Groot Nederland. Jaargang 9
(1911)– [tijdschrift] Groot Nederland– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 366]
| |
Dramatische kunst.Vertalingen.
| |
[pagina 367]
| |
beteekenis van omheinde of ommuurde ruimte, woordelijk ons tuinGa naar voetnoot1). Zoo heeft men ten onrechte Hamlet's vader laten vertellen dat hij in zijn ‘boomgaard’ sliep toen hij vergiftigd werd. De Quarto-uitgave van 1676 gaf al ‘garden’ in plaats van ‘orchard’. Dat in een tuin ook ‘fruittrees’ kunnen voorkomen (Romeo and Juliet II. 2-108) spreekt vanzelf. En nu de scène.
Romeo komt op.
Die nooit een wond gevoelde schertst met schrammen. -
(Julia verschijnt boven aan een venster.)
Maar stil, wat breekt daar voor een licht door 't raam?
Het dagen is 't en Julia is de zon!
Hier verstoort Van Looy ten onrechte het beeld. Romeo ziet een licht door 't venster breken: de verschijning van Julia. De zon breekt door het oosten, gaat voor hem op. It is the east and Juliet is the sun!
Verder: Rijs schoone zon, en dood de afgunstige maan,
Zij is uit nijd reeds bleek en ziek geworden,
Wijl gij, haar maagd, veel schooner zijt dan zij:
Dien haar niet meer sinds zij afgunstig werd;
Het kleed van de Vestaalsche is groen en flets
En enkel dwazen 't dragen; werp het af! -
‘Groen en flets’ voor ‘sick and green’ is onvoldoende. De uitdrukking staat voor één begrip, één kenmerk. Soms spreekt Sh. van ‘green and pale’, elders weer van ‘green sickness’. Het is mijn jonkvrouw; o het is mijn lief!
En o, dat zij het wist! -
Zij spreekt, toch zegt zij niets; en wat zou dat?
Haar oog spreekt helder, ik wil antwoord geven. -
Ik ben te vrij; zij spreekt niet tegen mij:
Twee van de mooiste sterren in de lucht
Een zending hebbend, vragen aan haar oogen
Tot hun terugkeer in hun sfeer te twinklen.
Wat als het eens zoo was? haar hoofd bestard
En in den hoogen hemel daar haar oogen?
Dan zou haar lichte wang 't gesternt beschamen
Als daglicht lamplicht en haar hemelsche oogen
| |
[pagina 368]
| |
Het uitspansel bestroomen met zoo'n kracht
Dat vogels tjuikten in de war gebracht.
Zie, hoe zij nu haar wang leunt op haar hand!
O, dat ik was een handschoen om die hand
En mocht haar wang aanraken!
Julia.
Ach mij!
We hebben in dit gelukkig geslaagde fragment weer tweemaal een detonatie als ik vroeger aanduidde. De eerste is de vertaling van: met: She speaks, yet she says nothing: what of that?
Zij spreekt, toch zegt zij niets: en wat zou dat?
De rythmus van het vers gaat reddeloos verloren door 't verplaatsen der caesuur, maar erger is het alledaagsche: ‘en wat zou dat?’ dat hier geheel uit den toon valt. Iets dergelijks bij: That birds would sing and think it were not night.
Dat vogels tjuikten in de war gebracht.
Hoe is het mogelijk dat de dichter niet vòelt hoe hij hier zakt! Men leze hardop: .....haar hemelsche oogen
Het uitspansel bestroomen met zoo'n kracht
Dat vogels tjuikten.....
Mooi dat woord ‘tjuiken’ hier! .....in de war gebracht.
Gaan we nog even door:
Romeo.
Hoor!
Spreek nog eens, blinkende engel, boven mij
Begloriënd dees nacht, heerlijk verrezen
Als een gewiekte bode van den hemel,
Voor het wit-opkeerende verbijsterd staren
Van 't naar hem kijkend volk, dat helt het lijf,
Wijl hij beschrijdt de zoetjes-gaande wolken
En voortzeilt op de welving van de lucht.
Mocht ik niet zeggen dat Van Looy de aangewezen Sh.-vertaler zou kùnnen zijn? Wat is dit van een zuivere schoonheid, gaat opeens hoog boven het andere! Doch te meer stoort het ongelijke, het telkens verbreken van den stijl. Als Juliet bemerkt dat zij beluisterd is bij haar verliefde ontboezeming vraagt zij: What man art thou, that, thus bescreen'd in night,
So stumblest on my counsel?
| |
[pagina 369]
| |
Wie zijt gij, die aldus beschermd door nacht
Bestommelt mijn geheim zoo?
Is dit niet heel leelijk? En was 't nu, als kleine vergoeding nog maar juist. Maar ‘bescreen'd in night’ is niet ‘beschermd door nacht.’ De bedoeling is dat hij in het nachtelijk duister en daardoor (so) tegen haar geheim aanloopt, er over struikelt. Iets verder:
Julia.
Wiens vingerwijzing wees den weg naar hier?
Romeo.
Van liefde, die mij eerst uitvorschen leerde;
Zij leende raad mij, ik leende haar de oogen.
Ik ben geen stuurman; doch al woonde gij
Nog verder dan het verst bespoelde strand,
Ik zou 't gewaagd om zulk een lading hebben.
Al ware deze vertaling nu feilloos, wat ze niet ìs - ‘uitvorschen leerde’ is onvoldoende voor ‘did prompt me to inquire, en ‘het verst bespoelde strand’ eveneens voor ‘(that) shore wash'd with the farthest sea’, waarbij nog het desolate van ‘vast’ verwaarloosd wordt, - ik zeg ware deze vertaling feilloos als zoodanig, hoe leelijk zijn de verzen! Erg wordt het als Julia, - eerst zich schamend over haar afgeluisterde bekentenis en zich gelukkig prijzend dat de nacht haar schaamrood dekte, - de onmogelijkheid inziende van vormelijk te blijven en schuchter te ontkennen, zegt: ‘farewell compliment!’ Want Van Looy vertaalt dit met: ‘laat het uit zijn nu met complimenten!’ Inderdaad - 't wòrdt zonder complimenten zoo! Hoe slordig is ook: vergeef het mij;
En wijt dit mijn toegeven niet aan wuftheid,
Dat wat de duistre nacht u zoo onthulde.
Ik spatieerde en geef het oorspronkelijke ter vergelijking: pardon me,
And not impute this yielding to light love,
Which the dark night hath so discovered.
Bij het lezen en vergelijken van deze vertaling werd ik versterkt in de meening, vroeger hier gepubliceerd: dat de heer Van Looy, in wien we om zijn groote dichtergaven een uitnemend Shakspere-vertaler kònden bezitten, door zijn taak te licht op te nemen, slechts zeer ten deele in dezen arbeid slaagt. | |
[pagina 370]
| |
William Shakespeare, Julius Caesar. Vertaling van dr. Edw. B. Koster. Amsterdam. Tooneelbibliotheek onder leiding van L. Simons.Van zijn eerbied voor het oorspronkelijke getuigen de Sh.-vertalingen van Dr. Koster meer en meer. In zijn eerste waren nog al eens de blijken te vinden van wat oppervlakkige voorbereiding; nu is zijn voorstudie overal merkbaar. Natuurlijk wordt een vertaler bij een tekst die aanleiding geeft tot velerlei commentaar soms genoodzaakt een keuze te doen, en kan men die keuze minder gelukkig vinden, doch een reden om dit der vertaling aan te rekenen, mag het niet zijn. Verdienstelijk is deze arbeid zeker en moge Van Looy in eenige zijner gelukkigste gedeelten een grooter dichterschap openbaren - tal van plaatsen zijn er aan te wijzen, waar Koster's vertaal-talent zich op respectabele wijze uit. Neem bijv. in tooneel 2 van bedrijf II het gesprek van Calpurnia met Caesar, waarin zij hem tot thuisblijven wil overhalen in haar angst voor de onheils-voorteekenen.
Calpurnia:
Wat zijn uw plannen? Denkt gij uit te gaan?
Gij moogt vandaag volstrekt niet buitenshuis.
Caesar.
Caesar zàl uit: alwat mij heeft bedreigd,
Heeft slechts mijn rug aanschouwd; als 't het gelaat
Van Caesar ziet, verdwijnt het voor altijd.
Calpurnia:
Caesar, 'k heb nooit aan teekenen gehecht,
Thans geven zij mij angst. Daar binnen staat
Een man, die buiten 't geen ons oog en oor
Getroffen heeft, van vreeslijkheden rept,
Gezichten die de nachtwacht heeft gezien.
Eene leeuwin wierp welpen op de straat;
En graven gaven gapend dooden op:
Vurige onstuim'ge krijgers voerden strijd
Bij troepen en geleed'ren, juist-geschaard
Als in den oorlog, op de wolkenlaag
Die bloed neerdruppelde op het Kapitool:
En krijgsgedaver ratelde in de lucht,
Stervenden kermden, paarden hinnikten;
En geesten krijschten schril de straten langs.
O Caesar, dat is alles ongewoon,
En mij beangstigt het.
| |
[pagina 371]
| |
Caesar:
Kan iets vermeden
Dat door de macht'ge goden is beschikt?
Caesar zàl uit, want die voorspellingen
Gelden een ieder, Caesar niet alleen.
Calpurnia:
Als beedlaars sterven, ziet men geen komeet;
De hemel zelf spelt vlammend vorstenval.
Caesar:
De lafaard sterft herhaald'lijk vóór zijn dood,
De dapp're smaakt den doodGa naar voetnoot1) niet meer dan eens.
Van al de wond'ren die 'k ooit heb gehoord,
Vind ik het vreemdste dat men vreezen zou;
Daar toch de dood, een zeer noodzaak'lijk eind,
Komt als hij komen wil.
Wie zich overtuigen wil, hoe getrouw de vertaler den oorspronkelijken tekst volgt, legge dien er naast. Hij kan dan tevens de opmerking maken, dat Dr. Koster wel eens den indruk schaadt door de keuze of toevoeging van een enkel woord. Zoo klinkt wat heel huiselijk: voor: Gij moogt vandaag volstrekt niet buitenshuis.
You shall not stir out of your house to-day.
Hiertegenover zegt de zóó pratende Calpurnia wat heel schoolmeester-achtig:
Eene leeuwin wierp welpen op de straat.
Haar opsomming van de onheilsteekenen is met krachtige, klankvolle taal weergegeven, maar verslappend werkt daarbij het woordje ‘en’ in den regel:
En krijgsgedaver ratelde in de lucht,
Jammer ook dat de climax te vroeg afgebroken wordt. Zij klimt tot in de saamvatting: O Caesar! these things are beyond all use
And I do fear them.
Hierin is de angst der vrouw uitgezegd, uitgeschreid!.... Maar wie vindt het in: O Caesar, dat is alles ongewoon
En mij beangstigt het. ?
| |
[pagina 372]
| |
Schade brengt ook het woordje, hier stoplapje, ‘zeer’ in den voorlaatsten regel: Daar toch de dood, een zeer noodzaak'lijk eind,
Komt als hij komen wil.
Zou ik de volgende wijziging mogen voorstellen?: Daar toch de dood, in onontkombaarheid,
Komt als hij komen wil.
Ik sprak boven van plaatsen waaromtrent verschil van meening bestaat en die den vertaler noodzaken tot het doen van een keus. Zulk een plaats vindt men o.a. III. 1. in het antwoord van Brutus tot Antonius, als deze zijn eerste woorden gesproken heeft bij het lijk van Caesar. Brutus begint daar aldus: O Antony; beg not your death of us.
Maar laat ik de vertaling citeeren.
Brutus:
Antonius! smeek van ons uw dood niet af.
Al schijnt het dat wij bloedig zijn en wreed,
Zooals door onze handen en hun daad
Dit schijnen moet, gij ziet die handen slechts
En dit het bloedig werk door hen verricht.
Gij ziet niet onze harten, meêlij-vol,
En meêlij met het leed van Rome's volk
(Als vuur het vuur uitdrijft, zoo meêlij meêlij)
Bedreef dit tegen Caesar. Maar voor u,
Antonius, heeft ons zwaard een looden punt,
Onze arm geen kracht van haat; en onze harten,
U broederlijk gezind, ontvangen u
Met allen eerbied, liefde en vriend'lijkheid.
In den laatsten volzin is Dr. Koster afgeweken van de lezing der folio-uitgaven, zonder dat daar voor mijn gevoel rede toe bestaat. De tekst is daar aldus: For your part,
To you our swords have leaden points, Mark Antony:
Our arms in strength of malice, and our hearts
Of brothers temper, do receive you in
With all kind love, good thoughts and reverence.
Die ‘arms in strength of malice’ hebben bij verschillende commentatoren bezwaar ontmoet. Men vond een tegenstrijdigheid in de eerste goedwillig klinkende en de daarop volgende schijnbaar vijandige woorden. ‘Onze zwaarden hebben looden punten voor u - en onze armen ontvangen u in kracht van boosheid’: dat ging niet. En éen hunner, | |
[pagina 373]
| |
Capell, bracht een wijziging in de interpunctie, tevens het woordje ‘in’ veranderend in ‘no’. Aldus: For your part,
To you our swords have leaden points, Mark Antony,
Our arms no strength of malice;
Hiermee werd het veronderstelde bezwaar ondervangen geacht, en Dr. Koster is het blijkens zijn vertaling met Capell eens geweest. Doch, als wij den tekst der folio-uitgaven, op dat punt door Delius en vele anderen gevolgd, onbevangen lezen, bestaat dan inderdaad de tegenstrijdigheid? We moeten nooit vergeten met Shakspere te doen te hebben, die in zijn forschheid van uitdrukking de stoutste wendingen aandurft. Is deze uitdrukking niet echt Shaksperiaansch?: Our arms in strength of malice....
....... do receive you in
With all kind love.......
Onze armen, in kracht van boosheid (d.w.z. de spieren zoo gespannen alsof ze een vijandige daad willen bedrijven) ontvangen, òmvangen u met de grootste vriendschap. Wright verwijst in de aanteekeningen op zijn Julius Caesar-uitgave terecht naar de woorden van Polonius tot Laertes: The friends thou hast......
Grapple them to thy soul with hoops of steel;
waar de uitdrukking naar de letter evenmin vriendschappelijk klinkt. En heel gelukkig is zijn verwijzing naar de plaats in Antony and Cleopatra waar Antonius (III. 2. 62) van Caesar afscheid nemende, (in Dr. Koster's vertaling) zegt, terwijl hij hem omhelst: Mijn kracht van liefde blijft met de uwe in kamp.
‘His strength of love - zegt Wright - was employed in an act of malice. Here (in Julius Caesar) the figure is reversed, and the strength of malice is employed in an act of love.’ Burgersdijk heeft in zijn vertaling de moeilijkheid ontweken met: Onze euveldadige armen......
........... groeten u
Met warme vriendschap.
Mijn opmerkingen mogen Dr. Koster ten bewijze strekken dat ik aan zijn ernstigen en op veel punten zeer geslaagden arbeid de aandacht geschonken heb, die hij verdient. Wat deze beide uitgaven als zoodanig betreft, ze zijn te prijzen. Maar vermelding aan het hoofd of den voet der bladzijden van bedrijf en tooneel zou nog een groote verbetering zijn. | |
[pagina 374]
| |
Maurice Maeterlinck, Dramatische Werken. Door den schrijver geautoriseerde uitgave, bewerkt door J. Clant van der Mijll-Piepers. Amsterdam, Meulenhoff & Co.In een handige uitgaaf en keurig bandje vinden we hier in vertaling bijeen: Prinses Maleine, De Indringer, De Blinden en De Zeven Prinsessen. De vertaalster voegde er een korte inleiding aan toe over den schrijver en zijn werken en vertaalde een artikel van Ad. van Bever, getiteld ‘Herinneringen aan Maeterlinck’ (Maeterlinck in Nederland), gedenkend o.a. de vertooning van Pelléas et Mélisande in den Tivoli-schouwburg te Rotterdam. Een en ander is ‘verlucht’ met een paar portretten van den dichter, de teekening van Vallotton uit Le Livre des Masques, een portret van Georgette Leblanc, van Agnes Sorma, vertolkster van Maeterlinck's drama's in Duitschland, naar een onuitgegeven teekening van Lenbach enz. enz. In kort bestek heel wat bijeen. Gelijk elk oorspronkelijk auteur stelt Maeterlinck hooge eischen aan wie zijn werk in een andere taal willen overbrengen. Het zijn immers de eigendommelijkheden die zijn werk tot iets afzonderlijks en iets bizonders maken, en hoe moeilijk is het juist die in een andere taal te benaderen. Frans Erens heeft in De Amsterdammer het overbrengen van deze drama's een gemakkelijk werk genoemd - ik kan dat niet met hem eens zijn. Juist dat het eenvoudig lijkt, is bedriegelijk. Vooral in zijn eerste drama's bezit Maeterlinck's tekst het beknopte, het naïeve, dat in zijn latere - bijv. in Aglavaine et Sélysette - voor de meer uitgewerkte fraze heeft plaats gemaakt. Hij is allengs aan de beelding van zijn proza meer zorg gaan besteden, waardoor het aan schoonheid gewonnen heeft, maar het heeft daardoor - noodzakelijk gevolg - aan suggestieve kracht verloren. Het verrassende en bekorende van den dialoog zijner eerste drama's ligt veeltijds in de wijze waarop hij iets niet zei, maar deed vermoeden en uit dat vermoeden op wonderlijke wijze opleven in de ruimten tusschen den tekst, de suggestie meermalen versterkend door de herhaling, de om hare dankbaarheid zoo welbekende dramatische figuur, waarnaar vóór hem echter niemand zulk een suggestie-vol gebruik had weten te maken. De eenvoud van het vlakweg, direct zeggen; het korte, beknopte, door herhaling versterkt en tot dieperen zin gebracht, zoodat er telkens iets mysterieus' aanwezig was, waarvan we evenmin de herkomst als den aard konden bepalen, maar dat èn ontroering èn dramatische spanning wekte: dat alles karakterizeerde den ongewonen dialoog. Is hierin niet | |
[pagina 375]
| |
vanzelf aangetoond dat het weergeven van dezen dialoog moeilijk zijn mòet? In zijn eerste werken is Maeterlinck's kunst meer stemming-wekkend dan beeldend. En hoe subtiel later het beeldende blijken zou, de schoonheid der plastiek heeft meer taal-vòrmen noodig. De bekoring bleef dezelfde maar werd van een anderen aard, de schoonheidsliefde vond meer bevrediging in het schoon-verbeelde, - de fantazie had haren lust gehad aan het vermoede. Onder die eerste werken munt vooral L'Intruse uit door wat Maeterlinck bij Ibsen den dialoog van den tweeden graad genoemd heeft, den dialoog àchter het gesprokene, den gesuggereerden dialoog op het wit tusschen den gedrukten, voor den goed meevoelende daar te lezen even als voor den volgens Multatuli goed meedenkende het Idee tusschen nummers n en n + 1. Op den vertaler rust nu de plicht aan beide dialogen, den gedrukten en den ongedrukten, recht te doen. Hij moet de eigenaardigheden van den oorspronkelijken tekst zoo getrouw mogelijk bewaren om dezelfde suggestie te wekken. Het gezegde is daarbij vaak van minder belang dan de wijze waarop iets gezegd wordt, omdat daarvan voor een groot deel het min of meer suggestieve afhangt. Ik heb De Indringer met het oorspronkelijke vergeleken en geef gaarne aan mevr. Clant van der Mijll de eer dat de Hollandsche dialoog meestal den Franschen zuiver weergeeft, ook in suggestieve kracht. Vooral tegen het slot. De blinde grootvader onder het voelen naderkomen van den Indringer àl angstiger wordend en zijn angst meedeelend aan wie bij hem zitten en wachten. De Grootvader. Wat hoor ik daar, Ursule? De Dochter. Niets, grootvader, het zijn de vallende blâren;.... ja, het zijn de dorre blâren die op het terras vallen. De Grootvader. Ga het raam dicht doen, Ursule. De Dochter. Ja, grootvader. De Grootvader. Ik heb 't koud. (Stille.) Wat hoor ik nu? De Vader. De drie zusters die elkaar omhelzen. De Oom. Mij dunkt dat zij erg bleek zien vanavond. (Stille.) De Grootvader. Wat hoor ik nu weer? De Dochter. Niets, grootvader; ik heb mijn handen over elkaar gelegd. (Stille.) De Grootvader. En dit nu?... De Dochter. Ik weet 't niet, grootvader... misschien de zusters die een beetje beven. De Grootvader. Ik ben ook bang, kinderen. (Sidderend van een vreemden angst.) Wie is daar opgestaan? | |
[pagina 376]
| |
De Oom. Niemand is opgestaan. Enz. Enz. Direct en zoo naïef mogelijk zeggen is hier het hóógnoodige. Daardoor wordt het best de beoogde uitwerking bereikt. En nu heb ik tegen de vertaling op enkele plaatsen het bezwaar, dat er kleine tusschenvoegsels in den tekst geschoven werden, die den indruk verslappen. Zoo in het begin van dit stukje. ‘Venez ici, grand-père, asseyez-vous sous la lampe.’
‘Kom hier, grootvader, ga hier zitten onder de lamp.’
‘Ne vaudrait-il pas mieux rester ici?’
‘Zou het niet beter zijn maar hier te blijven?’
‘Il vaut mieux rester ici.’
‘Het is beter maar hier te blijven.’
‘Ursule, va voir un peu s'il dort.’
‘Ursule, ga eens (even?) kijken of hij goed slaapt.’
Bedenking voel ik ook tegen: ‘Ik geloof niet dat het goed gaat met haar...’ voor: ‘Je crois qu'elle ne va pas bien’; tegen ‘de boomen bewegen een beetje’ voor: ‘les arbres tremblent un peu’, als zijnde minder suggestief; tegen: ‘Ik zie den waakhond diep achter in zijn hok liggen’, voor: ‘Je vois le chien de garde tout au fond de sa niche’, om dezelfde reden. De door mij geraadpleegde tekst van 1892 blijkt niet geheel te kloppen met den door de vertaalster gebruikten en daarom zet ik een vraagteeken bij: ‘Het is niet mogelijk haar (de deur) geheel dicht te krijgen’, voor: ‘Nous ne parvenons pas à la fermer tout fait’; ‘Laat ons samen eens flink aantrekken’, voor: ‘Appuyons ensemble’. Heel moeilijk is het zoo dicht mogelijk bij het oorspronkelijke te blijven en de eigen taal daarbij geen geweld aan te doen. Over het geheel weet de vertaalster deze moeilijkheid goed de baas te blijven. Maar een enkele maal is de Gallische herkomst van den zin te merkbaar: ‘Het is de tuinman die gaat maaien’ voor: ‘het is de tuinman; hij gaat maaien’ of ‘Dat ben ik geweest die de deur dicht deed’ voor ‘Dat ben ik geweest; ik deed de deur dicht.’ Maar al wèl. Een vertaling als deze verlokt vanzelf tot vergelijken. Zij toont onmiskenbare kwaliteiten en ik kan me begrijpen dat Maeterlinck er zijn ingenomenheid mede betuigd heeft.
W.G.v.N. |
|