Groot Nederland. Jaargang 9(1911)– [tijdschrift] Groot Nederland– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 658] [p. 658] Gedichten door Edward B. Koster. Demeter van Knidos. Verheven blikkend zit de godheid stil, Demeter, Moeder Aarde, in 't wijde kleed, Dat langs haar leden valt in plooien breed, En in haar oogen droomt haar hooge wil. 't Is alles rust, behalve 't licht geril Der blonde lokken, nu de moeder weet Dat langen tijd haar dochter, buiten 't leed Des donk'ren Hades, voelen zal 't getril Der zuiv're zonnestralen. Zocht zij niet Heel de aarde door in beving en verdriet, Geworgd door honger en door heeten dorst? Maar nu is alles vreé: zij ademt rust, De knaging van haar weemoed is gesust: 't Lief hemelkind hield ze aan haar trouwe borst. [pagina 659] [p. 659] Ahrthal. De Landeskron bekroont het rustig dal, Waardoor 't riviertje babbelruischend schuift, Door ranke boomentrossen overhuifd, Vogelgeluidjes klinken overal. En hier en daar bruist hel een kleine val Die blank met kroezig, vlokkend schuim verstuift En als een witte wimpel lustig wuift In blauwomboogde, lichtdoorbeefde hal. De zon bespreidt het al met loovers goud, De wolkenvanen wapp'ren in de lucht, De wind is zomerkoel met blijde zucht. En alles lacht tevreden en vertrouwd, 't Is hier zoo goed in 't lichtend heiligdom: De diepe vreugd in 't ronde slaat mij stom. [pagina 660] [p. 660] Cellospeler. Het hoofd gebogen naar zijn instrument, Àl aandacht voor het zuiv're snarenspel, Streelt hij bezield het levend samenstel, Dat klankenvol de hand des meesters kent. De tonen vloeien naar zijn wil gebiedt, Zijn klare stemming zingt in klaren klank Zielvol-melodisch: jubel juicht, en dank Stijgt lief'lijk-trillend in 't omdroomde lied. De hoorders zwijgen in 't betoov'rend schoon, Want lout're schoonheid ruischt de ruimten door: En stijgend wast der volle snaren koor, Het gillend uit in lofzang of in hoon; Totdat de kunstenaar, àl melodie De laatste klanken stil versterven laat, En kalm vervloeit èn lust èn leed èn haat, Verreind in zacht-gedragen harmonie. [pagina 661] [p. 661] Eigen schoon. Roeme ieder vrij de wolkenhooge bergen Met sneeuwen toppen en een grootsch verschiet, Ik toef tevreden bij mijn heuveldwergen, Waarmede ik innig en vertrouwd geniet. Geen daverende katarakten dond'ren In grondelooze diepten schuimend neer: Hier is een wereld van veel stiller wond'ren, Waarmeê 'k gemeenzaam leef in zoet verkeer. Geen wreed-verdelgende lawinen grommen De steilten langs vol kronkelend gevaar, Geen steigerende gletscherpegels drommen Fel-dreigend op, van kil verderven zwaar. Hier droomt een vijvertje in verzonken bosschen, Waarin de hemel duikt bij nacht en dag; Hier leeft een wereld, als de bladertrossen Weerspieg'lend wieg'len met hun bonten lach. Vorige Volgende