Groot Nederland. Jaargang 8(1910)– [tijdschrift] Groot Nederland– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 554] [p. 554] Verzen Door Jules Schurmann. De Herder. De schapen grazen waar de herder zit te breien Veilig voor felle zon in schaduw van een boom, De handen haasten maar zijne oogen als in droom Staren in 't roerloos hoofd ver over landerijen. De wolfshond staat den kop aan 's meesters been te vlijen, Gromt slechts een enk'le keer door 't broeiweêr lui en loom Wanneer de schapen dalen naar den diep'ren stroom Of in 't wijdsch heuv'lig land te veel zich gaan verspreien. De herder is een oude man, 't verbruind gezicht Met de zeer schoone heldere oogen is omweven Door zilver haar dat langs de slapen blinkend krult. En edel als hij zit in 't grijze kleed gehuld Lijkt hij een van die Wijzen uit heel oud gedicht Die in hun eenvoud steeds door Goden zijn omgeven. [pagina 555] [p. 555] Nu 't maanlicht.... Nu maanlicht in mijn kamer dringt En in een boom een vogel zingt Zoo helder of de maneschijn En 't liedje saamgeweven zijn, Staar ik stil naar uw lief gelaat Waarop een glimlach spelen gaat En denk, wat is het leven schoon: Een lief gelaat, een klare toon De maneschijn, frisch boomgeruisch En één die in zijn kleine huis Gelukkig is omdat de nacht Iets teeders in zijn leven bracht, En 't diepe lang door-leden leed Om zachtheid van den nacht vergeet. Vorige Volgende