Groot Nederland. Jaargang 9
(1911)– [tijdschrift] Groot Nederland– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 71]
| |
I.Indien van iemand kan gezegd, ‘dat hij met een gouden lepel in de mond geboren was’, dan voorzeker van Jacob van LennepGa naar voetnoot1). Afstammeling van ‘een van de patriciese geslachten inde hoofdstad, opende hem dit de toegang tot alle kringen, en deed hem terstond bij zijn optreden, reeds in zijn jeugd, een positie innemen, die anderen zich nooit of eerst na jaren arbeids kunnen verwerven’.... Met en door zijn vader, zelf dichter en geleerde, verkeerde hij in een kring van vele fijn beschaafde vrienden en kennissen. Hij had een moeder, die hoewel ziekelik, man en kind verzorgde, zoveel en zolang ze enigsins kon, tot haar vroegtijdig sterven. 't Geheel een degelik ouwerwets en eenvoudig gezin; de dienstbaren zelfs werden er goed zo ze niet goed al warenGa naar voetnoot2): een gezin zoals v.L. tekent is dat van hoofdschout Huyck. Een famielie waar, meer als tachtig jaren lang, ‘de onderlinge liefde, vrede en eensgezindheid heerste’. Levend onder elkaar in | |
[pagina 72]
| |
een grote kolonie van van Loon's, Vollenhoven's, de Winter's, van de Poll's, Orsoy's, Roëll's, en vooral van Van Lennep'en, in rustige kalmte, - zomers buiten aan 't Manpad en de ombuurten van Haarlem en Amsterdam. Hoe bevoorrecht was Jacob van Lennep, in zijn jeugd, en voor later, op te groeien in zulk een omgeving. Na 'n vijfjarige studie, aan het Athenaeum Illustre, promoveert hij te Leiden in de Rechten, op 22-jarige leeftijd. ‘Cherchez la femme’. Even later toch trouwde met hem Henriëtte Roëll: hun kennismaking, hun vrijage dateerde al van zijn gymnasiastetijd, van 1819, af. Al werkte de famielies van beiden de vrijerij tegen - Henriëtte was tien jaar ouder als Ko - de liefde bleef voortduren. Klinkt evenwel hierbij niet enigsins wonderlik de woorden van de vader, ‘dat hij zich niet langer verzetten zou indien zijn zoon het zijn plicht oordeelde H.R. te huwen’?
Over hun huweliks-, hun famielie-, hun huiselik leven is nog weinig bekend. Veel is er over gesproken, niet altijd in gunstige zin voor Jacob van Lennep. Om iets te kunnen vaststellen, moet men met zekerheid veel meer weten. Maar waartoe eigelik? Was 't niet van zo grote invloed op 't openbaar leven van de man, op zijn werk, ook litterair, wat zou men zich om 't biezonder leven van een schrijver bekommeren? Een letterkundige is geen asmodée die de ‘chronique intime de famille’ napluist. Enkele opmerkingen, aanwijzingen geeft met veel piëteit, de biograaf in v. L's Leven. Eenvoudig ging 't er aan huis toe. Mevrouw, die de franse tijd had mee gemaakt - dit zegt genoeg voor die bij grootouders-overlevering er van weten - had geleerd zuinig te wezen. Middags bestond ‘het menu uit koud vlees, groenten die in een grote vleesschotel, en aardappelen die in een soepterrine werden opgediend, daarna rijst met appelen, en karnemelksaus, ketelkoek, spekpannekoeken, rijst met krenten en dergelijke.’ Om 12 uur kwam er alleen ‘koffie, brood en wat koud vlees op tafel.’ Zeker was 't gezonde kost; en mischien had zonder die van Lennep niet zo lang geleefd, en kunnen volhouden te doen al wat hij deed. 's Middags dronk hij ‘een afschuwelik merk zure rode wijn...;’ | |
[pagina 73]
| |
men vraagt waarom, daar hij niet ‘ongevoelig’ was voor een ‘fijne’, noch ‘afkerig van een goed glas wijn’. Staat er mee in verband dat als mevrouw v.L. vraagt: hoe kunnen we bezuinigen, toen bij 't faillisement van 'n soliede firma in Amsterdam de famielie van L. er niet zonder kleerscheuren is afgekomen, - haar man antwoordt, dat hij er al over gedacht en er wat op gevonden had: me dunkt, we moesten de kat maar afschaffen, die drinkt nog al veel melk. Hij rookte een zeer goedkoop en slecht merk sigaren, ‘Jacobjes’ genaamd.... Zijn zomerreisjes betaalde hij met 't verdiende bij 't potspel in De Munt; of met 't geld van z'n vertalingen. Tekent ook dit? Gierig was v.L. niet; waarom ontzei hij zich zoveel, vrijwillig? V.L. was huiselik van aanleg, wat bij zijn vele werken niet verwonderlik is. Van de zogenoemde fatsoenlike societeit, ‘de uitgaande wereld’ hield hij niet, en zijn vrouw was dit geheel met hem eens: gelukkig. Wel mocht hij graag ontspanning; na drieën wandelde hij, in de regel, en speelde in de societeit een partijtje domino. 's Avonds ging hij ‘zeer dikwels uit naar vergaderingen of naar de schouwburg’; voelde hij dit als een van zijn maatschappelike plichten? En éens in de week trok hij geregeld, maar op z'n eentje, naar de Amersfoorten; jaren lang was dit voor hem een behoefte. Vóor hij naar bed ging, meestal om 12 uur, ‘speelde hij gewoonlik nog een partij schaak tegen zich zelf, onder 't genot van een glas wijn en een paar droge keukenbeschuiten’. Overhoopt lag zijn studeerkamer er heen: gevolg van zijn vele werk; waarom ruimde niemand die op? Of mocht niemand aan z'n papieren raken? De schrijftafel die mevrouw hem gaf op de zilveren bruiloft, kwam blijkbaar te laat: die diende alleen ‘tot stapelplaats van boeken, papieren en brieven’, - kwade tongen beweerden dat er ook een stuk of wat snuifdozen op gevonden werden.... Voor zijn kleding was hij bij een kleermaker geabonneerd; deze bediende hem blijkbaar slecht; wat hij leverde was ordinair en slecht passend.... - moet evenwel niet ontkennend de vraag beantwoord of hier toepasselik is: ‘Aan de kleren van de man leert men de vrouw kennen’? Oud zag hij er uit op z'n vijftigste, erg oud voor z'n jaren. Hij spaarde zich trouwens nooit, zijn lichaam moest mee kunnen met wat zijn geest wilde. Waarom verzorgde hij zich niet? Ongetwijfeld | |
[pagina 74]
| |
maakte zijn omgeving hem er op attent, mischien beknorde men hem; maar kreeg hij, die zoveel deed, zoveel werkte, zoveel presteerde, daarmee de verzorging die hij nodig had, die hem toekwam? Hoe dacht v.L. nu zelf over dit alles? 't Zou 'n aardige studie wezen hoe de vrouwen niet geschilderd, maar geschetst worden in de werken van Van Lennep, in tegenstelling met die van de ongetrouwde Potgieter; de verschillende vrouwen die hij laat voor-komen: mischien levert Klaasje wel de best getekende. Maar zou hij zich uitspreken in zijn geschriften, zelfs in vage aanduidingen? Of voor 't eigen leven er iets uit zou blijken? ‘Vorsicht empfohlen’: bij deze man zal men er meer in vinden wat hij waarnam, als wat hij oordeelde. Immers, v.L. geeft zich niet gemakkelik. Ook niet tegenover de zijnen. In later dagen vooral, zwijgt hij van zijn eigen binnenleven, wat in hem omgaat, bijna geheel. Te veel? In elk geval hinderde 't vaak Henriëtte.
Kan bij 't meegedeelde niet een en ander gevoegd dat mischien nog meer en ander licht ook geeft? Zo ‘werkte hij 's avonds beneden in de huiskamer bij zijn vrouw’; - gevraagd mag worden, tot welk jaar hij dit deed. Toch, hij ging veel uit. Wat hij geschreven had, ‘las hij gewoonlijk eerst aan zijn vrouw, en daarna aan zijn vader voor; deze laatste vond dan nog menigmaal iets te veranderen’; vader van Lennep stierf in 1853; hij verloor veel aan deze. En toen? Mischien is opvallend, dat wel over Klaasje Zevenster 'n oordeel van zijn zuster en z'n schoondochter wordt aangehaald, maar niet van zijn vrouw. ‘Zij was een verstandige lieve vrouw en moeder en J.v.L. heeft herhaaldelik betuigd ontzaglijk veel aan haar verschuldigd te zijn’. Een hoogst loffelike getuigenis, maar klinkt in 't laatste er niet van de kleinzoon een verdedigende verontschuldiging onder door? Schuilt er een verklaring in, van veel wat de biograaf verzwijgt over de verhouding van man en vrouw? Een andere vraag is: waarom vroeg v.L. voor zijn laatste werk honorarium? Prikkelde 't hem, dat velen, ook vrouwen, hun ‘tricoter’-werk van belang vinden, en menen dat auteursarbeid moet betaald, omdat geen betaling, geen waarde veronderstelt? | |
[pagina 75]
| |
Had v.L. zijn moeder maar behouden. Hij zelf noemt 't ‘een onherstelbaar verlies’, in 't biezonder voor iemand als Ko. Al had hij een beste vader.... ‘er zijn fouten die men slechts aan zijn moeder belijdt’.... Een zegen voor die een goeie moeder hebben en mochten houden. Wie kent ze niet, die óm hun moeder braaf bleven, ondanks alle aanvechting en verleiding. Die dank hun moeder, kunnen presteren wat ze van zich zelf eisen.
Onwillekeurig komt bij 't nagaan van een en ander toch de vraag op, of in zijn omgeving 't Leven aan v.L. wel voldoende heeft gegeven en geschonken waarop hij zeker, met zijn energie, aanleg, talent, zijn praestaties, aanspraak mocht maken; al deed hij 't zelf niet. ‘Hij was voldaan over 't geen hij had genoten’,Ga naar voetnoot1) toen hij ging sterven. Maar was 't anders geweest, had 't Leven hem vertroeteld, verwend, - hádden we dan wel een v.L.? Evenmin als onze voorouders Cats, in zijn volle kracht, wanneer hij voor de tweede keer getrouwd was, naar Potgieter wenste! Ja, evenmin wel hadden we Potgieter als vaderlands criticus, schrijver van zoveel nationaal opwekkends gehad, zo hij in zijn jonge tijd geen blauwtje had gelopen. Wie geeft de studie hier, van: ‘cherchez la femme’Ga naar voetnoot2). | |
II.Iemand als v.L. heeft gauw te veel vrienden, altans kennissen. Maar wie zijn de intimi geweest? De veel oudere J. Amersfoort blijft het tot zijn doodGa naar voetnoot3). Men ziet het vaker; hij zelf, de begaafde voelt zich thuis bij rijker-ervarenen, intuïtief; ontgroeit zijn eigen leeftijd; de jongeren worden kennissen, zo niet de verwijdering nog groter wordt, zo niet de kennis ook afslijt. | |
[pagina 76]
| |
Bij hem sluiten zich aan gelijk-genatuurden, jongeren. De beide Veders zijn - na 1831 - weldra de ‘amici’; vooral Aart: een brief aan v.L., die bij een lezing in Leiden z'n ridderorde had verloren, van 1832, tekent hem: ‘Dat ik waarde vriend, u niet dadelik p.o. geantwoord heb, zult ge wel doen toe te schrijven aan de ongestoorde nasporingen en gestrenge huiszoeking die ik als een tweede Vidocq, naar de schitterende deserteur heb laten bewerkstelligen. Een zonderling verschijnsel in deze eeuw, een ridderorde die zich verbergt! Ik verzeker u dat ofschoon de laatste benoemingen, vooral de militaire, mij overtuigd hebben, dat de ordetekenen niet kostbaar zijn, ik echter met buitengewone vlijt naar uw groen doosje heb laten zoeken. Maar gij weet, het is vergeefs gefloten, als het paard enz. Ut desint vires, tamen etc. Mijn kamers zijn zo groot niet, of, zo hetzelve bij mij gebleven ware, het zou waarschijnlik wel gevonden zijn. Ik zoude u ernstig aanraden eens onder het hakhout, in welks lommer gij mij schrijft, aangenaam uitgerust te zijn, naar hetzelve te zoeken. Uitklinken zoude vruchteloos zijn: want, is het met alle mobiele zaken waar, que possession vaut titre, de eventueele bezitters van ridderorden passen deze rechtspreuk wel het meeste toe. Uw lezing alhier heeft sensatie gemaakt en is iedereen wel bevallen. Men hoopt op een reprise....’ Verder de vermakelike Gerrit van de Linde, alias De Schoolmeester, wel bekend. Dan Hasebroek, en Beets (1836), Mej. Toussaint ('41), Schimmel ('48), M. de Vries ('50) en Ter Gouw ('57), de Bull. En zo velen nog meer: de beide van Hall's, Crommelin, W. Vrolik, op den Hooff, waarmee hij in 1832 een ‘Saturdagsch Gezelschap’ vormde. Achtienhonderd acht en veertig
En de band der Staten sprong
En de band ook, waar tot nog toe
Onze Saturdag in hong....
't Waren de oude leden
De oude Saturdag niet meer....
Enkel aan verval van krachten
Stierf die goede Saturdag.
Daar is ook Tollens nog, Helvetius van den Bergh, Bosboom, en.... Heye, die met hem redakteur was van de Muzen Almanak na 1842; en die met 'n vilein schrijven, zonder naam, in 't Handels- | |
[pagina 77]
| |
blad zijn kandidatuur voor de Tweede Kamer in '59 nekteGa naar voetnoot1). En Multatuli. Deze vrind gaf hem bij veel last weinig genoegen. 't Was naar aanleiding voornamelik van de Max Havelaar. 't Bezorgde v.L. ten slotte een proces, waarin v.L. in 't gelijk werd gesteld. En terecht. Van 't begin af kon Multatuli weten dat J.v.L. niet anders zou handelen als hij gedaan heeft. 't Best wordt het bestand van zaken weergegeven in de Brief aan E.D.D. van Van Lennep, die Jan. 1862 uitkwam; deze 12 bladzijden, met de toelichtingen van de biograaf nu, zijn afdoende. De insinuaties die M. deed en later niet heeft teruggenomen, maar telkens weer heeft laten drukken, niettegenstaande hij en J.v.L. in '67 de verzoeningshand elkaar toestaken - 't was in de voorportaal van de Schouwburg in Gent tijdens 't Taal- en Letterkundig Kongres - dat alles wijst alleen op de onberekenbaarheid van Eduard Douwes Dekker. Zijn fantazie verdrong z'n heugenis bij tijden; de opwelling van 't ogenblik prikkelde hem tot uiting van wat hij op 'n moment voor juist en waar hield; van de eerste keer dat hij in Holland terugkomt, en zijn zoon geboren wordt, beginnen hem de zenuwen de baas te worden. Schitterend schrijver, eigen-aardig componist, is hij onbetrouwbaar berichtgever. Maar van Multatuli is nog 'n hele ziekte-geschiedenis niet alleen, maar ook 'n kunstenaars-geschiedenis te schrijven. Als eerst nog veel meer gepubliceerd isGa naar voetnoot2).
Van van Lennep's kennissen woonden er ook ‘over de grenzen’: in Frankrijk, Marmier, de schrijver van ‘Lettres sur la Hollande’, en de uitgever Hachette, bij wie hij enige keren op zijn buiten logeerde, en Brunton, van wie hij de ‘Préceptes du Jeu de Whist’, in tweeregelige rijmpjes later vertaalde. En Victor Hugo, en met wie hij verder in kennis was, of briefwisselde. In 1861 kreeg v.L. een brief uit Engeland over zijn Werken, | |
[pagina 78]
| |
al gauw gevolgd door 'n uitnodiging, om enige dagen te komen doorbrengen op 't landgoed van Shaw Lefevre. Waar had hij geen bekenden? Ook aan 't hof waardeerde men hem: hij was de gast van koning en koningin, meer als éens; de koningin had veel met hem op; prins Frederik rekende hem tot zijn jarenlange vrienden. Zal iemand zeggen: wat komt 't er op aan, wie z'n vrienden waren? | |
III.Voor iemand als v.L. is 't niet verwonderlik het kiese in zijn werken; vooral komt dit uit in zijn Reisgenoten, waarin hij 't ‘cruë’ van de M.E. vertelsels maskeert; de man van smaak waren ze ‘te gril, te naakt, te ruw’. Maar ook in Klaasje Zevenster is dit merkbaar, al viel men hem toen 't uitkwam, hard er over. Men moet maar gelijktijdige buitenlanders lezen; en nederlandse litteratuur van later; of van Klikspaan; en van - zelfs in de Gids, uit de zelfde tijd. Sterk blijkt zijn billikheidsgevoel; telkens weer, en al heel vroeg. Schreef hij niet ‘Het Dorp over de Grenzen’, om de ‘Belges’ in evenwicht te brengen met de eigen landgenoten? 't Was de tegenhanger van ‘Het Dorp aan de Grenzen’, dat zoveel vaderlands enthousiasme wekte, waaruit de liedjes populair werden in '31. Erkende hij ook niet, ongetwijfeld na lange overweging, en niet zonder strijd, een ‘Jugend-Sunde’, openlik in later tijd, om goed te maken wat onbillik kon schijnen, zo niet in veel opzichten was; al kon hij voorzien dat 't hem, en zijn naastbestaanden, veel verdriet zou geven. En naast dit grote billikheidsgevoel is een merkwaardige trek, hoe hij bij zoveel voorrechten, bij zoveel begaafdheid, nederig was en nederig bleef bij zo grote waardering en hulde. Hij maakt geen ophef van al de arbeid die in z'n werk schuilt, ‘vandaar dat menige stumper op hoge toon z'n studie en inspanning miskende’; hij pozeert niet; is geen blagueur, als in schijn nu en dan, wanneer hij spot met de ‘wichtig-tuerei’ van middelbarigheden, als hij van zichzelf zegt:Ga naar voetnoot1) | |
[pagina 79]
| |
De man is Secretaris,
Inspector, Commissaris,
En Ridder ook geweest
Van 't Nederlandse beest.
Rijks-Advocaat daarneven
En ook tot Lid verheven
Van meen'ge maatschappij,
Van 't Instituut daarbij.
Hij heeft ook veel geschreven,
Zodat hij bij zijn leven
De persen zwoegen liet.
.... Professor werd hij niet! -
Evenals z'n vaderGa naar voetnoot1) was hij belangeloos: die stond voor de Amsterdamse waterleiding op de meest edelmoedige en onbekrompen wijze een groot deel van zijn buiten af; de Mariënduin was beter als elke andere, door zijn menigvuldige ‘vleien’, en voortkronkelende sprengen, in staat voortdurend goed water te leveren. Mischien heeft nòch de een nòch de ander zijn famielie een groter vermogen bezorgd; maar gesteund en geholpen door de moeders, de naam van de Van Lenneps als gentlemen, als voorbeeld van burgerdeugd, hooggehouden. Dat zo iemand werd geëxploiteerd, spreekt van zelf. Door wie niet. Dat is zo gebruikelik. De minderwaardigen zijn overtuigd dat daarvoor de meerderwaardige in de wereld is. En als gentleman liet v.L. 't zich doen; zelfs door die 't hun plicht was geweest hem te helpen. Natuurlik zweeg hij, al liet hij 't merken, nu en dan. Dat hij z'n boeken uitgaf zonder honorarium, was mogelik meer deftig als onbaatzuchtig. Ofschoon mevrouw nu en dan opmerkt, als zij de uitgever, die met de romans goeie zaken maakte, in zijn rijtuig voorbij zag gaan: ‘daar rijdt de Roos’. In '62 deed hij 't verzoek in zeventien verschillende bladen ‘om van de ongevraagde toezending van boeken, tijdschriften en prentwerken, en van aanzoeken tot het leveren van dicht- en prozawerk of tot het nazien en beoordelen van rijm en onrijm verschoond te blijven.... 't aanvullen van zijn boekekas zag hij graag aan hemzelf overgelaten.... Zo schertste hij met zijn geëxploiteerd worden. Of 't hem nooit hinderde, inwendig ergerde? | |
[pagina 80]
| |
Schijnbaar open, in werkelikheid gesloten karakters - waar is de scheur, de voeg, waardoor men in hun ziel ziet? Nu en dan is er gelegenheid, dan geven ze, vrijwillig of gedwongen, kijk van wat hun bezielt. V.L. begroef zijn gevoelens zo diep mogelikGa naar voetnoot1), hij, man van zelfbeheersing. Hoe bleef hij ook anders jaren lang lid van 't college De Munt, de societeit van de chic, maar vaak van 't gehalte, in van Bassen getekend. Dertig jaar lang ‘at hij zoet de knapkoek die zijn vrouw voor hem op de boterham klaar maakte, tot hij ten laatste op 'n ochend uit barst: ‘Lieve Henriet, geef me asjeblieft die knapkoek niet meer, ik kan ze niet meer zien’. Sterke kern-mensen verdragen veel van zulke dagelikse dingsigheden; ze velen allerlei van hun medemensen waarmee ze meelij hebben. ‘De stumpers kunnen 't niet helpen, mits dezen geen pretensies hebben.’ En zolang 't geen anderen schaadt, zijn ze toegevend; voor hun zelf geven zij er weinig of niet om. Anders, kunnen ze, zo nodig, zelfs bruusk wezen. Tegenover aanmatigende mensen retireren ze zich, bij ongepaste familiariteit, stommigheid of filisterdom. Ze encanaljeren zich nu eenmaal niet. 't Leven leert hun zelfbeheersing. Niet altijd, maar voor die 't kunnen horen, klinkt die grondtoon van het leven door alles heen. Nachten lang hebben ze wakker gelegen, gepeinsd, geworsteld; ze kennen dat: Wer nie sein brot mit tränen ass,
Wer nie die kummervollen nächte
Auf seinem bette weinend sass,
die voelt niet zijn eigen inwendig, zijn sterkte en grootte. Maar zullen ze dit aan de buitenstaanden kenbaar maken? Hautain stellen ze zich tegenover de oppervlakkige klinkklank van praatjes-makers. Vaak ‘achter een masker van scherts en luchthartigheid verbergen’ ze wat in hun omgaat.Ga naar voetnoot2) Wat raakt hun de naam van oppervlakkigheid, die ze bij sommigen krijgen?
Van Lennep een zelfbeheerst man? Maar men spreekt vaak van zijn excessen. Houdt die dit woord gebruikt de persoon in kwestie niet voor iemand vol zelfbeheersing in de regel? | |
[pagina 81]
| |
En die van v.L. Heye, die in 1859 z'n vriend niet bleek, zou hierop zeker gezinspeeld hebben. Maar wat noemt men excessen? Niemand minder als oude David Jacob noemde het een exces 't aanhangen van BilderdijkGa naar voetnoot1). Of 't schrijven van de ‘Genade’, naar Louis Racine, ook geen exces was? Maar tegenover vrouwen, noemt de biograaf-kleinzoon onze van Lennep ‘licht ontvlambaar’. Vat ook hij nog niet àl te woordelik op wat schertsend en spottend v.L. zelf zei? Men kan zich hiervan maar zo niet afmaken met: men spot niet met zulke zaken, allerminst past dit de man zelf wie 't geldt! Veel verhalen zijn over zijn ‘avonturen’ in omloop: iemand uit een geziene Amsterdamse famielie wist me te verzekeren dat volgens z'n bekenden v.L. zich in Galjart, bekend uit Klaasje Zevenster, zou getekend hebben. Zo hiervan iets waar is, heeft Ko zich zelf gepersifleerd, nam de mensen er mee beet; hij was zo: merkte hij dat over hem ‘gepraat’ werd, hij lachte ze uit, stak de gek met z'n bepraters, en met zichzelf. Zal men dit ongepast noemen? Dat hij aanleiding gaf en oorzaak was van misverstand en verkeerd begrijpen? v. Lennep was 'n leerling van Bilderdijk. Had hij met deze niet gemeen zijn blijkbaar genoegen van overdrijven? was hij vaak niet vol ironie, ‘die aan alle grote geesten eigen is’? en waarvan vele kleinen gelukkig niet misdeeld zijn! Of is dit niet gepermitteerd, om te meesmuilen, als ‘zwakhoofdigen paradoxale uitspraken als ware orakeltaal opnemen’? ‘Waar moet het heen, wanneer aan ironie het zwijgen wordt opgelegd; wanneer men niet mag verheffen wat de menigte vernedert, niet mag vernederen wat een dwaze openbare mening verheft? Waar moet het heen wanneer als de geest van de schrijver vaardig over hem wordt, die geest telkens zal worden gekortwiekt, door de overweging dat hij zich aan misverstand blootstelt! Zijn de grote geesten dan in de wereld gezonden om door de kleinen begrepen te worden, om populair onderwijs te geven?Ga naar voetnoot2) Toch, ondanks zijn ironie, zijn spot, moet er niet iets waar wezen in de vele geruchten, die omtrent van Lennep lopen? | |
[pagina 82]
| |
Velen verkneukelen zich in de “chronique scandaleuse” die verteld wordt, vooral van een bekend man. De veronderstelling, een grap zelfs van de een, wordt voor een ander al gauw een feit. En meidegepraat geldt voor waarheid; 't verzinsel van enkele- en dubbele-Mie-soort voor gebeurde zaken. En waren ze veelal au fond niet vrij onschuldig, mits voor desingewijden, die Ko kenden, zoals mevr. v. Lennep? Meer schertsend geflirt als af te keuren daad. In elk geval zijn deze dissonanten niet onoplosbaar geweest, dat de huiselike harmonie er blijkbaar door werd verstoord.
Zelfs niet door een “zekere flirtation”Ga naar voetnoot1) Velen noemden 't een dichterlike vrijheid; v.L. zelf zegt dat 't niet verder kwam als een “geestelik adulterium”. Nu ga ik twijfelen aan 't verhaal. V.L. spotte graag, ook met zichzelf. Was hij in later jaren ook niet “tout épris” van een Rotterdamse jonge dame; zo schreef hij aan haar vader! en voegde er aan toe: “bij zo'n oude grijskop die al grootvader is, is er niets geen gevaar bij”. “Ça n'empêche pas le sentiment” kan men zeggen.... Zouen ze wel waarheid kunnen wezen, al die praatjes, omtrent iemand, van wie Martha Amersfoort veertig jaar lang de vriendin was? En welk 'n vriendin? “Ik geloof niet, dat er tussen twee lieden van verschillende sexe een inniger en tevens reiner genegenheid kon bestaan als tussen ons”. Mama plaagde haar altijd dat v.L. in hare ogen geen kwaad kon doen....’ Zijn liefde voor Henriette zat diep, de biograaf is er van overtuigd. Ze was de eerste anders niet: ‘op Miss C.M.’, zegt v.L. zelf, ‘was ik dodelik verliefd (zoals de 16-jarige jongeling verliefd is)’. 't Heeft er alle blijk van, dat hij Henriette ‘meende’, maar toch, in z'n volle verliefdheid schrijft hij, als hij een jaar na hun kennismaking, in België met Cootje Elout, de Staatsministers dochter samen is: ‘'s middags deed ik 'n liefdesverklaring aan C. en werd aangenomen, en ging des avonds met haar naar de comedie’. In Leeuwarden ontmoet hij Ao. 1823 plotseling Mevr. H.R.... v.A. ‘vroeger een tedere hartsvriend’; hij schrijft een | |
[pagina 83]
| |
gloeiend gedicht op haar schoon en haar deugden, met een noot onder de bladzij: ‘De geliefde mijner ziel zal niet jaloers zijn om de hulde aan een ware vriendin toegebracht’. De mannen van die tijd waren anders als tegenwoordig. Altans - of zijn er nog zo? - de meesten zijn nu biezonder ernstig op dit stuk van zaken. Om niet te zeggen: deftig. 't Is dan ook geen zaak om te gekken met liefde en huwelik, in onze tijd van kinder- en vrouwen-ophemeling. Maar in die tijd, bij de upper ten, is bij van Lennep al die scherts iets anders dan wat hij in Zwolle doet op diezelfde reis, als hij aan tafel zit tussen dominee Metelerkamp en mejuffrouw Walker, ‘een bevallige française’? Met de een heeft hij een ‘genoeglik gesprek over orthodoxie’ - zo schrijft hij in zijn dagboek -, en ‘met de bevallige buurvrouw over.... hetgeen men aan fraaie vrouwen vertelt’. 't Zat diep bij hem, z'n liefde voor Henriette. Of 't zo bleef? Uit het ‘Oudelamplied’ van 1857 blijkt 't niet, al zegt hij van haar ‘mij beschikt tot levensgezellinne; mij dierbaar toen, maar heden eindloos meer’. Dit laatste kon hij van zijn moeder, zijn vader, zonder meer ook gezegd hebben. Maar al blijkt het tegendeel, daarom hoeft men hem nog niet te verdenken van allerlei ontrouwigheden. Laat men niet overdrijven; noch minder ‘alle geesten geloven’.
Schuilt evenwel onder dit alles wel een ‘onbedachtzaam en lichtzinnig karakter’? Is dat gekheid maken met zulke ernstige zaken niet veel eerder zijn gemis aan hollandse deftigheid - die Martellus Emants zo goed tekende en hekelde, die quasi-degelikheid waar de niet-hollander geen raad mee weet. Men noemt 't franse zin. Of 't niet in veel nederlanders, vooral van de oude tijd, ook schuilt, en nog voorkomt, mischien wel als atavisme! Zeker is 't, men ergerde zich aan van Lennep. Voorzichtig trouwens was hij ook niet, in zijn publiek optreden; maar stoort zich zo iemand ooit aan 't publiek? Wat ‘fatsoenlik’ heer, - en van Lennep was 'n patriciër, - kwam, toen vooral, met ‘actrices’ aan de hand om de ovaties aan te nemen, op het toneel? - ‘actrices’ in die tijd vaak een | |
[pagina 84]
| |
euphemisme voor 'n andere damesnaam.Ga naar voetnoot1) Zelfs z'n vrouw was bang dat hij zelf de een of andere tijd zou gaan meespelen! Geweldig gebrek aan deftigheid, - wat toch nog iets anders is als onsoliditeit.
Men maakte er gebruik van om zijn carrière te verhinderen. Waarvan kan de handige intrigant geen stok maken om de bonte hond mee te raken? Zo iemand kan men toch niet tot professor benoemen: wie neemt die verantwoordelikheid op zich? Wat de eigenlike redenen geweest zijn? Men zou moeten weten wat er besproken is tussen curatoren, tussen machthebbers. Professor werd v.L. niet. Waarom ook had hij niet gelaten wat hij z'n kleinzoon afried:Ga naar voetnoot2) ‘Wacht u bovenal zorgvuldig
Ooit aan Neerlands roem te knagen,
Neerlands mannen, Neerlands vrouwen,
Neerlands boter niet te aanbidden.
Schilder steeds in uw gedachten
Ieder Spanjaard als een Alva:
Ieder Fransman zij een smeerlap,
Ieder Brit een warsche stijfkop.
Maar steek onze landgenoten
(En met handgeklap en bravoos
Zal u ons publiek belonen)
Altijd dapper in de hoogte.
Maal hun steeds als wijzer, knapper,
Mooier, braver, vlugger, vromer,
Bovenal, als muzykaler
Dan elk ander ras van mensen....
Van Lennep, die liet blijken: Jacobus Scheltema en Arend zijn geen historici, ‘in weerwil van hun belezenheid en zwarte rok, omslachtigheid en witte das’. Om historicus te wezen is 't niet genoeg ‘dat men bronnen heeft en verzamelt.... bij de historicus behoort vooral de intuïtie....’ Dan, hij schreef boeken: ‘een professor moest collegie houden en als hij boeken schreefGa naar voetnoot3), kon hij het werk waar hij voor “betaald” werd, niet naar vereiste doen’. | |
[pagina 85]
| |
Een man, die nieuwigheden in plaats van 't al-oude eenmaal beweerde verkondigde, toen hij zijn Twee Admiralen (1849) schreef. Die in zijn vroegere - en latere - romans aan de geschiedenis ‘geen recht doet’. Die 't bekende plan had ‘in stede van vaderlandse deugden en perfecties eeuwig op te hemelen en de jonge lieden wijs te maken dat niets goed en fraai was als bij ons, hen te waarschuwen tegen de lafheid van onze natie, tegen dat flikflooien van grote heren, tegen dat gemis van alle zelfstandigheid, hetwelk, God beter 't, ons pygmeën zozeer doet verschillen van onze voorvaderen.’ En die, erger nog en onvergeeflik, een Vermakelike Geschiedenis des Vaderlands schreef; en grappige kronieken achter bij z'n Almanak ‘Holland’ voegde.... Een man als deze wie alle piëteit jegens knappe en verdienstelike geleerden, wie alle ernst ontbrak, - al wou hij de waarheid, - zo iemand professor! Heye, de bekende kinderversjesdichter, brandmerkt hem in 'n ingezonden stuk: ‘als dichter en letterkundige anderer eigendom plunderend of rovend; als geschiedschrijver met kinder-baldadigheid uitjouwend, wat hij zelf als de glorie van Nederland op het voetstuk had gesteld; als staatsman tevens de chronykberijmer die, zelfs voor de heiligste roerselen en de pijnlijkste worstelingen des openbaren levens, niets dan een grijnslach heeft - is Van Lennep altoos geweest “der geist der stets verneint”, en zal dit - wijl het geworteld is in zijne natuur - altijd blijven’.
Zo iemand hoorde ook op de duur niet onder de deftigheden van de societeit De Munt, waar de ouderen hem met 'n ‘air de protection’ behandelden en als ‘lieve jongen’ aanspraken, toen hij al beroemd was, in en buiten Nederland als romanschrijver. Reden te over om daar weg te gaan.
Wat hem te beurt viel, - en te klagen heeft hij niet gehad, - 't professoraat in Utrecht (1834), als in Amsterdam (1839) ging hem voorbij. Gelukkig. Voor de akademiese jongelingschap is 't een verlies geweest. En de Wetenschap, in zonderheid de Taal en Letteren, was met de man van de Vermakelike Spraakkunst, en zijn nuchterder oordeel over veel en velen, beter dan nu gediend geworden, terwijl hij | |
[pagina 86]
| |
zijn studenten zeker ‘met warme liefde voor Nederlands geschiedenis en letterkunde had weten te bezielen’.... Gelukkig: voor zijn ‘letterkundig karakter zou die betrekking niet verkieslik’ geweest zijn, ‘z'n Muze is te veel gewoon zich in de vrije lucht te bewegen, heeft daar behoefte toe’Ga naar voetnoot1). En door z'n romans heeft hij 't Nederlandse volk leeslust doen krijgen, vooral om van zijn eigen geschiedenis veel te weten: wat nog nawerkt; geschiedenislektuur gaat nog altijd.
‘Professor werd hij niet’. In Utrecht werd de plaats niet vervuld; in Amsterdam benoemde men de ‘vervelende’ Hugo Beyerman; iemand van wie de studenten weldra wegliepen, en tegenover wie zij zich allerlei ongepastheden veroorloofden.Ga naar voetnoot2) Zo had men gekregen ‘een dooie Huug voor een levende Ko’.
Trok v.L. zich 't aan? Hij dacht er van ‘in die betrekking nuttiger voor anderen’ en zich zelf te wezen als in zijn eerste; wist evenwel dat er ‘rechtschapen, brave, vrome lieden’ in 't raadscollege van Amsterdam waren, ‘die er wel wat gevaar in zien, de opleiding van de onbezonnen jeugd toe te vertrouwen aan een onbezonnen leraar!’ Was hij ontmoedigd? Nee, wel ‘groteliks verdeemoedigd’Ga naar voetnoot3), maar hij zal zijn ‘haters en benijders met boeken over de geschiedenis dood gooien’. Men weet hoe men 't op moet nemen bij v.L. Kleingeestig is hij nooit, in geen enkel punt: dit is zijn fort; eerder groot-moedig. Hij mocht spotten, soms een grap er van maken, maar bitterheid of wrevel toonde hij niet. Animositeit was hem vreemd ‘zelfs tegen zijn bitterste miskenners of tegen hun die weldaden, door hem bewezen, met de snoodste ondank hadden vergolden’. Hoe ook teleurgesteld, zijn wrok liet hij niet merken, zo hij die al had; wanneer hij in de gelegenheid was, wraak nam hij niet; was zelfs bereid te helpen: bood | |
[pagina 87]
| |
hij dr. Hecker niet aan, als hij hem de volgende uitgave van zijn strafdicht - op v.L.-zelf - wou zenden, deze een kleine verandering voor te dragen, waardoor een paar regels nog in ronding en kracht zullen winnen? Hij volgt graag 't royale voorbeeld van de oude Tromp bij Duins. Een beminlik man. ‘Die hem leerden kennen, geraakten spoedig onder de invloed van de bekoring die van zijn persoonlikheid uitging’. Zijn innerlike eigenschappen kwamen uit, weerspiegelden zich in zijn uiterlik, zijn aangenaam voorkomen, hoofse manieren, geestige conversatie, jovialiteit tegen ieder. In alles ‘blonk een aangeboren welwillendheid’. Hij is gentleman, vol losheid en ongedwongenheid, maar zonder gemeenzaamheid. Hij valt niet uit, maar was in staat aan mensen als Dr. Heye een hand te weigeren. Hij lacht en schertst. Maar ontziet geen kamerleden, noch akademisten of aanmatigende bourgeois. Toch onverschilligt hij zijn patriciër-wezen naar de geboorte; blijft een geestes-aristokraat. | |
IV.Zelf beheerst, gematigd, is ook van Lennep in zijn godsdienstige opvatting; hij is niet fanatiek aangelegd. Zelf een krachtige natuur, werd hij in zijn jeugd bekoord door Da Costa; deze bedwelmde, verplette de hoorders, met z'n welsprekendheid; van Lennep was geheel ‘ingepakt’, hij gaf zelfs in 1827 uit De Genade, een vertaling van Louis Racine's La Grace. Da Costa zelf wantrouwde evenwel deze proseliet: ‘de voorrede van De Genade, hoe schoon ook in zijn ogen, had hem toegeschenen al te hevig en te sterk te zijn voor iemand, wie hij nog geen bevindingen noch licht genoeg toeschreef om zo iets te kunnen denken’.... Zo worden jonge sterke persoonlikheden wel 'is vaker verlokt door heftige, strijdhaftige en enthousiaste voorvechters. Maar 't evenwicht herstelt zich. Hij dankt er God, in 't zelfde jaar, voor ‘een beter inzicht in de zaken van de leer’ te hebben ontvangen, dan hij ‘tot nog toe door dweperij en hoogmoed vervoerd, gekend’ had. 't Drijven van Da Costa c.s. vond hij voor zich al gauw eenzijdig. Bij hun werd ‘alles zo verketterd en veroordeeld, en de mensen maar zo in bekeerden en niet-bekeerden onder- | |
[pagina 88]
| |
scheiden’;.... zijn grootmoeder, vader, vrouw, en zuster en vele vrienden waren verdoemd, indien ze niet bekeerd werden op hun manier.... Hij wilde in plaats van naprater zijn, liever zelf onderzoeken en zijn eigen resultaten opmaken. ‘Ik las de schrift, biezonderlik die plaatsen welke ik meest door henlieden had horen aanvoeren, ten betoge van hun principes. Ik zag nu in dat zij, altans sommigen, de boel deerlik uit alle verband gerukt hadden’.... Zijn geest was te algemeen voor dweperij. Hij weegt kalm 't voor, maar ook het tegen. Juist daarom ook blijft hij tegenover Da Costa en de zijnen onpartijdig, vriendschappelik, niet dwars en vijandelik; blijft deze nog van hem hopen in 1840: ‘Staat gij daar.... gij zult nog eenmaal discipel zijn en bekeerling’.... Zijn godsdienstige overtuiging blijkt uit zijn schrijven:Ga naar voetnoot1) ‘de Heer dwingt u op te zien naar de woonplaats waar Hij uw zalige vrouw en onschuldige liefdepanden voor u bewaart.... om eenmaal de eeuwige zaligheid met u te smaken’....; - uit zijn antwoord op 't sterfbed...; in die volle overtuiging ging hij gerust de dood tegen: ‘ik ben bereid te sterven, alleen wenste ik dat dit niet hier en pension (in Oosterbeek) gebeurde....’Ga naar voetnoot2) Hij had 't vriendelike, gulle geloof, dat niet verkettert, maar toepast in 't leven: oordeelt niet opdat ge niet geoordeeld wordt..... ‘De Heidelbergse Catechismus, het Formulier van Enigheid, voldeden in hun tijd aan de behoefte; onze eeuw heeft een nieuwe vorm, een nieuwe band nodig, waar met verwerping van schoolse bespiegelingen, de geest van liefde en vrijheid in heerst. (Ik weet niet of ik mij duidelik genoeg uitdruk maar ik vertrouw dat gij mij verstaan zult). En ik wanhoop niet, wanneer ik zie, dat mannen als Broes en Da Costa, die te voren moeilik in een gareel te spannen geweest waren, nu over de algemene strekking des Christendoms volkomen eenstemmig denken en spreken. Het ontbreekt ons slechts aan een Luther....’ Hij vond de ‘Goddelike Openbaring in de Bijbel vervat, en onderscheidt dus die openbaring van de overige inhoud’; hij acht 't nodig ‘in te dringen in de geest van de toenmalige tijden,’ - daarvoor is hij historicus, - ‘in de voordracht van Jezus Christus en zijn Apostelen het toenmaals alleen geldende af te scheiden van | |
[pagina 89]
| |
't geen voor alle tijden en omstandigheden verbindend is.’ Erkent wel de kracht van 't wonderbewijs, maar kent ook de menselike Rede als geschenk van God enig gezag toe, ‘ter bepaling der waarde der leerstukken, zonder haar echter tot verwerping van het onbegrijpelike te wettigen; (wel van het tegenstrijdige)’. Zo hecht hij ‘het grootste belang aan de zodanige leerstukken en beginselen, die niet uit enkele plaatsen en bij afleiding, maar door het ganse N.T. doorstralen, en waardeert ze hoofdzakelik naar derzelver practicale invloed en strekking....’ Reveillist is hij niet, nòch wat later Neo-Calvinist heet. Maar evenmin een van tegenovergestelde richting, een rationalisties en ‘krities’ man; ook hier ‘gematigd’, maar niet ‘onverschillig’. Schijnbaar, in 't uiterlik tot uitersten overgaand en overslaand, in zaken, waar 't op aankomt, - principieel, is van Lennep zich zelf gelijk, evenredig. Naar zijn kern een kalm neutralist. | |
V.‘Man van 't gezond verstand, van ‘le juste milieu’, was hij evenmin vurig partijganger ‘in politicis’. Leerling van Bilderdijk, die hij z'n leven lang hoog acht, hoog waardeert; is hij zijn volgeling maar in zekere zin. Monarchaal is hij, al wordt hij minder absoluut, na jaren. Hij oordeelt als zijn leermeester Van Assen, die zelfs schreef: liever een republiek als zulk een onmachtige macht van een ontkonigde koning. Hij is geen tegenstander van uitgebreid kiesrecht, wenst 't van harte. Hoogstaande mensen zijn in de regel niet bang voor democratie. Alleen, ziet hij niet in ‘dat 't ons gelukkiger of beter zal maken.’ In geen geval bevalt hem kiesrecht, - 't was in 1848 - dat de ‘geldaristocratie hulde brengt.’ Met zuivere volkssoevereiniteit heeft hij evenmin op. Is hij daarom een aristokraat? Zo had hij de naam van konservatief, in de zin van ‘vijand van vooruitgang’; een vooruitgang-streven, dat v.L. qualificeerde als ‘veel praten over wat men zàl doen, doch per slot níets doen.’ Hij was anti-liberaal zeker. En een tegenstander van Thorbecke; wat 't best blijkt uit zijn versje op ‘Thor's Reis’, en uit een | |
[pagina 90]
| |
opmerking in een brief, waar hij schrijft: betrekkingen krijgt men niet, ‘tenzij men een heiden wordt, en offeranden brengt aan de grote Thor.’ V.L. bleef zijn principes trouw. En in '48 ging hij, terwijl anderen wegkropen, niet uit de weg voor rumoerig volksmennersgedoe en opstootjes, zoals hij de heren leden van de Munt liet zingen: ‘Je hebt nooit gedraaid in je politiek;
En, maakte Acht-en-Veertig ons angstig en ziek,
Jij durfde wel schrijven en hand'len:
Ja zelfs, bij de oploop van 't Maarts gespuis,
Toen ging jij - wij bleven voorzichtig thuis -
Met je vrouw en dochter uit wand'len....Ga naar voetnoot1)
In de buitenlandse politiek wilde hij ‘neutraliteit’ bij alle gelegenheid; en geen dubbelzinnige connecties, als o.a. de tweeslachtige toestand van Limburg in zijn tijd. Of hij nu stemmen zou voor de kustverdediging? Zo keurt hij in de indiese politiek af 't onmacht-stelsel dat door de toenmalige politici gevoerd werd. Nederland kan nog veel doen, als 't maar wil. In de binnenlandse politiek is hij niet voor afschaffing van indirekte belastingen en aksijnzen. Daarentegen is hij tegenstander van de concriptie: hij wil òf als in Engeland allen vrijwilligers, of 't Duitse stelsel. Maar van meer belang voor de ééndrachtigheid en samenwerking van Nederlanders onderling is 't, dat hij een voorstel van Groen van Prinsterer steunt over christelike scholen: geen wonder trouwens, met zijn godsdienstige overtuiging. Zijn mening formuleert hij zo: ‘men vreest voor sektescholen, maar daar, waar elke gezindheid vrijheid heeft om een eigen kerk te stichten, waarom zou men die dan ontzeggen 't recht om eigen school te hebben? Er is toch geen zaak die in nauwer verband staat met de godsdienst als 't onderwijs...Ga naar voetnoot2) In Engeland zijn alle scholen secte-scholen. Ik kan nog niet | |
[pagina 91]
| |
inzien dat juist daardoor een meerdere geest van onverdraagzaamheid is voortgesproten. Men moet dus ook in ons land voor secte-scholen niet zo bevreesd zijn. Ik geloof dat men veel meer onverdraagzaamheid aankweekt wanneer men kinderen van geheel verschillende leren dwingt om op dezelfde scholen bij elkaar te blijven.’ Mogen dit twintigste of achttiende eeuwse begrippen zijn bij V.L.: - hij was anders een groot vereerder van de achttiende eeuw - doorzicht en voor-inzicht was hem genoeg ten deel gevallen om niet te veel aan ‘graue theorie’ te hechten. Zo erkende hij: ‘de omwenteling van 1795 waarvan ik mij anders niet als lofredenaar wens op te werpen, heeft voor 't onderwijs altans wel een en ander goeds aangebracht’.Ga naar voetnoot1
Zelfstandig, onafhankelik, bleef hij in de Kamer positie nemen, toen hij na de val van Thorbecke in '53 voor 't distrikt Steenwijk volksvertegenwoordiger was. Onder stoelen en banken stak hij z'n mening niet. Hij hoorde niet tot de oppositie, maar toch interpelleerde hij de regering, waar hij de houding van deze zonderling vond. Verschillende malen was hij rapporteur; over de begroting van Marine, of over die van binnenlandse zaken; over de wet tot regeling van 't recht van vereniging en vergadering; of tot afschaffing van de gemaal-belasting; de wet op binnenlands gedistilleerd en bieren en azijnen; of over de wet tot inkoop en amortisatie van schuld. Hij was ook herhaaldelik lid van onderzoekkommissies, o.m. over de staat van 't onderwijs, en de wees- en momboir-kamers. In de zittingen sprak hij een zeventig keer, o.a. over de wet in zake de tucht op de koopvaardijschepen.Ga naar voetnoot2 Dat hij meer als éénmaal 't antwoord-adres op de Troonrede mee opstelde, ligt voor de hand. Uit dit alles, en nog meer, kende men algemeen zijn overtuiging, zijn mening. Hij had die geuit in de Open Brieven die hij schreef; in wat hij als trouw medewerker aan de Amsterdamsche Courant, van '51 af, publiceerde. | |
[pagina 92]
| |
In alle principiële zaken toont hij zich dezelfde; hij vroeg niet naar partij-inzichten, om de waarheid te vinden. Ofschoon neutralist, was hij ‘van de leer om altijd de beste zijde van de zaak te beschouwen.’ ‘In omnibus idem’, neemt hij dan ook ‘aequo animo komplimenten en berispingen.’ En houdt zijn leven lang streek. | |
VI.Sedert 1826 nam J.v. Lennep de belangrijke betrekking waar van Rijks-Advokaat in de hoofdstad, en bleef dit doen tot zijn doodGa naar voetnoot1), met de ijver en nauwkeurigheid, waarmee hij al zijn arbeid deed. Daarnaast kreeg hij nog tal van bedieningen en amten; werden hem allerlei eer- en last-posten opgedragen. Na 1828 was hij sekretaris van de Kommissie van Landbouw in Noord Holland; bij de ontbinding er van in 1851 zong hij de ‘Lijkzang’ bij het laatste dinee. Pleitte hij nooit voor partikulieren, zoveel te meer deed hij 't voor grote en openbare belangen. Scherpzinnig en grondig jurist, gaf hij rapporten, de een voor, d' ander na; korrespondeerde over grondwet en herziening, over kiesrecht; over reorganisatie-plannen van administratieve aard; gaf raad bij ministeriële krizis: ‘omdat men mij beschouwt als iemand die zelf toch geen minister wil worden....’ Verschillende ministers vragen zijn oordeel en mening, de koning overweegt zijn adviezen. En hij had tijd voor alles, voor allen. Hoe velen waren er nog die hem kwamen raad vragen, niet in rechten, maar over alles en nog wat; ‘akteurs over hun rollen, jeugdige schrijvers - als Schimmel en de Bull - die hem over hun auteurswerk kwamen spreken; vreemdelingen en landgenoten van naam, van de eersten hadden er op de barrikaden gevochten; eens wou een duits frenoloog zijn schedel meten; er kwamen hem opzoeken vrijmetselaars en politici, kunstenaars en dichters, sollicitanten en dankbetuigers.... Open hof - zou men kunnen zeggen, hield hij; zo druk had hij 't niet, of “zijn “binnen” klonk altijd, als een welkom,” - op de studeerkamer. Materiële zaken behartigde hij vele, wenselik voor stad en land, | |
[pagina 93]
| |
voor maatschappij. En vaak van geen gering belang. Hij wist doortedrijven dat de Amsterdamse waterleiding tot stand en in werking kwam, ondanks de tegenwerking van velen, die zo'n plan “onzinnig” vonden, dat “alleen in 't brein van een dichter kon opkomen.” Het buitenland steunde hem met aanzienlike bedragen, een engels ingenieur was de sjef, prof. van Lennep stond zeer genereus zijn buiten met duinen aan de maatschappij af; de kleine prins van Oranje stak de eerste spade in de grond, en Junie 1853 spoot 't eerste duinwater uit een fontein bij de Willemspoort! Zo ijverde hij voor Hollands doorgraving op z'n smalst, waarvoor de koning hem met z'n schoonzoon Hartsen, de Commissaris des Konings, een Gedeputeerde, een Wethouder, en de Hoofdingenieur van de Waterstaat in een kommissie had benoemd, om de concessie die hij aangevraagd had, nader te regelen. De zaak sleepte; men vond ten slotte dat 't minder zich eigende voor de partikuliere onderneming. Naast zulke zakelike belangen, werkte hij voor kunst en wetenschap. Op zijn initiatief en handig ijverig meewerken bracht men een tentoonstelling bijeen, waaruit het Kon. Oudheidkundig Genootschap ontstond: van Lennep koos men van 't begin af (1858), tot zijn dood, geregeld weer, tot voorzitter. Dit was hij ook van de Kon. Akademie voor Beeldende Kunsten. Pleitte hij niet voor uniform brieftarief, en de stuiverspostzegel? Men weifelde soms of men zou frankeren of niet: “in 't eerste geval beledigde men mischien de geadresseerde die denken kon dat men hem te arm rekende om het port te betalen, in 't tweede was men hem hoogstwaarschijnlik onaangenaam door hem op kosten te jagen die de brief wellicht in zijn ogen niet eens waard was”? Een verplichte frankering nam veel moeilikheid en onaangenaamheid voor schrijver en ontvanger weg; en bespaarde enorm veel tijd aan de boden die niet aan de deur, soms lang, op de porto hoefden te wachten.’ Maar vooral sprak hij - 't erelid van ‘Arti et Amicitiae’ - vóor 't verbeteren van 't Schilderijen-Trippenhuis: dat voor brand alles behalve was beveiligd. Een nieuw groot en groots museum moest er komen. En 't is gekomen, maar - na dat ‘Kunst wel regering-zaak’ was geworden. De man die zoveel hield en deed voor het toneel, die zoveel toneelstukken en -stukjes schreef, en in elkaar zette, was een van | |
[pagina 94]
| |
de eersten die in en met de rederijkerskamer ‘Achilles’ 't nationaal toneel poogde te verbeteren. En de kansen waren groot voor hem, van wie 't woord in Amsterdam een absoluut gezag had over toneelzaken. Voor deze eerste toneelschool wist hij de later zo krachtig gebleken steun van de koning te winnen.Ga naar voetnoot1) Van hem ging ook 't plan uit aan M. de Vries om de geschiedenis en 't nederlands, in Leiden niet langer ‘door een halve professor,’ maar door meer als éen hoogleraar te laten doceren, waardoor beide omvangrijke en voor 't Vaderland zo gewichtige vakken tot hun recht zouden komen. Hij stond telkens weer, op verbetering ook van 't lager onderwijs. Klaagt hoe 't enige wat de ouders verlangen, bevordering is naar hoger klasse; ontwikkeling zelf is van minder belang. Hij kon 't weten daar hij van '26 af sekretaris was van 't Gymnasium- en Athenaeum-Curatorium. Hij was 't geheel éens met de klacht die in de Gids was gedaan, over de ellendige staat - 't was in '64 - waarin lager en ook middelbaar onderwijs verkeerde. Of er veel veranderd en verbeterd is?
(Wordt vervolgd.) |
|