en neer als een knagend beest dat hem van binnen wegvrat.
Hij stapte de stoep op - stond een oogenblik later in 't spreekkamertje wachtend.
Er hing een oud portret van de koningin, een kinderportret met loshangend haar en een sjerp om het middel. Daaraan haakte zich zijn blik vast. Hij bekeek het portret niet, alleen zag hij vaste lijnen, stellige lijnen die zich prentten in zijn geest, waarin niets zekers was, alles wegdreef, wegvlotte in golven van angst.
En plots drong een heimwee in hem naar de gewoonheid der druilige dagen, naar al het dagelijksche gedoe rondom hem op de zetterij en een schrijning van verlatenheid en verlangen naar zijn bok, zijn letterkast, gelijk hem, als kind op school, een dringende begeerte naar zijn moeder plots bekruipen kon.
En zóó moe voelde zijn lichaam, een zware last van ongewoonheid, daar hij mee wachtend stond in 't spreekkamertje, zijn pet, stil in de twee handen saam, neer. Zijn aangezicht waaraan het kleurloos baardje als slordig onkruid zat gegroeid, had hij wat opgeheven in spits en pijnlijk toeluisteren naar 't geluid, daar buiten de deur, in de gang.
Als een aangeschoten wild rees hij recht....
.... de stem van den patroon....
.... doch het ging voorbij.
Toen ineens gedruisch van vele passen, gedrukt wanordelijk gejoel van maats die elkaar in den rug stompten, op de teenen trapten, even uit het werk weg en dáárom vroolijk.
Het zweet perelde plots weer op Jonkers kaken, naar alle kant gedreven, geperst uit de waswitte huid.
En thans was hij verdoofd, knikte hij plechtig het hoofd naar van Buren die hem roepen kwam, volgde hij langzaam als eén die zich gansch heeft geschikt naar een gruwzaam lot, blauw-wit, meer dood dan levend, als overwinnend het vleesch voor de geest die gehoorzamen wilde, een beeld wel gelijkend zooals hij daar ging, langzaam door de donkere lage gang, welke verlaten en stil leek door het veraf druischen van stemmen; een ter dood veroordeelde die zijn laatste eindje loopt doch moedig sterven wil.
En nu ging alles zoo snel en wonderlijk.
Hij, temidden staand van de kring der kameraden, op een