Groot Nederland. Jaargang 9
(1911)– [tijdschrift] Groot Nederland– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 649]
| |
I.In den vallenden avond, zwijgzaam, moede en somber, ging de kavalkade den rotsigen weg op naar de hoogvlakte, op welke de stadburcht reeds hare twee immense ronde torens verhief: zwart duisterende silhouet van tweelingkolossen tegen den laatsten, zwijmenden gloor van de reeds weg gezonkene zon. Over den Soracte rechts en, verder af, de karteling der Sabijnsche bergen, trokken zich, het een na het andere, de nachtelijke wazen, dichte zwarte en grauwige sluiers, tragische flarden van duisternis: deze Augustusnacht was zonder gestarnte. Er was alleen de wind, de klagelijke wind, die opstak; er was de wind, die klagelijk, aan huilde, huilde met lang uitgestootenen snik op snik; de wind, die woei om de steile randen der rotsige heuvelen; de wind, die plots wèg zonk, weg gezogen, in de vulkanische spleten van dat gebergte, terwijl bruischende stroom bij bruischende stroom zich langs die spleten weg baande met nijdig geklots en dof gebrom als van mopperende bergdemonen.... De kavalkade, zeshonderd ruiters, ging in den felleren wind den rotsigen weg op, somber, moede en zwijgzaam, maar inwendig verheugd, dat Nepi bereikt zoû zijn vóor volslagene duisternis heerschte. Reeds struikelde een paard, door zijn berijder met een vloek opgericht; reeds aarzelden dáar de muilen, die, torsend de | |
[pagina 650]
| |
kofferen en kisten, voorzichtiglijk aanstapten in het midden van den tros. De weg werd nauw en steil, de wind woei feller en feller; de wind woei als een furie nu rond om de zwarte figuur van madonna Lucrezia, die, op zwarte hakkenei gezeten, het hoofd gebogen, geheel in haren rouwsluier omwemeld, van zóo droevige treurenis werd, dat de ruiters van haar geleide den blik niet afwendden van haar, betooverd door dien aanblik van de smart der Weduwe. En de wind, die feller woei, rukte aan heur langen sluier, die opwoei: hare geheel donkere figuur, te paard, werd tegen dien laatsten gloor der zon, zoo beangstigend tragiesch, dat de ruiters zich kruisten, telken maal, dat er telkens een hunner angstig spiedde in de vulkanische spleten van dien ouden Etruskischen grond, uit welken plotseling met helsche vlam de dof brommende berggeesten te voorschijn zouden doemen kunnen. Tusschen de lansknechten, achter de weduwe, achter, madonna Lucrezia, reden zes harer vrouwen, eeredames en kamenieren, en zij waren allen zwart als zij; en de zwarte vrouwen omringden den draagstoel, waarin de gouvernante met het hertogelijke kind; achter de vrouwen reden de narren, drie dwergen, den zotskap op: vreemd potsmakerig hun silhouet alleen, daar zij, als allen, somber, moede en zwijgzaam, bereden hunne tè groote rossen. De stoere figuur van den hopman, ijzeren ridder, volgde dadelijk, en achter de sluierwemelende teederheid van de zwarte vrouwen en de nuttelooze, bijna verlegene klucht der nòg opkleurende narren, was zijne gestalte er een van breedheid en kracht, van ernstige bescherming; zijn ijzeren schouders nu trokken als een wal tegen het allerlaatste, zwijmende licht. Een bevel klonk: trompetters toeterden: vreemd weemoedig huiverde hun signaal door het klagen des winds heen. Van de torenhoogte daar ginds klonk het koperen antwoord en er waren dadelijk flambouwen, hier en daar, rosse flakkeringen, en er was plotseling, hoorbaar, het zware open dreunen der ijzeren poorten, het neêr vallen van ijzeren bruggen; in de poortrondte verschenen pages; zij hielden brandende luchters op; van zoo verre nog waren hunne teedere knapengestalten heel fijn en zacht aangelicht in het helle vlamgetintel hunner vele brandende, walmende kaarsen. Langs de zware muren van cementloozen tufsteen, die nog getuigden van de Oudheid, was de kavalkade met het hoefgetrappel | |
[pagina 651]
| |
der rossen opgegaan en de stoet der vrouwen - om haar de lansknechten - achter haar de potsierlijkheid van de treurige narren - dadelijk gevolgd door de soldateske stoerheid des hopmans - was de poort nu binnengereden en vulde den eersten poortehof van den stadburcht. Daar stonden de slotvoogd en de magistraten der stad; de eerste in volle rusting, de anderen fluweel-getabbaard, en zilver-omketend en terwijl edelknapen de sleutels der stad aanboden aan madonna Lucrezia - met een schijngebaar van ceremonie, geknield op éene knie, in anderkleurige hoos dan die van het gebogen been - sprak de slotvoogd de hertogin toe, de vrouwe van Nepi.... Heur bleek gelaat, het heel blonde haar ontgolfd aan zwart fluweelen reishoed, scheen als een moede maan in de wolk van haren sluier en boog en blikte toe naar den slotvoogd, in zoo een moede neêrbuiging en blik, dat op des krijgsmans lippen de klank der hoffelijke woorden verzachtte. Hij begroette haar met vele uitgekozene termen en zeide, dat allen van Nepi verheugd waren en zielsgelukkig in hun trouwe midden te mogen ontvangen de hertogin en de stadsvrouwe, madonna Lucrezia di Borgia, hertogin van Biseglia, nichte (hij zeide niet: dochter) van Zijne Heiligheid Alexander VI, di Borgia, Paus der Christenheid en Opperpriester harer machtige Kerk, die hem met eigenhandige brieven - hij toonde het perkament en kuste de zegels - had bevolen madonna Lucrezia te ontvangen als heerscheresse binnen Nepi's muren.... Het hoofd der witte vrouw, van boven de hoogte, waaruit zij, te zwarte paard, neêrblikte over den toespraak, knikte moê en mat.... nauwlijks murmelde hare mond enkele woorden bloemrijk antwoord, naar de gewoonte des tijds: hare vreemde oogen, het parele wit zeer wijd om een droevigen bijna gouden pupil, schenen bijna te smeeken, te smeeken niet làng uit te spinnen deze ceremonie van welkomst.... het was of hare scheelen knipperden in het kaarsengeschemer van de vele zilveren luchters, die ophielden de aardige page-knapen, allen rossig blond, als uitgezocht.... En om hare dood-moéheid, bijna niet in courtoisie te verbergen, aarzelde de slotvoogd nu of hij de woorden van condoleantie zo (zeggen, die hij reeds overwikt en gewogen had.... heel voorzichtige woorden van onaandoenlijk rouwbeklag om den dood des Gemaals, hertog Alfonso van Arragon, hertog van Biseglia.... woorden, die overgebracht aan Cesare di Borgia, madonna Lucrezia's angstwekkenden | |
[pagina 652]
| |
broêr, toch geene ongenade op hèm, slotvoogd van onbeduidende landstad, konden doen vallen.... Hij zeide de woorden van rouwbeklag niet. De moord op den prins van het koninklijke huis van Napels werd hier, aan de burchtpoort van Nepi, waar zijne weduwe zich kwam terug trekken in rouw, stil gezwegen, als niet geacht, als van geen belang - zoo als die moord ongeacht was geworden en stil gezwegen in Rome, in het Vaticaan zelve, waar de ongelukkige gemaal van madonna Lucrezia gevallen was ten prooi aan de demonische heerschzucht en geheime plannen van Cesare.... De slotvoogd zeide geen woorden van rouwbeklag: hij hielp alleen na zijn wel-komst, de handpalm op, opdat zij den voet er zoû zetten, de weduwe uit het zaâl. Zij glipte als op den grond, licht als een bloem en zij glimlachte. Zij had nu de kracht te glimlachen, aan het einde harer reize. En haar glimlach in het bleeke gelaat, met de vreemde blanke oogen, waarover, even verward, viel het blonde haar en wemelde de lange, zwarte sluier, was zoo zacht aandoenlijk innemend, dat allen, die daar haar begroetten, er heen staarden als naar een verrassend lieflijke betoovering, als naar een innig zacht glanzend geschenk, dat hen geboden werd, vóor de vrouwe, tusschen hare vrouwen en dienende knapen, verdween, na het korte, gemurmelde woord nog aan haar eigen hopman, hem dankende voor zijn zoo zeker geleide en veilig sterke bescherming.... | |
II.In de groote kemenade - reeds waren de notenhouten cassone's binnen getorst en ge-opend - ontkleedden Lauretta en Gixuditta hare meesteres, de twee kamenieren die zich tijdens dess slotvoogds verwelkomst gehaast hadden naar de bovenverdieping. In een aangrenzend vertrek sliep reeds het hertogelijke kind: de kleine Rodrigo.... De kemenade was een groot, ruim, hoog vertrek, donkerbruin van balkonzoldering; boven de schouw het gebeeldhouwde wapen van Arragon en Borgia, onder de hertogelijke kroon; arrazzi, schemerend van spookachtige figuren aan den wand; een groot bedde tusschen zwaar donkeren plooienval van fluweel, een Maria-schildering van Pinturrichio in een hoek, met de rood brandende lamp, de bidstoel er voor. Brandende | |
[pagina 653]
| |
luchters hier en daar op de consolen, en op een tafel van jaspis het waschgerei van zwaar zilver: de kan en het bekken, waaraan het toch schemerende licht groote doffe schampen ontwekte en nauwlijks helleren glans.... Nu hing zij als een lelie tusschen de armen der kamenieren. Het bestofte fluweelen rij-gewaad, de bestofte fluweelen pluimenhoed, zij waren haar ontdaan; het ruime, slepende nachtgewaad van fijn lijnwaad met den gouden kant aan hals en lang vleugelachtig neér hangende mouwen, was Lucrezia omgehangen en zij kreunde in de armen van hare vrouwen, met de klacht als van een ziek kind: - Mijn haren.... Zij voelen mij stijf van de stof.... Wasch ze! Wasch ze! De kamenieren, voor de tafel van jaspis, beijverden zich, maar Lauretta zeide toch: - Madonna is zóo moê.... Is madonna niet te moê, Giuditta, om haar de lieve, blonde haren te wasschen? - Neen, wasch ze, wasch ze! kreunde Lucrezia. - Madonna is als een lelie.... zoo bleek van verdriet en van moéheid: arme kleine madonna! beklaagde zacht Giuditta. - Madonna is als een lam.... Is zij niet als een lam? Zie, Giuditta, als madonna, zoo wit, zoo kreunt met haar lieve stem, is zij dan niet als een lam.... een zacht, wit lammetje, dat blaat? - Ja juist, ja heel juist! viel half schertsend, half troostend, en sussend Giuditta in; madonna is als een wit lammetje.... Lucrezia lachte moé door hare kreuning heen.... - Ja.... als een lam! herhaalde zij. Een lam, dat zij slachten.... Een lam, dat zij offeren! - Neen, nièt offeren.... nièt slachten, madonna, weêrspraken de kamenieren maar zij wrongen ijverig nu de wonderblonde slang van het haar, waarover zij de flacons hadden uit gegoten, over het zilveren bekken, en zij dompelden den slang in het water.... Lucrezia lag nu te bedde, de kamenieren waren heen. Er brandde alleen de robijn van het Maria-lampje, daar ginds in de hoek van het kleine altaar. Aan de wanden spookten de arrazzi-figuren en Lucrezia voelde zich bang. Haar hart klopte. Hare oogen vloeiden over van tranen. Hare mond trilde en op eens, onweêrhoudbaar, begon zij te snikken in haar kussen. Zij krampte het tegen zich aan en zij kuste het en zij riep: | |
[pagina 654]
| |
- O Alfonso! O mijn Alfonso! O mijn zachte, lieve, sterke man! Hij was zoo mooi, hij was zóo mooi, er was niemand in Rome zóo mooi als hij was! Hij was zoo mooi, als een bloem; hij was zoo blij als een zonnestraal; hij was zoo warm en zoo sterk als een heftige vlam! Als een vuur, als een vùur! O, wij waren zoo gelukkig, zoo jong waren wij beiden, zoo móoi waren wij beiden! Hij was zeventien, ik ben achttien; wij waren twee kinderen in een hemel, wij waren Eva en Adam in een Paradijs, maar van liefde! En zij hebben hem mij vermóord! O mijn Alfonso, o mijn Alfonso; zij hebben hem mij eerst doorstoken, hier, daar, overal.... en toen wij hem verzorgden in zijn bedde, mijn Alfonso, mijn armen, móoien, leliebleeken, rozebloedrooden Alfonso.... toen.... o Madonna! toen hebben zij hem geworgd, gewórgd, gewórgd....! Zij herhaalde het vreeslijke woord telken en telken maal. Nu hijgde zij, zich wentelend van smart; hare tranen stroomden als twee telkens gevoede beken, en zij wrong de koude handen en zij zàg het weêr voor zich.... Zij zàg het voor zich... Het was nauwlijks veertien dagen geledenGa naar voetnoot1))... Een zwoele Romeinsche nacht, geurig van de late jasmijnen in de tuinen van het Vaticaan en zangerig van de droppelende echo's der fonteinen.... Zij, ze toefde in het Vaticaan, bij Zijne Heiligheid, bij haren vader; uit welvoegelijkheid, zeide zij: oom.... Zij wachtte haar jongen man: hij zoû deel nemen aan het avondmaal.... Want het jeugdige paar bewoonde niet het Vaticaan, maar het paleis van S. Maria-in-Porticu, vlak bij.... De hooge, ronde ramen en poorten open, stroomde binnen in de eetzaal de lauwe wellust der zomergeuren.... Het was bij middernacht; de paus Alexander was gewoon aan zeer late uren.... Zij wachtte, zij wachtte haar gemaal, haar zacht sterken Alfonso; hij was zeventien jaar en hij was zóo mooi als niemand in Rome.... Nu zoû hij komen.... Zij toefde, hare gedachte en verlangens van hem vól, op het terras en met haar was Sancia, haar mans zuster en de vrouw van haar broeder Joffré, en met haar was Giulia Orsini Farnese, ‘la Bella’ noemde men haar; zij was ook zóo zacht en innig mooi, Giulia, en.... zij was de vriendin van haar vader... Drie jonge, mooie vrouwen waren zij daar geweest, op dat terras; | |
[pagina 655]
| |
hare drie blonde kopjes tegen elkaâr en Zijne Heiligheid had geschertst: - De Drie Gratiën.... of de Drie Godinnen.... Zij hadden gelachen, alle drie en Giulia had in een glimlach gezegd, met haar stem als weemoedig zilver: - Straks komt Paris, in den vorm van Don Alfonso.... En Sancia had er aan toe gevoegd, wijzende op den disch: - Dan zal hij een appel nemen uit gindschen bokaal, en ze bieden aan zijn Lucrezia, en zij zal Venus zijn.... Giulia, - had zij ondeugend gefluisterd -: - Ben jij tevreden met je rol van Juno....? Want ben ik niet de verstandigste.... en dus Minerva? - Zwijg toch.... zwijg toch! had verlegen Giulia gefluisterd, maar Zijne Gelukzaligheid had het vernomen en hij had gelachen, zoo als hij lachen kon, donderend en forsch: - De lach van Jupiter.... had Sancia geschertst.... Toen.... toen plotseling.... daar buiten, in de voorkamer, dat gestommel; de deur open gerukt, de verbleekte pages, de ontzette wachten en hellebaardiers, en.... Alfonso stortte wankelend binnen.... O, Madonna, die aanblik! Het bloed stroomde hem uit de keel, het rijke, roode bloed had reeds bij arm en dij zijn brokaten wambuis doorvloeid en doorgloeid.... en zoo, zóo, bleek als een lelie, en rood als een roos, was hij verschenen en hij viel tegen den disch aan, zoo dat omkantelde een amfoor vol wijn en zich het stroomende purper met het stroomende purper mengde.... Zij, Lucrezia, ze had hare ziel als geslaakt in éen gil; zij was bezwijmd neêr gestort aan haar vaders voeten.... Zij zag het nu àlles weêr, in de duistere, slaaplooze nacht der kemenade; zij zag het in den robijnglans van het altaarlampje.... bloed, bloed, bloed.... Zij hadden Alfonso te bedde gelegd, verbonden; hij was niet dood.... Een kardinaal gaf hem de absolutie.... Maar hij was zóo jong, hij was zóo sterk; hij leefde.... O, hij zoû genezen. Lucrezia en Sancia kookten nu zelve hem zijn spijzen; de Paus zelve stelde aan wie hem beschermen zoû.... Toen.... toen was Cesare verschenen, hàar broêr, daar in de deur van die kamer.... waar haar lieve Alfonso te bedde lag.... En hij had weg gejaagd Sancia - zij, zijne schoonzuster en.... | |
[pagina 656]
| |
zijn maîtres - en hij had Lucrezia de polsen omvat, toen zij de armen afwerend had uitgestrekt.... En Lucrezia hoorde weêr zijn vreeslijke stem, de stem als van een spottenden demon, een demon nog verschrikkelijker in zijn half-geestelijk, half-wereldlijk gewaad, daar hij maar onwillig zijn kardinaalspurper droeg.... - Ga weg! Ga wèg!! Laat mij alléen met Alfonso! - Alleen?? Wàt wil je hem doen? had zij gesmeekt. - Mijn wil! Hij stond naar mijn leven! - Het is nièt waar! - Hij stond naar mijn leven! Hij heeft naar mij laten schieten door boogschutters, terwijl ik ging door de tuinen'van het Vaticaan! - Het is niet waar!! Waarom zoû hij staan naar je leven! Hij is goed.... hij is mijn man; ik heb hem lief! Cesare, heb genade! Làat hem mij! - Ga weg! Laat mij alléen met Alfonso... Micheletto! Micheletto!! Zij hoorde alles, zag alles weêr.... Haar broeder had haar wèg gesleurd kermende, schreeuwende, over hare knieën weg gesleurd.... en Micheletto, zijn vreeslijke Micheletto, zijn capitano was verschenen.... Heilige God, heilige Madonna en Jezus! In zijn vreeslijke vuisten had Micheletto haar Alfonso geworgd.... gewòrgd, gewòrgd!! Nu snikte Lucrezia, op haar bedde, wanhopig.... want zij zàg het alles weêr - geen drie weken was het geleden! - en zij zàg nu het lijk van haar Alfonso, zonder muziek, in somber stilzwijgen, op de zwarte baar getorst in St. Pieter, als in een donker schimmenspel van demonen! En het was geweest of het gruwzaam geweld, of de verbijsterende onrechtvaardigheid, rechtmatigheid, rechtvaardigheid waren. Een prins van Napels en Arragon was vermoord door een Borgfa.... en nauwlijks - niet dan fluisterend - werd gesproken over dien moord.... Zijne Gelukzaligheid - Lucrezia's vader toch! - hij had naùwlijks Cesare verweten.... Het leven ging voort, als ware er niets gebeurd.... De jonge vrouw bedacht het in haar kinderlijk brein met ontzetting: niemand trok zich van Cesare terug; geen priester weigerde hem den toegang der kerk; alle kardinalen bleven òm hem, kardinaal, om den troon van Alexander; iederen dag ontving hij tal van prelaten, wie hij het kardinaalspurper beloofde, het opbiedende als op een verkooping.... | |
[pagina 657]
| |
Hij had zich gewroken! Cesare had zich gewroken, o vreeslijk, om den smaad hem aangedaan, nadat Alfonso's vader, de koning van Napels, zijn dochter geweigerd had aan den kardinaal, die het lastige purper van zich af wilde werpen, om openlijk in de wereld terug te treden.... Plotseling staakte Lucrezia haar snikken.... Ontzet zag zij naar de vaagbleeke spoken, op de arrazzi.... Zij bewogen, het was of zij naar voren traden, omdat op en neêr walmde het, niet voldoend gevoede, robijngloeiende altaarlampje.... En in de, naar voren tredende, schimmen zag zij, leliebleek, rozebloedrood, Alfonso, en zóo, bleek en rood ook, haar vermoorden broeder, Juan, hertog van Gandia.... vermoord hij, door Cesare, den zèlfden nacht, dat zich in den wijnberg hunner aller moeder - madonna Vanozza - de beide broeders hadden verzoend.... vermóord, doorstoken door bravi, in den donkeren vicolo, die Juan door had moeten gaan om zich te begeven naar een avontuur van liefde! Daar stonden zij beiden, lijkbleek, en bloedrood, en zij staarden haar aan en zij was opgerezen van haar bedde en zij schréeuwde het uit: - Juan! Alfonso! Erbarmen! Heilige Madonna, bescherm ons allen! En toen, omdat plotseling de duisternis in de kemenade volkomen werd - want de altaarlamp flikkerde uit, viel zij, als een getroffen, blanke vogel met het gebaar harer wijde armen en vleugelmouwen achterover, op den vloer.... En was de nacht geheel zwart om haar en in haar.... (Wordt vervolgd.) |