Zevende Tooneel.
Op het terras verschijnen meerdere Romeinsche oversten. Zij laten een pad vrij voor Scipio, die onder het roepen van: ‘Scipio! Scipio!’ (buiten) het terras bestijgt en naar het vertrek komt, na een oogenblik gevolgd door Massinissa, die eveneens wordt toegejuicht; na hen volgen verschillende oversten. Zij stellen zich op in een kring tegenover Scipio; Massinissa staat aan de uiterste zijde (voorgrond) van den kring der aanvoerders.
Scipio.
Een woord van vreugde als groet aan Rome, vrienden;
Een woord van dankbaarheid en lof voor u!
Want schatten we als soldaten en als mannen,
Die zelve neerlaag kenden voor de zege,
Wat komen mag niet met lichtvaardgen zin -
Zoo vreugd'ge zege past een vreugdig woord.
In éenen dag wies ons een rijpe oogst,
Een zege-oogst, dien de Goden wassen deden;
Zoo wonder-zwaar van vrucht, dat 't schijnen moog':
Wij kwamen slechts en vonden àl bereid....
Doch 'k weet, ge kwaamt als tragen niet; en 't heil
Valt gansch onwaardgen onverdiend niet toe.
Ge voerdet over zee Romeinsche deugd:
Romeinsche waapnen hebt ge in Afrika
Gevoerd met oud-Romeinschen geest - en Rome
Spreekt door mijn mond U dank.... en allen heil!
(Een korte kreet van instemming in den kring der aanvoerders.)
Scipio
(onmiddellijk na zijn laatste woord op Massinissa toegaand.)
En ook voor U een dank van overzee!
Door zelfde liefde en haat verbonden kwaamt ge
[pagina 84]
Als eenige, die ons begroeten
En 't wélkom spreken dorst aan 't vreemde strand.
Wie zou ondankbaar het geluk miskennen
Een vriend te vinden aan een verre kust?
Al 't onze werd uw deel, uw lot het onze
Sinds 't strijdperk ons gelofte bond door daden!
(Scipio reikt hem de hand. Massinissa, die eerst een vluchtig gebaar van afweer gemaakt heeft, drukt die en ziet hem een oogenblik vriendelijk en met een glimlach aan. Een sterk juichen ditmaal tot achter op het terras.)
Scipio
(zich weer tot allen wendend.)
En thàns: voor heden zij 't een dag van feesten
Voor allen.... aan den disch en bij den beker.
Wij willen dezen nacht bij 't kampvuur zittend,
Omhoog ziend naar de sterren, thuis gedenken;
En onzen beker heffend, 't verre Rome
Een heilgroet drinken en ons zelven moed
Bij 't voortgaan van ons tocht op morgen. Geeft
Uit Scipio's naam thans oorlof tot de vreugd!
(De kring der aanvoerders gaat uiteen. Het duurt een oogenblik voor allen zijn heengegaan over het terras. Massinissa blijft onbeweeglijk en doet, als zij zijn heengegaan een paar schreden heen en weer, dan weer staan blijvend en in het park uitziend.)
Een overste
(op Scipio toekomend.)
Wat uur de stonde van 't vertrek, mijn veldheer,
Voor het geleide?
Scipio.
Tegen duister; en dat honderd
Van uw Romeinsche ruiters hen verzellen.
(De overste gaat heen over het terras.)
Achtste Tooneel.
Massinissa staat in gedachten (links); Scipio ziet een oogenblik naar hem en gaat dan langzaam naar de zijde van het terras.
Scipio
(in 't heengaan even stilhoudend.)
Ge komt met mij?
[pagina 85]
Massinissa
(ziet naar hem en doet dan eenige schreden naar den voorgrond; rustig:)
Dank Scipio. Ik wilde
Den tijd tot 't duistert, toeven op een rit.
Scipio
(verwonderd.)
Ge wilt thans nog te paard?
Massinissa
(na een oogenblik; met voorgewende luchtigheid; niet geheel vrij.)
Men heeft soms grillen,
Die onverwachts ons komen.... dwaze grillen!
Men legt zich neer en slaapt den nacht gerust,
Maar 's uchtends komen ze en verzellen ons
Door de uren van den dag. Dan moog' het baten:
Te paard in 't open veld ze voort te jagen.
(Hij staat half afgewend van Scipio. Deze ziet een oogenblik zwijgend naar hem, en gaat dan een schrede op hem toe.)
Scipio.
Vergeef me, Massinissa.... 'k ben niet een,
Die vragen wil, waar zwijgen hooger siert;
Doch 'k waag te spréken, wijl 'k niet gáarne vraag,
En komend slechts in vriendschap's dienst.
(Hij zwijgt even. Massinissa ziet onbeweeglijk voor zich uit.)
Ge waart,
Sinds wij dees grond betraên, ons krijgsgenoot
En als een gast met ons. Het zelfde sein
Roept in den vroegen uchtend ons op 't pad
Van 't zelfde vuur, dat onze slaap bescheen.
En spraken wij ook nimmer tot dit uur
Als van ons krijgsdoel en 't gemeenzaam pad,
En de enkle vluchtge woorden van een groet
Of ras verkeer - wie met ons hoopt en vreest
Verblijft geen vreemde.... en 'k zie U tháns, wijl allen
Het uur in blijder vlucht vergaat, in stilte,
En ingekeerd.
(Scipio zwijgt en ziet naar hem. Massinissa verblijft in zijn houding.)
[pagina 86]
Scipio
(na een oogenblik.)
Vergeef me, ik wil thans niet....
(Scipio wendt zich af, en maakt een gebaar heen te gaan.)
Massinissa
(zich plotseling tot Scipio keerend, haastig:)
Neen, Scipio. Ik wéet: ge spraakt in vriendschap.
Door woord of blik heb 'k menigmaal verstaan,
Hoe ge woudt toonen, dat 'k u welkom bleef.
(bewogen en met warmte:)
Zoo 'k nimmer sprak, 'k ben geen ondankbre.... ik bood
Mij zelf en mijne ruiters in uw dienst,
En vroeg niet meer dan als een trouw soldaat
Met u te mogen gaan.... en vraag dit nog.
(Hij reikt hem de hand:)
Maar biedt ge thans me uw vriendschap, dan gewordt
Mij door uw gunst meer dan ik vragen mocht,
En ik wil hópen, dat het Lot mij geeft
Te toónen, of 'k dees gaaf naar waarde ontving.
(Een oogenblik nog ziet hij Scipio, wiens hand hij vasthoudt, aan en wendt zich dan van hem af.)
Scipio
(na een oogenblik; eenvoudig:)
Ik kende U als edel en bescheiden;
Zoo zijn uw woorden thans - ik ben verheugd,
Dat ge geboden vriendschap dus aanvaardt....
En 'k wil u nogmaals vràgen!
(hij zwijgt even)
Zoo ik dwaalde,
Of gij niet spreken wilt, blijf 't ongevraagd,
Maar als een leed u deert, en er is hulpe
Of mooglijkheid daartoe in mijne hand,
Dan is u die geboden.
(Een oogenblik stilte, waarin Scipio naar Massinissa ziet, die langzaam enkele schreden doet en dan staan blijft.)
Massinissa
(zonder Scipio direct aan te zien; met een glimlach.)
Voor mijn euvel
Zou, wat ge ook bieden mocht, niet baten, Scipio.
En 't heeft geen heul van noode, want 't was eer
't Betrachten van een kwaad dan euvel zelf.
[pagina 87]
En onbemerkt ware 't voorbijgegaan,
Hadt gij niet toegezien....
(op andere toon:)
Doch nu ge vráagdet,
Wil ik 't verhalen; zij 't tot eigen schaamte....
Ik stond....
(plotseling afbrekend; dan:)
doch 'k moest u zegge': eens was er tusschen mij
En Sophonisbe een beloft' van trouw.
(Hij zwijgt even; dan snel voor Scipio kan spreken:)
Voor ik hier intrad, kwam een dienares
Der koningin, en wierp zich aan mijn voeten,
Mij noodend in heur naam tot samenspraak.
Ik weigerde.... en toen 'k geweigerd had,
Stond ik en dacht, hoe 'k thans had mogen vragen,
Waarom zij handelde, gelijk ze eens déed.
(Hij breekt af en doet een paar schreden.)
Nu gij het vraagdet, zij 't gezegd: zóó zijn wij.
(snel:)
En zoo verneedrend kan de zwakte zijn
Van 't hart, dat ik nog tháns zou kunnen gaan,
Deed 'k naar mijn dwàzen zin, en was ik niet
Als man, heer van mijzelf!
(Hij zwijgt en doet enkele schreden.)
Scipio.
Ik hoorde in Rome,
Dat Sophonisbe haar verloving schond,
Wijl zij een koning, die Hamilcar's vriend was,
Men zegde: door heur minnelisten won,
Haar eed versmadend.... maar wist niet, dat gij....
(na een oogenblik; verwonderd:)
Ge toefdet.... te Karthago?
Massinissa.
Heel mijn jeugd.
'k Was een Karthager.... aan Hamilcar's disch
Zat ik als kind mede aan! - op vader's wensch,
En naar een oud gebruik.
(Hij zwijgt even bewogen; dan:)
Hij leerde mij
De zeden en de kunden van zijn ras:
Hoe men een leger aanvoert, steden dwingt,
En vijanden bestrijdt in open kamp;
't Bestier van staten en der sterren stand,
[pagina 88]
Die 't noodlot richten en de overvaart
Der schepen op de hooge zee. En zelf
Met eigen hand bestierde en leerde hij
Mij de eerste gangen met de wapenen,
En 't koersen van een schip.
(met nadruk:)
Ik had hem lief.Als hij vertoefde in Karthago's muren,
Ging 'k aan zijn zijde, en keerd' hij van een tocht....
'k Zat luistrend aan zijn haard, en hoorde stil
De wondere verhalen van een strijd
Met krijgers in een vreemd en ver gewest.
(Hij zwijgt.)
Scipio
(met lichte aarzeling.)
En Sophonisbe werd aan u verloofd?
Massinissa
(na een oogenblik.)
Toen ik een zwaard kon dragen en het voeren,
Nam mij Hamilcar met zich in den strijd.
Ik toefde op Sicilië, in Hispanje
Als ruiterhoofdman in Karthago's dienst;
En mijne wonden hebben van mijn dank
Getuigd. Ik keerde.... en Sophonisbe, die
Als kind me eens liefhad, zag ik weer.
(na een oogenblik; langzaam:)
'k Geloof:
Wij minden in dien tijd elkaar.
Zij zegde 't mij en ik geloofde' haar woord,
Doch sinds wéet ik 't niet meer.... slechts dat Hamilcar
't Mij gaarn' bewilligde, en dat zij Syphax huwde,
Wijl 'k vèr, niet wetend, toefde in eigen land.
(Een oogenblik stilte. Massinissa heeft een paar schreden gedaan en wendt zich dan tot Scipio:)
Hoe 't ook geschiedde - het is thans:.... verléden!
Ik had haar lief en heb in eenzaamheid
Doorleden en doorleefd wat ieder man,
Die liefheeft, lijden zou.... en wat ik mij
Niet schaam. En mocht ik niet verstaan, waarom
't Geschiedde en dùs, 'k weet, hoe zij handelde.
Dit wéet ik.... en 't volstaat!
(hij zwijgt even; dan op andere toon:)
En dat in 't leven
Ook and're dingen gelden voor een man
[pagina 89]
Dan 't peinzen over een verleden liefde
Heb 'k leeren inzien, en.... ik leef er naar!
Scipio
(na een oogenblik:)
'k Berouw mijn vragen niet: ik vroeg in vriendschap,
En de uwe toont mij, dat ge spreken wildet.
Massinissa
(zich tot Scipio wendend:)
Ge weet thans hoe ik kwam.... uw vriendenwoord
Heeft 't mij ten plicht gemaakt u dit te zeggen.
................
(plotseling op andere toon:)
En thans - 'k vraag oorlof tot mijn rit.
Scipio.
'k Vergat:
Ge wildet rijden. Doch wij wachten
Dees avond met den beker tot uw komst.
(Tijdens de voorgaande woorden is Lycoris op het terras verschenen; zij komt naar binnen en werpt zich, als Massinissa wil heengaan, voor zijn voeten.)
Negende Tooneel.
Lycoris
(na een oogenblik sprekend en haar handen opheffend tot Massinissa, die onbeweeglijk staan blijft:)
Nog eenmaal zendt de koningin mij - smeekend,
Dat gij haar beê moogt hooren.
(Lycoris houdt haar handen geheven, terwijl Massinissa een oogenblik staat in strakke zwijging.)
Scipio
(een paar schreden doende en dan terzijde even stilstaand; als terloops:)
Ge hebt geweigerd,
En deedt zeer wel.
Massinissa
(na een oogenblik van houding veranderend; plotseling en besloten:)
Ik wil haar hooren.
(tot Lycoris:)
Zeg
Der koningin, dat ik haar wachten wil.
[pagina 90]
(tot Scipio, terwijl Lycoris snel t.r.z. heengaat:)
Ik vrees heur bijzijn niet, en waar zij vraagt,
Wil ik niet weigren.... en de rit - mag vólgen!
Scipio
(geresigneerd en met vertrouwen:)
Zooals ge handlen wilt, mag het geschieden.
Slechts dit: de schemering valt, en het geleide
Wacht tot de reis;.... en voorts, tot dezen nacht!
(Scipio verlaat het vertrek en gaat heen over het terras, terwijl de portière, rechts, wordt opengeslagen.)
Tiende Tooneel.
Sophonisbe verschijnt in de portière-opening, komt dan toe op Massinissa. Hij doet een schrede op haar toe.
Massinissa
(met een lichte hoofdbuiging.)
Ge deedt mij vragen.... en ik wachtte u hier.
Sophonisbe.
Vergeef me.... ik vroeg als wie in nood mag bidden,
En wie zoo spreekt, die zij vergeven.
Massinissa
(na een oogenblik:)
Ik ben gekomen, dat ge spreken moogt.
Sophonisbe
(bewogen, doch zich beheerschend.)
Ge kent mijn lot. Ontnomen werd mij al,
Wat 't leven in het diepst tot leven maakt,
En 't waard doet zijn door vreugden en bezit
- In éenen dag. - Wie hopen mocht, dat 't Lot
Goedgunstig in een leed ook gaven brengt,
Die heelend vreugde schenken in dien smart,
Het beetre mengend met het bitterste,
Die leeft in droomen,.... die elk komend uur
Kan breken, en verwacht.... wat ik verwachtte,
Voor 'k wist. Was 'k gistren meesteres, 'k derf heden
't Geluk, dat ieder vrij geboorne kent:
Te gaan in vrijheid.... wat als wensch mij bleef,
Het schamele bezit, de arme rijkdom,
Die 'k slechts van al mijn deel behouden wilde:
Te mogen scheiden en vrij uit te gaan
[pagina 91]
Naar een vér te huis, wat geen ten schaê zou zijn,
En mij ter een'ge vreugde - is niet zooveel,
Zoo uit den ban en maat van het begeeren,
Dat wie het vragen mocht 't misgund zou worden -
't Werd mij ontnomen! - Rome en Scipio
- De heerschers! - hebben voor geen vrouw te vreezen;
Doch 't pooverst dat ik wenschen kan, wordt mij
Ontzegd.
(Zij breekt af, bewogen, en zwijgt.)
Massinissa
(na een oogenblik, als zij blijft zwijgen.)
Mij deert uw lijden;
(snel:)
ongeroerdTe hooren, als een klacht gesproken wordt,
Zou ons beschuldigen voor eigen hart. -
Doch niet, wat ìk - ware 'k de meester van
Uw lot - u gunnen of misgunnen zou,
Mag gelden.... Zoo ge hopen mocht,
Dat ik uw lot kan leengen, zij 't gezegd:
Niet ìk, doch Scipio als wiens bondgenoot
En in wiens dienst 'k hier sta, is heér daarvan.
(Hij zwijgt een oogenblik. Dan op andere toon, zacht en meer als terloops:)
En zoo ge wenschen mocht tot hem te gaan....
'k Mag valsche troost niet bieden: 't waar vergeefs.
(Hij doet een schrede.)
Sophonisbe
(na een oogenblik; plotseling:)
Er is iets, dat ik zeggen wilde, Massinissa!
Ik ben daartoe gekomen!....
Massinissa
(maakt onwillekeurig ras een beweging.)
Sophonisbe
(nerveus-gespannen.)
Niet, wijl ik
Het eens gegeven woord verachtte of vergat,
Heb ik gehandeld als ik handelde!
(Zij zwijgt éven. Massinissa doet een schrede; dan snel en meer beheerscht voortgaand:)
Toen Syphax in Karthago toefde als gast
Was heel de stad in rouw om 't eerst bericht
Van onzen rampspoed in Italië.
En zwaarder-drukkend dan 't gewetene
[pagina 92]
Woog de onrust om wat komen mocht. En 't kwam:
Italië was ontruimd, al het verworv'ne
Teloor en prijs gegeven, wat nog restte
Van 't vliedend heir verstrooid langs alle wegen.
En sinds verging geen dag meer zonder tijding:
Scipio was in Italië geland,
Wierf zich een leger, bracht triremen saêm....
En velen vreesden, iedren nieuwen dag,
Hun vloot in de open zee te zien verschijnen.
En waren zij gekomen, 't spel waar' ras
Ten eind gestreden tusschen hen en ons!
Zoo was ons vreezen.... en men heeft begeerd,
Dat Syphax, die een machtig gastvriend was,
Door nauwer banden ons verbonden bleef.
...............
En wat Hamilcar en het volk begeérden;
Heb ìk volvoerd.
(Zij zwijgt; Massinissa en zij verblijven een oogenblik in hun houding; dan:)
Massinissa
(als iemand die zich bezint; snel en onverwacht:)
Waarom er van te spreken?
Wij zijn hiertoe niet saêm gekomen.
(dan plotseling als ondanks zichzelf, zich niet kunnende bedwingen:)
Èn:
Je spreekt onwaarheid!.... Hamilcar zou
Zoo veil gevreesd, en je gedwóngen hebben!
(Hij wendt zich af.)
Sophonisbe
(na een oogenblik; uiterlijk zeer beheerscht.)
Ik zegde niet, dat hij mij dwong, of vréesde....
Ik zegde, dat Hamilcar 't heeft verlangd.
Massinissa
(als wil hij er niet op voortgaan, doch zich niet kunnende bedwingen:)
Hamilcar heeft 't verlangd?!....
(Uitbrekend, maar gedempt:)
Weet ik niet meer,
Wat er geschiedde, wat wij scheidend spraken,
En hoe ik vól-vertrouwend in ons woord
[pagina 93]
Uit vreemden mond 't gebeurde hooren moest?
En thans.... Hamilcar zou....
(plotseling beheerscht:)
Het kan niet zijn!
(Hij wendt zich af. Een oogenblik stilte. Sophonisbe staat onbeweeglijk in haar houding en zwijgt; dan wendt Massinissa zich plotseling tot haar.)
Massinissa
(zeer bewogen, doch zich zeer beheerschend; met moeite sprekend:)
Je zegt, Hamilcar en het volk begeerden,
Wat je volvoerde.... en ik gelóof het niet!
Wat ik doorleefde, kan ik niet verloochnen.
Maar toch, je zégt het.... en 't is mogelijk,
Dat ik kan falen. 'k Smeek je, Sophonisbe,
Staat ook ons leven en ons lot gescheiden,
En mag 't niet baten, of ik waarheid weet,
Spreek in oprechtheid. Eens te moeten denken,
Dat wat men diepst en innerlijkst gevoelt
In onrecht kan geschiên, is mij ondraaglijk!
Want deed je waarlijk zoo, dan wil ik niet
Voortleven in een haat, die ik in onrecht,
Niet-wetend droeg; - en wil ik dan herroepen,
Afzweeren, wat ik ijdel waande en sprak....
'k Wil ook 't onwaard'ge niet bewonderen! -
................
En zoo je onwaarheid sprak, ik wil 't vergeven,
't Verstáan.... doch 'k bid je: spréek!
Sophonisbe
(als hij zich na een oogenblik heeft afgewend, aanvankelijk rustig:)
Toen ik hierheen kwam,
Heb ik geweten, dat je mij de vrijheid,
Die Rome ontnomen had, niet kon hergeven.
Doch 'k wilde vragen, voor ik scheiden moest,
In een geleide, eenmaal nog Karthago
Te mogen weerzien, waar' 't voor korten duur.
Hamilcar lieten de bewogen jaren
Niet ongedeerd in zijnen ouderdom.
(plotseling:)
Ga thans met mij! En kan ik niet bewijzen,
Dat ik je liefhad, 'k kan je veel verhalen,
Van wat ik heb doorleefd. Ik weet, dat veel
[pagina 94]
Getuigd heeft tegen mij,.... en wil bekennen:
Zelf heb ik soms getwijfeld in die dagen
En leefde in onklaarheid.... maar ik weet
Thàns, dat ik je altijd heb liefgehad!
Dit weèt ik.... en ik kan het je getuigen
Op onzen tocht, waarom 'k zoo spreken mag.
En als ik niet vermag je te overreden,
Zal 'k met je wederkeeren van Karthago,
Zooals ik heenging en je zult niets winnen,
En niets verloren hebben!
(met grooten nadruk:)
Massinissa,Vraag Scipio, dat je mij geleiden moogt!
(Sophonisbe steeds uiterlijk beheerscht blijvend maar met stijgenden drang:)
En zoo hij weigert.... ben je niet een koning,
En meester van je daden? Rome kan
Het vrije willen van een eêl-geboor'ne,
In vrijheid heerschende niet binden! èn:
Je bent Karthager.... door de erinnering
Van jaren en naar 't hart.... Karthago zal
Je welkom heeten, blijde groeten!....
Massinissa
(wendt zich plotseling af; nerveus en met een poging zich te gedragen, als was het voorgaande niet gesproken, als deed het niet ter zake:)
'k Geloof, wij spreken niet, zooals wij wilden.
Sophonisbe
(ziet hem plotseling aan in groote verrassing.)
Massinissa
(even uitbrekend:)
Wat ook geschiedde, hoe ons daden waren -
'k Vermag 't niet te berechten!
(weer beheerscht en in den vorigen toon:)
.... en 'k sta hier
In dienst van Rome, als Rome's bondgenoot.
Zoo kwam ik en zoo hebben wij gesproken.
(Hij wendt zich af en doet een schrede.)
Ik weet, het kan niet goed zijn en niet baten
Hiervan te spreken!
Sophonisbe
(plots uitbrekend:)
Massinissa!
[pagina 95]
Massinissa
(snel.)
'k Hóorde,
Doch ik vermág het niet je hulp te bieden.
Zoo je 't begeert, vraag Scipio....
Sophonisbe
(met uitgebreide armen op hem toekomend.)
Je zult komen!
Massinissa
(wendt zich snel van haar af.)
Ik kan geen hulpe bieden.
(Hij gaat snel, als vluchtend heen t.l.z.)
Sophonisbe.
Je zult komen!
Elfde Tooneel.
Sophonisbe wendt zich plotseling af van de zijde van het terras.
Sophonisbe
(na een oogenblik; met een gebaar van wanhoop:)
Hij is te trouw, en zal zijn wóord niet breken!
Twaalfde Tooneel.
Op het terras verschijnt een draagstoel met dragers en enkele Romeinsche legioen-soldaten. De centurio (uit het zesde tooneel) ziet naar binnen en komt eenige schreden op Sophonisbe toe; doch blijft eerbiedig op een afstand staan en groet haar, met het hoofd buigend. Hij is een nog jonge slankgebouwde Helleen.
Sophonisbe
(wendt zich van hem af en doet een paar schreden, zonder acht op hem te geven.)
De centurio
(met een handgebaar.)
't Geleide wacht u ginds.
(Dan, na een oogenblik, komt hij een paar schreden op haar toe; op geheel andere toon:)
Ge kent me niet,
Mijn koningin?
[pagina 96]
Sophonisbe
(ziet onwillekeurig hem even aan.)
De centurio
(voor zich uitziende; langzaam en met bedoeling:)
Ik was centurio in
Karthago's dienst; vaak heb ik wacht gestaan
Voor uwe gaarde.... Eens trof Hamilcar mij,
Wijl 'k in een schemerwachtuur lang en stil
Mijn voorhoofd drukkend tegen 't traliewerk
In uwe tuinen blikte, waar ge rondgingt.
(Hij zwijgt even; dan met een vaag gebaar, terwijl hij voor zich uit blijft zien:)
Hamilcar had stil toegezien.... en hij
Gebood mij van Karthago heen te gaan.
(Hij ziet voor zich uit, en zwijgt. Een oogenblik stilte. Sophonisbe ziet éven naar hem.)
De centurio
(na een oogenblik; kort en eenvoudig, bijna in de zelfde houding:)
Ge reist in mijn geleide. Zoo ge wilt,
Zal 'k dezen nacht u naar Karthago voeren.
(Sophonisbe maakt een beweging, doch beheerscht zich; van het terras komen een paar soldaten, die zich ter weerszijde opstellen.)
De centurio.
Ik heb geen eisch daarvoor. Als ge 't begeert,
Zal 'k dezen nacht u naar Karthago voeren.
(Dan, zich omwendend, maakt hij een gebaar om heen te gaan. Lycoris komt van het terras en hangt Sophonisbe een sluier om.)
De centurio
(met een gebaar Sophonisbe vragend voor te gaan; als zij, die in haar verrassing geen woorden vinden kan, langs hem gaat:)
'k Hoor 't antwoord dezen nacht.
Dertiende Tooneel.
Als zij heengaan over het terras, hoort men buiten een korten trompetstoot. Onmiddelijk daarop stemmen, rechts, achter de portière. Deze wordt opengeslagen en Scipio, vergezeld door een drietal Romeinsche onderbevelhebbers komt in het vertrek. Het is schemerig geworden en men ziet buiten
[pagina 97]
een paar vuren opvlammen. Scipio richt zich, als hij in 't midden van het vertrek gekomen is, tot twee der tribunen, terwijl de derde eenigszins terzijde staat.
Scipio
(met een gebaar van hen afscheid nemend; tot den een:)
Bij 't eerste lichten gaat ge dus op weg.
(tot den ander:)
En gij nog voor den nacht. Vaarwel.
(tot den eerste:)
U wacht
Ik dezen avond als mijn gast bij 't maal.
(De beide onderbevelhebbers gaan heen. Een oogenblik stilte. Scipio staat nadenkend, terwijl de onderbevelhebber, die bleef, voor het terras treedt en uitziet.)
De tribuun
(zich wendend tot Scipio; met een armgebaar naar buiten:)
Ze dansen om de vuren.
(Hij komt langzaam weer terug in het vertrek.)
Scipio
(snel-opziend en ras-vragend.)
Zaagt ge reeds,
Of Sophonisbe ging?
De tribuun.
Ik zag 't geleide
Van hier gaan.
Scipio.
Dank!
(hij doet een paar schreden; op andere toon:)
Wij gaan dus morgen,
En zullen dra Hamilcar treffen.
(uitziend over het terras:)
't Zal
Een blij der feest zijn, als Karthago valt!
(Hij wendt zich af en doet een paar schreden.)
Als eens Karthago valt.... veel moet geschieden
Voor dit volbracht werd!.... doch de nood regeert,
En als Romeinen willen wij ons beste geven.
(Massinissa komt over het terras in het vertrek, en blijft staan, als hij Scipio ziet. Deze wendt zich, als hij Massinissa bemerkt, tot den tribuun.)
[pagina 98]
Scipio.
Ga, 'k bid u, tot de gasten, heet hen welkom
In onzen naam en zegt, dat wij u volgen.
(De onderbevelhebber verlaat het vertrek.)
Veertiende Tooneel.
Scipio en Massinissa blijven alleen achter.
Scipio.
Ge kwàamt reeds van uw rit?
Massinissa.
Ik ging niet meer.
Het werd te laat.
Scipio
(na een oogenblik.)
Dees middag kwam een tijding,
Die 'k u verhalen wilde. Ik heb haar slechts
Gezegd aan de enklen, die ze kennen moesten.
Een ruiter meldde een treffen op den heirweg
Met een Karthaagsche bende;.... die de onzen
Door overmacht vermeestrend voor zich uitdreef.
Ik vreesde reeds, dat 't feest van dezen avond
Verstoord was en we ons ijlings reppen moesten
Tot ernstiger gebeuren - doch, zij kéerden,
En men berichtte, dat geene andren volgden.
Toch is 't thans zeker, dat wij hen drà treffen.
Ik gaf 't bevel niet van hen af te laten,
En richtte naar dit doel den marsch van morgen.
(zich meer onmiddelijk tot Massinissa wendend:)
Voor u en uwe ruiters, Massinissa,
Behield ik de eereplaats: den spits te voeren.
Ik zag u in den strijd en bied ze gaarne
Als luttel teeken van mijn lof.
(Scipio heeft de laatste woorden snel gesproken, wendt zich af en doet een paar schreden.)
Massinissa
(ziet voor zich neer, onbeweeglijk en zwijgend.)
[pagina 99]
Scipio.
En thans -
Wij willen gaan?
Massinissa
(plotseling, als Scipio reeds gaan wil.)
Ik sprak met Sophonisbe.
(Scipio ziet naar hem. Massinissa, een schrede doende:)
Ze vroeg als gunst, nog eenmaal - vóor zij gaan moest -
Karthago en Hamilcar weer te zien
In mijn geleide.
Scipio.
En.... ge....?
Massinissa.
'k Weigerde.
(na een oogenblik, terwijl hij een paar schreden heen en weer doet; stil voor zich heen: dan luider:)
Ik weigerd' en geloof: 'k deed onrecht - Slechts
Dit eene vroeg ze en ik ontzegde 't haar.
Ze stond voor mij, ver van haar huis en vrienden,
Verlaten en van al beroofd, bevréezend,
Wat ook geschiedde -, dat ik weigren mocht
Het arme en poovre dat zij vragen wilde:
Haar vader en Karthago eenmaal nog
Te mogen zien - en 'k wees die simple vraag,
Die een'ge bede van mij af....
(zich afwendend:)
Als wilde ik
Mij wréken, làfst en ongrootmoedigst.
(Massinissa doet eenige schreden. Een oogenblik stilte.)
Scipio
(na een oogenblik; eveneens voor zich heen.)
'k Versta.... het smeeken van een vrouw te hooren
Valt hard.
(dan snel:)
Wie mag zoo sterk zijn, dat haar weenen,Of 't dagen van heur lach hem niet ontroerde. -
Doch - 'k hoorde 't in uw woorden, in uw stem -
Ge weet: het mag niet anders zijn.
[pagina 100]
Massinissa
(plotseling; en als had hij Scipio's woorden niet gehoord; zich geheel gevend:)
Ik weet,
Ge kunt beslissen, Scipio, 'k bìd u dus: -
Ge wilt haar beê niet weigren; te verleenen
Waarom zij smeekte kan geen onrecht zijn,
En Rome zal, wat ook heur wil mag zijn,
Daarom niets derven - met een eed als koning,
Als vriend en bondgenoot, bezweer ik u,
Dat zij zal keeren in mijn weg-geleide
Zoo als zij gaan mag....
Scipio
(zijn blik terzijde wendend.)
.... 't Smeeken heeft
Uws harten wil verteederd en.... verwónnen. -
De vrije zin van 't oordeel slaafs gemaakt....
Ik wil 't verstaan.... doch slechts voor 't kort verwijl,
Dat zulk een wellen van ons rascht gevoel,
Zulk kéeren van de zinnen duren mag.
Ge zijt een veldheer.... strijdt een grootschen kamp,
Wiens uitkomst aller toekomst richt - die reeds
Een krans vergunde op 't lokkend pad ten einde...
En ge wilt volgen als een vrouw - tot wie
Ge noode op hare beden gingt - u smeekt?!
Ge wilt van ons gaan - een onzeekren tocht,
Een rede-dervend samenzijn, dat 't wee
Van vroeger wonden wekt en niet kan heelen,
Verkiezend boven 't manlijk-blijde streven,
Het vreugdig voortgaan naar reeds-wenkend doel!
...................
'k Geloof: mocht ik het toestaan, ge zoudt keeren,
En uwe vraag hernemen.
(Even stilte.)
Massinissa
(plotseling.)
Laat ons spreken.
'k Wéet, Scipio, 't mag u een wonder schijnen,
Doch 't kan zich klaren tot weerzijds verstaan.
En zelf verlang ik dit, want redeloos
Of zinloos-rasch wenschte ik mijn handlen niet. -
[pagina 101]
Ge zegt, dat smeekend zij mijn wil verwon.
Ik heb haar niet gehoord, mij afgekeerd,
Niet tellend heure beê. 'k Was zacht noch teeder,
En trof haar, toen ik sprak, met bittre woorden,
Verscheidend zonder 't heul van een belofte....
Maar 'k wil - ook tegen haar - niet reedloos zijn;
En niet onedel.... luttel vroeg zij slechts,
- En 'k weet thans -: naar heur recht. Zij wil Karthago,
Hamilcar en haar stad, nog eenmaal weerzien,
Zij 't voor een kort verwijl. Wie mag dit weigren?
Zelf ken ik het verlangen naar 't beminde
Van vroeger tijd, en zoo ik weifelde,
Om redenen van 't eigen hart - 't scheen thans
Me een derven van vertrouwen in mij zelven,
Onédel en een zwakte, zoo 'k daaròm
Haar beê niet volgen dierf. - Ik wil dus gáan,
En weet: ge zult niet weigren wat ik vraagde.
Slechts drie, viér dagen en ik keer tot ú
En ons geméenzaam pad.
Scipio
(rustig en beslist:)
Het kan niet zijn!
(zich van Massinissa afwendend, als deze een oogenblik verrast staat; rustig en met eenige koelte:)
De wil van Rome is niet dùs, en zelf
Ben ik gebonden tot gehoorzaamheid.
Het mag niet zijn!
Massinissa
(verrast; dan als ondanks zich zelf even uitbrekend.)
Is Rome zoo onedel,
Zoo klein in haar gezindheid als meestresse,
.... Zoo veil bevreesd om haar bezit?
(Hij doet een paar schreden; dan op andere toon:)
Ik meende,
Wij spraken hier als vrienden en als menschen.
(Een oogenblik stilte; dan doet
Scipio
een paar schreden; eenigszins geraakt doch beheerscht.)
'k Bemerk, zij sprak met u.... ik ben onedel,
Zoo ik niet handlen wil, als zij verlangt. -
[pagina 102]
En Rome en ik, die straks uw vriénden waren,
Zijn thans verachtelijk in hun gezindheid!
(Hij zwijgt; dan zich éven tot Massinissa wendend:)
Ik had dit niet verwacht. Ge spraakt tot mij,
En 'k heb u aangehoord als vriend,
Die zijn genegenheid vermeêren voelde
Bij het verhalen, hoe ze eens jegens u
In wreedheid handelde.
Massinissa
(voor zich ziende; plotseling:)
Ik wéet het niet!
Scipio
(zich verrast tot Mass. keerend.)
Ge wéet niet....?
Massinissa.
'k Wéet niet meer!
(Hij doet een paar schreden; dan, na een oogenblik, snel:)
Ik heb geóordeeld,
En 'k meende in volste oprechtheid zoo naar waarheid,
Naar recht te mogen richten als ik deed.
Doch thans heeft zij gespróken.... heeft van dagen,
Van dáden mij verhaald, die ik niet wist,
Niet weten kón; en die ik niet gelóoven,
En niet te lóochenen vermocht! En 'k wéet niet meer!
(hij breekt af; dan, na een oogenblik, voortgaand op andere toon:)
En wijl ik dit niet weet, is 't mij niet lief,
Het oordeel, dat 'k onwetend en te rasch
Wellicht gesproken heb, nógmaals te hooren.
(Hij wendt zich af, en doet een paar schreden.)
Scipio
(een opwelling om in toornige woorden uit te breken beheerschend, wendt zich snel af; dan met beheersching:)
Was ik in waarheid niet uw vriend, 'k zou thans
In bittre boosheid tot u mogen spreken.
(dan, als ondanks zich zelf:)
Nog voor geen stonde stondt ge hier en spraakt....!
Doch 'k weet: 't is niet úw schuld, dat ge zoo spreekt.
(Hij doet eenige schreden. Even stilte.)
[pagina 103]
Scipio.
Wij willen het vergeten, en niet meer
Zij tusschen ons hiervan gesproken.
(na een oogenblik op gedwongen-luchtige, kalm-zakelijke toon, als was het voorgaande een intermezzo dat niet ter zake deed:)
'k Nood
Als Rome's veldheer u te willen drinken
Op 't heil van onzen tocht.... Men zal reeds wachten;
Ik bid dus, kom met mij!
Massinissa
(even onrustig op die vraag; dan zich beheerschend en beslist; voor zich uitziend:)
Dank, Scipio.
Ik zal niet met u gaan. Ge wilt 't vergeven.
'k Ben niet gestemd tot feest of feestgelag.
(Scipio ziét naar hem. Massinissa voortgaand, zonder hem aan te zien:)
Zoo ik u griefde, wil 'k vergeving vragen.
't Was zoo mijn wensch niet; en.... duid mij 't niet euvel,
Dat ik niet met u ga: ik zou den avond
Noch vreugde of luister brengen.
(Hij doet een paar schreden; uiterlijk zeer kalm en beslóten.)
Scipio
(na een oogenblik, met nadruk en bedoeling.)
Massinissa!
Massinissa
(zich afwendend; even met bitterheid.)
Dit moge van mijn koningsvrijheid nog
Gebleven zijn!
(dan op andere toon en een gebaar makend van gereed te zijn tot heengaan:)
Ik bid u, Scipio,
Ik wilde alleen zijn.
Scipio
(zich afwendend.)
O, zij sprak met u!....
Ge schuwt uw vrienden, wilt in eenzaamheid....
(plotseling:)
'k Weet, Massinissa, wat ge wenschen zult,
Zijt ge in uw eenzaamheid!.... Wat droom, verlángen,
[pagina 104]
't Zij ge aan uw kampvuur toeft of eenzaam zwerft,
Niet van u af zal laten!.... tot ge vólgt!
(Massinissa ziet snel naar Scipio.)
Scipio
(die zich heeft afgewend, zich plots tot Massinissa keerend; haastig:)
Maar 'k zeg u dan: ga thans! ga openlijk,
En zonder sluipweg - waar 'k een edel man
Niet gaarne tref en waar gij niet behoort.
Neem 't open pad! Ik geef u vier, vijf mijlen
Ten vrijen rit.... en scheiden we als mannen!
(Massinissa staat een oogenblik onbeweeglijk en komt dan langzaam - en als was dat gaan zonder belang - naar rechts, waar hij staan blijft.)
Scipio
(na een oogenblik, een paar schreden op Mass. toegaand; snel:)
Vergeef me, ik waagde een proef en ried de uitkomst!
Dánk, Massinissa....
(even vréugdig, zich niet kunnende bedwingen:)
Dit is de beste gave
Van 't feest in dezen nacht: dat ge onze makker blijft!
(Hij heeft zich afgewend; dan zich bezinnend; op andere toon:)
Ik ga, en zoo ge komen wilt aan 't maal
Zult ge onze liefste gast zijn.
(Scipio wil heengaan t.l.z. Massinissa vat plotseling zijn dolk en steekt zich in de borst. Hij valt.)
Scipio.
.... Massinissa!
(Hij staat ontzet en zonder zich te kunnen bewegen.)
Massinissa.
Ge hebt mij aan me zelf geopenbaard!
Vaarwel; 't is beter zoo....
Ik zou gegaan zijn!
Scherm.
Aprilis, VII, MCMXI.