Groot Nederland. Jaargang 9
(1911)– [tijdschrift] Groot Nederland– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 500]
| |
Literatuur.Anna van Gogh - Kaulbach, Getijden.
| |
[pagina 501]
| |
‘andere’ wereld te aanschouwen krijgt en uit-te-beelden vermag? En zijn klassiek-epische kunstwerken als de Ilias en Odussea of Cervantes' Don Quixote niet vol van ‘avontuur’ naar beide beteekenissen? En... is de Hollandsche roman gewoonlijk niet zeer arm daaraan, zoowel in den éenen als in den ánderen zin? Laat mij erkennen, dat het begríjpelijk is en dit zeggen dus niet te zeer als verwijt mag klinken. Voor geen literatuur dreigde in dit opzicht een strenge doorvoering van realistische en naturalistische principen met meer gevaren dan voor de Nederlandsche, die te gewagen kreeg van een samenleving binnen nauwe landsgrenzen, gevormd door een ras dat zich een wereldreputatie op het gebied der nuchterheid veroverd heeft. Zola die een persoonlijkheid geschikter oordeelde als held van een boek naarmate hij minder ‘held’ was, maar niettemin tallooze heroïsche karakters (zelfs de schilder Claude in l'Oeuvre is dat op zijne wijze) schiep, die in de beweging zijner ‘massaas’ een mysterieus-werkend of Dionysisch-onstuimig element had, vond andere perspectieven in zijn wereld van Parijs en Frankrijk! Zelfs Thackeray.... Thackeray, die dat genoegelijke boek ‘Vanity Fair’ met den ondertitel: ‘a novel without a hero’ schreef, en in zijn afkeer van ‘helden’ ook al op zijn manier een naturalist was.... had en zocht een ruimer atmospheer! Er komt nog bij, dat wij geneigd zijn tot rechtzinnigheid en dogmatiek, niet alleen op kerkelijk gebied. Hebben wij niet kans gezien zelfs onzen.... bloemenvelden en tuinen een rechtlijning en streng voorkomen te geven? Is onze bodem niet de meest gelijkvloersche van Europa? Waarom-ter-wereld zou de vaderlandsche roman dan ook niet....?
Heeft mevrouw van Gogh - Kaulbach dit misschien zoo gevoeld en daarom de speculatie-zucht en haar ‘verderfelijke gevolgen’ (naar men zegt: het eenigst avontuur dat nog mogelijk schijnt in onze burgerklassen) tot een zoo voornaam motief in heur werk gemaakt? ‘Hoogbeurs’ en ‘laagbeurs’ is het noodlot in haar boek, het Straffend Noodlot, de Grieksche Anangkè; alle eerste-plans-personen in ‘Getijden’ worden slachtoffers van het ‘Amerikaansch mysterie’. In ieder geval: het geeft aan haar arbeid een bewogenheid en dieperen achtergrond, die den indruk zeer te stade komt. Ik noemde dezen roman in den aanvang een respectabel werk, en die lof voegt hier ten volle. Universeel gesproken (lét wél: universeel gesproken) behoort ook dit boek tot de.... gelijkvloersche: een hoogere geestes-idealiteit die zich in zware tragiek of lichtenden humor uit, zult ge er niet moeten zoeken; maar de gelukkig-gevonden stof en vele goede eigenschappen der schrijfster verzekeren de deugden en leesbaarheid van het werk. Mevrouw van Gogh is een uitnemend waarneemster en kenster | |
[pagina 502]
| |
van het dagelijksch leven dezer tijden; ge behoeft slechts haar portret voor-in te bezien om te weten, dat zij geen vrouw is die zich aan het uiterlijk der dingen vergaapt; en als ge haar boek hebt uitgelezen is u het bewijs geleverd, dat zij het wrange van schijn en wezen in dit leven heeft doorproefd en er met klare stelligheid van weet te spreken. Dat heeft haar eerlijk gemaakt, eerlijk ook tegenover zich zelve; schier nimmer forceert zij haar gegeven of eigen kunnen. Waar zij b.v. het krankzinnig worden van den makelaar van Ommeren beschrijft is dit gebeuren niet tot iets fel-aangrijpends geworden; een dergelijke suggestie ligt niet zoo zeer in heur vermogen; maar wijl ge nergens den indruk krijgt, dat zij door bedriegelijke effect-middelen tracht te misleiden, hindert het u niet, noch komt het u ergens (wat hier zoo licht mogelijk geweest ware) belachelijk voor. Daarom hoort ge het geluid van deze schrijfster, al ontroert het u dan niet diep, gáarne. En een werk dat u de winste brengt van twee zoo levende persoonlijkheden als Ernst Drosman en zijn dochter Lizzy hebt ge dankbaar te aanvaarden. Een enkel citaat om u het lévend-menschelijke in Drosman's karakter en een staaltje van de rustige psychologische-motiveerkunst der schrijfster bij te brengen: ‘Ernst slenterde aan door den tuin; soms even stilstaand, als bekeek hij nauwkeurig een of andere plant, die hem in werkelijkheid onverschillig liet. Liefde voor zin tuin had hij niet; wel hield hij ervan, het geheel te zien in weelde van bloemen, de grasvelden fluweelig geschoren, omdat 't luxueus stond, op rijkdom duiddeGa naar voetnoot1). Nu, bij 't schijnbaar bezien van een weelderig bloeiende gele roos, toefde zijn denken bij de laatste beurszaken; 't was nog slap, maar algemeen hing de verwachting van een opgaanden tijd. Nu al waren er koopjes te halen, maar de stemming bleef slap; de lui zaten met stroppen, of durfden niets wagen. Dat niet durven, dat hij minachtte in anderen, riep in hèm nieuwen durf op, dien hij in zelfbewondering spande tot het uiterste. Als de schommelingen op de beurs hem voordeeltjes bezorgden, kocht hij opnieuw; in zijn verlangen naar gereed geld, had hij hypotheek genomen op zijn huis, want alle vaste bezit belemmerde hem in zijne bewegingen. Later, bij eene groote rijzing, zou hij zijn slag slaan, dan zou zijn durf beloond worden, en 't voorvoelen van de zelfvoldoening, die hem dan zou vervullen, maakte hem opgewonden, deed hem luchtkasteelen bouwen, als een kind voortgaan, zonder te letten op gevaar.’ ‘De fabriek, waar de zaken wat loomden, liet hem de laatste maanden onverschilliger; wel was hij dagelijks op kantoor, maar hij voer niet heftig uit over de weinige bestellingen; alleen deed die looming in de | |
[pagina 503]
| |
zaken hem zich losser voelen van de fabriek, tè intenser opgaan in zijne speculaties.’ ‘- Ernst! - riep Marie zijne aandacht.’ Ik kan hiermede als algemeene aankondiging volstaan. Alleen zij nog even gerept van een vrij opvallende moeizaamheid in woordvinding en periodenbouw, waardoor meermalen een wat wonderlijk en toch alledaagsch spel van beelden ontstaat. Als b.v. in deze passage, waarvan enkele woorden door mij gecursiveerd werden: ‘De nachten waren het ergste; hij kende niet meer het heerlijke rustgevoel, als de slaap volkomen meester is over lichaam en geest, en als in zacht wiegende armen, ons meevoert naar zijn donker land, waar evenwicht komt en rust; de slaap kwam tot hem alleen als gedwongen, dadelijk gereed weer te vluchten, of vervuld van ontstellende droomen.’ | |
L.E., Twee Levens. Van Holkema & Warendorf, Amsterdam.De kennismaking met deze vertellingen was voor mij eene heel aangename. Vooral nu ik ze gelezen heb en nog eens herleven doe in de herinnering, voel ik mijn waardeering en sympathie ervoor groeien. Ik verzoek vriendelijk in dit: ‘nu ik ze gelezen heb’ geen zucht tot kleingeestige grappigheid te zien: ik zeg dit slechts, omdat tijdens de lectuur mij elk detail geenszins evenzéer interesseerde en ik achteraf, wijl alle lijnen wat vervloeid zijn, mijn laatsten indruk nog beter vind dan ik verwachtte. Ja, ik vind hierin veel goeds en aangenaam-stemmends; ik gevoel mij in de herdenking van het gelezene en het vooruitzicht te mogen prijzen tevreden; en ik ben ervan overtuigd: de heer van Eckeren - die zich in den Gulden Winckel voor mijn dóen en láten te dezer plaatse te interesseeren pleegt, en zoo zeer geïndigneerd bleek over mijn afwijkend oordeel op Ignatia Lubeley's novellen - de heer van Eckeren zèlfs zal ditmaal tevreden zijn! Wij gaan accoord in onze appreciatie voor L.E., en ik wil dit heuchlijk feit van mijn kant niet onopgemerkt laten. Ik ‘gae’ dit kroniekje dus ‘aen’ met een gerust geweten en wil, om weer op dreef te geraken, nog eens herhalen wat ik zooeven zegde: dat niet alle bladzijden en episoden mijn aandacht evenzeer bezig hielden; neen wezenlijk, ze schokken uw fantasie niet, noch grijpen ze u overmatig aan deze vertellingen van L.E.! Maar de verhalen die de schrijfster als vrouw van eruditie en gemoed en niet zonder humor zelfs van deze authentieke levens doet, stemmen u rustig en peinzend, en ze verinnigen | |
[pagina 504]
| |
uw blik voor de tijdperken waarvan ge te hooren krijgt meer dan menig geschiedwerk. Daar hebt ge b.v. ‘De geschiedenis van Jan van Haersolte.’ ‘- Hoe schoon zou het leven zijn, - kalmer en rustiger was de stem nu, als een beekje na een bruisenden waterval - hoe grootsch zou het leven zijn als allen er van doordrongen waren hóe groot de Mensch toch is, als wij onze eigen waarde kenden; de menschen elkander waardeerend, elkander begrijpend, de landman werkend vrij en vrank naast zijn eigen Heer, hun zonen zittend naast elkaar op dezelfde schoolbanken, werkend voor éen doel, o hoe schoon zou het leven zijn! - de lippen beefden van aandoening, de blik die de toekomst zag, verduisterde door tranen. Met een langzaam gebaar drukte Jan zijne zijde zakdoek tegen zijn oogent.’ ‘- Ik schaam mij mijn tranen niet, - zeide hij waardig, - oneen! neen! Zijn er schooner tranen op aarde dan de tranen van een mensch, die weent over het geluk van een ander? -’ Zoo spreekt hij ten tijde der Patriotten-en-Orangisten-troebelen - communistisch in een toon van edele ouderwetschheid! - als jongeman tot zijn vader, die niet beter weet te doen dan ‘zijn glas wijn uit te drinken om zijn eigen aandoening te verbergen’ en hem ‘zwijgend’ de rechterhand toe te steken. De schrijfster volgt het leven van dezen gevoelvolle - af en toe wat goedmoedig mallend met haar held - door de ras-wisselende tijdperken van zijn bestaan en dier jaren; en het is zinrijk verteld en 't stemt u zacht peinzend ten slotte te lezen, hoe uit dien rhethorisch-enthousiasten en toch soms wel wezenlijk-flinken jongen man de zeurige, met eigen leed begane hypochondrische ouwelijke heer groeit, die ‘volgens de registers van den burgerlijken stand van Maastricht’ in het jaar 1817 aldaar op den eersten Juli overleed. En ziehier van de tweede novelle een klein fragment: ‘Het was weder in den voorzomer; de Heilige Sacramentsdag was er geweest en den Zondag daarop trok de processie uit in Thorn. Clara-Elisabeth kon aan de processie nooit deelnemen, maar zij leefde er toch mee, en zij volgde haar weg in gedachten, stap voor stap. Door het geopende venster kwamen de klanken tot haar; het licht gejoel der kerkgangers, het hollen en draven van vroolijke kinderen, en dan langzamerhand stilte, want door haar straat zou de processie niet komen - en dan opeens het zware beieren van de klok - het Allerheiligste verliet de kerk - en zij beierde den geheelen tijd door in de zoele zomerlucht, terwijl de processie langzaam voortschreed, het stadje uit, het wijde Thoorderveld in. Clara-Elisabeth zag het alles; de wapperende banieren, de slingerende wierookvaten, de witte bruidjes, de geloovigen in deemoed volgend. Bij de zware linden op het Thoorderveld werd halt gehouden, | |
[pagina 505]
| |
het Allerheiligste geplaatst op het opgeslagen altaar; en daar in de schaduw van de boomen sprak een der geestelijken de menigte toe, die daar stil en zwijgend luisterde; en alleen de vermanende stem van den spreker klonk over het wijde, zonnige veld, en vèr weg het beieren van de klok over het vredige stadje.’ Zooals dit mooi brokje proza is de geheele vertelling van goede smaak en verfijnde stemming; en ze is ‘stichtelijk’ in den meest-ernstigen en aangenaamsten zin van het woord. Veertig jaar ligt Clara-Elisabeth, de kanonikesse van Thorn, ziek; maar als wij aan het einde lezen, dat zij in haar testament een jaarlijksche mis bepaalde op den 8sten December -: ‘Auf welchen Dagh ich den Aanvang von meyner krankheyt und Glück emfangen habe’ - dan ondervinden wij niet-ascetisch-aangelegde twintigste-eeuwers iets van innige waarheid in die onderstreepte woorden.... en dat danken wij de soberheid en rustige voordracht van de schrijfster voor een goed deel. Wat haar stijl betreft: deze is niet overal even verzorgd; en niet zeer persoonlijk. Maar 't is zeer mogelijk, dat het laatste in dit speciaal geval veel heeft bijgedragen tot mijn algemeenen indruk van rust en egaalheid.
Hendrik van der Wal. |