Groot Nederland. Jaargang 9
(1911)– [tijdschrift] Groot Nederland– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 233]
| |
Iets over Speenhoff's voordrachtskunst
| |
[pagina 234]
| |
om voornaam-artiesterige omgeving; die zúlke kunst maar mild om zich strooit - Trouwens, die hem begrijpen, er zijn er overal; maar den minsten Anklang moet hij nog wel vinden bij 'n modieus première-publiek. Hij, die is als zijn volksliedjes: vol jolige snaakschheid, vol beweeglijken, springlevenden. maar o, geenszins ‘verfijnden’ humor; vol van 't sentiment, en ook van de zich-zelf honende sentimentaliteit, der massa, wier ruw geuit, maar stérk leven hij in zich voelt en weet te uiten, zóó, dat 't ons verbaast en verrukt. Van den zomer heb ik hem in den ‘Cabaret’ op Scheveningen gehoord. Daar is zijn plaats. Dat is te zeggen: in een Cabaret; op een Scheveningen eigenlijk allerminst. In een ‘Cabaret’: de plaats waar je los en vrij een liedje zingt, vrij van fatsoendelijkhedens, als daar zijn handschoenen en nette omschrijvingen van onnette dingen. Dát is de ‘Cabaret’ - of wás hij 't? Hebben de toekijkers naar 't curieus-onbehoorlijk milieu, de aanvankelijk niet dan gedulden, hebben zij ook den Cabaret niet al voor een deel verburgerlijkt; hem doortrokken met hun pomade-geur; zijn wilde, donkere schoonheid verlicht met Waarenhaus-lampen en beleefdheids-lachjes? Ik hoorde hem dan in den ‘Cabaret.’ Hij zong er oude en nieuwe liedjes. Onder de oude ook dat hééle oude: den ‘Brief van een Moeder aan haar Zoon in de Nor.’ En toen het ‘Antwoord’. Dat ‘Antwoord’ kende ik nog niet. Wat heb ik ervan gesmuld! Het ‘Antwoord’ met den brief samen, typeeren Speenhoff; de indrukken die we erbij ondergaan, zijn de met niets anders vergelijkbare Speenhoff-indrukken. Van den brief zelf behoef ik hier niets in herinnering te brengen; we kennen het, niet waar, het verdriet van de moeder, èn haar nijdigheid tegen dat meisje, waar de jongen voor de nor is ingegaan. - Moeder heeft nu voor hem 't oog op een beter exemplaar: .... jij mot 'n ander wijf,
Jij mot er een met voortgang in haar lijf;
Zooals Marie, je weet wel, met die tanden, -
Ze somt Marie d'r deugden op; en, nou, als ie nou uit de nor terugkomt, dan mot ie maar naar z'n ouwen baas teruggaan, en Al scheldt de buurt, daar moet je niet om malen,
We komen samen om je af te halen,
Marie en ik we wachten bij de poort,
Met 'r, schoon halfhempie en een staande boord.
| |
[pagina 235]
| |
Dan koop ik voor een dubbeltje sigaren,
Je houten pijpie zal ik trouw bewaren,
En als je thuis komt is je potje gaar,
Dan staat er spek met kroten voor jou klaar.
Ik hoor nog, hoe Speenhoff dat zong! Na al 't pootige en vinnige, en genoeglijke, dat vooraf was gegaan, vierde in dit couplet de sentimentaliteit - ik bedoel het niet in de slechtste beteekenis! - hoogtij. Op de a van ‘sigaren’ was een allerlarmoyantste circumflexus.... en niemand lachte. Zie, dat is typeerend voor de indrukken, die Speenhoff je weet te doen ondergaan; door zijn echtheid. Hoe komt het, dat we niet lachten? Hierdoor, doordat hij in dat complex van wat ruw gezegde moederliefde, strijdlust tegen de meid die niet voor d'r jongen deugt, verlangen dat 't verleden nou maar vergeten zal zijn, en ze weer genoeglijk allemaal bij d'r thuis zullen zitten - doordat hij in dat alles met elkaar, ons zóó sterk die vrouw met wie we hartelijk zijn gaan meevoelen voor oogen heeft gezet, dat die sympathie met dat heele mensch zoo-als-'t-reilt-en-zeilt, èn: 't gevoel van haar tegenwoordigheid ook, te krachtig in ons leeft, dan dat we haar zouden kunnen uitlachen. We voelen in de sentimentaliteit de kern van waarachtige gevoeligheid; we voelen eerbied daarvoor en sympathie, en: we hebben niet de gewaarwording, dat iemand ons van de draagster dier gevoelens staat te vertellen - maar, dat wie voor ons staat, deze gevoelens in zich heeft. En dit laatste is volmaakt waar! Het is ‘een ding’ voor een kunstenaar, deze gewaarwordingen in zijn gehoor te kunnen opwekken! Inderdaad, hij moet zich wel heelemaal die vrouw hebben gevoeld, toen hij dit schreef. Had hij wat minder klaar en helder haar bestaan beleefd; was een enkel woord daardoor mis geworden bij 't schrijven; - of: een enkele intonatie overdreven bij de voordracht, - het effect ware weg geweest! De voor den indruk zoo allergevaarlijkste dingen die hij nu uitvoert, gelukkende, verdiepen onze emotie; maar mislukt zoo iets, dan is 't kleine stapje du sublime au ridicule gezet! En nu de brief van den zoon - 't Antwoord. Luister nu. In de stemming van de moeder, de-moeder-zoo-als-ze-schreef, wachten we 't af. En de verrassing - men doet al vijf-en-twintig jaar z'n best om 't ons te doen vergeten, maar verrassingen behooren tot de krachtigste effectmiddelen der kunst - de ver- | |
[pagina 236]
| |
rassing is.... dat de zoon heelemáál niet meedoet aan de sentimenteelerigheid: Zeg ouwe mensch ik heb jouw brief gelezen,
Jij hoeft voor mij niet overstuur te wezen,
Want jij snapt niet hoe hier 't leven is.
Je zit zoo fijn in de gevangenis.
O zoo! Ik trof al daad'lijk vrienden en bekenden.
't Is hier een echte gladde jongensbende,
Ik heb m'n draai al zit ik in de nor,
Je most 's zien hoe dik als dat ik wor!
Voelt ge wel, als ge den zoon hoort, onmiddellijk na de moeder, hoe er in uzelf iets is van háár smartelijke verbazing, waarmee zíj dien brief heeft moeten lezen? En hoor nu verder; hoe ge.... neen, hóor maar: En vader hoeft zoo'n herrie niet te schoppen,
Die ging voor jou toch vroeger ook wel kloppen,
't Is niks geen schande wat ik heb gedaan,
Omdat 'n ander met m'n meid wou gaan.
Ik heb geen spijt dat ik me heb gewroken,
Dat ik die knul 't hart heb afgestoken,
Wanneer die van m'n meid gebleven had,
Dan liep tie nou nog dronken door de stad.
Nu is 't gebeurd! De levende stevigheid van den jongen, en z'n oer-gezonde, bij-den-neus-langschen humor heeft het bij ons gewonnen; en wij zeggen mee: Nou ouwe mensch, wees nou maar niet zoo sikkeneurig! Hij hep toch werachtig wel gelijk ook! En we hooren verder den rakker filosofeeren in zijn patois: Maar van de liefde mot ik niks meer weten,
Die meid van mijn kan rottekruid gaan eten.
Als ik m'n heele straf heb afgedaan,
Kijk ik dat stuk venijn toch nooit meer aan.
En als ik bij m'n baas niet meer mag kommen,
Omdat ik hier 'n jaar heb zitten brommen,
Dan zeg ik nou saluut an allemaal,
Dan teeken ik maar voor koloniaal.
En machtig aardig is 't, hoe hij dan zich uit z'n genoeglijkheidzonder-schaamte zelfs opheft tot.... beschermer van zijn moeder: Ik zal mijn handgeld heelemaal bewaren,
Die centen zijn nou voor jouw grijze haren
| |
[pagina 237]
| |
- de schooier heeft ook nog 'n likje van de conventioneele sentimentaliteit van zijn klasse, bij al z'n oersterke levensjool.... Je zal 's zien hoe fijn of alles gâat
En hoe kedin of mijn dat pakkie staat.
Dan gaan we samen 's 'n hoekie loopen
- Ja, met 'n wandeling met zóó'n ‘kedinne’ jongen zal moeder worden begunstigd!! -
De wijsjes van Speenhoff's liedjes zijn ééntonig; en zijn voordracht is 't schijnbaar ook. Hij zingt met zachte stem, hij zingt in snel tempo, als had hij haast, en er is weinig verschil in toonhoogte. Het dadelijk gevolg hiervan is, dat we scherp toehooren. En dan, als hij ons hééft, aan 't strak gespannen teugeltje van zijn stem, in welker weeke, au-fond ook weer: sentimenteele eentonigheid, iets van onverschilligen, berustend doenden wrevel schijnt te liggen - typisch voor den cabaret-artiest - als hij ons hééft.... dan voelen we 'n klein trekje aan dien teugel, 'n klein oogenblik van ingehoudenheid, scherp; zooals we scherper getroffen worden door een zacht geluid in de stilte, dan door een harder klank te midden van een groot rumoer. Iets sentimenteels - hoe vaak heeft dat woord zich bij deze kenschetsing al niet bij mij opgedrongen - iets sentimenteels dan ligt er in 't hééle optreden van Speenhoff. Iets berustends; iets slachtoffer-achtigs. Hij weet wel, dat hij in die houding ons den meest effectvollen achtergrond geeft waarvoor zijn volkskunst - zijn liedjes van volksjool, volksvreugde, volksleed, zijn liedjes ook over alles-en-nog-wat, maar altijd: dat alles-en-nog-wat gezien met 't oog van den man-uit-het-volk - het best uitkomt. En die houding zelf is ook typisch ‘volkstümlich.’ Maar ik vraag u: waar kunnen onze zenuwen en onze gedachten zich zóó kostelijk verfrisschen na het uitmergelend en verheetend raffinement onzer overbeschaving, als hier? | |
IIHebt ge, deftige lezer, hebt ge wel eens een paar stevige Jordaansche jongens, en een paar struische Jordaansche meiden - | |
[pagina 238]
| |
kenbaar aan den kloeken bouw, en, wat de meiden betreft, aan de witte schortjes en de allerkeurigste kapsels - hebt ge wel eens een paar exemplaren van die pret-rijkste soort Nederlanders zien dansen bij een orgel? Ja, nietwaar - maar ge zijt snel doorgeloopen; want ge hadt een hoogen hoed op, en je weet nooit wat dat opgeschoten straatpubliek je in zijn uitgelatenheid lappen kan.... Zet een volgende maal een dopje op als ge den kant van 't Haarlemmer Plein uitkomt, en.... blijf dan eens staan kijken. Ge zult u vermeien; in den nooit stootenden, altijd lenig zwenkenden en even-zwevenden zwier. Ge zult ze zien bewegen sierlijk - maar zonder eenige ‘pose’; ge zult ze sprongen zien maken onverwachter, origineeler dan ge ooit bij balletten ziet. Ge zult ze ten slotte zien ophouden met een vreemde plotselinge verstarring na den meest fantastischen draai. Zóó is de zwier van Speenhoff's versjes. Zóó is ook de zwier van zijn prentjes. Dezélfde levendigheid; dezélfde soort joligheid - hetgeen óók wil zeggen: er zijn geen routine, geen conventie, geen ongevoelde mouvementen in zijn dans. Niets om maten vol, of rijmen sluitend te maken. Geen bijvulsels om te komen tot een behoorlijke lengte. Heeft hij geuit wat hij uiten wou, dan scheidt hij, met een treffendsten neer-zwier ineens uit. Dat bijzonder treffende slot heeft hij niet in al zijn genres. Wel in 't ernstige; denk maar aan ‘'t Broekie van Jantje’; ‘Opoe’; ‘Hun eenigste Klant’ - om een paar bekende te noemen; maar in het komische genre is wel vaak het beste kruit het eerst verschoten. Toch, niet altijd, natuurlijk! Kent ge dat kostelijke liedje op ‘De jaloersche Vrouwen’, dat Speenhoff ook zoo kostelijk met gedempte in-leuke eentonigheid voordraagt? Daar is 't slot zeker níet 't minst! Als ze in z'n vestjeszakken
Soms 'n wit papiertje vindt,
Heeft ze n't bewijs te pakken
Dat ie 'n and're vrouw bemint.
Jij wou briefjes an d'r schrijven,
Schandelijke apekop.
Dat papiertje steekt wat achter,
Anders stond er wel wat op.
Pling! | |
IIIGedempt-eentonig heb ik Speenhoff's voordracht vaak genoemd; | |
[pagina 239]
| |
toch is hij dat niet altijd, Bij wijlen slaat hij een toon aan van joligheid of vervoering.... Dan houdt hij je pas stevig voor den gek! Toch, jolig en grappig - zijn woorden zijn 't altijd méér dan zijn stem. Dáárin blijft iets gedempts, iets ernstigs; iets wrevelig berustends, iets van tot beleefdheid-gedwongen minachting - maar dat bij de vroolijke verzen door hun helder opklinken tot iets bitter-verwijtends wordt versterkt. In versjes die alleen maar jolig zijn, - b.v. ‘De hooge Hoed’ - geeft die toon een bijsmaak, die ze, door Speenhoff zelf voorgedragen, niet recht genietbaar doet zijn. Maar de satirische winnen er bij: worden er door gewet! Ik denk aan ‘Ons Hollandsch Ideaal’ - Dat uit 4den bundel; voor het hevig nationalistische van den 5den bundel voel ik weinig. Ik meen dit: Netjes op de wereld komen
Met 'n scheiding in je haar;
Netjes thuis bezorgd te worden
Door een nette ooievaar.
Als je Moe door 'n visite
Jammer niet de deur uit mag;
En je Pa niet naar kantoor moet
Op een Beursvacantiedag.
Juist op tijd geboren worden,
Niet te vroeg en niet te laat,
Net precies op je verjaardag,
Anders spreekt de wereld kwaad,
Dat wenschen wij ons allemaal,
Dat is ons Hollandsch Ideaal.
Onbetaalbaar is ineens de heerlijk-spottende vervoering, door Speenhoff met den grootsten ernst, ja, niet iets week-aangedaans in zijn stem voorgedragen, welke de melodie van 't referein ópheft, na de eentonig-duffe opsomming van al 't kostelijke dat voorafgaat. Heel fel hatelijk wordt Speenhoff nooit. Daarvoor voelt hij te ruim, te algemeen; daarvoor bewaart hem zijn in-gezonde kijk-op-de-dingen van volksjongen - meer nog door neiging dan door positie! Maar waar hij echt, hartgrondig 't land aan heeft, dat is aan wat populair heet: ‘flauwe kul’; vegetarische, socialerige, vrijevrouwige, dwepige slappiteiten; 't gewurm in 't naastenlieverige, van menschen zonder fut en zonder begeerten; menschen die den raad van De Genestèt ‘Durf te leven’ noodig hebben. | |
[pagina 240]
| |
Dat hij veel dingen éénzijdig ziet, of liever: afgestooten door één zijde, ze eigenlijk heelemáál niet meer ziet, kan men hem niet kwalijk nemen - 't is zijn kracht en zijn temperament; en de in die verzen gehoonden zullen - of liever: zouden -wijs doen, wanneer ze niet de ‘bekrompenheid’ gering schatten van wie hen hoonde, maar, tot zichzelf inkeerend, erkenden dat hij zuiver voelde wat hun ontbreekt; een gebrek dat één van de factoren is die hen maakt zooals ze zijn. Zoo zien we Speenhoff staan tegenover meer stroomingen. Op allervermakelijkste wijze hoont hij Kollewijn, een man, die hem, als hij òf zijn persoon, òf zijn streven kende, ongetwijfeld héél sympathiek zou wezen. Maar zie eens een zeventig letterkundigen, die je liefhebt en bewondert, met krasse woorden optrekken tegen zoo'n Kollewijn; en zie dan een eindelooze stoet van eenige honderden schoolmeesters daar plechtig protest tegen aanteekenen - naar welken kant drijf je dan, spontaan, je hart?Ga naar voetnoot1)) | |
IVTen slotte: Zeg nu gerust dat Speenhoff een heele massa heeft geschreven, waar ge niet veel voor voelt. Ik ben het dadelijk met u eens. Als ik de vijf bundels doorblader, nu, neen, géén bladzijde kom ik tegen, waarop niet althans een enkele tinteling van den eigenaardigen Speenhoffiaanschen geest - Maar toch, menige bladzij, menig liedje kan, mijns inziens, wel worden vergeten. Voor andere is de vlotte actualiteit een voldoende argument voor zijn, overigens nu niet ‘volschoon’ bestaan. Maar wat u lezend niet bevalt, zult ge nog genieten als Speenhoft's voordracht er uit haalt wat er uit te halen is; terwijl een honderdtal van zijn beste liedjes, door hem voorgedragen, een zeer bijzonder genot geven, dat geen ander chansonnier me zóó gaf: geheel Hollandsch, èn geheel ‘cabaret’ -.... Waarlijk, de ‘rusticité parfumée’ van den hier zoo onstuimig gevierden Botrel is een duf goedkoop odeurtje bij de frissche rivierbries die opstijgt uit de liedjes van onzen zanger uit de Maasstad! |
|