Groot Nederland. Jaargang 9
(1911)– [tijdschrift] Groot Nederland– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 208]
| |
Over Jacob van Lennep
| |
[pagina 209]
| |
er over uit; legt geregeld z'n kaartje of speelt domino, biljart graag, alles als 'n gewoon mens. Wat hij dan ook was. Trouwens, 't zegt wel niet veel, maar 't kost tijd, al geeft 't ontspanning. 't Was 'n man die veel kon. Hij is penningkundige, schrijft met Dirks 't vervolg op 't Penningwerk van Van Loon. Vooral is v. L. een man van geschiedenis, hij, met zijn enorm geheugen en frisse fantazie: van hem zijn De voornaamste geschiedenissen van Nederland (in 12 stukken), voor zijn kinderen verhaald; geen schoolboek; en nog gebruikt in veel huisgezinnen; of 't ook geen lektuurboek zou wezen op nu-middelbare inrichtingen? De Levens van zijn vader D.J. en zijn grootvader C. van Lennep gaf hij in '61 en '62 uit; op voor die tijd nieuwe manier, met 't invlechten en publiceren van brieven, wat velen 'n ‘sublieme indiscretie’ noemden. Met J. ter Gouw bewerkte hij in vier delen De Uithangtekens, in verband met Geschiedenis en Volksleven (1868) en Het Boek der Opschriften (1869). Maar zijn fort is de Roman en de Novelle, minder de berijmde Legende. Hij las zich in de oude stukken in: tot uit kleinigheden blijkt zijn streven naar juistheid. Graaf Arnout zweert bij St. Jeroen, niet bij de eigen patroon van zijn voorgangers, St. Aelbrecht, omdat de graaf nog dacht aan de door de Noren doodgemartelde Jeroen, waarvan de overblijfselen met veel staatsie naar 't Egmondse klooster waren gebracht, een vijftien jaar vóór 't verhaal van de Gestoorde Bruiloft zou gebeurd wezen. Van Lennep brengt zo geschiedenis in de roman, niet wat roman in de geschiedenis. De Voorouders vooral tonen 't: omtrent de ‘zeden en gewoonten van dezen tracht ik waarheid te leveren, wie die omtrent de personen verlangt, kan de geschiedenis raadplegen.’Ga naar voetnoot1) Toch nam men hem kwalik dat hij met dichterlike vrijheid Elisabeth Musch en de haren te veel verromantiseerd had. Men vergat: ‘een historiese roman is in de eerste plaats een werk van fictie; men had te weinig begrip voor 't onderscheid tussen waarheid en wezentlikheid. Aan de eerste behoort een roman getrouw te blijven, de tweede heeft niemand recht er te zoeken.’ | |
[pagina 210]
| |
In de Roos van Dekama streeft hij naar diezelfde antiquariese nauwkeurigheid; ook de Friezen er in zijn goed getekend: hij had ze scherp waargenomen op zijn tochten, in de oude boeken: had oog voor de Friezen, in hun eigen land, in Haarlem of in Rome. Hij maakte trouwens veel voor-studie, al snuffelde hij niet in archieven; en al kunnen we nu kleinigheden verbeteren. Nergens blinkt zijn kennis, geleerdheid, en inzicht vooral beter uit, al is 't ‘stille kracht’. Zijn geschied-werk is wel geen ‘spiegel voor vorst en volk’, toch schuilt er didaktiese bedoeling in. Leert niet de ‘Roos van Dekama’, in de Utrechtse bischop, in Aylua, vooral in Deodaat, de waarheid van 't motto: ‘Wat baet het of ghy draeft en swoeght en u verhit, Fortuyn liefst hem besoeckt die wacht en stille sit.’
Dat Van Lennep meer kon als geschiedenis tot roman fabriceren, blijkt uit zijn Vondel-uitgave (1851-1868); met zijn duizende biografiese aantekeningen en ophelderingen aan de voet van die negen à tienduizend bladzijden in imperiaal formaat, met zijn kritiese overzichten, beschouwingen en opmerkingen. 't Is een ‘werk van vlijt, geduld, kalme nauwgezetheid en bedaard nadenken....’ Er zijn fouten in, vergissingen; en in 't geheel, zeker, nu zou men 't anders doen en veel beter. Evengoed als Bredero uitgeven, en Cats, - ja, wie niet? Trouwens, wat kunnen we al niet beter alsvroeger? en doen we niet beter? Zijn Zeemans Woordeboek is nog een belangrijke bijdrage tot de kennis van scheepstermen c.a.; 't bevat vele etymologiese ophelderingen, spreekwijzen en spreekwoorden; met zijn voorganger Winschoten's Seeman, had 't enige overeenkomst in tietel alleen: 't was 'n nieuw werk geworden. De Woordeboekers interesseerde dit werk zeer;Ga naar voetnoot1) anderzijds, v. L. had op met 't grote Woordeboek, daarbij zond hij in, 't door hem en Ter Gouw bedachte woord ‘uithangteken’; maar ondeugend veronderstelde hij niettemin dat het zo breed opgezette werk ‘over 1045 jaar presies klaar zou zijn’. Ook Taalkunde liet hij niet links liggen, als lid van het | |
[pagina 211]
| |
Koninklik Instituut sprak hij graag mee, o.a. over de verduitsing van de Grondwet van 't Koningrijk der Nederlanden. En als rechtgeaard Hollander oreerde hij over spelling, natuurlik op de Nederlandse taal- en letterkundige Kongressen, die speciaal daarvoor dienden. Zijn inzicht was juist. ‘Er bestaat een voortdurende twist hoe de woorden moeten gespeld worden en of men daarin de etymologie dan wel de uitspraak moet volgen.Ga naar voetnoot1) Ik heb mij in mijn geschriften steeds voorstander getoond van het volgen van de uitspraak.’ Geleerde heren gaan er anders over denken, welnu ‘mij zal men het intussen niet kwalik nemen als ik blijf schrijven zo als ik tot heden geschreven heb.’ | |
VIII.Hij schreef en handelde nog over zoveel en met zoveel. Hoe kon hij dit alles doen. IJverig was hij; en vlug. Op drie- òf vier-jarige leeftijd schreef hij al briefjes; toen hij negen was, begon hij verzen te maken; twee, drie jaar later schreef hij toneelstukjes en verhalende dialogen; vóór zijn zestiende lag er een onafgemaakt epos, een fragmentaries drama en een begonnen roman onder zijn papieren. Zijn gewone arbeid ging hem vlug van de hand, hij stelde ongelofelik gemakkelik; rijmde voor de vuist gelegenheidsdichten. Zo in de Tweede Kamer, op Kongressen; waar niet? Vaak gebeurde 't dat hij thuis kwam om te eten, maar zijn vrouw toeriep: ‘begin maar vast, Henriet, ik kom dadelik;’ en dan naar zijn studeerkamer ging om 'n vers op te schrijven. In '47 was de Deense dichter Andersen bij hem als gast, en had een versje gemaakt op dochter Sara; v. L. liep naar boven, en kwam even later terug met een hollands gedicht van vier koepletten elk van acht regels, op Andersen. De schets van 't ‘Dorp aan de Grenzen’ (1830) ‘werd in veertien dagen ter neer geschreven, gekopieerd, van de nodige zangwijzen voorzien, gerepeteerd en gespeeld’....Ga naar voetnoot2) | |
[pagina 212]
| |
Zijn vlugheid blijkt telkens. En tot in zijn laatste levensjaar hield hij wat hij in z'n jeugd beloofde, wat zijn professor van Assen constateerde: mijn oud-student v. L. die 'k eksamineerde en promoveerde, was steeds en is gebleven een schrandere en vernuftige bol. Daarbij kwam nog ‘een ijver die met de jaren scheen toe te nemen en de kracht tot de arbeid die van geen vermoeienis wist.’
Merkwaardiger nog wordt hij als men weet hoe hij werkt; v. L. erkent zelf: ‘vingt fois sur le métier je remets mon ouvrage.’ Zelfs briefjes werden ‘twee- of driemaal veranderd’, voor ze weg te sturen. 't Leven van C. van Lennep was ‘van nieuws af’ drie maal beschreven, en bleef hem nog ‘onvoldaan’; - en toen ‘kom aan, nu maar weer van voren af aan!’.... Hiermee stemt zijn opzet-plan en schematies-afwerken, zoals hij zelf overbrieft aan 'n vriend: ‘Eerst zet ik stekken - schrijf verzen die niet rijmen en zonder voetmaat zijn, en maak dat ik gaauw aan 't eind ben: - dat is de eerste bewerking, het foetus. Vervolgens ga ik aan 't invoegen, aan 't verplaatsen, aan 't lappen: - dat is de 2e bewerking. - Dan ga ik aan 't overschrijven, aan 't afronden van de zinnen, aan 't aanbrengen van maat en rijm: 3e bewerking. - Dan ga ik overschrijven in 't net en zet de puntjes op de i: - 4e bewerking. - En dan lees ik de boel over en voeg hier en daar tussen wat nog ontbreekt: 5e bewerking. Mijn legenden, mijn romans, mijn geschiedenis van Noord-Nederland, 't is alles op enerlei wijze bewerkt. Ieder heeft zijn eigenaardige manier van werken en ik heb de mijne sints 50 jaren....’ Hij wachtte z'n tijd af, 't juiste ogenblik, en dat verklaart veel van zijn veel-werk. Zo deed z'n zusje hem de naam aan de hand voor de tietelloze ‘Pleegzoon,’ toen hij een jaar of zes na 't schrijven er van, die voorlas in de famieliekring op 't Manpad. Toch ging 't werk hem niet zo glad af als verondersteld werd: hij schrijft zelf: ‘je n'ai pas le travail facile du tout.’ Soms is hij blij ‘vier ordentelike regels per dag te maken, en schrapt vandaag weer door wat hij gister schreef.’ En dan verdenkt men er hem nog van alles uit zijn mouw te schudden, maar ‘hoeveel moeite en inspanning en smart kosten | |
[pagina 213]
| |
hem niet zijn geestes-kinderen’; uit de mouw schudden: ja, prullen; maar wat goeds?.... Zij zijn er mooglik, ja, Minervaas gunstelingen,
Bij wie een nieuwe stof zich telkens op komt dringen,
Wie nooit een denkbeeld faalt, bij wie, met losse zwier
De woorden ongezocht zich voegen op 't papier.
Zij zijn er; maar niet ik mag bij die uitverkoornen
Gesteld zijn....
En dan toch zoveel presteren?! - | |
IX.Vanwaar had hij al de tijd? Zijn dag begon om zes uur al; vóór 't ontbijt, vooral in de zomer, had hij 't nodige gearbeid. En hij werkte geregeld: ‘hij wist letterlik de tijd uit te kopen.’ Maar ook dan nog! Gelukkig had hij een fenomenaal geheugen; daarin borg hij buitengewoon veel kennis, over de meest uiteenliggende en verspreide onderwerpen. ‘Op een soirée bij de beroemde actrice Madeleine Brohan, te Parijs, waar J.v.L. door Marmier geïntroduceerd was, verbaasde hij alle gasten, waaronder de bekendste letterkundigen van de hoofdstad, door de onuitputtelike voorraad van verzen, spotdichten, enz. uit de tijd van de franse revolutie, die hij opzei, en waarvan geen van de aanwezigen ooit had gehoord.’ Zo iemand overkomt 't meer als eens dat ‘dezelfde loop van gedachten hem dezelfde volzin of dezelfde versregel doet neerschrijven’; dezelfde motto's en citaten vindt men soms bij verschillende gelegenheid gebruikt.Ga naar voetnoot1) Die zelfde soort herhalingen worden ook van Cats verteld.Ga naar voetnoot2) Is 't wonder? Ze geven zoveel dat ze zich wel eens herhalen. Ze hebben geen tijd, ze herinneren zich niet altijd of en waar ze 't al geschreven hebben. Van Lennep las vaak zijn eigen werk later na. In 't Zeisterbos ontmoette hem een dame van zijn kennis, die 'n praatje met hem maakte; toen dit enige tijd geduurd had, zei hij: ‘nu moet je me | |
[pagina 214]
| |
niet langer ophouden, want ik ben in 'n roman verdiept en brand van verlangen om te weten hoe de schrijver er zich uitredt.’ - ‘Wat lees je dan?’ - ‘Een van mijn eigen romans, maar ik ben hem totaal vergeten....’
Maar waarom stoot men zich aan dat repeteren. Doet niet elk mens 't zelfde? En 'n schrijver is, om 'n oud citaat te gebruiken: ‘so zu sagen auch ein mensch.’ ‘Pleegde v. L. onwetend plagiaat aan zich zelf,’ hoe zou 't bij hem, en bij anderen, niet voorkomen dat hij van anderen onbewust citaten ontleende; van anderen, zonder 't zich te herinneren, een verhaal in hoofdzaken overnam. Zo schreef hij: ‘de hele historie van de Pleiade en het aan huis brengen van 't kind (Klaasje Zevenster) is louter een werk van mijn vinding.’ Later zou hem verteld zijn dat werkelik door leden van een studentegezelschap een jong meisje was geadopteerd en opgevoed. Ook bleek dat door Le Francq van Berckhey al veel vroeger zo'n verhaal was gedaan. Mischien zal v. L. dit, zonder 't zich te herinneren, gekend hebben. 't Gaat vaker zo. ‘Men zegt ons dat wij 't van elders hebben, wat wij voor eigen vinding houden; maar wij kunnen 't niet geloven. Eindelik bewijst men het ons duidelik, en nu zijn we overtuigd en begrijpen hoe de zaak zich heeft toegedragen. We hebben het lang geleden hier of daar gehoord of gelezen, maar er niet meer aan gedacht. Na jaren herinneren we 't ons; maar we zijn vergeten dat het herinnering is, we zien 't aan voor iets dat we zelve gevonden hebben. Zo zal het van Lennep gegaan zijn. Waarschijnlik heeft hij in zijn studentetijd het verhaal wel eens gehoord, maar er niet biezonder veel acht op geslagen. Veertig jaren later verhaalt hij iets dergelijks.’Ga naar voetnoot1) Dergelijke ‘onwillekeurige reminiscenzen’Ga naar voetnoot2) komen bij v. L. vele voor; uit allerlei schrijvers.Ga naar voetnoot3) Had v. L. maar beter om Vondels raad gedacht: ‘gedraag u | |
[pagina 215]
| |
zo, dat de boeren het niet merken, nochte voor de geleerden al te sterk doorschijne’.... Maar deze ‘geleerden’ hebben van Lennep nagespeurd; en hemel, op wat 'n diefstal hem betrapt. ‘Als in het dichtrenrijk de strafwet geldig was,
Die moord en diefstal loon naar werken doet ontfangen
.... Beets werd gegeseld, en van Lennep werd gehangen.’
Is er wel iets in zijn werk van hem-zelf? En 't ergste is, de man erkende 't zelf; hij komt er voor uit zich niet te gêneren ‘de prendre son bien ou il le trouve’; ‘ik heb zo vroeg zo veel werken van anderen gekend, dat ik niet durf beslissen of ik wel iets oorspronkeliks geleverd heb’. En te Brussel in 't Kongres over de Letterkundige Eigendom zei hij: ‘sedert bijna veertig jaar heb ik voornamelik geleefd van roof en diefstal’ .... - Die hier niet de humor in proeft, mag schrijven dat v. L. zo sprak ‘schijnbaar met gulhartige oprechtheid,’ maar werkelik ‘met voorbedachten rade’! Trouwens, hij had voorbeelden.Ga naar voetnoot1) Beets zei in Brugge: ‘een van de oudste toepassingen van dichterlike vrijheid, schijnt die van stelen, altans van zeer liberale denkbeelden over het Mijn en Dijn te zijn geweest. Van de “Vader der Dichtkunst” is het uit de aart der zaak moeilik aantewijzen. Maar Aeschylus wordt er reeds van verdacht. En Virgilius, Terentius, Seneca Tragicus, ja, geheel het oude en jonge Rome!.... Het zit wel een beetje in 't Latijn. Zelfs de eerlike Nederlanders...!’ En v. L. voegt er bij: ‘Dante, Tasso, Vondel, Milton, Molière, Racine, Voltaire, Schiller, Bilderdijk, en zo vele andere grote mannen’, - die zich nooit daarover geschaamd hebben.... Als men maar zo ‘de gouden boomgaardvruchten’ weet ‘te stellen, te schikken, te schakéren, te wijzigen, te zuiveren, te tooien, dat zij in eigen hof gegroeid schijnen,.... dan wordt 't bijna aan eigen schepping gelijk gesteld’.Ga naar voetnoot2) Die letterkundig rechercheurs liepen ook wel 'ris in: ‘wanneer twee kunstenaars dezelfde beeltenis afschilderen, zal niemand hen beschuldigen dat zij elkaar bestolen hebben - waarom zou men dit verwijt aan twee schrijvers doen die naar gelijke voorbeelden | |
[pagina 216]
| |
werkten? Ziedaar evenwel wat men meermalen gedaan heeft’; waar men een plagiaat meende te zien; was 't niet anders als dat beiden ‘meer of min vrije navolging van het bij een ieder (behalve bij de recensent) bekende klassieke stuk-zelf’ hadden gegeven! Trouwens, navolging werd aangeprezen, aangepreekt. In 1827 hield vader David J. van Lennep, een fijn smaakvol classicus, een verhandeling over ‘het belangrijke in Hollands grond en oudheden voor gevoel en verbeelding’; hij wees daarin op Walter Scott, en verwonderde zich dat niemand in Nederland nog deze had nagevolgd.Ga naar voetnoot1) ‘Nadoen’ was, en is nog, wat velen aanbevelen; deed 't niet onlangs iemand, een opvolger van David Jacob van Lennep, in later, in Onze Eeuw? Is 't wonder dan, dat zoon van Lennep zelfs in 1826 al, een weekblad ‘de Naprater’ redigeerde en uitgaf?
Hoe ook onder de ban nog van dít classicisme, dat eigen naaktheid verbergt onder geleende veren, van Lennep kan niet zich-zelf, zijn nederlands realisme af- en uitschudden. Hoe hij ook steelt en anderen nawerkt, er komt hollands in, er wordt hollands van: ‘geen plat navolgen, maar kunstig zich eigen maken’ wordt zijn werk. 't Beste bewijsstuk is mischien de Vermakelike Spraakkunst, die hij in 1865 verwerkte naar ‘The comic grammar’ van 1852.... Of anders De Uithangtekens (1868) en Het Boek der Opschriften (1869) naar ‘The history of signboards, from the earliest times to the present day....’
Niet 't ontlenen zelf, maar hoe 't ontleende bewerkt werd, is van 't meeste belang. Van Lennep mag 't raam van anderen nemen, hij vlecht er eigenlands werk in; 't stramien is ‘made in all foreign countries’: hij vraagt niet naar de herkomst; wat hij er in borduurt, is eigen handwerk. Werkelikheid, die hij om zich heen zag en hoorde, waarnam; | |
[pagina 217]
| |
ervaring die hij had gekregen, gebruikt hij. De tocht van Amersfoort, en verder van Naarden per schuit naar Amsterdam in Ferdinand Huyck, is een wandeltocht, die hij met vier van zijn vrienden vroeger maakte. De avonturen te water zijn zo ongeveer op zeiltochten, door hem als Secretaris van de Landbouw-Commissie ondervonden. Een reis in Friesland gaf hem de lokale biezonderheden voor de Roos van Dekama, welke hij verfriste door 'n inspektiein-loco met Halbertsma. 't Park en huis van Hardestein in Klaasje Zevenster is gecombineerd uit een landhuis en buitenplaats bij 's Graveland, en twee kastelen c.a. in Gelderland. Meer nog van belang is dat Bouke in de Pleegzoon enigsins werd getekend naar Koert, de pluimgraaf van grootvader van Lennep, een type ‘van gezond verstand en plompe oprechtheid met schalks vernuft....’ Meer en beter: Pedaal, Mie Ruffel en haar man, zijn levende mensen geweest, zelfs de kat die de moppen op at, is naar 't leven; de gebeurtenissen in Klaasje Zevenster waren feiten - ‘alleen verzacht om de détails niet zo gruwzaam te maken’.Ga naar voetnoot1) Hij gaf in dit boek een schets van de maatschappij ongeveer in 1840: van ‘de oude gelderse of stichtse adel in zijn goede en slechte zijden; de afstammelingen van de oude amsterdamse patriciers met hun trots en vooroordelen en die niet kunnen begrijpen dat de tijden veranderd zijn; de parvenu's met hun onhandigheden, de haagse burokraten, de advokaat, de geneesheer, de koopman, de dagbladschrijver, halfslachsheren op het dorp, de franse kappers, de babbelzuchtige koffiewijven, de indiese amtenaren en kontraktanten, de schoenlappers, schoonmaaksters, dienstboden....’ Dezen zijn geen vreemdelingen, men herkende overal Doertoghe's, Tilbury's, Bleeken;.... naar de originelen van Klaasje en de overige personen is heel wat geraden.
Dit tekenen en weergeven van 't aktuele neemt toe, als v. L. ouder wordt; aan zijn historiese romans gaan zijn meeste legenden vooraf; zijn reëelste eigen-tijd-werk is Klaasje Zevenster, al zijn | |
[pagina 218]
| |
oude bekende of nog niet algemeen bekende incidenten en combinaties er in gebruikt.Ga naar voetnoot1) V.L. mag begonnen zijn zich naar het toongevend publiek te schikken: dit wil aangename fantazietjes. Dan voelt hij: 't is beter zich zelf te voldoen; gaf de tegenslag, de mislukking met de betoverde Viool (1851) mischien de doorslag; de aanleiding was er al een twintig jaar vroeger. Kwam 't, omdat hij ouder werd en ondervond hoe weinig waarde die gemakkelik verkregen populariteit heeft? Moeilik is 't uit te vinden bij wie zich zo weinig uitliet over zijn inwendig leven. Dan schrijft hij Klaasje Zevenster. Lang wikt hij vóór hij 't uitgaf, na 20 jarige arbeid.Ga naar voetnoot2) Toen vroeg hij niet meer naar 't Publiek. Hij voelt waar 't op aankomt, wat zijn plicht is te publiceren. Afkeuring kwam in overvloed, over dit zijn ‘schandelik boek’!Ga naar voetnoot3) - kritiek was overal te krijg, te geef. Zelfs schrijft iemand - maar wieGa naar voetnoot4)? - ‘Ernst of kortswijl?’ Toch óók: moeders vonden dat dit up-to-date boek ‘alle jonge meisjes behoorden te lezen’. En 't had daadwerkelik effekt, de feiten zijn bekend: 't schrikte af van onbedachtzame daden. Zoals nu Brusse's pedagogies zo weldoende schetsen in handen worden gegeven van aankomende meisjes en jongens. | |
X.V.L. was 'n volkslievend vaderlander, had 'n didaktiese aanleg, - mischien omdat hij jurist was? Zijn werk is niet ‘l'art pour l'art’, de roman was voor hem ook een werk ‘met strekking’, een leermiddel min of meer; het toneel een gelegenheid om 't | |
[pagina 219]
| |
goede te wekken, maar in de zin van ‘mijn leren is spelen’; een veredelend volksvermaak. Evenals de Negerhut zou Klaasje Zevenster stemming maken; en 't heeft 't bedoelde succes gehad. ‘Een preek, een rechtsgeleerd betoog of een relaas met toepasselike conclusie’ had dit ‘nooit te weeg gebracht’, schrijft hij zelf.Ga naar voetnoot1) 't Werk moest zedelike strekking laten merken; niet zo wezen dat ‘Nos arrière-neveux lui devront ces leçons’.
Van van Lennep schreef men, dat door zijn ‘vele arbeid’ tartuffen werden ‘ontmaskerd, hypochondristen genezen, aan zwakken moed geschonken, aan blodaards vaderlandsliefde en courage toegeroepen, aan menigeen 't pad der deugd gewezen...’ Menig pedagoog zou hem benijden! Dit gevoel is te merkwaardiger bij deze patriciër; vaak zal bij hem opgekomen wezen 't gevoel om als Multatuli te zeggen: publiek, ik veracht u. De auteur van zijn biografie veronderstelt dat hij de moeite van 't publiek op te trekken, verkwist achtte;Ga naar voetnoot2) mogelik is 't dat hem soms dit gevoel besloop; maar Klaasje tuigt, met zoveel anders, eigelik zijn gehele leven door, dat zijn werken bleef, onbewust vaak, soms bewust, zoals hij het Dichterschap in zijn jonge tijd voelde: ‘De dichter moet leren, moet bestraffen, moet loven, moet voorspellen.’ Van Lennep is geen wereldburger, noch minder een bekrompen jingo; maar ‘bene de patria meritus est’Ga naar voetnoot3). | |
XI.J.v. Lennep bleef jong, behield altijd wat van 'n kind, zoals Bilderdijk, De Clercq, - zoals in alle veel-begaafden ‘een kind is dat niet groot wordt.’Ga naar voetnoot4) Zijn levens-lust blijft hem bij tot z'n sterven; hij is onverwoestbaar jolig, guitig, geestig. Levendig, druk, bewegelik, zullen velen om hem gelachen hebben, | |
[pagina 220]
| |
toen de ruim zestig jarige luchtige pirouettes maakte - in de Steeg - om zijn ‘bejaarde gade’ heen; mischien, hebben velen hem een kwast genoemd, die zelf nullen, en zelfs deftige, waren. Vrolik van aard, niet neergedrukt, door niets, altans uiterlik; - of nooit dat grappe-maken alleen maar was om zijn geestelik evenwicht te herstellen: zijn boos-zijn te kalmeren, z'n ergernis niet in wrok te laten overgaan? Verborg hij zijn innerlikheid niet ‘achter een masker van scherts en luchthartigheid’Ga naar voetnoot1)? Zijn ongezochte en natuurlike vrolikheid, zijn scherts en boertige invallen kon hij niet verbergen, zelfs niet in de deftige Akademie van Wetenschappen. Werd niet door die lichtzinnigheden aan de ernst van de wetenschap te kort gedaan? ‘Zoveel is zeker dat het nimmer lang duurde of er kwam iets van dezelfde soort, maar groter kracht, dat allen te machtig was, en waarvoor ook de hardnekkigste rimpel moest zwichten.’Ga naar voetnoot2) Daar was hij onder hoog-staanden, die hij sympathiek was, die hem veel vergaven. Maar nu in de Tweede Kamer, bij mannen als Sloet en Thorbecke, die mischien lachten, maar zeker zich ergerden; in die ernstige en waardige en deftige omgeving maakte deze ‘asmodée, paljas, harlekijn’ - enige van zijn epitheta ornantia - versjes! Als Jhr. Elout van Soeterwoude, afgevaardigde uit Gorkum, in augustus 1853 een amendement verdedigt, en men beraadslaagt over het toelaten van vreemdelingen als bedienaren van de godsdienst, in onze Grote Kerk, - dan krabbelt van Lennep enige regels op een papier, en geeft 't aan zijn buurman: ‘'t papier doet de ronde,’ en de kamer lacht, de minister schudt 't hoofd bij de Klacht van een stovenzetster:
'k Was van de Prins geen kwaad bewust;
Ik deelde vreedzaam en gerust
Mijn stoofjens aan de Dames rond;
Ik gaf tot klachten nimmer grond,
En oogstte met geruste zin
Op nieuwejaar mijn fooitjens in,
En oefende, door niets gestuit,
Mijn kerklike bediening uit.
| |
[pagina 221]
| |
Maar ach! toen mij 't amendement
Des lids uit Gorkum werd bekend,
Toen ik vernam het naar bericht
Waartoe de wet mij nu verplicht,
Toen werd ik pimpelpaars en bleek,
Ik ben er ganslik door van streek:
Ik heb geen rust, ik tril en beef;
Want ach! 'k ben vreemdling: 'k ben uit Kleef!
Nu moet ik - 'k weet voorwaar niet hoe,
Nu moet ik naar de Koning toe.
Dan kost mij dat amendement
Aan 't zegel vijf en twintig cent.
En dan, wie weet wat men wellicht
De koning over mij bericht,
Daar niemand op deze aarde leeft,
Die hier of daar geen vijand heeft.
Zo raak ik licht door haat of nijd
Nog mijn bediening eerlang kwijt,
Tot ongerief en bitter leed
Der dames, die ik steeds voldeed;
Wie weet of 'k met die mooie wet
Niet nog de grens word uitgezet.
Och! wat niet soms de beste man
Zijn naaste al leeds beroknen kan!
Twee van de drie kamerleden, zijn kollega's, uit Amsterdam, zwegen geregeld, de derde was doof: van Lennep schreef na '66 bij hun verkiezing: Twee zwegen steeds; de derde kan niet horen;
Gewis meent Amsterdam: met dwaas gesnap
Gaat, nutteloos een kostbre tijd verloren,
En kiest daarom - een doofstom driemanschap.
Groen van Prinsterer stemt in de herfst, bij Indiese zaken, met de liberalen mee, wat van Lennep in de pen gaf: ‘Kunt gij mijnheer, het raadsel mij verklaren,
Dat Groen zijn steun de liberalen bood?’
‘Zie in de tuin, mevrouw! Bij 't vallen van de blaren,
Wordt wat tot dus ver groen was, rood’.
Met de levenden neemt hij loopjes: als 'n veehandelaar op de ‘Batavier’ van Londen naar Rotterdam zich in v.L.'s reisdeken | |
[pagina 222]
| |
gewikkeld had en zo was gaan slapen, bestelt v. L. de hofmeester hem 'n halve fles wijn en zijn plaid te brengen, ‘die daar op de bank ligt; maar de heer die er in ligt, behoef je mij niet mee te brengen.’ Met de personen in zijn romans solt hij soms niet minder om. Bij het Recht van Bruilofts-avondkout (1830) maakt hij aantekeningen, citeert middeleeuwse ‘desbats’, o.a. middelnederlandse koepletten van de twist tussen Vlees en Vis en van de Maanden, ‘getrokken uit een onuitgegeven handschrift onder hem berustende’. Prof. Visscher vroeg beleefd of v. L. er meer had, en of hij ze dan mocht uitgeven; v. L. noemt zich 'n ‘verstokte booswicht’ hij ‘kan maar geen berouw voelen’ dat professor niet te goed gelezen had, en er in was gelopen, met zijn (v. L.'s) middennederlands voor zuiver echt middelnederlands te houden. In '31 schreef hij ‘Jan, een Heldendicht in twaalf duizend zangen, of zo veel meer als de Dichter maken zal, indien hij tijd en lust heeft, vooralsnog zonder motto, vignet, of gegraveerde titel. N.B. De naam van de schrijver zal aan het slot voorkomen’.... 't zou in maandelikse afleveringen verschijnen, als parodie van al de, verzen-regen van die dagen: ‘Och! Dat het land met rijmen werd gered’! Z'n dolle luim komt 't sterkst uit in ‘De betoverde Viool en het bloemen-oproer, een anakreonties, romanties, fantasties, bloemrijk, tragi-komies, met zang, dans, en verdere vreemde toestel vercierd drama-ballet’.... 1851. Hij zelf kende geen stuk ‘zo rijk aan onwaarschijnlikheden, aan anakronismen, aan dwaasheden, aan duivelskunstenarijën, aan onmogelike toestanden, als dit kunstgewrocht.’ - Niet altijd werd zijn grapperij goed opgenomen; vaak ‘flauw’ genoemd. ‘Doch men kan op zeer unieke wijze flauw zijn.’
Dikwijls is v. L. ironies. De Gidsredactie, die zich onbekend hield, had hem gevraagd om meewerking; hij wil de zaak nog wel 'ris ‘bepraten’ met een van de heren; als deze bij hem komt, ‘kan hij des noods een ijzeren masker voorhouden, of anders mij de belofte afnemen dat ik aan iedereen vertellen zal dat het geen Redakteur van de Gids was die bij mij zat.’ Soms nadert zijn scherts 't sarkasme, al blijft de goedhartigheid toch ten slotte door-komen. 't Boek der Opschriften zal deze en gene wel 'ris ergeren; | |
[pagina 223]
| |
Maar komt eens Thijm aan 't hoofdstuk van de Heiligen,
Dan slaat hij 't boek gewis uit boosheid toe;
En ach, wie zal ons, armen, dan beveiligen
Voor de opgeheven geselroe!
Hij, die mijn scherts, hoe schuldloos, doemde,
En commis-voyageur mij noemde,
Omdat ik had beweerd (en steeds beweren zal)
Op goede statistieke gronden,
Dat Juffrouw Ursel nooit een ellefduizendtal
Staatsjuffers, allen rein en maagdlik, had gevonden.
En nu, hoe weemoedig, maar vol humor zijn z'n laatste woorden aan Henriëtte: ‘het is goed dat je langer blijft als ik, maar laat me niet te lang op je wachten’.... Niet zonder zelf-spot - en zelfkennis - qualificeert v. L. zich zelf als ‘j'ai toujours tenu beaucoup du singe et du perroquet’; en daaraan schrijft hij toe dat hij zoveel in 't nederlands bewerkte van wat hij in andere taal las. En met zich-zelf lacht hij in zijn kroniek achter de almanak Holland van 1856: De kiespijn heerst weer, die als dol
De zwakke hoofden brengt op hol;
Terwijl het dagbladschrijvers gild
Zijn inkt en pijlen dapper spilt.
De grote dag, de dag der keur
Is eindlik daar; de Redakteur
Van Holland, mijn intiemste vriend,
Krijgt zijn congé - 't was wel verdiend.
Sommigen vonden in de laatste regels 't bewijs dat v. L. zichzelf 't Kamerlidmaatschap, voor Steenwijk, ook ‘onwaardig keurde’. Nu, de Genestet zei al: ‘Humor klinkt velen als grieks, en anderen profaan.’ | |
XII.Is 't te verwonderen dat iemand als deze man, met zulke begaving, zulk werk, vol nederlandse zin, vol humor, algemeen bekend en geliefd was; - ja was ook dat alles niet voldoende om hem ‘met een populariteit te wapenen, zoals niemand’, zegt Alberdingk Thijm. Zijn gelegenheid-stukken werden opgevoerd, vele malen achtereen, | |
[pagina 224]
| |
voor stampvolle zalen.Ga naar voetnoot1) Z'n verzen zijn op muziek gezet - dit gebeurt er meer; - zijn boeken vertaald, en herhaaldelik gedrukt, - ook dit komt vaker voor; - ze werden gestereotypeerd: een minder gewoon feit; - en de uitgever gaf, behalve f 5000 honorarium voor Klaasje, bovendien een levensgroot portret van de auteur geschilderd door Schwartze,Ga naar voetnoot2) - wie overkomt dit nu? - Zijn werk, druk gelezen door ‘ontluikende jonge heertjes en nufjes, door burgers, boeren, vissers, militairen en dienstboden’, zeker, maar ook door die staan ‘boven 't peil van 't gewone romanzieke publiek.’ Nog ‘worden van de voornaamste delen jaarliks tussen 2 à 3000 eksemplaren verkocht.’Ga naar voetnoot3) Hij was ‘onze prettigste litterariese figuur’Ga naar voetnoot4), vereerd van de Dollard tot aan de franse grenzen, overal waar nederlands gelezen werd. 't Spreekt vanzelf dat hij een geliefd en begeerd lezer, een graag gehoord voordrager was....: van Lennep trad op, ‘hoe daverde het zaaltje, in Bracks Doelen, van toejuiching bij zijn liedjes! Hoe goed droeg de geestige jonge man voor! Wie aan Scott en Byron en Moore deed - en wie van de jongeren deed dat toen niet? - hoorde menige reminiscenz; wie zelf verzen maakte - dat was toen aan de orde van de dag - bewonderde de takt, waarmee de schalk de gelukkige regels deed uitkomen, bewonderde nog meer de handigheid, waarmee hij de zwakke en flauwe wist over te wippen en weg te goochelen; men geloofde hollandse toestanden te zien, al had men in de vreemde dergelijke aanschouwd!’Ga naar voetnoot5) Was dit in Amsterdam, in 1830; - in den Haag, was de zaal nooit zó vol als wanneer v. L. kwam: ‘dan verscheen ook de aristocratie en de hoge letterkundige wereld....’Ga naar voetnoot6) Zo was 't in Brussel, in Bern, of waar ook hij ‘diskoersen hield.’ Of als hij in 't Oudheidkundig Genootschap ‘leven wekte, | |
[pagina 225]
| |
ook daar waar 't van nature niet zeer levendig is,’Ga naar voetnoot1) als hij daar de saaiste onderwerpen smakelik maakte. Wel werd hij in Kampen verrast, terwijl hij de Twee Admiralen voordroeg, met 'n papiertje, waarop stond: Er gaan nieuwe lampen uit, zou UEd. zich niet wat kunnen bekorten. Maar men vergoedde hem deze komiese ondervinding in Antwerpen bij 't Landjuweel van het St. Lukas-gilde met ‘oorverdovende toejuichingen’; in Gent jubelde men al toen men hem aan 't station begroette. In den Bosch stelde de Voorzitter een ‘leve onze Van Lennep’ voor.... dat daverend driemaal herhaald werd.Ga naar voetnoot2) En toen hij op een tocht naar 't zuiden Liefkenshoek passeerde, kwam de officier van de doeane aan boord, en werd onmiddelik nadat hij de naam v. L. gelezen had, zeer beleefd, viseerde de paspoort dadelik (de anderen moesten de komst aan wal afwachten), verzocht de koffers maar provisioneel te openen, dan zou hij die doen inspekteren.... Hij zelf dacht niet dat de naam van de schrijver van 't (nu niet juist België-vleiende) Dorp aan de Grenzen hem zo'n ‘goed accueil’ bezorgen zou. ‘Hoe edelmoedig van die Belgen’, voegt hij er bij! In de Nederlandse taal- en letterkundige Kongressen was hij de populairste man, een gezaghebbend schrijver, richtig taal-kundige, begaafd spreker, die bovendien had het talent van op zijn pas 't juiste te zeggen; aktueel te wezen. Wat op tijd geschikt was, daarvoor had hij buitengewoon gevoel. Hij gaf wat zijn volk zocht, had de gave om aangenaam bezig te houden, kende zijn publiek, had fijne voelhorens om de sympathie te wekken en te winnen. Voor vorst en volk een representatief man. Men kan zich dan ook moeilik, ‘nu schrijvers in ons vaderland over het algemeen weinig bekend zijn’, voorstellen de populariteit die v. L. bij zijn leven had.
Zo is Jacob van Lennep de populaire schrijver van de negentiende eeuw, als Cats het was van de zeventiende, als van Maerlant van de dertiende. Hoe is evenwel ons dietse volk vooruitgegaan. Van Lennep, gezien bij vorst en onderdaan; Vader Cats, | |
[pagina 226]
| |
vriend van de Oranjes, gezocht bij professor en eenvoudige burgerman: Nederland's populairste auteur, van wie de werken niet alleen werden geprezen, maar ook gelezen en gekend; van Maerlant, de coster-clerc, beschermd door de groten, bekend bij velen, befaamd door zijn navolgers als: Aller Dietschen Dichtren Vader. Drie Jacobs, in climax. De oudste, een middelbarige middeleeuwse veelweter, op-en-top didacticus, en m'n hemel, wat vaak 'n vervelend auteur, een man ‘zonder geslachtsrekeninge’. De ander, de veel-belezene professoraal-grondig geleerde, maar schrijvende niet zonder boertigheid zijn leerzaam werk, een deftig hollands burger. De laatste, een algemeen man, kunstvol en rijk aan kennis; echt hollands guitig, vaak geestig, met didaktiese tendensen, altijd onderhoudend, een amsterdams patriciër. Ongewoon populair was v. Lennep. Bij de ‘fashionable wereld’, als bij de Oranje's geëerd; gedekoreerd, gemedailleerd, vermeldt hij met trots, - waarin hij z'n roem vond, - hoe een eenvoudige sjouwerman zei: ‘Wat, ken-je onze Van Lennep niet?’ | |
XIII.'t Populaire is niet 't zelfde als 't beste. Hoe zou 't kunnen. De velen zijn toch niet de élite? Hier geldt nòch rang nòch stand. 't Beste wordt gezocht vaak door die op zolderkamers leven, of in achterhoekstadjes; 't echte geschapen door eenvoudigen. ‘Middelmaat siert de straat,’ de grote weg. Helder, duidelik, netjes, niet te diepzinnig, niet verheven, niet ingewikkeld, eenvoudig, zijn populaire kwaliteiten; vooral ‘vloeiend en gemakkelik te lezen’, want ‘'t grote publiek vermoeit zich niet graag.’
Romans schreef van Lennep; maar daarom is hij nog geen romanticus. Hij doet niet naar eigen inspraak; hij is navolger in Nederland. Een tam romanticus dan? Eerder nee, een frans-klassiek man met enkele romantiese neigingen. Zijn populair-beste werk is Klaasje Zevenster. Wie evenwel in litterair werk allereerst persoonlikheid wil: neem | |
[pagina 227]
| |
de Roos van Dekama; en vind daarin al de kwaliteiten van Van Lennep weer. Dit schrijft-ie, als hij in top van zijn leven staat, in zijn dertiger jaren. Van den Bosch met z'n speurzin heeft dit laten uitkomen. Z'n historiese romans, de beste en met voorkeur geschreven, zijn middeleeuwse, wat mannen als Bakhuizen van den Brink en Potgieter hem kwalik nemen; - er blijkt uit hoe èn hierin èn in veel van z'n andere opvattingen en meningen, v. L. de voorloper is naar de Nationale Renaissance. ‘Na de invazie - de wedergeboorte of renaissance zoals 't heet - van 't onnationale classicisme, beléven we nu, meer en meer de herleving van ons eigen-zelf-wezen, meer en meer de germaans-nederlandse renaissance.’
Van Lennep was de man niet om geheel nieuwe wegen te prospekteren, geen baanbreker, dan in kleinigheden, ‘ik zoude het niet hebben durven wagen als novateur op te treden, en begrippen te trotseren welke ik eerbiedigde.’ Toch voorman, vooral als popularisator van zo enorm veel, en veel dat goed was. Is 'n populair man wel ooit 'n baanbreker? Beter en alleen juist: kan 'n baanbreker wel populair wezen in zijn eigen tijd, onder al de autoriteitjes, met strebertjes in hun gevolg, klaar om te verdringen en te verkleineren wat werkelik nieuw en groot is? onder al de strumpelaars die jaloers zijn, en hinderen die draven.Ga naar voetnoot1) - Maar er is populariteit en populariteit. Die bij klein en groot, hoog en laag, van allerlei rang en stand, edel en gering, geleerd en eenvoudig, gewaardeerd wordt, is hoger type van zijn volk; laat al populariteit tijdelik wezen, 't meest als die zich beperkt tot eigen kring, in eigen vak-kategorie; 't minst, en duurzaamst als de invloed gaat tot velen. Zo die van van Lennep. Van hem dan geen hoog verheven litteratuur, geen literaire kunst, allerminst woordkunst. Want anders is volkskunst, anders grote kunst. | |
[pagina 228]
| |
XIV.Of van Lennep dit niet wist? 't Ontbrak hem noch aan zelfkennis nòch aan zelf-kritiek; hij kent zijn kracht, zijn zwakheid, al jong. Doet het later blijken in de doorlopende kommentaar die hij in '52 geeft bij de uitgave van zijn Dramatiese Werken, uit zijn vroege tijd. Hij twijfelt zelf of hij wel ‘psychologiese toestanden in staat is te schilderen.’ Erkent hij niet ook in Multatuli de grotere schrijver? ‘Ik heb altijd als aan de voet van 'n reusachtige berg gestaan, en ben, wanhopend om ooit de top te bereiken, liever inde laagte gebleven.’ ‘Mij zelf mishaag ik meest.’ Vaak werd juist zulk werk meer gewaardeerd als ‘ernstige zaken’....; toch, die zelfbeoordeling ‘levert 't bewijs dat van Lennep waardig is mee op te gaan’Ga naar voetnoot1) naar de tempel van de Smaak die hij, naar Voltaire, beschrijft in het leerdicht De bouwkunst (1842).
Critici had hij vele. Zij zorgden wel, zo hij 't niet gevoeld had, dat hem de fouten duidelik werden die ze in zijn werk vonden, of wilden vinden; en hoe ze over hem zelf dachten.Ga naar voetnoot2) ‘Groothandelaar in 't komieke,’ is ‘op zichzelf een duidelikheid.’Ga naar voetnoot3) Zo waren ze vaker hatelik: 't was soms meer gevit, erg bourgeois en oppervlakkig, zonder wetenschappelik waarderen. ‘Amusant, maar laag bij de weg, geen elevatie’, qualificeert men zijn werk.Ga naar voetnoot4) De onderwerpen die hij behandelde, deugden niet. Geen middel eeuwse riddertijd, maar ‘de watergeus op de Zuiderzee, de wereldontdekker op de Oceaan, de burgerlike staatsman die Europa's vrede of oorlog in de zak draagt,’ had hij moeten bestuderen.Ga naar voetnoot5) Ongetwijfeld zijn dit belangwekkende personen; maar de Pleegzoon duidde al er op wat van Lennep's fort was; om liever | |
[pagina 229]
| |
middeleeuwse verhalen als de Reisgenoten, en de Roos van Dekama te schrijven, dan over Elisabeth Musch. De ‘slordigste’ roman was zijn laatste, Klaasje Zevenster: zo kritizeerde Busken Huet; ‘vol onbeduidendheden en gemeenplaatsen’. Eigelik was al van Lennep's werk goed voor aankomende knapen en meisjes, boeren en dienstvolk. Zo oordeelde Huet op 't laatst, vroeger sprak hij anders. Maar hij, en anderen, die Fantazieën schrijven, - wat veelal vergeten wordt - variéren wel 'ns in hun mening, naar mate hun leeftijd is, en vooral naar gelang hun stemming, zelfs naar hun sympathie of antipathie tegenover dezelfde persoon. - Of ook v. L. zijn hand zou teruggetrokken hebben voor Busken Huet? | |
XV.Deed al die kritiek veel af aan v. L.'s populariteit? Betrekkelik weinig. Eerst 'n jonger geslacht dat gedoceerd en opgevoed wordt door napraters van critici, kan minachten wat zo vele vroegeren aantrok.Ga naar voetnoot1) Onverantwoordelik en lichtzinnig - bewijs van hun oppervlakkigheid - doen dan ook schrijvers van Handboek, Overzicht, of Schets, als ze, door welke persoonlike sympathie of antipathie, bij de jeugd afbreken, wat het gehele eigenlandse volk indertijd heeft genoten; inplaats van deze de historiese waardij te leren begrijpen. Te erger zo zij onwaar zijn. Van Lennep minachting te tonen is letterkundig-histories ongewettigd. Hij volgde na, maar niet de in Nederland wel bekende ‘afgebakende en betreden weg.’Ga naar voetnoot2) Voor zijn tijd plukte hij veel wat nieuw was, en plaatste het in nieuw boeket op de vaderlandse leestafel. Men verwijt hem zijn zelfde thema te herhalen; als in Klaasje Zevenster, de Roos van Dekama, de Pleegzoon, de Koorknaap, de Bedevaartganger, 't kind van onzekere afkomst. Maar tracht ook Rembrandt niet telkens op nieuw 't zelfde, wat hem, evenals | |
[pagina 230]
| |
v. L., getroffen heeft, te brengen onder nieuw licht; en deden Teniers en Jordaens, en zo velen meer niet evenzo? Al zijn werk is rijk aan incidenten, die hij telkens onverwacht er in schuift, ze zijn even ‘stout gegrepen, en ontworpen, als kunstig, en vernuftig, en oorspronkelik aaneengeschakeld.’Ga naar voetnoot1) Helder is de voorstelling. V.L. leeft mee met wat hij schrijft, ‘vereenzelvigde zich met de personages; onder 't schrijven of herlezen, alleen in zijn kamer, kon hij proesten van 't lachen of voelde tranen in de ogen opkomen.’ Er zit leven in zijn personen: een gevolg van z'n rijke fantazie en voor-beelding. Zijn stijl is voor die tijd los en vrolik, geheel afwijkend van de onnatuurlike schoolmeester-stijl.Ga naar voetnoot2) Of 't nu soms niet ‘stijf, deftig, pruikerig en ouwerwets’ klinkt? ‘Tempora mutantur, et stilus communis mutatur in illis’ - altans dit is te hopen, al vindt men ook nu nog wel 't themaboekehollands. Hij heeft 't ‘merkwaardig talent’ van vlot verteller - als in de Reisgenoten!Ga naar voetnoot3) - de knappe dialoog, neem in de oudste roman de Pleegzoon, die tussen Bouke en van Sonheuvel, b.v. II 186; ik heb ze zo nog gehoord tussen heer en oude getrouwe. Zo is zijn verdienste ‘de levendigheid van afbeelding, de grappigheid hier, de geestigheid daar, 't gemoeds-zwierige bewegen een enkele maal.’ Zijn werk ‘is niet wijsgerig als Beets, en niet zo breed van voordracht als Bosboom-Toussaint. Het is verbeeldingsvoorstelling en zeer goede geestigheid. In zijn soort uitstekend werk.’Ga naar voetnoot4) Juist daarom blijven, zolang er romans en historiese romans, gelezen worden, daaronder die van Van Lennep. Hoe vele zijn er overigens uit zijn tijd nog bekend? We hebben nu veel betere, natuurlik, hoe zou 't nu-werk niet beter wezen als 't vroegere? Ik weet 't niet, maar toch, me dunkt: een goed bord soep blijft niet te versmaden, al zijn oesters lekkerder en fijner voor die van beide houden. | |
[pagina 231]
| |
XVI.En nu, 't boek-zelf van M.F. v. Lennep over J.v. Lennep. De populaire grootvader heeft 'n levensbeschrijver getroffen, die erfelik belast blijkt met komies-humoristiese zin; dat de eerste druk was uitverkocht binnen enkele maanden bewijst dat ook zijn werk in de smaak viel.Ga naar voetnoot1) Hij beschrijft zonder optehemelen, ‘een weinig warmte schaadt niet’; - geeft onpartijdig de beoordelingen van voor- en tegenstanders, laat de critici zelf aan 't woord, in goeie citaten, - persoonlik oordeel geeft hij weinig; ‘zo objektief mogelik,’ worden de feiten vermeld en ‘liefst 't oordeel aan de lezer’ overgelaten; ‘neutraal zijn wij gelukkig toch geen van allen.’Ga naar voetnoot2) 't Mag niet pikante kost zijn, waar en waardig is dit ‘Leven’ beschreven. En dat is toch ook iets.
't Is een goed mooi boek. Maar niet hèt boek. 't Geeft ons van Lennep niet aanschouwelik genoeg, deelt alleen veel over hem mee. We willen meer. Zeker meer in quantiteit: 't Dagboek in z'n geheel, en meer Brieven dienen gepubliceerd. Mischien staat er niet veel in; maar een enkele zinsnede, een enkel uitdrukking, die voor d' een niets is, geeft de ander een kijk op de schrijver. Zo komen we te weten wie zijn intimi zijn, zijn beste, zijn huisvrienden, zijn kennissen. En kunnen we hun invloed merken op zijn werken, en omgekeerd wat van hem uitging. Dan eerst komt er 'n komplete Van Lennep met de onuitgegeven schrijverij; zijn Jugendsiinden, de stukjes uit zijn jeugd als De mislukte Minnarij, en andere; zijn reisboeken, in België, en 't belangrijke over Friesland; de Gedichte uit J A A A A, waarbij die ‘Redenen waarom ik niet verhandelen kan’, - en zoveel meer. De kleinzoon alleen kan dit bewerken en uitgeven, die bij 't famielie-archief zit, en volop en voluit het materieel kan meedelen. Een nieuwe druk moet een nieuw boek worden, met bijlagen zo nodig. En anders bewerkt, veel meer de gegevens verwerkt. | |
[pagina 232]
| |
Zonder détailkennis komt men tot beweringen als van ‘weinig-op-de-hoogte zijnde publicisten’ - om Kloos te citeren.
Er kan gevraagd, of in dat nieuwe boek de auteur niet zijn grootvader moet plaatsen in de lijst van zijn tijd; of met grote lijnen moet schetsen, - zoals Pierson die trok van Bilderdijk. De heer v. L. kan, en zal wellicht antwoorden: ‘ne forçons pas notre talent.’ En dan vraag ik daarbij: is dit hier wel op z'n plaats; hoort 't niet in een Algemeen Overzicht van de eeuw, waarin zijn tijdgenoten evenzeer worden geschetst? En kan dat nu al geschreven zoals 't hoort? Ik bedoel niet, kan men niet wat frazes bijeenzetten, uit Fantazieën, en Kritiese opstellen en Prozastukken en Jaren Litteratuurgeschiedenis bijeen verzameld, maar zijn de gegevens al voldoende verkrijgbaar om een - ‘deftige’ zou Vader Cats zeggen - soliede Tijd-lijst te maken? Eerst later zal 'n letter-kundige als indertijd Allard Pierson, in staat wezen in grote lijnen te schetsen, naast Beets, de Bragamannen, Potgieter, Bosboom-Toussaint, Bakhuizen van den Brink en Geel, Multatuli en zovelen meer, in zijn tijd, de gehele Jacob van Lennep.
ERRATA.
Op blz. 72 (Juli-afl.) staat: de Winters; moet zijn: L. van Winters. Op blz. 75 (Juli-afl.) staat: J. van 's-Gravenzande; moet zijn: J. van 's-Gravenweert. |
|