| |
| |
| |
Hervorming en wedergeboorte, een Nederlandsch drama in vijf bedrijven
Door Herman Felix Wirth.
Vierde bedrijf.
Eerste Tooneel.
Inquisitiezaal. Links in de breedte de groene rechterstafel in den vorm van een rechthoek. In den achtergrond twee groote Gothische boogramen, waartusschen een levensgroot crucifix op eene verhooging van drie treden. Rechts een vleugeldeur. Een knecht trekt de groene gordijnen der ramen open.
(Juan de Vargas, Louis del Rio en Jeronimo de Roda komen binnen).
Miserere! Mijn kop doet me zoo duivels zeer. 't Lijkt wel of ze er met twintig kerkklokken tegelijk vesper, noen en vroegmis in luiden.
Ja, collega, dat Franciscanerbier is zwaar! Je hebt 't gisterenavond tegen den Guardiaan moeten afleggen. Deze keer en ben jij de mindere broeder.
Diablos, dat bruine zuipsel kan geen edelman verdragen. Maar laat hem eens in de Oportowijn komen! Ik drink hem binnen een uur onder de tafel.
Ze moeten vroeger goeden Rijnwijn en Franschen Roodwijn in 't klooster gehad hebben. Maar die verdoemde geuzen hebben alles kapot geslagen, leeg laten loopen en opgezopen.
Leeg laten loopen? Daarvoor verdienen ze den brandstapel. En dat die ketters gewijden wijn gezopen hebben, daarvoor verdienen ze de hel.
(zuchtend). Vandaag hebben we een zwaar werk. Voor drie uur in den middag zullen we wel niet klaar komen.
(zijn handen wrijvend). Sanct Jago, een mooie vangst! Onze
| |
| |
nieuwe kettermeester hebben ze in Valladolid goed gedresseerd. Hij heeft een neus als een jonge brak!
Ja, twee vliegen in één klap: een calvinisten- en een geuzen-conspiratie. Ze wouden 't kasteel overrompelen.
De Hertog is toch den duivel te slim af! Hij had gelijk, dat we een troep verkapte en weggekropen geuzen te pakken zouden krijgen, als we zoo deden of we bang waren en 't garnizoen verzwakten.
En eindelijk hebben we dan ook dien heimelijken ketter, dien driemaal verdoemden burgemeester van Ghisselen in de val gekregen. Dat kreng met zijn brutaal gezicht heeft me altijd in den weg gezeten en gedwarsboomd. Het zal hem nouw opbreken. Op mijn woord van eer!
(ironisch). Als dat de waarborg is, geloof ik, dat 't met den ketter goed afloopt.
(opstuivend). Nostre Dam Loret! Dat herroep je, of je zult met mijn degen kennis maken!
Daar ben ik niet bang voor, collega! Al zacht! 't Was een grap.
Kom signors, geen ruzie! Geef elkaar de hand.
(binnenkomend half beschonken, met hokkende stem). Wie - maakt hier zoo'n - lawaai? Twisten is on - gezond. Een mensch moet zich ru-hustig houden.
Daar en heb je dat dronken zwijn ook.
(met dubbelen tong). Wat ze-hegt u?
Dat u goed bij stemming schijnt te zijn!
Ik heb wat achter mijn kra-haag gegoten, voor de vermoeienis van den da-hag. Vandaag zullen we 't druk hebben.
Was u bang, dat u anders niet goed zoudt kunnen slapen?
(boos). Wie slaapt hier? Slaap h-ik soms? Gods wonden, als ik niet zoo goed-hartig was, dan had ik al-lang die beleediging gewroken. Maar h-ik ben veel te goed-hartig. Certeyn! En dan nemen ze een lo-hoopje met je.
(Bernardus, Dominicus, Franciscus, de griffier en twee klerken met bundels papieren komen binnen. Allen groeten buigend.)
Goeden morgen, eerwaarde custos en paters.
Zie zoo, nu kunnen we beginnen.
Ja, laten we ons wat haasten, anders komen we niet voor den namiddag klaar.
Ik ga vast zi-hitten. Als de heeren deze onbe-le-heefdheid permitteeren (Gaat zitten links op den voorgrond in de eerste stoel en begint dadelijk te knikkebollen).
| |
| |
't Zal een gewichtige dag worden. De arrestatie van burgemeester van Ghisselen heeft mij verrast. Ik hield hem voor een onverschillige, een libertijn, maar niet voor een afvallige.
(ijverend). Ja, eerwaarde, u en is veel te goeddenkend en vertrouwend. Zoo u ziet!
(wendt hem den rug toe; tegen Vargas en de anderen). In elk geval geloof ik, dat hij toch weer in de schoot der Moederkerk terug te brengen is. Wij zullen onderzoeken en moeite doen. Wat zijn schoonzoon, den broeder van onzen jongen ambtsgenoot, te verantwoorden kan hebben, is mij raadselachtig. Wijlen onze vrome bisschop en achtte hem hoog.
(nijdig). Ja, die beschermde allerhand libertijnsche en heidensche Erasmianen. Dat zegt onze bisschop, de eerwaarde Sonnius, zelf.
(uit de hoogte, streng). Het was een man, die de zaak der kerk niet door onmatigen en misplaatsten ijver bedíerf, gelijk vele anderen.
(Hessels is langzamerhand ingeslapen, de handen gevouwen op zin buik.)
(ironisch). Zoo, zoo! Ja, ja! Deze keer zullen de ketters echter niet van uwe welwillendheid kunnen profiteeren.
Wat moet dat beduiden? Wij zullen streng en rechtvaardig onderzoeken. De zwakken te steunen en op den goeden weg te helpen, is de taak der gerechtigheid. Er is in den hemel meer vreugde over eén teruggekeerden zondaar dan over honderd rechtvaardigen.
Als u plaats wilt nemen, zult u alles hooren!
(Allen gaan zitten. Naast Hessels komt Roda te zitten, dan Rio, Vargas, Bernardus, Dominicus, Franciscus; aan 't omgebogen hoekstuk de Griffier tusschen de beide klerken. Franciscus ziet er zeer bleek uit. Hij blijft strak vóór zich op de tafel staren. Aan de deur verschijnt de Stokwaarder.)
(trekt Hessels aan zijn mouw). We zijn al klaar! Slaapt u nog?
(wakker wordend). Wa-watte?
(streng). 't Is een schande, dat een rechter zóó zijn plichten vervult!
(opstaande). Signors, ik open deze zitting van den Raad. Alvorens tot de lezing der missives van zijne Hoogheid over te gaan, wenschte ik hier een woord van hulde te spreken voor den buitengewoon verdienstelijken ijver van onzen jongen broeder Franciscus, die ons in staat gesteld heeft de hand te leggen op een heel rot ketters en geheime geuzen. Ik verzoek den eerwaarden Custos hiervan den Generaal der orde in kennis te willen stellen. Evenzoo zal ik den Hertog er melding van maken.
| |
| |
(staat op en buigt). Ik dank u, heer President.
Zoo, nu dan verzoek ik den Griffier de missives van den hertog van Alva voor te lezen! (hij gaat weer zitten).
(opstaande, maakt een buiging, leest). Don Fernando Alvarez de Toledo, hertog van Alva, en zoo voorts, Stadhouder, Gouverneur en Kapitein-Generaal, aan de Heeren van Zijne Majesteits Raad van Beroerten.
Zeer geëerde Heeren, mijne Heeren.
Aszoo behoorlijk onderricht en geïnformeerd zijnde, dat er veelvuldig ketters worden bevonden, die door den geestelijken rechter den wereldlijken waren overgeleverd en die op hope van bekeeringe lang in hechtenis wierden gehouden, en aldaar meer schade deden door haar goddeloos gevoelen, meer dan of zij in vrijheid gesteld waren, - zoo is het, dat Zijne Majesteit besloten en geordineerd heeft, zoodanige lieden, nadat zij den wereldlijken rechter zijn overgeleverd, binnen vier en twintig uren overeenkomstig hunne sententie te executeeren of ter dood te brengen. En om te voorkomen, dat zoodanige ketters, wanneer zij ter dood worden uitgeleid, hunne vergiftige leeringen verspreiden en 't gemeene volk door hunne dwalingen meer ergernis geven, zoo is 't, dat Zijne Majesteit ten strengste gelast hen in de gevangenis, aleer zij uitgevoerd worden, de tippen hunner tongen met een gloeiend ijzer te schroken en af te branden, opdat hun daardoor alle aanspraak benomen worde.
Gedaan te Brussel, den 21sten Augustus in 't jaar onzes Heeren 1572.
geteekend: Fernando Alvarez Duc d'Alva.
en de tweede missive
Aan de Heeren van Zijne Majesteits Raad.
Zeer geëerde Heeren, mijne Heeren:
In aanmerking nemende de zeer periculeuse en gevaarlijke toestand des lands, heb ik 't wederom noodzakelijk geacht, gelijk voor vier jaren met de graven van Egmont en Hoorne, thans eveneens eene voorbeeldige executie als schrikaanjagend exemplum te stellen, ter bedwinging der turbuleuse en kwaadwillige gemoederen. Daarom is 't, dat ik U opdraag, alle gevangen geuzen en wederspannelingen, evenzoo alle erkende ketters, zonder voorbehoud binnen vier en twintig uren te executeeren en ter dood te brengen, het ter Uwer decisie latende, van het pardon, door Zijne Majesteit in zijne ondoorgrondbare goedheid toegestaan, gebruik te maken; te weten, aan berouwtoonende ketters den dood door de galg in stede van den brandstapel te verleenen.
Gedaan te Brussel, den 2lsten Augustus in 't jaar onzes Heeren 1572
Fernando Alvarez de Toledo, Duc d'Alva.
| |
| |
(staat op, verontwaardigd). O, gij Spanjaards, gij Spanjaards, gij zult ons nog allen geus maken!
(hatelijk). Een godwelgevallig werk. Den ketters in Antwerpen en zal de schrik om 't hart slaan!
(ironisch). We kunnen dus groote schoonmaak houden.
Diablos, dan zijn we ook gauw klaar (tegen Vargas). Ik heb van den Guardiaan een uitnoodiging voor ons gekregen om een kapoen te komen eten. Hij wou ons ouden roodwijn voorzetten: zoo juist uit Frankrijk ontvangen, frater!
(trekt Hessels aan zijn mouw) Roodwijn!
(die steeds heeft zitten knikkebollen). Ja - ja! Mijne - heeren, ik heb den ka-kastelein gezegd, ons om twaalf - h-uur, wat voor den dorst te brengen. Rijnwijn - hihi - ik heb ze al ge-proefd.
(peinzend voor zich uitstarend). En deze menschen zijn dienaren en rechters der Kerk? Verscheurende wolven zijn 't in het kleed des herders, die de kudde verslinden en verstrooien!
Zie zoo, nu en kunnen we beginnen.
Goed! Stokwaarder laat de eerste partij binnen brengen, die van de geuzenvergadering en die calvinistische ketters. (Stokwaarder af.)
| |
Tweede Tooneel.
Soldaten komen binnen en scharen zich langs de wanden. Daarna worden de gevangenen, mannen en vrouwen, binnengeleid, onder meer Joos Spiering, Cors Smid en Anneke Jans in hunne pijen, en Adriaan Barent. Ze blijven in het midden der zaal voor de tafel staan. Alan weerszijden der gevangenen posteeren zich eenige soldaten.
Eerwaarde Heer Procureur Generaal, ik verzoek u de actie te beginnen. Wij en maken het kort.
(Hessels is weer ingeslapen).
(opstaande, leest). In naam van Zijne Heiligheid, den Apostolischen Vader, en van den allerchristelijksten Koning, Philippus, onzen genadigden heer, vorder ik recht tegen Marten Clerewerk, alzoo bevonden is, dat hij deelgenomen heeft aan, of tegenwoordig is geweest bij eene vergadering, welke oproerige aanslagen beraamde tegen de van God en van wege den Koning gestelde regeering.
Marten Clerewerk, bekent ge u schuldig?
Ik ben er op een bruiloft geweest, meer niet, edele heer!
Gij waart er dus bij, toen die geus zijn oproersermoen hield
| |
| |
en hebt hem niet terstond bij den schout aangegeven? Dat is genoeg. Procureur verder!
(angstig). Edele heer! ik kan toch niet helpen, dat die man daar ging spreken?
(leest). Item tegen Simon Hermanszoon in dezelfde zake, bovendien wegens opzettelijken weerstand van wapenen tegen de soldaten van zijne Majesteit, tengevolge waarvan een der voornoemde soldaten zwaar lichamelijk letsel ontving.
Simon Hermanszoon bekent ge u schuldig?
Ja, die en heb ik om zeep gebracht!
Item tegen Pieter de Bult, wegens deelneming aan genoemde samenspanning en bovendien in zake van heiligschennende blasphemie en sacrilegium begaan aan het heilige Sacrament des Heeren, te weten, dat hij het Sacrament, het welk des middags aan zijne kranke huisvrouw uitgereikt was, in een snuitdoek des avonds teruggebracht en heimelijk aan den deurring bij den pastoor der Mariakerk gehangen heeft, alwaar mitsgaders in voorzegden snuitdoek gevonden werd volgende godslasterende blasphemie der spreuke op de outaarkast van Onze Lieve Vrouwe:
Hier ligt besloten in dit slot,
Jezus Christus waarachtig mensch en God,
Alzoo hij van Maria is geboren:
Wie 't niet gelooft, die is verloren.
te weten aldus lasterlijk geschonden en gecorrumpeerd:
Hier ligt besloten in een doek met snot,
Der papen krachtlooze koekmeelgod,
Alzoo hij van papenbakkers is geboren:
Wie 't niet gelooft, die is verloren.
(Onderdrukt gelach en gehoon bij de gevangenen).
Zwijgt, verdoemde ketters!
(De soldaten dreigen met de hellebaarden en stooten enkelen met de schachteinden).
Pieter de Bult bekent ge u schuldig?
Ik beken, dat ik dien meelgod in een snuitdoek gebonden heb.
Genoeg, procureur verder!
(trekt Hessels aan zijn mouw). Collega, word eens wakker.
(slaapdronken). Ad patibulum! Naar de g-galg met drie ketters.
Mijn oordeel is - naar de - galg! (slaapt weer in).
| |
| |
(leest). Item tegen Evert Bolt, alzoo hij deelgenomen heeft aan voornoemde samenspanning en gewapende resistentie.
Evert Bolt, bekent ge u schuldig?
Item tegen Dirk Tieleman, in dezelfde zake en voorzegden gewapenden weerstand, ten gevolge waarvan een soldaat doodelijk gewond werd.
Dirk Tieleman, bekent ge u schuldig?
(trotsch). Dat heb ik gedaan en zou 't nog eens doen, als ik 't kon.
Daarvoor en zullen we wel zorgen.
Item tegen Hein de Brouwer wegens conspiratie en gewapende resistentie.
Je vergeet, dat ik zoo'n Spanjool aangeregen heb, paap!
De ketterhond is kenschuldig! Verder!
Item tegen Joos Spiering wegens samenspanning.
Joos Spiering bekent ge u schuldig?
(deemoedig). Edelachtbare, ik ben goed katholiek. Ik was er met mijn dochter op de bruiloft en heb niets met de geuzen-samenspanning te maken. Ze en hebben mij mee gevangen genomen. Ik ben onschuldig.
In elk geval hebt ge de geuzenconspiratie niet bij de inquisiteurs aangegeven of verhinderd.
Ik ken dien man. Hij is wankelmoedig, maar geen geus. Ik vorder, dat de Procureur de getuigen oproept.
Onnoodige moeite! U kent de missive.
Deze man is onschuldig. Procureur de getuigenis.
(zoekt in zijn papieren). Volgens opgave der getuigen is Joos Spiering, vluchtende door de Marktstraat, gegrepen.
Dat en is geen bezwarende getuigenis. Hij heeft dus niet aan 't gewapend verzet deelgenomen, is alleen gevlucht in den schrik van 't oogenblik.
(hatelijk). Zoo, zoo! Joos Spiering, indien ge een oprecht katholiek en onschuldig zijt, zult ge ons wel kunnen mededeelen, wie er dien avond oproerig gesproken heeft. Denk aan 't pardon door Zijne Majesteit verleend.
(angstig). Ik ben onschuldig, Edelachtbare.
Een Spaansch pardon houdt alzoo veel in, als een open hand met vliegen. Denk er om, kameraad!
Ik vraag u, wie er gesproken hebben. 't Schijnt, dat ge een verkapte geus zijt. De pijnbank is hier in de buurt.
(steeds angstiger). Genade heer, ik en ben een goed katholiek!
Stokwaarder, roep de beulsknechten om dien verstokten ketter te halen.
| |
| |
(jammerend). Genade heer, genade. Adriaan Barent en zijn zoontje hebben hun refrein opgezegd en oneerbiedig over 't Sacrament gesproken. En die Anton Olivier, die dood is, heeft een oproerige toespraak gehouden om Zijne Majesteits bezetting uit Antwerpen te verjagen.
(Gemompel onder de gevangenen: ‘Gemeene Judas! Verrader!’)
Waar kwam die genoemde Olivier vandaan?
Dat weet ik niet, Edelachtbare.
(op Cors Smid en Anneke Jans wijzend). En hoe komen die twee daar in die pijen?
Ze hebben een godslasterlijk lied van ‘Er ging een pater langs de kant’ gezongen en gedanst (kijkt schuw om).
Hoe heeten de anderen, die ontsnapt zijn?
(vreesachtig omkijkend). Ik ken ze niet! Ik en weet 't niet!
Kom, kom, een goed katholiek en weet dat wel. Denk aan de gratie des Konings.
(aarzelend). Gerard Mooiaart en Cornelis van der Scharen. (Gemompel der gevangenen: ‘Laffe verrader! Judas!’)
(kijkt schuw om). ik weet er niet meer.
Kom, denk maar aan 't pardon.
Wouter Bruin en Klaas van Namen. Meer weet ik niet, waarachtig niet, Edelachtbare. Ik kan 't op 't heilige Sacrament bezweren.
Zoo en die waren er bij, toen die Anton Olivier oproerig sprak, tot aan 't eind nietwaar?
Dan waart gij er ook bij en ge hebt de samenspanning niet verhinderd? Dat komt op 't zelfde neer.
Wat kon ik alleen tegen zoovelen doen?
Bovendien hebt ge niet vrijwillig bekend en is dus gebleken, dat ge geen goed katholiek zijt. Zijne Majesteit, de Koning, evenwel heeft in zijne ondoorgrondelijke goedheid aan hen, die waarachtig berouw hebben - hebt ge dat?
Zijne Majesteit heeft aan hen in vaderlijke goedheid pardon verleend, te weten, dat in plaats van den brandstapel u genadiglijk de galg wordt toegestaan.
(wankelt en slaat de hand voor 't hoofd).
Ik vorder voorloopige afzondering en hechtenis voordien man, tot nader onderzoek.
Onnoodig. U kent de missive. En dan ben ik er ook tegen. Eenstemmigheid is het vereischte hiervoor. Hessels is er ook tegen, nietwaar?
| |
| |
Hessels, wat zegt u ervan?
(slaapdronken). Naar de galg, naar de galg!
(hatelijk). En 't strekt 's mans ziele te baat, als hij onschuldig sterft. Zoo bezorgen we hem den hemel en kan de Satan hem niet meer verleiden.
(vertoornd). Gij en zijt de ergste vijanden van Christi kudde! Gij zoekt geen afgedoolde schapen te behouden, gelijk Christus ons leert. Gij verstrooit en verspreidt ze nog meer!
(koeltjes). Zegt u dat tegen den hertog van Alva! Procureur verder.
(weer tot zich zelf komend). Makkers vergeving, dat ik een oogenblik zwak ben geweest. Ik zal 't weer goed maken. Vaarwel! (rukt den soldaat naast hem 't zwaard uit de schee en springt op Vargas af. Deze stuift achteruit. De soldaten steken Joos neer. Hij zakt voor de tafel in elkaar, roepend ‘Dood aan de Spanjaards’. Algemeen tumult onder de gevangen. De soldaten dreigen met klingen en hellebaarden).
Goed zoo, slaat den ketterhond dood! (Hessels is eerst verschrikt wakker geworden, knikkebolt dan weer en dut in).
Vaarwel broeder, rust in vrede!
Diablos, maestro, laat de gevangenen beter bewaken. (De maestro del campo laat eenige soldaten voor de tafel post vatten en 't lijk van Joos wegdragen).
(Een stem onder de gevangenen heft aan, enkele vallen in).
Tyrus heeft nooit gedaan,
't Geen dat gij hebt bestaan;
Nochtans is 't verzonken - -
Alle duivels, Maestro, sla ze de hersens in! (De soldaten slaan met de hellebaardschachten op de menigte los. 't Gezang houdt op).
Weg met de Spanjolen! Leve de prins van Oranje!
Vive le Geus! Leve de Geus!
(opstaande). Renego dios, slaat ze dood, die beesten, slaat dood, zeg ik!
(De Spanjaarden slaan er weer op los. Het tumult bedaart. Een Burger is doodelijk gewond neergevallen).
(schopt hem). Die verrekt zoo meteen. Zullen we hem wegsleepen, Edelachtbare!
Hang hem aan de galg, zoolang hij nog adem heeft.
Dan heeft de priester nog een laatste plicht om de ziel van den verdoolden zondaar te redden. (staat op en gaat naar den gewonde, knielt naast hem) Mijn broeder, hebt ge berouw van uwe zonden? Nog en is 't tijd.
| |
| |
(met zwakke stem). Ik heb berouw. Jezus Christus sta mij bij.
Zoo gij oprecht berouw hebt, mijn broeder, is de laatste stonde nog niet te laat. Ook op den drempel der eeuwigheid kan de zondaar zijn Heiland nog vinden, die hem wachtende is.
Jezus - mijn - Zaligmaker - wees mijn - arme - ziel - genadig -
Wilt gij dan, mijn broeder, de heilige Sacramenten der stervenden ontvangen met een berouwvol en deemoedig hart en vóór de vrede der eeuwige rust in de schoot der Moederkerk terugkeeren?
Laat je niet verleiden door dien meelchristen en zijn broodgod, makker.
(zacht). Ik-geloof-in-Jezus den-eenig-en-Heiland-en Zalig-maker en in-de ver-lossing-door-zijn-bloed. Hij-zal-mij-niet-ver-la-ten- (sterft).
Broeder, zoo kus dan als teeken uwer bekeering 't beeld onzes Heeren, 't heilige symbool der Zaligmakende Kerk, de verlossing des zondaars (houdt hem 't crucifix voor).
Doe maar geen moeite meer, mispaap. 't Lichaam hebben jullie gedood, maar zijn ziel kan je niet meer verleiden.
Sleep hem weg en hang hem aan de galg. Procureur verder. (Soldaten sleepen 't lijk weg. Bernardus staat op en gaat met gebogen hoofd weer naar zijn plaats).
Item tegen Cors Smid en Anneke Jans, wegens deelneming aan voorzegde samenspanning en wegens sacrilegium aan kerkelijk gewaad begaan en wegens blasphemie tegen de heilige Moederkerk, zooals even betuigd en is.
Krijgen wij ook het pardon van dat hennipvenster?
(ruw). Je kunt je bruiloft in de hel voortzetten. (Anneke valt Cors snikkend om zijn hals).
Item tegen Adriaan Barent wegens 't dichten van een godslasterend, pestilent, kettersch refrein en 't voordragen daarvan in genoemde conspiratie met zijn zoontje.
Bekent ge, Adriaan Barent?
Jawel, jou bloedhond, jou papentrawant!
En waar is die jongen gebleven?
Die is lekker aan de handen van jouw Spaansche beulen en misknechten ontglipt. En ik zeg 't je niet.
Daarvoor hebben we wel middelen om je tong loste krijgen. De pijnbank staat hieronder.
Al moet ik bij den beul te biecht gaan, ik en zeg 't niet, jou weezenschender, jou hoerenlooper, misduivel!
(woedend). Stokwaarder, roep den beul!
| |
| |
Daar en wacht ik niet op, vervloekte Baalspaap! (smijt den soldaat naast hem tegen den grond en grijpt zijn hellebaard. Algemeen tumult. Adriaan wordt door den soldaat om de beenen gegrepen. Hij struikelt en wordt neergestoken).
Sanct Jago! Maestro! Laat alle gevangenen boeien. De duivel hale je. (De gevangenen worden geboeid. Adriaans lijk wordt weggesleept).
Procureur verder. Lees ze allemaal maar in eens op!
Item tegen Gijs Stelmees, Neeltje Claas, Geertrui Verdikt, Willem Hoppen, Hendrik Groenvelden, Arnoud van Bigaarden, Lijsbet Tierens, Marij Vermeer, Bertha Rol, Alida Schouten, Jasper de metselaar, Jan Tsertig, Arent Koopman, Jan de Potter, wegens deelneming eensdeels aan voorzegde conspiratie, anderdeels aan voorzegde kettersche bijeenkomst.
Heeft iemand hiertegen iets in te brengen?
Ik en beken deelgenomen te hebben aan eene bijeenkomst, waar Gods woord ons geleerd werd zonder menschelijke bijvoegselen, gelijk de mispapen doen.
Zwijg, jouw driemaal vermaledijde ketter en sacramentschender. In de hel zal je eeuwig branden!
Voor die bekentenis zullen we je radde kettertong met een gloeiend ijzer beloonen. (Tegen de gevangenen). Heeft er iemand berouw over zijne dwaling? Het pardon van Zijne Majesteit staat genadiglijk voor ieder open!
(Geroep: ‘Liever Turksch, dan paapsch!’)
(naar voren tredend). Ja, ik heb berouw en wil het belijden.
(hatelijk). Spreek, mijn zoon!
Ik heb berouw, dat ik jou, godvervloekte bloedhond, niet allang aan mijn kortjan geregen heb.
(hatelijk). Voor jouw kettermuil zullen we ook ijzer gloeiend maken. Griffier noteer.
Nouw heb ik mijn tong nog en zal hem gebruiken. Makkers heft aan! (hij zet in, allen zingen mee).
O Heer, o God der helden,
Ziet toch dit jammer aan!
En wil Duc d'Alf vergelden - -
Weg met die ketters! Maestro, Stokwaarder, breng ze weg!
Sla ze dood, die ketterhonden. Snij ze de tongen uit hun lastermuilen.
(wakker wordend). Naar de galg, naar de galg! (De soldaten drijven de gevangenen met schachtstooten weg. Zij zingen)
| |
| |
Ach keer toch weer, Oranje,
Wreek, wreek ons leed aan Spanje,
En door Gods groote kracht
Verbreek des vijands macht.
(Het gezang klinkt in de gang flauwer en flauwer, tot 't wegsterft.)
| |
Derde Tooneel.
(opstaande, plechtig). Gij rechters, ik en zeg u met de Heilige Schriftuur: 't zal menigen zondaar verdragelijker zijn op den dag des oordeels, dan u rechtvaardigen!
Ik ben dienaar des Konings en handel in opdracht Zijner Katholieke Majesteit. Met priesters en klerken heb ik niets uit te staan. Deze raad staat onder Zijne Majesteit en niet onder de klerezij
Stokwaarder, laat de wijn brengen (tegen Roda). Als een mensch zooveel praten moet, krijgt hij dorst. Ik en kan er niet tegen.
Ja, u heeft ook zooveel gesproken.
Pater Bernardus heeft vandaag weer zijn moraalbui. In stee, dat hij die ketters kapittelt, krijgen wij de zedepreekenstortbui over ons hoofd.
(De STOKWAARDER brengt wijn. Vargas neemt de roemer en reikt hem aan Bernardus).
(met afwijzend handgebaar). Dank u!
(tegen Roda). Hij heeft van morgen een misje geknapt en zijn morgenzoopje al te pakken.
(geeft den roemer, na gedronken te hebben, aan Rio).
Dominicus, Vargas, Hessels.
Dank, insgelijks!
(neemt de roemer en laat weer inschenken) Prosit! (geeft aan Hessels).
Is die nouw niet fijn? (drinkt) Rein uit! (De Stokwaarder brengt de roemer aan Dominicus).
Ad fundum! (laat weer inschenken, tegen Franciscus). Aan u collega!
(schrikt op). Dank u. Ik zal geen gebruik maken!
(tegen Franciscus). Mijn jonge broeder, het verheugt me, dat ge u van den ernst onzer taak bewust schijnt te zijn. Wij moeten ons ook voor de ongeloovigen en afvalligen als waardige dienaars der heilige Moederkerk gedragen, dat zij geen reden tot ergernis en aanstoot vinden.
| |
| |
Uw jongere broeder dankt u voor uw onverdiende lof, eerwaarde!
Stokwaarder, geef de roemer nog eens hier! (drinkt) Potslongeren, dat smaakt goed! (Hij dut weer in).
Stokwaarder, laat de andere gevangenen binnenbrengen.
(opstaande - met neergeslagen blik). Ik verzoek, dat een der gevangenen - de dochter van den burgemeester - afgezonderd worde. Ze is goed katholiek. Haar biechtvader, de pastoor van Onze Lieve Vrouwe, heeft mij verklaard, dat ze trouw de mis bezoekt. Ook heb ik geen enkel bezwarende getuigenisse tegen haar gevonden. Ik en moest haar gisteren ook meenemen, toen ik haar bruidegom in hechtenis nam, die een libertijn en samenzweerder is tegen Zijne Katholieke Majesteit. Ze betuigde uit wanhoop ook kettersch te zijn. - Zoo zij echter uit die kettersche omgeving bevrijd wordt, is ze voor de Kerk behouden.
(ironisch). Ei, ei! Zoo, zoo! Dat zullen we eerst eens onderzoeken. Die ketterin en moet ik eerst eens zien.
(terzijde, tegen Roda). Dat is verdacht! Als ze zeggen ‘voor de Kerk behouden’, meenen ze - voor zich zelf. Want ze zijn zelf immers de Kerk.
(verontwaardigd). Ik moet ernstig verzoeken dergelijke lastertaal en blasphemie niet tegen de Kerk en hare dienaars uit te brengen. Onze jongste broeder is een ijverend en vroom dienaar Gods. En zijn verzoek getuigt, dat hij is een waar zieleherder, die over zijne kudde waakt en afgedoolde lammeren terugvoert. Spiegelt u liever daaraan.
(hatelijk). Nouw, nouw! Wij zijn ook zieleherders. Wij willen zorgen, dat onze jongste broeder niet al te ver van zijn kudde afdoolt bij 't zoeken naar verloren lammetjes.
(opstaande, met waardigen toorn). En nu verbied ik deze godslasterende blasphemie. Ik zal er den hertog van in kennis stellen! Dat is nog erger dan ketterij!
Hoho, heer Custos, met verdrag! U weet niet, dat onze vrome jongste broeder eens smoorlijk op die ketterin verliefd was. Dat heeft me de Guardiaan der Franciscanen gisteren zelf verteld. Daarom en ging hij van hier weg, omdat ze zijn broer nam. U was immers zoo verwonderd, dat onze jonge kettermeester dien schilder had laten gevangen nemen. Een goed verstaander en heeft maar een half woord noodig.
(maakt een gebaar van woede en wanhoop). Dat is gelogen, zeg ik!
(slaapdronken). Naar de galg, naar de galg!
Er is zoowel liefde onder de grauwe pij als onder de zij.
Overigens kan 't mij niet schelen! Hij heeft dien vermale-
| |
| |
dijden burgemeester van Ghisselen gesnapt; daarvoor mag hij voor mijn part die mooie ketterin in de biecht nemen!
(wild). Dat hoef ik mij niet van een schoft te laten zeggen, die als voogd een minderjarig weeskind verkracht heeft!
Hel en duivel! (springt op). Dat priestervolk krijgt te veel praats.
Stilte! Ik als oudste onder u gebied vrede! Waarlíjk, geen ketter kan meer lasteren tegen Gods kerk, dan hier door hen gedaan wordt, die geroepen zijn in haar naam te rechten. Dat danken wij den ketters, dat zij als een stormwind van God gezonden de booze vruchten van onzen boom afschudden. Gij zijt de verslindende wolven in de kudde des Heeren. Gij moordt en rooft, maar tracht niet te behouden. Gij gaat met onreine harten en handen heen en wrijft den rechtvaardige, uit nijd over zijn reinheid, uw eigen smet aan - -
(hem in de rede vallend). Diablos! Ik ben 't moe. Stokwaarder, breng de gevangenen. Dat vrome gevleem en gepreek altijd.
(streng). Halt! Nog een ding: de dochter van burgermeester van Ghisselen zal ik persoonlijk ondervragen (gaat weer zitten).
Mij wel! Komaan, Stokwaarden (Stokwaarder af. Franciscus valt op zijn stoel neer en staart wezenloos vóór zich op de tafel).
(tegen Franciscus). Troost u, broeder! Ik en zal u rechtvaardigen voor de oogen dier lasteraars en goddelooze spotters.
| |
Vierde Tooneel.
(De Maestro del Campo met soldaten brengen van Ghisselen, Trigland, Maria en Richard binnen. Maria's haar hangt los over ae schouders heen; haar wit kleed is gehavend en bezoedeld. Richard heeft den doek nog om zijn hoofd).
(tegen Vargas). Gods wonden, wat een mooie deerne.
Een aardig werk zulke lammetjes weer op den goeden weg te helpen.
Ja, een biechtstoel kan niet praten. Dat en is maar goed voor de heilige Moederkerk.
(tegen van Ghisselen). De ure onzer beproeving is gekomen. Wees krachtig in den geloove en niet kleinmoedig of versaagd. Bid den Heer, dat hij ons wil volstandigheid geven tot het einde
(zich tegen Richard aandringend, wijst op Franciscus). Daar zit hij, de moordenaar! Liefste, zou hij ons ter dood kunnen laten veroordeelen? Ach, ik en ben zoo bang!
Wees stil, mijn lief. Pater Bernardus is er ook bij. Hij zal, ons helpen.
| |
| |
Eerwaarde heer Procureur-Generaal, ik verzoek u de actie te beginnen.
(opstaande). In naam van Zijne Heiligheid, den Apostolischen Vader, en van den allerchristelijksten Koning, onzen genadigen heer, vorder ik recht tegen Abraham Trigland, alzoo bevonden is, dat hij contrarie de plakkaten van wege Zijne Majesteit en de heilige Inquisitie een conventikel van haeretikers en sectariërs geleid heeft, waarin hij niet alleen pestilente dwaalleeren en duivelsche ketterijen van den aartsketter Calvinus gepredikt heeft, maar ook eene conspiratie tegen het van wege God en den Koning wettig ingestelde gouvernement beraamd en overlegd heeft, zijnde bovendien deze Abraham Trigland sedert vier jaren door de heilige Inquisitie gezocht, wegens 't voortdurend heimelijk en secreet verspreiden van turbulente oproersermoenen, goddelooze dwaalleeringen en kettersche stellingen, gelijk bij het heilige concilie van Tridentinum verdoemd en met het anathema belegd zijn, en item aangeklaagd wegens sacrilegium aan Gods Heiligen begaan, alzoo bevonden is, dat hij door zijn goddelooze oproertaal aangespoord heeft de beelden in Onze Lieve Vrouwe en 't altaar daar zelve te breken en te vernielen - zijnde dus deze Trigland een ware pest en verderf voor de vrede en welvaart dezer landen en eene groote schade voor de heilige Moederkerk.
Abraham Trigland bekent ge u schuldig die kettersche bijeenkomst geleid te hebben?
Ik ben geen ketter. Een ketter is hij, die een leering hardnekkig voorstaat en verkoren heeft tegen dat Evangelium Jesu Christi. Ik, dienaar des Goddelijken Woords, heb eene bijeenkomst geleid van geloovigen, die alleen in 't bloed Christi en Zijn Woord, gelijk ons in de Schriftuur rein is overgeleverd, hun heil en verlossing vinden.
Bekent ge u schuldig aan 't sacrilegium der beeldenbreking, en conspiratie met ketters tegen de wettige regeering?
Ketterij is doove en blinde beelden te maken en daarvoor te knielen. Vervloekt zij de man, die een gesneden of gegoten beeld, een gruwel des Heeren, zal maken, zegt Mozes in het wetboek Deuteronomium.
Jou driewerf verdoemde ketter! Heeft Mozes niet zelf het Propitiatorium, de zoenkist met de engelenbeelden gemaakt, zeg? Waar blijft jouw kettersche wijsheid, vervloekte sacramentschender?
Mozes, de propheten en de apostelen Gods waren alle beeldstormers, wijl zij door bevel Gods tegen de beelden streden. God spreekt in Exodus: gij en zult u geen beelden noch eenig gelijkenisse maken, noch van hetgeen, dat daarboven in den hemel, noch van dat daar beneden op aarde is, of in het water is onder de aarde; en aanbidt ze
| |
| |
niet, noch dient ze niet. En ook uw kerkvader Augustinus schrijft tegen deze afgoderij.
(ijverend). Haereticus pertinax, verstokte ketter! God geve je ramp in je kaken! Jouw bot verstand wil Gods openbaringen doorgronden, de mysteriën der Kerk? Ja, is 't waar? Sint Augustinus heeft verscheiden dingen geschreven, die niet veel meer deugen dan dat. Ba, Sint Augustinus heeft al in meer artikelen van 't heilige Christengeloof geloofd, die de heilige katholieke Kerk alle verworpen en gecondemneerd heeft voor haeresie!
Genoeg, eerwaarde. Wij hoeven hier geen theologisch dispuut te houden. Met den ketter zijn we klaar. Verder.
Item vorder ik recht tegen Balthazar van Ghisselen, voormalig burgemeester van Antwerpen, alzoo bevonden is, dat hij deelgenomen of aanwezig was bij voorzegd conventikel der kettersche sectariërs en weerspannelingen.
Burgemeester van Ghisselen bekent ge u schuldig?
Wees niet versaagd, geliefde broeder. Beleid vrijmoedig, dat gij den weg tot 't alleenig zaligmakende Evangelie Jesu Christi hebt gevonden.
Ik vorder, dat die ketterprediker reeds weggebracht wordt. Hij verleidt de wankelmoedigen tot volkomen afval.
(hatelijk). Om den duivel niet! Die ketters maken 't mij veel te gemakkelijk. Zij overreden elkaar alles te zeggen, wat wij willen weten.
(met zich zelf strijdend, aarzelend). Ik beken eene calvinistische vergadering bijgewoond te hebben. Calvinist ben ik niet. Ik wilde er integendeel de opstand verhinderen.
Wilt gij kleinmoedig worden, broeder? Zoo gij uwen Heer en Heiland in het uur des gevaars verloochent, zal Hij u eens op den grooten oordeelsdag verloochenen.
(streng). Laat dien ketterprediker wegbrengen!
Nog niet! Hij en hoeft niet alleen te gaan. (tegen van Ghisselen)
Burgemeester van Ghisselen, gij wordt beschuldigd deelgenomen te hebben aan een kettersche vergadering, eene conspiratie tegen 't wettig gezag en de heilige katholieke Kerk Christi. Zoo ge onschuldig zijt of berouw hebt, zijt gij bereid dit te betuigen en alle dwalingen en ketterijen af te zweren?
Broeder, sterk u in den Heer! Hij zal u niet verlaten. Dank hem, dat gij zijn kruis op u moogt nemen en u de eer deelachtig worde, zijn martelaarskroon te dragen.
(vat zijn hand; van Ghisselen staat met gebogen hoofd als in zelfstrijd). Vader, luister niet naar hem. Hij wil ons ongelukkig maken. Doe den eed, dan zijn wij vrij en gaan ver weg, naar een land, waar
| |
| |
andere menschen zijn, en dan zullen we weer heel gelukkig zijn. Vader toe!
(legt de hand op zijn schouder). Broeder, luister niet naar de stem der slang. Christus heeft het hoofd des Serpents gebroken: hij en zal ons niet vergeten, die Joseph in Egypten niet verliet, noch de drie jongelingen in den vurigen oven, noch Daniël in den kuil der verscheurende dieren. Belijd met den psalmist onbevreesd: de Heer is mijn heil, mijne sterkte en toevlucht.
(slaat de handen voor 't gezicht).
(legt hare armen om zijn hals). Vader, vaderlief, hoor toch! Uwe Maria staat voor u. Waarom moeten wij om dien man daar lijden, en om zijn leer, die hij Gods Woord noemt. Richard zegt, dat het alleen zijn waarheid is. Kom, geef toch toe, vaderlief. Dan zijn wij vrij en kunnen weer gelukkig worden.
Broeder, bedenk, dat daar boven Eene is, die voor u bidt en smeekt - bedenk, dat daar boven u de gelukzaligheid des weerziens, de eeuwige vreugde verbeidt. Hoort gij niet de roepstem van haar, die stervende vurige gebeden voor 't behoud uwer ziel opzond?
(snikkend). Anna! O God, geef mij kracht en sterkte!
(heft de handen wanhopig op).
(opstaande). Breng dien verleider weg. Ik en vorder het!
En ik weiger. U kent de missive: binnen vier en twintig uur, om grooter onheil te voorkomen! (ironisch). Broeder Franciscus is er ook tegen, nietwaar?
(als uit een droom ontwakend). Laat haar wegbrengen. Zij is goed katholiek.
(satanisch lachend). Hahahaha!
Vrees niet hen, die 't lichaam dooden. Want zij vermogen niet meer. Vrees niet het aangezicht der geweldigen. Verdedig de waarheid tot in den dood. U zal loon naar werken worden.
(schuift Maria zacht op zij en treedt mei gevouwen handen en vredige gelaatstrekken voor de rechterstafel).
(smeekend). Vaderlief, vader, hoor toch, hoor toch!
Dit is mijn belijdenis: ik geloof in Jezus Christus, onzen eenigen Heiland en Zaligmaker, die voor ons geleden heeft en ons verlost heeft door zijn bloed en in wien alleen de vergeving onzer zonden is. Ik geloof in Zijn heilig Woord, gelijk 't ons geopenbaard is in de Schriftuur. Ik geloof aan eene waarachtige Kerk van Christus op aarde, zoo die de loutere leer des Evangeliums en 't reine Woord Gods alleen aanneemt en belijdt, en de ware religie predikt, vrij van alle menschelijke toevoegselen en verduisteringen. Amen!
(blijde). Gelukzalig zijt gij, mijn broeder! Gods engelen juichen over u om Zijn troon.
| |
| |
Dat is openlijke ketterij en haeresie!
(Richard omhelzend, bang). O liefste, wat zal er nu gebeuren? Help toch! Zeg toch, dat vader 't niet zoo bedoelt!
(tegen van Ghisselen). Zoo gelooft gij dan aan eene algemeene en waarachtige Kerk Christi, eene alleen zaligmakende Katholieke Kerk?
(vast en rustig). Ik geloof alleen aan eene zaligmaking in Christus, onzen Heiland, en niet aan eene zaligmakende kerk, nog minder aan uwe kerk. Zoo waarlijk helpe mij God!
Dat is haeresie en ketterij!
Wij weten genoeg! Procureur verder.
(jammerend) Richard, Richard! O God! Help dan toch, help dan toch! Ze zullen vader ter dood veroordeelen!
Stil, lief. Nu niet. Als ik straks pater Bernardus alleen spreek, loopt alles weer goed af.
(opslaande). En nu vorder ik beslist, dat die ketterprediker eerst weggebracht wordt. Ik verzet mij tegen deze wijze van procesvoering. Zij woedt tegen de belangen der Kerk. Ik weiger mijne medewerking verder en verklaar alles voor ongeldig. Ik zal den Hertog persoonlijk hieromtrent inlichten.
(Maria valt haren vader om den hals. Hij streelt haar liefkozend over haar hoofd.)
(ironisch). Zoo, eerwaarde? Dat en wist ik wel. Daarvoor heb ik nog een troef in handen gehouden, een kleine verrassing (haalt een brief uit zijn borstzak). Griffier, lees die geheime missive voor.
(leest). Aan den heer President van Zijne Majesteits Raad van Beroerten, Juan de Vargas.
Lieve en goede vriend. Overmits gij in zake mijner ordonnantie, betreffende eene gestrenge justitie en voorbeeldige afstraffinge, bij uwe ambtgenooten uit den lande zelve, onwillige renitentie en weerstand mocht vinden, - aangezien deze lieden zich altijd verhoovaardigen op hunne privilegiën en geusurpeerde rechten des lands, - zoo is 't, dat wij u scherpelijk gelasten, onze ordonnantiën ook tegen hun advies en judicatie ten uitvoer te brengen, zelfs zonder vreeze voor de oppositie en bedreiging der klerezie. Perro ladrador, nunca buen morderor....
Dat heet in 't Dietsch: bloode honden blaffen wel, maar bijten niet!
(leest verder). Uit naam van Zijne Majesteit. Gedaan te Brussel, den 21 sten Augustus. Anno Domini 1572, geteekend: Don Fernando Alvarez de Toledo.
(met ingehouden toorn). Ik zal er den heiligen Vader van in kennis stellen. Gij zijt nog grooter vijanden der Kerk dan de Geuzen!
| |
| |
(kortaf). Mij goed: Procureur verder!
Item vorder ik recht tegen Richard Hagens, alzoo bevonden is, dat in zijne woning een verkapte geuzenspion, voorzegde Anton Olivier, zich opgehouden heeft, zijnde degene, die tot eene conspiratie tegen de wettige regeering des lands aangezet heeft, ten einde Zijne Majesteits gewesten nog meer te turbuleeren en 't ware geloof te schaden, alzoo dat genoemde Richard Hagens verdacht en suspect bevonden wordt van heimlijke verstandhouding.
(Franciscus kijkt schuw op.)
Richard Hagens, bekent ge u schuldig?
Ik en verklaar deze beschuldiging voor onwaar. Anton Olivier heeft wel mijn woning betreden, maar zonder mijn toedoen en zonder dat ik er vooraf iets van wist. Ik heb hem verzocht mijn huis te verlaten. Op dat zelfde oogenblik, toen hij wegging, kwam deze eerwaarde pater Franciscus binnen. Ik beroep mij op 't oordeel van wijlen onzen bisschop, dat ik geen geus noch ketter ben. Pater Bernardus kan voor mij getuigen.
Ik getuig gaarne. Richard Hagens is nooit bij ons verdacht geweest wegens geuzenconspiratie. Integendeel heeft wijlen onze bisschop hen nog de eervolle opdracht gegeven 't altaarstuk voor de kapel van St. Lukas in Onze Lieve Vrouwe te schilderen.
Zoo? Welnu, Richard Hagens, wilt ge dan verklaren geen gemeenschap te hebben met deze ketters, noch met hunne dwaalleerstellingen noch met hunne conspiratie en samenzwering, noch zelfs van genoemde conspiratie geweten te hebben?
Griffier noteer. Procureur ik noodig u uit den beklaagde op zijn geloof te visiteeren.
(tegen Richard). Zoo zijt gij bereid op 't heilige crucifix te bezweren, dat gij gelooft aan ééne waarachtige, algemeene Katholieke Kerk, als de gemeenschap Christi op aarde, en aan haar hoofd, den Stedehouder Petri, en aan de ware alleen zaligmakende Katholieke geloofsleer?
Hij bedriegt u! Hij heeft mij verklaard, dat men de katholieken diende te behandelen gelijk waanzinnige in koortsijlende zieken, en hun in alles behoorde toe te geven, gelijk een ouder zijn onwetend kind toegeeft, zijne onnoozelheid in aanmerking nemende.
(verschrikt). O liefste, hij zal ons nog allen in 't verderf storten!
Dat is een bezwarende getuigenis!
Deze komt hier echter niet in aanmerking. Zoo kan elk katholiek als ketter beschuldigd en verdacht gemaakt worden.
| |
| |
We zullen zien! (tegen Trigland). Wilt gij uwe getuigenis bezweren?
Zoo waarachtig, als u ik hier Gods Woord beleden heb, zoo waarlijk heeft deze godloochenaar dit gezegd!
Ik en verklaar deze getuigenis van onwaarde!
Volstrekt niet! (tegen Richard). Heeft die man waarheid gesproken?
Hij spreekt naarmate hem verstand gegeven is.
Dat is arglistige sophisterij! Kunt ge deze beschuldiging voor leugen verklaren?
(fanatiek). Hij bedriegt u wederom, die goddelooze libertijn! Mij heeft hij gezegd, dat 't hier niet om waarheid ging, en 't zinloos ware, onbevattelijken waarheid te zeggen, aangezien zij deze niet vatten kunnen en zich toch slechts gekrenkt voelen. Hij heeft mij gezegd, dat Paulus ook met de Griek een Griek, met de Joden een Jood was.
(koud). Dank je wel, Calvijn! Hier en staat Servet! Je hebt 't goed geleerd, Christen!
(fanatiek). Wat gemeenschap heeft de geloovige met den ongeloovige? Wat verdrag heeft de tempel Gods met den afgod? Wat overeenkominge is er tusschen Christum en den Beliäl?
Deze getuigenis van den ketter verwerp ik. Zoo de beklaagde zweren wil, dat de getuigenis valsch is en hij een waarachtig katholiek is en was, zijn wij gehouden hem geloof te schenken, en verder heeft hij geen schuld.
Hier staat nog een, die getuigen kan, dat ik de waarheid zeg. (Naar van Ghisselen wijzend.) Ook hij heeft gehoord, dat deze godverwaten loochenaar werkelijk aldus gesproken heeft.
Burgemeester van Ghisselen heeft de beklaagde deze woorden gebezigd?
Ik wensch niet te getuigen.
Dat staat gelijk met eene beschuldiging! Kunt ge getuigen, dat hij die woorden niet gesproken heeft?
Broeder de ure onzer verheerlijking is komende. Wilt gij u niet ontdoen van de laatste banden der wereld? Gedenk de woorden van onzen Zaligmaker: zoo wie ouders, broeders, zusters, of kinderen liever heeft dan mij, is mijns niet waardig. Wilt ge, nu ge reeds overwonnen hebt, het licht der waarheid nog schuwen? Zoo spreek en getuig vrijmoedig!
Wat heeft hij mij gedaan?
(tegen Bernardus). Ziet u, hoe gemakkelijk ze 't ons maken? (Bernardus kijkt hem verachtelijk aan).
| |
| |
(tegen van Ghisselen). Hij verzoekt God. Hij lastert tweevoudig: tegen ons die waarheid spreken, en tegen zijn geweten. Hij zal de ziel van uw kind ook voor eeuwig verderven.
(als droomend). Maria? - Dan breng ik haar ook ter dood.
Beter onschuldig geofferd, dan voor eeuwig verloren!
Burgemeester van Ghisselen kunt ge getuigen, dat hij die woorden niet gesproken heeft?
Broeder, wees standvastig. Nog strijdt het vleesch jegens den geest.
(met gebogen hoofd van ‘neen’ schuddend).
Dus heeft hij ze gesproken?
(radeloos) Liefste, o liefste, nu zijn we verloren! O God, o God! (Richard houdt haar in zijne armen. Zij verbergt snikkend haar gelaat aan zijn borst).
(tegen Bernardus). Wilt u nog deze tweede getuige verwerpen?
Dat en helpt toch niets. Deze geveinsde ketter heeft een spion en oproermaker in zijn huis opgenomen en hem niet aan den inquisiteur overgeleverd of aangegeven, toen die hem bezocht. (tegen Bernardus). Wilt ge uwen vromen altaarschilder nog voorspreken? (Bernardus laat 't hoofd zinken).
Richard Hagens, bekent ge u schuldig?
(woest). Haha! Ik mag waanzinnigen niet als waanzinnigen behandelen? Ben ik dan zelf waanzinnig? (tegen Vargas). Ik beken, dat gij allen krankzinnig zijt of ik.
Zoo - genoeg! Procureur verder!
Tegen de dochter van burgemeester van Ghisselen en is geen aanklacht ingediend. (Maria kijkt op en luistert.) Ik wensch haar echter op haar geloof te onderzoeken, of zij niet door ketterijen is besmet.
De padre diablo, hyo diablo! Van een ketterschen vader komt een kettersch kind.
Hier wil ik onderzoeken. Eén onschuldige zal tenminste gered worden!
(wildangstig). Richard, hoor! Wat zegt hij? - Redden? - Moet jij dan sterven - moet vader sterven? - o God, o God, genade! (valt hartstochtelijk snikkend in Richards armen).
(vriendelijk). Lieve dochter, en vrees niet. Wij willen u geen kwaad doen. Zie mij aan.
(opstaande, met onvaste stem en neergeslagen blik). Ik vorder, dat de andere gevangenen eerst weggebracht worden.
| |
| |
(hartstochtelijk). Neen, ik en wil niet alleen blijven! Richard, laat mij niet alleen met dien moordenaar! Richard blijf bij me!
(tegen Vargas). Laat de andere gevangenen eerst wegbrengen. (Tegen Maria.) Weest niet bevreesd, lieve dochter. Gij en zult weldra weer vrij zijn.
't Is mij aleens! Mij was 't om dien verdoemden burgemeester te doen. De rest is me onverschillig. Stokwaarder!
(klemt zich aan Richard vast). Neen, ik en wil niet alleen blijven! Ik ben ook ketter! Als hij een ketter is, ben ik er ook een!
(met schuwe stem). Zij en weet niet, wat zij zegt! Laat de andere gevangenen wegbrengen.
(in wilden wanhoop naar Franciscus wijzend). Hij heeft mij willen verleiden! Hij heeft mij gisteren gesmeekt met hem te vluchten. Hij heeft de kerk meer gelasterd, dan Richard ooit gedaan heeft. Hij heeft mij gedreigd, dat hij ons allen in 't verderf storten zou, als ik hem niet verhooren wou. Valsche moordenaar! Ik vloek je, lage lafaard!
(maakt een ontzette, afwerende beweging).
(ironisch). Ei, ei! Onze jonge broeder schijnt toch een beetje te ver afgedoold te zijn op zijn zoektocht naar verdwaalde lammetjes. Nu moeten wij wel als zieleherder optreden en hem voor verleiding behoeden.
(wil spreken, met schorre stem). Dat-dat-dat is gelogen
Zoo, ik en weet genoeg! Omnes debent patibulari, zou Hessels zeggen. Het heele ketternest zal verbrand worden, is mijn advies in dezen. Amen!
(in uitersten wanhoop). O niet sterven, Richard, niet sterven, niet sterven! (Zij wankelt en valt. Richard vangt haar op. Zij ligt bewusteloos op zijn knie in zijn armen.)
(heesch) Zij - weet niet - wat ze zegt!
(ernstig). Hier moeten wij eerre ziel offeren om de andere te behouden. Ons offer is ditmaal ook een daad van barmhartigheid.
(Franciscus zakt op zijn stoel in elkaar en valt met 't hoofd in de op de tafel neer. Hij blijft zoo liggen.)
Ik geloof, dat we de zitting kunnen opheffen? Allen zijn eenstemmig in de schuldbeaming? Hessels ook?
(Roda trekt Hessels aan zijn mouw).
(slaapdronken). Naar de galg, naar de galg!
Stokwaarder breng de gevangenen weg!
(tegen van Ghisselen). Verheug u, mijn broeder: nu is de aflegging dezes onzes tabernakels gekomen. Weldra zullen wij met onzen Zaligmaker vereenigd zijn. (Soldaten treden op Richard toe en rukken Maria overeind).
| |
| |
(bijkomend, verward en vreemd doend). Hê-hê-goeden morgen Dank u - jawel! Ik moet brood gaan halen - waar is mijn tasch?
(ontzet). Maria! Liefste!
(lacht). Hahaha! - Goeden morgen, St. Lukas! - Ik ken je wel met je blauwe oogen? - Waarom heb je zulke blauwe oogen? - Schilder mij eens? - Ik heb mijn zondagskleed aan! (Neemt haar kleed in de handen en danst voor Richard met wiegelende hoofdbeweging achteruit door de deur. Richard volgt haar, de handen voor 't gezicht geslagen. Soldaten besluiten de stoet).
Griffier zorg, dat de gevangenen van middag nog hunne sententie hebben. Onze jonge broeder Franciscus kan ze mee overreiken. Dat is een goede oefening voor hen om zijn geloof te sterken, niet waar heer Custos? (tegen Bernardus).
(Een bode komt binnen met een brief en geeft hem aan Vargas).
(breekt 't zegel open). Een ijlbrief van den Hertog. Griffier lees.
(leest). Aan den heer President van Zijne Majesteits Raad van Beroerten, Juan de Vargas.
Lieve en welbeminde vriend. In dulci jubilo. Zoo heeft het God behaagt ons hogelijk te verblijden, overmits op de bruiloft van den ketterschen Koning van Navarra te Parijs alle getrouwe Katholieken door den heiligen Geest opgewekt zijn geworden en eene groote slachting onder de kettersche Hugenooten en haeretikers hebben aangericht; alzoo dat reeds vijf duizend ketters ter helle gevaren zijn, mitsgaders de groote aartsketter, de admiraal van Coligny. Soli Deo Gloria. Verblijdt u met ons.
Gedaan tot de legerplaats voor Bergen en Henegouwen, den 25sten Augustus. Anno Domini. 1572.
geteekend Don Fernando de Toledo, hertog van Alva.
Is dat niet om Gaudeamus te zingen? Griffier, de executie zal van avond nog geschieden. We en zullen een groot vreugdevuur van ketters aansteken.
Ze mogen een Te deum laudamus aanheffen over deze blijde boodschap. God is weer katholiek geworden!
Komt, signors! Laat ons deze heugelijke tijding spoedig gaan verbreiden. Rio en Roda - wij gaan naar den Guardiaan.
Ik en ga ook mee, mijne heeren.
(maakt Hessels wakker). Roodwijn, roodwijn!
(wakker wordend). Wijn - wat wijn? Wie spreekt er van wijn?
Ik heb een goede dorst en honger. Salve heer custos!
(wenkt. Allen af, behalve Bernardus en Franciscus).
(legt zijn hand op den schouder van Franciscus). Broeder,
| |
| |
waak en bid. Zwaar is de strijd tegen het vleesch en de bezoekingen der wereld.
(opziende, woest). Haha, waken en bidden? Waarvoor - waarom nog? - Voor een schijn, een leugen, een waanvoorstelling, voor menschelijken waan - wat? - Voor een gelogen zaligheid, waarvoor wij al 't geluk, dat wij hebben, weggooien? (Wild hartstochtelijk.) Wat heb ik gedaan? - zeg, vrome vader - wat heb ik gedaan? - Ben ik de schuld van haar dood? Heb ik haar verraden? - Heb ik haar vermoord, het heiligste, reinste wezen op aarde.
Hahaha! Wat zijn uwe genademiddelen daarvoor? (Slaat op zijn borst.) Kunnen ze me dat weergeven, wat ik verloren heb, verloren heb, voor eeuwig verloren heb? Haha! ik lach om uw kerk en alle menschenleugens, die God heeten! Ik lach er om - hoort u, vrome vader? - ik lach er om - lach er om! Waar is de hel en de verdoemenis? O, dat er toch een eeuwige nacht zonder einde kwame, en zich over mij erbarmde. O, wanhoop, wanhoop! (Valt weer voorover op de tafel, 't gezicht op zijn armen. Lange stilte.)
(zacht). Doe, boete en penitentie, mijn zoon. God zal u deze stonde van zwakheid kwijtschelden. Doe boete en bid tot onze voorspraak, de heilige moeder Gods, de moeder der Smarten. Zij zal u troosten en verkwikken in deze beproeving en bezoeking! (Kijkt nog een poos naar hem, schudt langzaam 't hoofd, en gaat naar 't crucifix, waarvoor hij knielt en bidt.) O Heer, en Heiland, Uwe wegen zijn zwaar. Geef ons kracht, dat wij steeds krachtiger mogen worden in het geloof! (Hij kijkt nog eens naar naar Franciscus om en gaat dan hoofdschuddend, met gevouwen handen, heen.)
| |
Vijfde bedrijf.
Eerste Tooneel.
Inquisitie-kerker. Rechts in 't midden een deur. In den achtergrond een klein getralied raam, waardoor zonneschijn naar binnen valt op de mannen en vrouwen, die om Trigland geknield liggen. Links in den voorgrond, Richard en Maria. Zij ligt met 't hoofd op zijn knieën en slaapt. Hij zit over haar heen gebogen. Links in den voorgrond een steenen bank. Rechts een zwaar beklonken deur.
Mijne lieve broeders en zusters. Nu zijn wij geroepen om te lijden en te sterven om de leere des Zoons Gods. Geloofd moet Hij wezen, dat Hij ons tot deze eere verkoren heeft. En zoo is 't dan, beminde broeders en zusters in Christo Jesu, dat wij ons nu in deze duistere gevangenis vertroost en gesterkt vinden. Ik spreek naar den geest: want wat het lichaam aangaat, het is slechts een damp en rook. Immers wat
| |
| |
is onze korte lijdensstonde in vergelijk met de eeuwige hemelvreugde: is het niet eene voorbereiding, eene vóórvreugde, waarin wij ons reeds ontdoen van alle aardsche banden om weldra met onzen Heere God vereenigd te zijn? O hoe gelukkig zijn de dooden, die in den Heere sterven! Ja, zegt de Geest; zij rusten van hunnen arbeid en hunne werken volgen hen na. O, hoe gelukzalig zijn zij die daar geroepen worden om te lijden en het leven te verlaten, om de belijdenis des naams Christi. De eeuwige Zoon zal ook hunnen naam belijden voor Zijnen Vader en Zijne Engelen. Zij zullen bekleed worden met witte gewaden en blinken als de zon in huns Vaders Rijk, in de tegenwoordigheid des Lams. O, hoe gelukkig zullen wij wezen, als wij van dit lichaam des doods zullen ontslagen zijn, om met God te leven. Laat ons dan God hier bidden, opdat ons geloof vermeerderd worde.
(Zijne stem verzinkt tot een onverstaanbaar gemurmel).
(wakker wordend, zacht). Waar ben ik - Richard -liefste? - Wat is - hier? Wat is er gebeurd? -
Slaap nu, mijn lief - toe ga weer liggen. 't Is een droom. Alles is een droom. Morgen worden we weer wakker.
Liefste - o, neen - mijn hoofd is zoo verward. - Hou mijn hoofd eens vast - zoo - heel vast. - Hou dan toch vast - liefste!
Stil, lief, je ligt in mijn armen, in Richards armen. We zitten in den tuin onder de vlier. Doe je oogen maar dicht - zoo.
(met gesloten oogen). Liefste mijn - mijn Richard - zing nog eens ons - afscheids-lied.
(zingt zacht):
Ik zeg adieu, wij twee, wij moeten scheiden.
Tot op een nieuw zoo wil troost verbeiden.
Ik laat bij u dat herte mijn:
Want waar gij zijt, daar zal ik zijn,
Altoos zal ik uw eigen zijn.
(luid). Geliefde broeders en zusters, laat ons onzen Vader in den Hemel met een vroom lied danken. (Heft aan, allen vallen in:)
O Heer, die daar des hemels tenten spreidt,
En wat op aard is, hebt alleen bereid,
Het schuimend, woedig meer kondt maken stille,
En alles doet naar uwen lieven wille:
Wij slaan het oog, tot u omhoog,
Die ons in angst en nood,
Verlossen kondt, ter aller stond,
Ja zelfs ook van den dood.
| |
| |
(wordt ondertusschen weer wakker. Zij grijpt met beide handen naar haar hoofd. Richard tracht haar weer te laten liggen. Zij maakt zich los, vreemd lachend, en werpt hem kushandjes toe. Bij het intreden des zes-achtste maat, danst zij die met opgenomen kleed in korte driekwarts maat).
(tegen Trigland, wild). Heb je nog niet genoeg eraan, dat je om jouw waanzinsdweeperij een onschuldig leven doodtrapt, hê? - Nog niet eens de laatste rust gun je haar, doodsraaf! Hou op met je gekras!
Komt mijne broeders en zusters, vereenigen wij ons in het gebed.
(Zijn stem wordt weer onverstaanbaar).
(raapt stroohalmen op; tegen Richard).
Nu vlecht ik een krans voor je, van korenbloemen en vergeet-mij-niet. Blauwe bloemen binden mannentrouw (zingt)
Al langs het witte strand,
Met bloemen in haar hand.
Zoo daar heb je mijn bruidkrans. Zing dan toch, mijn liefste. Zing dan toch:
Hij kwam bij haar terstond,
Of neen - geef mijn bruidkrans hier! Je moet zingen:
Jonkvrouwe, bewaar er uw maagdenkrans,
Jonkvrouwe, bewaar er uw kroone,
Wij sluiten om u een rondedans,
Violen, roosmarijn schoone.
Roosmarijn helpt tegen ontrouw in de liefde. En violen bloeien in de lente. Kom wij gaan onder de vlier zitten, liefste. Ik dans voor je - ik dans er heen. Kijk eens, wat een vluggen voet ik heb (beurt haar kleed op en danst.)
(Gezang der menigte op de melodie van het lied ‘Hei, wilder dan wild,’ plechtig).
Wilt heden nu treden voor God den Heere,
Hem boven al loven van harte zeer,
En maken groot zijns lieven namens eere,
Die daar nu onzen vijand slaat terneer.
(Richard loopt met de handen tegen de slapen in wilden wanhoop op en neer. Maria tracht op het gezang te dansen).
| |
| |
Liefste, zing toch. Ik wil dansen. Zing toch. Ze zingen zoo langzaam. Heb je Maria niet meer lief? (legt haar arm om zin hals). Zing voor Maria, liefste!
(in wanhoop uitbarstend).
O hoon! Ik zal zingen, lief - ik en zing al!
(hartstochtelijk).
Hei wilder dan wild mijn jong hart voel ik jagen,
Als in mijne armen mijn liefste rust;
Als die nachtegaal in de lentedagen,
Zoo hef ik een lied op van liefde en lust.
(Maria danst).
(roept naar voren).
Zwijg Satan!
(wild).
Zwijg, stervend lijk! Zwijg moordenaar! Zwijg met dat gejammer voor je doodengod!
Hij lastert den levenden God. De satan, de verleider spreekt uit zijn booze tong om de wijding onzer laatste stonde ons te ontrooven. Werpt hem uit! Werpt hem uit! Maakt hem stom!
(woest hoonend).
Hahahaha! Kan je niet wachten met dood gaan?
Werpt hem uit, den Satan! Maakt zijn lastertong stom! Werpt hem uit!
(Hij gaat op Richard af. Deze stoot hem van zich af, dat hij tuimelt. Mannen slaan Richard tegen den grond, waar hij roerloos blijft liggen. Maria danst intusschen voor zich alleen).
(is met de mannen weer achter in den kerker teruggekeerd).
Beminde broeders en zusters, vereenigen wij ons wederom in het gebed, opdat de bruidegom niet kome en ons onvoorbereid vinde. (Biddend gemompel).
(houdt voor Richard op met dansen, en zingt):
Schoon lief, hoe ligt gij hier en slaapt
Wilt opstaan, ziet den mei toch aan,
Hij bloeit hier alzoo schoone.
(buigt zich over hem heen en streelt zijn hoofd, raapt de strookrans van den grond en zet hem dien op. Dan legt zij zich met 't hoofd op hem neer en sluimert in. 't Is langzamerhand donker geworden).
(komt naar voren en zich tot Maria neerbuigend).
Kindlief, slaap je.
(hem volgend).
Kom broeder, laat de dooden hunne dooden begraven. Alzoo zegt de Heer: zoo wie vader, moeder, zoon of dochter, of het goed der wereld liever heeft dan mij, is mijns niet waardig. Ja, wie niet haat zijn vader, moeder, vrouw, kinderen, zusters of broeders, ja zijn eigen leven of ziele om mijnentwille, die en kan niet mijn discipel wezen.
(Hij neemt van Ghisselen mee, die nog een laatsten blik achterom naar Maria werpt).
| |
| |
(achter uit den kerker).
Ziet, mijne broeders en zusters, ziet hier den gelukkigen dag, dewelke door mij zoo menigmaal gewenscht is, te mogen sterven voor de belijdenisse der heiligen Evangeliums. Wat schaadt het ons verwezen te zijn door de menschen dezer wereld, aangezien ons de eeuwige vreugde beidt, dat wij zullen ingaan in het huis des Heeren? Want zij, die ons uitgeworpen hebben, zullen eenmaal moeten verschijnen voor de rechter-stoel Christi, en voor eeuwig uitgeworpen worden. Gedenk toch, mijne geliefden, aldus hebben de propheten, apostelen en martelaren geleden, en zijn wij soms meer dan zij? Daarom laat ons ons verblijden, dat wij waardig bevonden worden te lijden om Zijnen naam. Broeders en zusters, wij gaan nu ter bruiloft; wij hopen, eer de nacht komt, te drinken van den nieuwen most, in 't rijk Gods verheerlijkt te worden met Christu Jesu, onzen Zaligmaker, in Zijn eeuwig rijk, 't welk Hij bereid heeft allen dengenen, die Zijn woord belijden en getrouwlijk en standvastig tot den einde toe bewaren. Verblijdt u, de stonde genaakt, dat wij den Zoon des Menschen zullen aanschouwen, zittende ter rechterhand der Majesteit Gods, Zijns hemelschen Vaders, van waar wij Hem verwachten tot zaligheid der Zijnen in den jongsten dag, om te oordeelen de levenden en de dooden. Geliefden - laat ons Hem danken voor de heerlijkheid Zijner Genade, ons zondaars bereid.
(Biddend gemompel).
(richt zich langzaam overeind).
Nog niet dood? - Maria?
(ziet haar en kust haar op 't voorhoofd).
(slaat de oogen op, met zachte stem).
Liefste -
Stil mijn lief - bij mij. Slaap nu weer in en droom van mij.
Ach liefste - ik heb een zoo wondermooien droom gehad - zoo wondermooi. - Ik droomde, dat wij door het bloemenveld gingen - waar je mij geschilderd hebt. - Ik had dat witte kleed aan. - En heel in de verte leek 't me - of er een groot kruis stond - een groot kruisbeeld. - En toen - ik weet 't niet hoe - veranderde 't in eens in een bloeiende rozeboom - met heerlijke roode rozen - en het beeld werd ook levend. - Een man met zoo lieve lieve zachte oogen - kwam naar ons toe - hij droeg ook zoo een stralend wit kleed - als wij - en lachte ons vriendelijk toe. - En toen we - voor hem stonden, - nam hij onze - handen en legde - ze in elkaar - en van - en van zijn hoofd - nam hij - een - rozen-krans - een rozen - krans - hield - boven -
Liefste, mijn liefste wat is er?
(Heel zacht) een rozen - krans. - Liefste - zoo - veel -
| |
| |
licht - - kom - wij - gaan - er - heen - - kom - - liefste - - kom - (zij sterft).
Ik kom liefste, ik kom!
(Zich oprichtend, haalt een dolk te voorschijn.)
Vrijheid om te leven hebben ze mij ontnomen. Vrijheid om te sterven en kan ik nog nemen. (Doorsteekt zich.) Maria - ik kom. -
(Zinkt over haar heen. - Het wordt nacht.)
De genade en vrede van God, den hemelschen Vader, zij u gegeven door onzen Heere Jezus Christus. Amen!
(Rumoer aan de deur. Sleutelgeratel en grendelgeschuif. Soldaten met fakkels komen binnen, de Stokwaarder, dan Franciscus en de Griffier. De Griffier treedt naar het midden van den kerker: twee soldaten met flambouwen vatten aan weerskanten van hem post.)
(leest).
Alzoo bij verhoor voor Zijne Majesteits Raad van Beroerten bevonden is, dat deze voorzegde gevangen, buiten pijn en ijzer van banden bekend hebben, dat zij contrarie de plakkaten van Zijne Koninklijke Majesteit eensdeels eene bijeenkomst van kettersche haeretikers en afvalligen bijgewoond hebben, anderdeels deelgenomen hebben aan eene geuzen-conspiratie, ten einde den Staat dezer landen nog meerte turbuleeren, dan - God beter 't - nu reeds het geval is, en ten derde zich met geweld van wapenen tegen de wettige executeurs der voorzegde plakkaten van Zijne Koninklijke Majesteit verzet en resistentie geboden hebben; - alzoo Balthazar van Ghisselen, Abraham Trigland, Richard Hagens, Maria van Ghisselen, buiten pijn en ijzer van banden bekend hebben, contrarie de plakkaten van Zijne Koninklijke Majesteit, ten eene deelgenomen te hebben aan een conventikel van kettersche schismatikers en afvalligen, ten andere in verstandhouding gestaan te hebben met geuzenconspireerders en oproermakers, en heimelijk en secreet libertijnsche ketterijen aangehangen te hebben, -
Zoo is 't, dat de Raad van Beroerten, doende recht van wegen Zijne Koninklijke Majesteit voornoemde ketters en geuzenweerspannelingen bij dezen condemneert gerecht te worden met den vure, verklarende verder alle hunne goederen geconfiskeerd en verbeurd tot profijt van Zijne Majesteit.
Gedaan te Antwerpen, de 26sten Augustus, in 't jaar onzes Heeren 1572.
(Griffier treedt af.)
Vooruit ketters!
(Soldaten drijven de gevangenen de deur uit.)
Broeders en zusters laat ons den Heer loven. De ure onzer verheerlijking genaakt.
(Gezang.)
Gelukkig is het land, dat God de Heer beschermt,
Als daar met moord en brand de vijand rond om zwermt;
En dat men meent, hij zal 't schier overwinnen al, -
Dat dan, dat dan, dat dan hij zelf komt tot den val.
| |
| |
(Het gezang wordt in de gang al flauwer en flauwer en sterft weg.)
(Maria en Richard bemerkend).
Daar liggen twee te slapen. Hê, vervloekte ketters, sta op! De hel wacht op je (schopt Richard; Franciscus en soldaten komen er heen).
Die heeft de duivel al gehaald. Dat en is jammer!
(tegen den Stokwaarder en de soldaten).
Laat een fakkel hier, en gaat heen!
(De Stokwaarder steekt de fakkel in een muurring en gaat dan met de soldaten af.)
| |
Derde Tooneel.
(Franciscus staat roerloos bij Maria's lijk. Dan knielt hij naast haar neer en tracht te bidden. Lange stilte. Een krampachtig snikken schokt de geknielde gestalte van Franciscus.)
(met gesmoorde stem).
Maria - liefste - hoor dan - hoor dan toch - dat en heb ik niet gewild - ik heb je altoos zoo lief gehad, Maria - altoos zóó lief gehad - hoor dan, je moogt niet sterven, liefste - niet sterven! Heb medelijden, liefste - ik en kan niet leven zonder jou. Hoor je me dan niet - word weer wakker. - (Stilte, alleen door het snikken van Franciscus afgebroken.) Lief, dat en heb ik je niet aangedaan - hij heeft jou van me gestolen - hij heeft me getergd en vertrapt - ik en kon je niet in zijn armen zien. O, lief, ik kon 't niet - ik kon 't niet - omdat ik je zóó lief had - omdat je mijn eigen was - - je bent mijn liefste - hoor je - je bent mijn - - (buigt zich over haar heen, hartstochtelijk). Ik wil je in mijn armen nemen - ik zal je kussen, zoo heet en wild, liefste, dat je weer wakker wordt - mijn Maria - -
(Wil haar omarmen. Richard richt zich half overeind en staart Franciscus wezenloos aan, die als verlamd van ontzetting in zijn gebogen houding staan blijft, de armen afwerend uitgestrekt. Richard komt allengs weer tot bewustzijn. Hij tracht overeind te komen, steunend op zijn linkerarm, terwijl hij met de rechterhand het bloed van de wonde tracht te stelpen.)
(heesch). Ga van haar weg - laffe moordenaar! - Kan je ook de dooden - niet met rust laten! - Weg daar! - (Franciscus wijkt in dezelfde houding achteruit naar de steenen bank).
Wou je je hart ophalen - aan je werk hier? - Dan ben je te vroeg - gekomen. - Ik ben nog niet dood - (vat met pijnlijke gelaatsuitdrukking naar de wonde in zijn borst).
Maar je hoeft alevel niet lang - meer te wachten. - 't Is met mij gauw gedaan! - Je doel heb je bereikt (zwijgt ademloos). Lafaard! - En jij - jij zult leven - je zult moeten leven - om elken dag
| |
| |
opnieuw te voelen - dat je heele leven - te vergeefs is! - - Nergens zal je zielsvrede en verlossing vinden - Ook niet in je waangeloof - je kerk - - - En al vermoordt je nog duizenden van die onnoozele menschen - jij kunt je geweten er niet mee rein wasschen - - je zult je zelf niet kunnen beliegen - dat je dien moord aan haar en mij - voor God en zijn kerk begaan hebt - -
(Franciscus slaat de handen voor 't gezicht en valt op zijn knieën neer, 't hoofd voorover op de bank.
Buiten klinkt het gezang der veroordeelden: ‘Gelukkig is het land’ enz.).
En je zult in de dienst van je kerk - ook geen vrede vinden. - Want je weet, dat haar macht gebroken is - en je weet, - dat al jullie moorden en branden te vergeefs zal blijven - (zwijgt ademloos). - Die ketters van de hervormde leer - hebben jullie macht gebroken. - Ze weten nu - dat jullie geloofswaarheid - ook maar een menschenmaaksel is. - - Over hun hoofden = door hun bloei - komt de vrijheid - - (Het rosse vuurschijnsel van den brandstapel begint door het raam te dringen). Daar - die vuurgloed - dat is 't morgenrood - van den nieuwen levensdag - hervorming - van menschelijke waarheden - die ons aardeleven knechtten. - Wedergeboorte - tot een vrij leven - een leven als mensch - vrij - op Gods - goede - schoone - aar-de -. (Zwijgt weer ademloos. Dan met zwakker wordende stem). Licht - o - dat - - licht - - het - komt - - het - - komt - - - (stervend) Ma-r-ia - -.
Einde.
|
|