Groot Nederland. Jaargang 9(1911)– [tijdschrift] Groot Nederland– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 670] [p. 670] Liefde door Else Osten. In blanke roerloosheid van manelicht Wijd om ons heen de sluimerende landen - Jij heel dicht naast me - met gevouwen handen 't Gelaat zoo stil naar 't zwijgend veld gericht. Het lange blondhaar, dat in breede banden Mij het geheim borg van je aangezicht, Heb ik behoedzaam van je slaap gelicht - Toen zag ik diep - dìep in je oogen branden Van 't wreede lijden 't raadselachtig licht - En de gedachten, die mij overmanden Vouwden tot bidden vroom mijn stille handen En kusten zacht je moede oogen dicht.... Wijd om ons heen de sluimerende landen In blanke roerloosheid van manelicht. [pagina 671] [p. 671] Verwonnen. ‘Ik heb je lief -’ het klonk zoo plechtig zacht, t Was als een stem uit lang vergeten droomen - Ik voelde een stille wijding in mij komen - 'k Had mij zóo mooi je liefde niet gedacht. Ik had verwacht, dat je mij stormig wild In blinden hartstocht aan je borst zoudt drukken - Niet meer bij machte om langer t' onderdrukken Je heete passie, die nu niets meer stilt. ‘Ik heb je lief -’ en toen niets meer, geen woord. Een diepe eerbied sprak uit heel je wezen, Maar 'k heb den gloed toch in je blik gelezen, En 'k heb het kloppen van je hart gehoord. Je was zoo mooi, zoo heerlijk sterk en hoog In die beheersching van je fel verlangen, Dat ik verwonnen, door je kracht bevangen, Het fiere hoofd in deemoed voor je boog. Strijd. O, neem zoo zacht mijn hand niet in je handen, Spreek niet die woorden, die zoo zoet en wreed.... Je doet zoo hoog weer alle vlammen branden Van wilden hartstocht en van gloeiend leed - [pagina 672] [p. 672] Je doet zoo luid weer mijn verlangen weenen, Mijn droef verlangen, dat zoo lang reeds sliep - Ik heb je lief, zoo heftig als voorhenen! Ik heb je lief en ik verlang zoo diep.... Kon ik nog eens - nog éens in je gelooven - Mijn arm vertrouwen is voor immer dood; Niets wekt het meer - geen eeuwig trouw beloven, Geen gloeiend kussen van je lippen rood. Flamboyant. Tusschen de stemmig donkergroene boomen Eén flamboyant, felrood in bloesempracht - Ik weet het niet, door welke wondre macht Ik plotseling moet van je kussen droomen. Ja - van je kussen in dien eenen nacht, Toen ik zoo heimlijk tot je ben gekomen, Toen je mijn jonge lichaam hebt genomen, Dat ik als pand van liefde je gebracht. Tusschen de stemmig donkergroene boomen Eén flamboyant, felrood in bloesempracht. [pagina 673] [p. 673] Afscheid. Mag ik nog eenmaal tot je komen, Deemoedig en van leed gebogen.... Over de gouden zonnedroomen Diep in mijn donkre passieoogen De schaduw van mijn wimpers heen; De lippen vast opeen gesloten, Opdat ze tusschen 't warmrood geen Der vochte tandjes wit ontblooten. Het doodlijk bleek zal van mijn wangen Den wilden koortsgloed doen verdwijnen; 'k Zal al mijn hartstocht, mijn verlangen Beheerschen - en heel rustig schijnen - Zóó rustig, of ik nimmer leed - Of al die wonderdiepe droomen Een sprookje zijn, dat men vergeet.... Mag ik nog éénmaal tot je komen? Vorige Volgende