| |
| |
| |
In memoriam Jean Moréas
door Karel van de Woestijne.
1.
Uw aangezicht is bleek 'lijk 't mijne wordt. - Terwijl
'k een diere zieke waak, geduldig en alleene,
rijst schamper-lui Persephona ten starren stijl
en schraaft de aandacht'ge Hond, schuin-oogend, uwe schene.
Waar aan een rechte stoel de God uw daden richt,
staan schemer-vaal uw schaemle leden in den duister;
want gij zijt klein en moe; - maar in uw aangezicht
dat bleek is 'lijk het mijne wordt, blinkt eeuw'ge luister.
| |
| |
| |
2.
Het huis is vol van u. De stilte weegt, verzwaard
van 't wachten op uw aêm en 't luistren naar uw zwijgen.
En in mijn ruimren geest, die vroom uw beeld bewaart,
leer 'k van uw spijt'gen dood naar eeuwigheden hijgen.
't Is of me uw sterven sterkt. Mijn hoofd is rijp en zoel.
Míjn koortse en úwe kalmt voel 'k mijne lip door-kerven;
en 't gapend venster, waar 'k mijn heete kake koel,
zwelgt gulzig-sterkend om míjn leven en úw sterven....
- De diere man, die 'k diene en wake, slaapt. Zijn aêm
heft in de stilte. En 'k denke aan 't heffen uwer zangen....
- - o Nooit-gefnuikt Getal, dat wrijft aan 't gapend raam,
van úwe ruste, en uit zíjn aêm, en míjn verlangen!....
| |
| |
| |
3.
Gij brandt mijne oogen toe, gij brandt mijne oogen open,
o Wake; en waar de koorts blij hamert aan mijn slaap,
zie 'k in de diepte van mij-zelf, en gaat mijn hope
naar even-schoonen slaap.
De zoet-gestemde Dood zingt in mijn oor.... Als heugde
mijn verst erinneren zich een weêr-beloofd verleên,
voel ik mijn nek verbreên van strekkend-schoone vreugde,
en voel 'k mijn blik verbreên.
Zal 'k de gekoorne zijn, die, reê tot alle lijden,
de wondre zoetheid kent van de' eindlijk-eeuw'gen schoot?....
- Er sterft een man naast mij, die 'k minne. En mijn verblijden
gaat steevnen naast zijn dood.
| |
| |
| |
4.
o Trouwe vriend der oude dagen
die me in uw armen hebt gedragen
zoo vaak, en op mijn mond de vragen
met uwe dichte zoenen sloot;
die, om mijn zieke hoofd gebogen,
in 't spijtig staren van mijne oogen
de deernis van uw mededoogen
liet dalen: schoone, bleeke Dood.
o Broeder die, - toen brooze weelden
me omstraalden, en mijn wangen streelden
een stond, en vloden, - dúur'ge beelden
als zustren aan mijn zijde liet;
zij zwegen, maar haar streelend nijgen
liet vrede om mijn mistroosten zijgen;
haar aêm was rustig, en haar zwijgen
was schooner dan een liefde-lied....
| |
| |
| |
5.
die te zéker heil verstiet,
maar door de eêlste en nieuwste lusten
de oudste liefde doemen ziet;
van 't verleden in u draagt,
maar inéens opnieuw moogt staren
in het schoonste dat ge ooit zaagt;
moede, nauw te leven dierft,
en den Dood beminde, en noode
smartlijk leefde, en toch niet stierft,
bleeft 't onmiddellijke brood
dat ten blijden loon verwerven
wie u niet beminnen, Dood:
| |
| |
mijn gebaren zonder vreeze
teeknen gaan aan eeuw'ge vreugd?
volgen de oude Schuite na
waarop, dood, de Dichter 't loome
die hij 't innigst heeft bemind
in het diepst der kloppende aedren:
hij, hun vader en hun kind;
van een rijk dat rijker zij,
onder schoonste jeugd gekoren,
breedneksch dansend, dij aan dij;
| |
| |
langen lonk of laag gebaar,
schuin en schoon, dan waar het traag de
zuivre ziele ontloken waar';
die de krone van zijn lied
aan den gloed van elke kone,
aan elk voorhoofd zinken liet....
van deze' al te schoonen droom
zie 'k u, beelden, trage tanen
'lijk een veegen morgen-doom.
bittre diepten uit, o Dood,
weder ben ik de gegriefde
die ge een ijdle hope boodt.
| |
| |
die te zéker heil verstiet,
maar door de eêlste en nieuwste lusten
áldoor de eeuw'ge liefde ziet....
van 't verleden in u draagt:
nimmer eindloos mogen staren
in het schoonste dat ge zaagt....
| |
| |
| |
6.
o Gevangen geest, getogen
naar bevrijdende eeuwigheid;
aan de borsten van den Tijd:
zal ik mijne handen reiken
naar de vrucht, die ál te hoog
in haar luister hangt te prijken,
dat mijn dorst ze smaken moog'?....
- Droom uw droomen, o vermeetne,
door den peilloos-vrijen nacht:
iedre morgen kent de keetnen
van de dagelijksche vracht.
|
|