| |
| |
| |
De rechte lijn
Tooneelspel in drie bedrijven
Door Fabricius.
Tweede bedrijf.
Het zelfde vertrek. Wilko's witte helmhoed en Kranecks hoed naar de laatste mode hangen aan den porte-manteau.
(gekleed in flanellen pak, de broekspijpen met een zoom omgeslagen; om het middel een zwarte ceintuur. Hij schommelt zich in een stoel bij de tafel rechts, spelend met een gouden lorgnet, welke aan een zwart koort om z'n hals hangt. Men hoort Dolly op den achtergrond zingen).
(komt na eenige oogenblikken langs de achterzijde van het linker venster door de deur op den achtergrond binnen. Zij draagt een fraaien sarong, een kabaja met fijne, breede kant en goudgeborduurde muiltjes).
Dag, meneer! Ik moest u even laten wachten. De bediende heeft u toch wel 'n stoel aangeboden?
Ja, zeer zeker, mevrouw, ik dank u voor uw attentie.
Gaat u zitten. Mijn man komt dadelijk bij u.
(buigt even.) Dank u. Gaat u zitten.
Neen, ik vraag of u niet wil gaan zitten.
(buigt even. Gaat zitten.)
(strijkt een glimlach weg. Ga zitten.) Ik behoef niet te vragen of ik het genoegen heb mevrouw De Hond voor me te zien.
(licht buigend.) Die ben ik, ja.
| |
| |
U is nog niet lang in 't land, nietwaar, mevrouw?
Veertien dagen, om u te dienen.
Wel, dat is al heel kort. Dan mag ik u nog welkom heeten.
Mag ik vragen: Hebt u 'n prèttige reis gehad?
Ja, dat schikt nog al. We hadden prachtig weer. Alleen in de Golf van Biscaje, daar kregen we er van langs. Jan, hou me vast, ha-ha! 'n Storm, dat je haast niet op je bed kon blijven leggen. En die bedjes aan boord zijn tòch zoo klein!
Maar later, in de Oostersche zee, zal ik maar zeggen, daar had ik wel drie maal overheen gewild. Dàt was zoo fijn! Hè, als je 's avonds zoo languit in je stoel kon leggen!
(zet met eenig vertoon zin lorgnet op.) Toen voelde u het eh, het Oostersche al zoo'n beetje, hè?
Echt fijn; ja. 't Was alleen maar jammer: ik rees eerste klas, en dâ's verbazend stijf.
Inderdaad! Merkwaardig, dat u dat zoo hebt opgemerkt. Niet ieder ziet dat zoo in. Heel veel menschen weten zelfs niet beter of dat hoort zoo! Ja, dat zijn natuurlijk idiote menschen, hè-hè.
Wil u wel gelooven, dat ik me soms heele dagen lang bij de tweede klasse-passagiers heb opgeschoten? Daar vond je tenminste gewone menschen, met wie je-n-'s gewoon kon praten. Daar heeft 'n mensch toch wel 'n behoefte-n-an. Ja! Waar of niet?
U haalt me de woorden uit den mond, hè-hè!
Nou, daar hebben we dan ook wel 'ns 'n lolletje gehad! Sjonge-jonge-jonge, als ik dááraan terugdenk! Met eten en slapen ging ik natuurlijk weer naar de eerste klas. Dat moest van den kapitein. En bovendien: d'r is eerste voor je betaald, hè? - Neen! Néén, als ik ooit weer over zee ga, dan ik geen eerste klas. Aan mijn lijf geen polonaise!
(amuseert zich)
Merkwaardig interessant; ja.
(vertrouwelijk).
Zoo waràchtig als ik hier zit: d'r was er op die heele eerste klas om zoo te zeggen geen één, die nou 'ns wat je noemt toeschietelijk was. Nou ja: de kapitein en de andere officieren van 't schip zelf - daar zal ik niks van zeggen. Dâ's hun broodje. Maar de rest? Dat ging allemaal zoo 'k weet niet, zoo, zoo....
Ja, ik kan me dat van uw standpunt zoo voorstellen.
(gekleed als in het eerste bedrijf. Komt op van den achtergrond, langs de achterzijde van het linker venster.)
(zijn houding onmiddellijk veranderend.) Dag, meneer De Hond.
| |
| |
Dag, meneer Kraneck. U wou mij spreken?
(verkeert in twijfel, of ze Kraneck een hand moet geven.) Dag meneer.
(Buigt even. Wil zich verwijderen.)
Dag, Dolly. (Trekt haar, achter Kranecks rug, aan haar oor.)
Dag! (Loopt naar de deur rechts.)
(kijkt haar glimlachend na.)
(keert zich bij de deur om. Knikt hem vriendelijk toe. Af door de deur rechts.)
Ik hoop niet, dat ik dérangeer?
(nogal koel.) Neen-neen-neen. (Wijst hem een stoel aan.)
(gaan zitten bij de tafel rechts.)
(ziet hem koel en in afwachtende houding aan.)
Ik kom eigenlijk bij u om eh.... ja, hoe moet ik dat nu uitdrukken?
U drukt het maar net uit zoo als u 't meent.
(wacht telkens even, of Wilko ook iets loslaat.) Men zou 't 'n schema voor 'n accoordje kunnen noemen, hè-hè Ik zeg: 'n schema! Daar kan nog alles aan gewijzigd worden!.... U als de nieuwe Directeur van de ‘Electrische’ weet natuurlijk dat de vroegere aanvraag om de rechte lijn, hè-hè, uitgeloopen is op 'n groote nul!.... De vraag is nu: hoe zal de lijn nu wèl gelegd worden? Ja, stil maar, ik begrijp wel, dat u daarop niet met positieve zekerheid kunt antwoorden; maar u weet natuurlijk wèl zoo'n beetje hoe de stemming onder de commissarissen is. .... Ik bedoel, of Hardius kàns heeft met zijn project.
Daar weet ik niets van, en als ik het wist, zou ik 't u niet zeggen.
Ik bedoel eigenlijk: wèlk van de twee projecten heeft uw sympathie?
Nu, daarin sta ik niet alleen, hè-hè. Ik verzeker u, dat menigeen daarin op 't oogenblik belangstelt!
(sluw.) Kijk 'ns: Mr. Hardius is waarachtig niet de eerste de beste, maar als u soms uw schouders onder het àndere project hebt gezet, dan geef ik hèm geen groote kans!.... Het eigenaardige is, dat hij blijkbaar hard aan 't werk is en dat ú niets schijnt te doen..... Ik zeg schijnt te doen, want men weet niet recht wat men aan u heeft. Uw vroegere chef Fawkner heeft 'ns gezegd: Als De Hond niets doet, houd hem dan in de gaten, hè-hè.
| |
| |
Ik had liever, dat u me uw boodschap nu maar zei
U hebt gelijk: strikt genomen zijn dat ook zaken, die me niet aangaan, wat?
Ik interesseer me ook eigenlijk meer voor de commercieele zijde van de zaak. Daar ben ik makelaar voor, wat? Hè-hè. Ik zie met belangstelling de uitgifte van de nieuwe aandeelen tegemoet.
Worden er nieuwe aandeelen uitgegeven?
Dus ze worden niet uitgegeven!
O, wilt u de vraag zoo stellen? Worden er géén nieuwe aan uitgegeven!
Pardon, u draait de zaak om.
Hadt u liever, dat ik ú omdraaide?
Ja, dat ik hier niet bij 'n boerenjongen ben, was bekend.
Doorbakken. Bruin aan alle kanten.
Waar blijft uw accoordje?
'n Oogenblik! Laat ik u nog eerst even zeggen, dat ik heel wat geld heb verdiend aan uw aandeelen.
Nu ja, naturellement; c'est par manière de dire. Aan de aandeelen van de ‘Electrische’ natuurlijk. Sjonge, wat ging ze bij uw benoeming lekker naar boven, wat? Maar ik had 't te voren in den kijker! Voor niets geen acht jaar aan de beurs gescharreld, hè-hè. Toen ik hoorde, dat de groote Hardius u op 'n vergadering van commissarissen had geïntroduceerd, heb ik wie-de-weerlich voor 'n slordige halve ton aandeelen van ‘Electrische’ op prolongatie gekocht. Ik denk: meneer De Hond bij Fawkner & Company weg en hij met Hardius op die vergadering.... dat beteekent reorganisatie! Hoe was-'t-ie? Hè? Hoe was 't sommetje? Goed uitgerekend of niet! Acht dagen later heb ik de aandeelen met 'n bevalligen zwaai weer op de markt gegooid. 't Nieuwtje er af, wat? Hè-hè. Kraneck stak schoon vijf duizend gulden in z'n zak. Gebeurt je niet alle dag, wat?
En dat hebt u allemaal op uw eentje uitgerekend?
Doodmoederziel alleen! Nou ja, ik heb altijd wel gedacht, dat vandaag of morgen het oog op u zou vallen, wat? Kijk de fabrieken van Fawkner aan en je weet wie De Hond is. Mòn Dien, iemand van uw soort breekt zich vanzelf baan; dat heb ik altijd gezegd.
Ik wacht nog altijd op uw schema voor 'n accoordje.
Kijk 'ns, Hardius en zijn kliek hebben....
Ik ken geen kliek van Hardius.
Laten we dan zeggen: De Nationale Bank van Mr. Hardius.
| |
| |
heeft de ‘Electrische’ altijd zelf in handen gehouden.... nou ja, Van Buuren, daar weten we alles van, hè? maar dat zal haar nu 'n ziertje tegenvallen met 'n Directeur als u! (Hij drukt de lorgnet vaster in de oogen.) Parbleu, daar zal Hardius van opfrisschen! Als hij voortaan z'n neus ir, de boeken wil steken, moet hij eerst even netjes bij u aankloppen! Wat?
U schijnt op de hoogte te wezen.
Begint u 't te merken? Ik weet ook, dat de statuten gewijzigd worden en dat de directeur het bestuur nu uitmaakt. Bij gestaan door commissarissen) Bliksem, dat zal Hardius bloed gekost hebben, hè-hè. M'n compliment! Maar denk er om: pas voor hem op! Ik zèg u: pas op voor Hardius!
(komt uit de deur rechts en begeeft zich naar den uitgang.)
Niet met je bloote hoofd in de zon, Dolly! Wat ga je doen?
Ik wil de bloemen wat water geven.
Wil ik het even 'n bediende laten doen?
Neen, ik doen 't juist graag zelf. Dan zal ik wel even 'n hoed opzetten. (Af door de deur op den achtergrond, langs de achterzijde van het linkervenster, glimlachend nagezien door Wilko.)
Om kort te gaan: U is voortaan de man! U is het, die alle faits et gestes van de maatschappij gadeslaat en alle aangelegenheden van eenig belang het allereerst verneemt. (Uitvorschend) U is het dus ook, die 'n rijzing of 'n daling in de aandeelen kan voorzien.
U weet ook het allereerst met positieve zekerheid van welke particuliere landen, waardoor de spoorlijn loopt - of niet loopt - de aandeelen zullen stijgen of kelderen.
Dat is 'n mooie wetenschap.
Ja, maar aan die wetenschap hebt u niet veel, omdat u er aan de beurs geen gebruik van kunt maken. U zou te veel in 't oog loopen. De beursman moet hier den directeur en, omgekeerd, de directeur zou hier den beursman moeten helpen. Simple comme bonjour, n'est ce pas?.... U weet: ik ben beëedigd makelaar. Stel, dat u ieder keer, als er wat van bizonder gewicht te rapporteeren valt, mij 'n halven dag te voren even stilletjes waarschuwt.... ja, ik supposeer maar, hè-hè.
Zoodat u op de beurs kunt koopen of verkoopen al naargelang u van mij eh.... we begrijpen mekaar immers?
Ik begin te merken, dat ik met wat ik weet 'n gevaarlijk heer kan worden. Ik wist dat natuurlijk wel, (ironisch) want u mag me niet voor dommer aanzien dan ik ben, maar ik heb 't nooit zoo aan den lijve gevoeld.
| |
| |
Natuurlijk! Iemand, die iets wéét, is altijd gevaarlijk. Die moet betaald worden. Daar kan iemand, die alleen maar wèrkt, niet tegen op. Werken is 'n secundair begrip.
Och, waarom! U weet heel goed, dat ik gelijk heb. Iemand,. die alleen maar werkt, is niets waard.
Ik heb altijd gehoord, dat die z'n loon waard was.
Z'n loon.... nou ja, lóón is ja nikst Als je werkt, moet je 't doen om wat te weten te komen. Als je wat wéét, ben je pas wat waard.
Ja, geld. Natuurlijk, geld. De wereld draait om geld; dat is u natuurlijk met me eens. (Hij haalt een gesloten enveloppe uit zin binnenzak. Voorzichtig:) Ik eh, ik schat het winstcijfer, dat wij bij elk zoo'n akefietje samen kunnen verdienen, op gemiddeld het bedrag, dat ik u hierbij.... dat ik hier bij mij heb. (Hij schuift de enveloppe naar links.)
(thans een tuinhoed dragend, komt, langs de achterzijde van het linker venster, door de deur op den achtergrond op en verdwijnt door den uitgang.)
(ziet Kraneck strak aan.)
(lacht zachtjes. Houdt de enveloppe tegen het licht. Weegt haar dan vroolijk op de hand.) Daar zit heel wat in!
En in 'n handomdraai te verdienen! Zonder dat uw maat schappij er zie dat nadeel bij heeft, want u hoeft mij nooit te vertellen, wat u weet. U geeft me alleen maar 'n wènk. Linker oog dicht is: ‘koop’! Rechter oog dicht is: ‘verkoop’! Hè-hè!
Is u niet bang, dat ik 't verkeerde oog 'ns dichtkneep?
Geen seconde. Dat doet 'n man als u niet.
Ja, ik zie heel goed waarover u nu zit te denken. Omkoop, wat?
Daar zie ik nu letterlijk niets in, hè-hè. Tenminste niet, als u zich door mij laat omkoopen!
U begrijpt: het interesseert mij meer wat ik er in zie dan wat ú er in ziet.
Kom, maak u toch geen zwarigheid. Te koop zijn alle menschen, wat?
Maar natuurlijk! Nou ja, ieder heeft z'n prijs. Wie het meest kost is eerlijk.
| |
| |
(legt de enveloppe neer.) En hoe moet de kwitantie voor dit geld luiden?
Uw woord is mijn kwitantie.
Sjonge, zou u dat wel doen tegenover iemand met wien u zóó'n zaakje op touw zet?
Pardon, mijn voorstel is gebaseerd op wederzijdsch vertrouwen.
Is u, toen u hier naar toekwam om me met uw vertrouwen te vereeren, niet 'n oogenblik bang geweest, dat u m'n deur zou worden uitgesmeten?
Ah, mon cher, entre amis on sait bien ce que parler veut dire, hè-hè.
(speelt met de enveloppe.) Ik kon u nu wel met 'n beetje lawaai m'n deur uitranselen, want als ik m'n hand in uw schouders plaats, dan legt u, geloof ik, het loodje.
Hè-hè, ja, dat geloof ik ook, hè-hè. Maar u doet dat niet, want daar is u te verstandig voor, wat?
Ja, dat is zoo m'n aard niet. Dit antwoord zal u trouwens ook wel voldoende zijn. (Hij nipt met duim en vinger de enveloppe van de tafel.)
(springt overeind. Raapt de enveloppe op en steekt haar bij zich) . Nu wil ik ú toch wat vertellen! U denkt nu 'n heele kerel te wezen, nou u de baas van 't spul is geworden, maar in den handel is u, bij mij vergeleken, nog maar 'n kwâjongen!
Als u van invloed spreekt.... (hij buigt zich over de tafel heen naar Wilko en tikt zich tegen de borst.)
Ja, dat is zoo. 't Is mogelijk, dat er in 't heele land maar twee menschen wonen, die Piet heeten, maar u is er vàst één van! (Hij staat op.) Maar nu wil het toeval, dat ik de àndere ben!
Wij spreken mekaar nader!
Mijn vader zei altijd: 't wordt nooit zoo heet gegeten als 't opgeschept wordt.
U moet 'ns aan de beurslui vragen wie Kraneck is!
God, man, daar heb ik de beurslui niet voor noodig. Dat zie ik zoo wel! Ga nu maar weg. U hoort hier niet thuis.
(ziet haar). U hebt gelijk. Ik hoor in zoo'n allerbeschááfdste omgeving niet thuis. (Buigt diep voor Dolly. Af naar links.)
En daarnet was ie zoo aardig. Heb je kwestie gehad?
| |
| |
Moeite niet waard. Hij is geen portuur voor me.
'k Zou maar voorzichtig wezen. De valschheid ligt op z'n gezicht als op 'n looien rijksdaalder.
Och, ik stap er over heen, en als dat niet kan, dan trap ik er maar op.
'k Weet niet; 'k moet 'n el of wat van 'm hebben.
Let 'ns op hoe 't gewoonlijk met zulke lui gaat: over 'n week dènk je er niet meer aan en over 'n jaar ben je zelfs den náám van zoo'n man vergeten.
Als ik jou vroeger zoo hoorde spreken, zoo, zoo onverschillig zal ik maar zeggen, dan dacht ik dat dat knulligheid van je was. Ik vond jou heelemaal geen meneer.
Hoe had jij je 'n heer dan wel voorgesteld?
Och, niet zoo stijf als jij en wat meer bewegelijk dan jij. 'n Beetje meer zoo - (Maakt een dandy-mime.)
(vroolijk.) En nu vind je mij met al m'n stijfheid en zonder dat moois toch 'n meneer?
Ja, ik vind jou toch wel 'n meneer. Jij spréékt ook veel mooier dan vroeger.
Och, dat is de buitenkant.
'k Vind 't toch wel aardig!
O zeker, dat heeft ook wel waarde. En als ik je 'n raad mag geven, let daar dan bij jou ook wat op.
Zooals ik spreek, is er niet veel an, hè?
(neemt haar bij de beide armen.) Laten we zeggen, dat we allebei nog wel 't beetje verandering van buitenkant kunnen gebruiken. Wees jij nu maar 'n goeie makker voor me; dan zal ik probeeren, 'n goeie gids voor jou te zijn.
Ik heb heelemaal geen hóófd om te leeren. Maar ik leer toch alle dagen wat van Dieuwke.
Dat is heel verstandig. Wat je van Dieuwke kunt opsteken moet je doen.
Gister maakte ze 'n pracht van 'n buiging voor me. Zoo. Moet je zien. (Ze maakt, niet al te onhandig, een révérence.)
Hoe kwam ze daar zoo bij?
Zoo maar! Alleen omdat ik 'n roos in m'n haar had gestoken.
Ja-ha. Zoo iets is aan Dieuwke wel toevertrouwd!
Ik zeg tegen haar: ‘Wil je wel gelooven: al ging ik er bij op m'n kop staan, dan zou ik zoo'n buiging niet kennen maken’. Weet je wat ze zei?
| |
| |
Probeer 't dan 'ns te doen door d'r bij op je beenen te blijven staan!
Ik ben blij, dat jullie zulke goeie maatjes bent.
Heerejé, daar komt visite voor je! Ik smeer 'm.
Gauw nog even 'n zoen. Hier, achter de deur. (Hij trekt haar haastig door de deur rechts, waar zij elkaar lachend zoenen. Dolly af. Wilko gaat naar den uitgang.)
(gekleed als in het eerste bedrijf, op van links.) Frissche morgen.
(hangt zijn hoed aan de porte-manteau.) Mag ik binnenkomen?
Op 't kantoor vertelden ze me, dat u thuis was. Ik denk kom, dan loop ik maar even naar hem toe.
U hebt mijn project en de bijbehoorende stukken zeker ontvangen?
Ja zeker, ik heb ze nagezien.
U hebt alles toch nog niet kunnen doorwerken?
O ja! Van begin tot eind.
Dat is vlug! Zoo ontvangen en zoo aan 't werk. Daarvoor moet men De Hond (lachend) of Hardius heeten. U hebt dan zeker de concessie-aanvraag ook al geteekend?
Neen, die heb ik niet geteekend.... en ik ben 't ook niet van plan.
Dat ik er mijn handteekening niet onder zet.
(nijdig). Zoo. En waarom niet, als ik vragen mag?
Omdat ik nog niet zoo heel veel voel voor die concessie.
Zoo, zoo. Dus de door mij aangestelde Directeur....
U bedoelt natuurlijk de door de algemeene vergadering aan gestelde Directeur.
Jaaa-ja. Die ‘voelt’ nu meer voor de plannen van de andere partij.
Ik ken geen partij. Ik ken alleen m'n plicht.
Ah zoo! Dus uw plicht brengt u er toe, de voorkeur te geven aan 'n project, (vroolijk) dat nog altijd niet geheel klaar is.
Dan is u niet op de hoogte.
'n Oogenblik! (Af door de deur op den achtergrond, langs de achterzijde van het rechter venster.)
(geërgerd, steekt een sigaar op.)
| |
| |
(komt dadelijk daarop terug met een groote rol teekenpapier en twee gevulde portefeuilles, verschillend van kleur en vorm. Legt een er van voor Hardius neer.) Dit is uw concessie-aanvraag, die ik niet geteekend heb. (Hij werpt de andere portefeuille op de tafel.) En hier is de mijne, die ik wèl geteekend heb. (De rol papier legt hij op de tafel.)
En mag ik ook weten wat dat voor 'n vraag is?
Is er niet driemaal aan de regeering gevraagd om de rechte lijn naar de kust?
Driemaal, ja. En driemaal tevergeefs.
Juist. En dit is de vierde maal. (Gaat zitten.)
(springt op.) Wàt zegt u?
U hebt me natuurlijk wel verstaan, maar ik wil 't nog wel 'ns wéér zeggen. Ik wil 't nu nog eens op mijn manier probeeren. We zijn wel geen strategen, maar ik verbeeld roe toch, dat er ook van 'n militair standpunt wel wat voor die lijn te zeggen valt. In elk geval heb ik die meening 'ns getoetst aan die van 'n paar vaklui, met wie ik er ernstig over gesproken heb - u hoeft er niet om te lachen, want het waren geen kwâjongens -, en ik ben geëindigd met, zooals ik zeg, voor de vierde maal om de oude concessie te vragen.
De stukken zijn de vorige week ingediend. Ik heb ze persoonlijk van den generalen staf terugontvangen.... u ziet: ik biecht alles eerlijk op. Dit is de kaart, die ik opnieuw heb moeten laten teekenen, omdat mijn tracée 'n klein beetje van het oorspronkelijk plan afwijkt. Groote zaken zitten soms op 'n kleinigheid vast, hè? In elk geval heb ik na drie uren lang praten gedaan gekregen, dat de zaak opnieuw onder de oogen zal worden gezien.
(gaat zitten). Zoo-zoo-zoo. Zal ze nog 'ns weer ‘onder de oogen worden gezien’. Dat ken ik nu wel al; ja. We gaan dus aan die hopelooze zaak nog 'ns wéér tijd en geld vermorsen. En dat alles buiten het bestuur om.
Pardon, ik ben bestuur. Vroeger was ú het.
Laat ik dan zeggen: zonder rekening te houden met de kapitaalbelangen, die er in vertegenwoordigd zijn.
Ik dacht, dat die belangen nu aan mij waren toevertrouwd.
U spéélt met die belangen!
Ik acht u, zoo groot als u is, nog altijd niet in staat om dat te beoordeelen.
En de àndere commissarissen! Denkt u, dat die met uw lichtzinnige manier van doen zullen sympathiseeren?
Neen, ik begreep het voorloopig zonder die sympathie te moeten stellen. Ik ben daarom m'n gang maar gegaan.
| |
| |
Met of zonder kans op succes.
Neen, mèt kans! Wie zonder kàns van slagen iets begint is idioot.
Of 'n idealist, zooals u.
Als ik u dus goed begrijp, dan zou dit plan....
Dat plan valt in duigen; ja. U zegt 't.
U wou hebben: er zou anders bestuurd worden - welnu, er wòrdt anders bestuurd!
Ik heb u aangezien voor de motor van onze maatschappij. Ik zie nu in, dat u de rem is.
(als geheimzinnig.) Ik ben bezig, ú te remmen! U loopt uit het spoor!
(ziet Wilko een oogenblik vast in de oogen.) U weigert die stukken te teekenen?
Moet ik dien.... lompen uitval ook aan commissarissen overbrengen?
O ja! Vooral! Bòtweg! Dat woord is de point d'orgue van m'n weigering! Als u dat woord overbrengt, kan men u niet misverstaan. U hebt wel 'ns gezegd: 'n zakenman moet ‘néén’ kunnen zeggen Nou zeg ik: Néén!
Het spijt me voor u! Ik zou u in uw eigen belang wel tot andere gedachten willen brengen, maar ik zie wel: U is de bierkaai. Daar vecht ik niet tegen.
Sjonge, dat is 'n heel zondenregister, dat u daar voor me neerlegt: Ik ben 'n idealist, ik ben lichtzinnig, lomp.... beschimmeld.... (Hij richt een doordringenden blik op Hardius) Neen, beschimmeld niet, hè?.... Ik was eerst 'n motor, toen 'n rem, en nu ben ik de bierkaai. Wil i k het u 'ns zeggen? Ik ben Wilko De Hond! Onthoud dat!
U merkt zeker wel, dat uw opposante houding mij geen seconde van streek brengt?
Ja zeker! Ik constateer dat met genoegen. Het is, me 'n bewijs, dat u goed naar me hebt geluisterd.
Het kan u tevens 'n bewijs zijn, dat ik (scherp) door m'n òpvoeding geleerd heb, onder alle omstandigheden 'n correct, zakelijk standpunt te blijven innemen. Het is dan ook daarom, dat ik u nog zou willen vragen: Wéét u wat u op 't spel zet?
| |
| |
En dat u kans loopt, nog vandaag geschorst te worden?
Neen, dat weet ik niet. Op schùrkenstreken heb ik (scherp) bij 'n man van òpvoeding niet gerekend. Daar kan ik me alléén maar bij néérleggen. Als u daarmee accoord gaat, dan ik ook.
O, dan heb ik u zeker verkeerd verstaan.
Ik spreek maar van 'n kàns.
Tegenover 'n mr. Hardius ben ik daar niet bang voor.
Ik vrees alleen maar, dat, als u zoo doorgaat, uw toekomst heel spoedig zoek is.
(slaat beide vuisten tegen elkaar.) Nou, die heb ik dan nog wel hier in zitten!
Ja, dat klinkt heel mooi, maar hoe zou die toekomst er uit zien?
Weet ik niet. Met détails houd ik me niet op.
Misschien. Maar ik ben vàst de Directeur!
Ik zou met uw ‘directie’ tevreden zijn, als er maar de allergeringste kans bestond, dat u de rechte lijn er doorkreeg. Ik heb dat waaràchtig wel bewezen door me drie maanden lang gehéél aan dat plan te geven. Als u 't gedaan kreeg, zou u de bevolking van 't geheele gewest aan u verplichten.
Juist. Dat wil ik dan ook probeeren. Het gaat hier om het levensbelang van 'n heel gewest! U hebt het onlangs zèlf zoo goed gezegd: De directe verbinding zal de kustplaats maken tot de éérste haven van het land! (Den blik als naar de verte gericht.) Het lijkt me interessant om over 'n jaar of wat eens naar die haven te gaan kijken, als er 'n paar Oceaan-stoomers in liggen.
Ja, dat ken ik. Dien droom heb ik ook gehad. En waarachtig: als u 't volbrengen zou.... ik zou geen oogenblik jaloersch zijn, maar het u van harte gunnen. Ik wil u méér zeggen: Geen uur na 't verleenen van de concessie zou u hier in uw eigen huis 'n deputatie uit den handel hebben.... met mij aan 't hoofd; dat verzeker ik u!.... die u den dank van de bevolking kwam brengen. Maar.... u.... krijgt.... het.... niet.... gedaan! U is 'n knap leider, maar u wilt méér zijn. U wilt iets tot stand brengen wat men zelfs door veel invloed niet heeft gedaan gekregen!
Ik wil. Precies. Dàt is 't 'm.
U schijnt niet in te zien, dat uw invloed niet háált bij dien van anderen.... (eenvoudig en zonder ophef) bij dien van mij bijvoorbeeld.
Of hier in de éérste plaats 'n groote invloed als de uwe noodig is, weet ik niet. (Met nadruk) Maar uw invloed staat me op het óógenblik in den weg; dat weet ik wèl.
| |
| |
Ik treed u in den weg om de goede zaak te dienen.
Om diezelfde reden schuif ik u op zij!
Dat schuiven zal u niet méévallen! (Zacht) Zoo nóódig, tràp ik.
(ziet hem een oogenblik vast in de oogen.) Zoo.... Welnu: Trap! Ik zal u afwachten!
(neemt zijn hoed.) Dan heb ik hier niets meer te zeggen. (Kleine pauze.) En toch - en tòch vind ik het - jammer van u!
Op m'n woord: ik vind het jammer. Ondanks alles! Dat meen ik zoo waaràchtig als ik hier sta.
Weet u wat ú nu op dit oogenblik jammer vindt? Dat zal i k u 'ns zeggen! U vindt 't niet jammer, als er 'n mènsch te gronde gaat. Neen, dat vindt u niet jammer! (Hij toont Hardius zijn beide vuisten.) Dit vindt u jammer! Als dit verloren zou gaan! 'n Paar vuisten, die den voorhamer gezwaaid hebben; en 'n hoofd, waarin even vlug en even schèrp gedacht wordt als in uw om zijn knapheid geroemd bankiershoofd. En 'n wil, zóó vast dat u begint te begrijpen, den omvang er van nog op geen stukken na te kennen. 'n Kapitaal van arbeidskracht - dàt is het woord! Als er 'n kapitaal verloren zou gaan! Dàt vindt u jammer! U zou zoo'n kracht, zoo'n mènsch onder cijfers kunnen brengen. Nietwaar? Nietwaar? Zoo'n mènsch, zoo'n kòp mag zich te pletter loopen. Nietwaar? Gij zij t, uws broeders hoeder niet. Maar van de winst is 't jammer!
Dat kan. Dat hoop ik voor u. Maar uw rekening is dezen keer fout. Dàt wou ik u maar even zeggen.
(verschijnt bij den ingang en blijft daar in het volle zonlicht staan, ongezien door de anderen.)
(treedt op Wilko toe.) Ik ben niet gewoon, die taal tegen mij te hooren....
maar ik heb in dit oogenblik iets van u geleerd; dat mag u wel weten. Er is 'n kèrn van waarheid in wat u zei.
Neen, niet geheel! Ik stel er prijs op, dat 'n man als u dat van mij op m'n woord wil aannemen. Ik houd van 'n eerlijk man. Als ik zoo iemand z'n toekomst zie vergooien, dan doet mij dat veel en oprecht leed. Maar ik heb geestkracht genoeg om zoo'n gevoeligheid te onderdrukken in 't belang van de zaak, die ik dien. En dit is hier het geval. Wees dus gewaarschuwd.
| |
| |
(verbijt even zijn woede. Dan, kalm:) Ik zal u fair play geven: schorsen zal ik u niet.
Ik heb van u niet anders verwacht.
De algemeene vergadering moet maar tusschen ons beider inzichten kiezen.
Dan zal het gaan om mijn ervaring of om uw stijven kop.
Zeg maar weer gerust: om uw invloed.
Zooals u wilt. Alleen: sparen zal ik u niet!
Asjeblieft niet! Dat heb ik juist noodig! Gespannen toont deboog haar kracht; dat weet u toch?
Scheiden we als vrienden?
Als vrienden - neen. Dat woord misbruik ik niet graag. Maar ik wil u toch wel 'n hand geven. (Drukt Hardius de hand.)
(zet zijn hoed op; gaat naar den uitgang. Ziet Dieuwke, die voorwaarts treedt, als kwam zij nu pas binnen. Groet haar, even ter zijde wijkend.) Pardon.
(blijven elkaar op eenigen afstand aanzien.)
(zonder naar haar toe te gaan.) Heb je iets gehoord?
Weinig. Maar dat was veel.
Weet je, dat 't om een van ons beiden gaat?
(zacht; dreigend.) Voor wien is er reden om zich in acht te nemen - voor hèm of voor mij?
Voor allebei, (naar buiten ziende; fluisterend:) maar voor hèm het meest!
(met een bitter lachje). Zoo. Dus dat geloof jij ook.
Ik heb je nog nooit om iets gebeden. Nu smeek ik je om iets.
Geef jij mij daar zelf het antwoord op. Ik weet niet wat er te doen valt.
Wat hier te doen valt is geen vrouwenwerk.
Geen vrouwenwerk, och arme. Alsof soms 'n vrouw niet tien maal meer kon dan 'n man. (Zacht) Ik meen natuurlijk 'n vrouw, die.... (zij houdt zich in.)
(voorzichtig haar woorden kiezend.) Die wil zooals ik nu wil.
| |
| |
Laat ik je dan zeggen, dat je alléén door dat te willen al genoeg voor me doet.
Neen, dat is niet genoeg. Ik wil méér. Ik wil véél meer.
Wat kan 'n vrouw méér voor 'n man doen dan zóó in hem te gelooven als jij in mij doet?
Dat zal ik je laten zien zoodra je me de eer bewijst me iets op te dragen van je.... mannenwerk. Of durf je dat er niet goed op wagen?
Je hoofd is goed en je wil is ook goed. Maar je handjes zijn te klein voor moeilijk werk.
Als m'n hoofd niet te kort schiet....
(met een blik op de portefeuille.) Neen, 't is eenvoudig genoeg. Maar er is Ausdauer voor noodig.
Voor m'n Ausdauer sta ik in. Máár....
(knikt toestemmend). Wil ik je 'ns geheim vertellen?
'n Héél diep geheim. Het is iets wat jij nog nooit geweten hebt.
Zul je 't nooit aan 'n anderen man vertellen?
(geheimzinnig.) Weet je wat 'n vrouw nog méér kan dan in 'n man gelooven? (Nog geheimzinniger) Ze kan haar loon daarvoor verlangen
(trekt vroolijk zin portemonnaie.) Bij vooruitbetaling?
Ja, bij vooruitbetaling! Pas op, nu komt het geheim. Als de man, in wien ze gelooft, haar toestaat, om voor hem te werken; (zich meer en meer opwindend) als hij beslag legt op haar tijd, op haar persoon, op haar hoofd, op haar handen; als hij alles van haar verlangt wat ze met lijf en ziel voor hem doen kan, - dan is dàt het loon wat ze verlangt.
(ziet haar droomerig aan. Brengt zich met een energieke beweging tot de werkelijkheid terug.)
Je wilt?
Goed! - Je ziet die portefeuille daar?
Daar zitten allerlei papieren in, die betrekking hebben op 'n concessie, die - ik - moet - hebben: het gaat om 'n spoorlijn, waarbij het heele gewest belang heeft! 'n Heele bevolking hunkert naar die lijn. (Naar den uitgang wijzend.)
Hij daar heeft er al vóór mij moeite voor gedaan en al z'n invloed heeft hem niets geholpen. Hij heeft het driemaal geprobeerd, maar hij heeft het niet gekund.
| |
| |
Dat was dan 'n mooie poging van hem, Wilko!
Dat was het. Ik ben overtuigd, dat hem daarbij in de allereerste plaats de gedachte bezield heeft om iets goeds en moois te doen, want hij is iemand met waaràchtig breede opvattingen.
Dan begrijp ik niet wat jullie tweeën gescheiden houdt.
Toen 't hem mislukt is, is hij gaan knoeien. Hij laat de bevolking, waarvoor hij gestreden heeft, aan haar lot over en staart zich nu blind op de aansluiting van 'n stuk of wat particuliere landen. Men heeft zich toen blijkbaar tegen hem verzet en.... (sarcastisch lachend) daar kan de groote Hardius niet tegen!
Er zijn er meer, die daar niet tegen kunnen.
Precies. En dàt ‘houdt ons tweeën nu gescheiden!‘
Weet je wat ik zoo jammer vind? Dat twee zùlke mannen niet samen kunnen gaan.
De tijd zal eenmaal komen, hoop ik, dat dat kàn.
(de tanden op elkaar). Als we volledig weten wat we aan elkaar hebben! Eerst moeten we allebei weten wat we allebei kunnen!
Wil jij die ééne lijn....
Alléén omdat.... hij het niet heeft gekund?
Hij heeft het driemaal niet gekund.
Wil jij het dáárom alleen?
Nééé! Mijn streven is geen haar minder dan het zijn! Ik weet, dat m'n doel goed is! Als ik die aansporing niet had, zou ik niet zóó m'n kop er tegen in zetten! Maar behalve dat vind ik het noodig, den ‘grooten Hardius’ eens aan zich zèlf te herinneren! (De tanden op elkaar.) En behalve dàt heb ik die zaak nu eenmaal aangepakt!
(neemt hem bij beide armen.) Hoever ben je al?
De toestemming hangt maar van het Departement van Oorlog af. Als ik dàt op m'n hand heb, speel ik het met de rest wel klaar. (Fijntjes glimlachend) Ik heb al 'n adhaesie-betuiging van den generalen staf in m'n zak.
Ik ben er nu bijna, geloof ik. Maar ik heb weinig tijd en 'n zware taak. Ik dacht binnenkort bij den legercommandant op particuliere audientie te gaan. ‘Binnenkort’ is nu: mòrgen! Daarvoor heb ik die stukken noodig. Maar ik zal ze er waarschijnlijk moeten achterlaten. Ik wil er daarom coûte que coûte 'n copie van bij de hand houden.
Morgenmiddag sta ik in het kabinet van den legercommandant - mèt 'n afschrift van de stukken! Vóór dien tijd moet ik nog 'ns over alles nadenken. En jij?
| |
| |
En ik schrijf de stukken af.
Er is - zeventien of achttien uren onafgebroken arbeid aan.
Kan ik er nu aan beginnen?
Nog niet. Vóór zessen ontvang ik van den chef van den staf nog 'n paar gegevens. Die moeten er nog in. Laten we dus zeggen: om zes uur.
Om zes uur begin ik. Achttien uur later is het - twaalf uur morgenmiddag. Morgenmiddag om twaalf uur ligt het afschrift op je schrijftafel.
(op van rechts, den hoed nog op het hoofd.) 't Is goed, dat ik niet jaloersch ben, want anders?
(vroolijk.) Anders nòg niks. (Tot Dieuwke.) Wat kom jij nog zoo laat doen?
Ik kwàm om je te vragen, vanavond mee naar 't concert te gaan, maar ik trek het verzoek al weer in voor ik 't gedaan heb.
Die knappe jonge dame neemt me heel wat werk uit de handen.
Zoo, juffrouw geleerdheid, doe je dat. En blijf je nú 'n oogenblikje?
't Is al zoo laat. Jij moet slapen.
't Is nog géén twee uur. Ik ga 's middags nooit voor twee uur slapen.
Goed. Vijf minuten. Even m'n hoed opbergen, (Af in de kamer rechts.)
(drukt Dieuwke de hand.) Ik dank je.
Waarvoor! Voor die uur of wat werk?
Neen. Voor wat je aan háár doet.
Ja zeker. Dat moest jij natúúrlijk vinden.
Dus daar mag ik geen stom woord van zeggen.
't Moest niet in je opkomen!
(gaat resoluut vóór hem staan.) Waarom reken je mij minder dan jezèlf
Ik ben je er zoo bliksems (Dieuwke wil haar hand op zijn
| |
| |
mond leggen) dankbaar voor. Ik dacht altijd, dat ik zulke kinderen als jou nog wel de baas was, maar ik zie nu pas wat 'n hoop ik nog van jou heb te leeren.
(hem aan de ooren trekkend.) Ben ik 'n klein kind? Hè? Ben ik 'n klein kind?
Neen! Au! Je bent 'n groote meid! - Goddorie, ik moet weg. - Dolly! (Af naar rechts.)
(Ziet hem na. Haar borst gaat hijgend op en neer. Heel even slaat zij de handen voor de ooren, maar zij weet zich onmiddellijk daarop te beheerschen.)
(Op van rechts, de laatste thans zonder hoed.)
(Neemt de portefeuille en de rol papier van de tafel. Brengt die weg door de deur op den achtergrond, langs de achterzode van het rechter venster.)
Ziezoo, nu gaan we nog even babbelen.
Maar dan ook werkelijk héél even. Ik moet van middag slapen.
Ja, dat is goed. Kom je me dan vanavond weer voorlezen?
Vanavond? Neen, dan kan ik niet, heb ik toch gezegd. Je man heeft me aan 't werk gezet.
Nou, laat hèm maar wachten; hij heeft den tijd.
(lachend.) Neen, dat kan niet. Er is haast bij dat werk. DOLLY. Gekheid. Hij heeft nooit haast. Dàt is toch zoo komiek in hem! Als hij haast heeft wordt hij precies twee maal zoo langzaam.
Je ziet't niet aan 'm; dat is 't gekke! Als hij ergens warm op loopt - nou ja, wàrm voor zijn doen dan! - weet je wat hij dan zègt? (Ze staat op en imiteert tot in kleinigheden Wilko's houding en soms aarzelende wijze van spreken. Vóór ze spreekt, blaast ze den rook uit van 'n denkbeeldige sigaar.) ‘Ja, daar.... daar voel ik wel iets voor!’ (Ze lacht en gaat weer zitten.)
Tegen jou zal hij toch ook wel 'ns wat anders zeggen.
Tegen mij wel; ja. Ja, 't is 'n goeie vent. Maar hij laat zich door andere menschen niet gauw onder z'n vestje kijken!
('n weinig ‘absent’.) Neen....
Gaan we dan mòrgenavond weer lezen?
Morgenavond; ja, dat is goed.
Wat hèb je toch èchte schrijvers, hè? Nou ben ik zóó vaak die boekenkast van Wilko voorbij geloopen, maar ik zal 'n kind krijgen, als ik....
(houdt haar de hand tegen den mand.)
| |
| |
'n Puist krijgen, als ik wist, dat er zùlke boeken bij waren! Och, daar hóór je zoo als gewoon jongmeisje niet van, hè? Als je nog 'ns wat leest, dan is 't 'n mooie roman of zoo,.... da's óók wel mooi!
Die kàn heel mooi zijn; ja.
Maar eerlijk is eerlijk: 't scheelt ook 'n hoop hoe je die dingen voorleest. Jij kunt dat zoo ècht doen! Warachtig, ik kan dat niet zoo uitdrukken natuurlijk, maar toen je gisteravond weer zoo aan den gang was, toen dacht ik bij m'n eigen: ‘God-God, wat is de wereld toch 'n stuk mooier dan 'n mensch zelf weet!’ Op zoo'n oogenblik zou je nooit meer 'n mensch willen beduvelen, je man niet en niemand niet.
Je hebt toch je man nooit be....
Nou, beduvelen is 'n dik woord. Maar weet je: Ik heb 'ns 'n tooneelstuk gezien, waarin 'n ouweheer voorkomt, die iederkeer zegt: ‘Wij-zijn-geen-heiligen!’ Die vent had waarachtig wel gelijk: Wij-zijngeen-heiligen!
Kijk me 'ns even aan.... neen, rècht aankijken!
Ik zou haast wat gaan denken. Maar jij lacht veel te helder.
Neen, voor wat anders. Zei je dat zooeven in 't algemeen of dacht je aan 'n bizonder geval?
Waaraan dàcht je zooeven, toen je dat zei?
Welneen. Als je 't liever niet zegt, zwijgen we er over.
(aarzelend) Nou, ik durf het jou ook wel zeggen. Dan heb ik dien last meteen van me af. (Ze ziet even om naar de deur op den achtergrond en spreekt dan zacht.) Ik ging met de boot eerste klas; dat weet je.
Nou, daar aan boord waren de lui verschrikkelijk stijf. Ik zal niet zeggen, dat ze onbeleefd waren, maar vrindelijk.... neen, dat waren ze toch ook niet. Ze lachten alleen als ze in clubjes bij mekaar waren, nou en ik was in geen enkel clubje! (Dieuwke legt haar hand op die van Dolly.) Daarom zocht ik nog al 'ns 'n enkelen keer de lui van de tweede klas op. Daar zaten ze allemaal veel gezelliger bij mekaar, en daar trokken ze ook niet van die akelig-strakke gezichten, als je zoo 'ns 'n aardigheid zei.
Was het Wilko's wensch, dat je eerste klas reisde?
Neen, dat niet bepaald. Toen hij geld stuurde voor de reis
| |
| |
en voor m'n uitrusting, toen schreef hij: ik moest maar net reizen zooals ik zelf het liefste wou.
En toen koos jij eerste klas.
Och, koos, koos! Het geld wàs er voor en ik dacht: laat ik 't er óók 'ns van nemen, hè?
Je.... ging dus soms naar de tweede klas.
(van nu af langzamerhand meer aarzelend sprekend. Ze tracht luchtig over haar verlegenheed heen te praten.) Ja! Daar vond ik 't veel prettiger! En, eh, wat wou ik ook nog maar weer vertellen?
‘Wij-zijn-geen-heiligen!’
O ja! Nou! Nou was daar op de tweede klas ook iemand, die erg aardig voor me was. Iederkeer als ik kwam.
Neen.... 'n eh.... 'n dame was 't niet.
Maar hij was toch heel fatsoenlijk.
Nou ja, als iemand vrindelijk voor je is, wordt je al gauw kameraden. Wat wonder, hè? (Kleine pauze). Als 't 's avonds warm op den Oceaan was en we zaten zoo bij mekander in den maneschijn op 't dek, dan bepraatten we van alles. Hij haalde ook wel'ns'n glas limonade of zoo iets voor me, als ik dorst had, of hij bedelde bij den hofmeester om 'n extra-gebakje voor me.... (met radde tong ‘er over heen loopend’:) en dan heeft ie me ook wel 'ns 'n zoen gegeven. ('n Zenuwlachje.) Vind jij dat erg?
Dat hangt er van af wat je alles noemt!
(op van den achtergrond.) Meisjes, ik groet jullie. Ik ga even naar m'n kantoor. (Neemt zijn helmhoed van den porte-manteau.) Dieuwke, ga je mee zoover?
(een anderen kant wijzend.) En ik ga zóó.
(neemt Dolly bij de kin). Zul jij dadelijk gaan slapen?
(tot Dieuwke.) Dag, prinses!
(knikt glimlachend.) Dag, Wilko.
(tot Dolly.) Ze gaat voor me aan 't werk.
| |
| |
Ja, dat heeft ze me verteld.
(geeft haar een zoen.) Ik zal jou straks alles vertellen, hoor! Zul jè de gordijnen laten zakken, als Dieuwke weg is?
(groet Dieuwke met de hand.)
Kom je om zes uur al weer terug?
Ja, om zes uur kom ik m'n schrijfwerk halen.
(angstig om het gesprek van daareven weer op te vatten). Dá's goed; ja. Dus dan zie ik je straks nog.
(met nadruk). - Heb je nu heelemaal uitgesproken?
Ik heb je toch gezegd: Wij zijn geen heiligen!
(ziet haar eenige oogenblikken strak aan. Trommelt dan met de vingers op de tafel).
(zeer zenuwachtig.) Maar wat gebeurd is, is gebeurd, hè?
(schudt ontkennend het hoofd.)
En meen je, dat hij dat aan je heeft verdiend?
(zacht.) Zeg het hem dan vandaag nog.
Het is de eenige uitweg voor je.
Dan val je me bitter tegen.
'k Heb 't hart niet om het te doen.
Wil je hèm geen verdriet doen - of ben je bang voor je-zèlf?
Ik weet het niet. Ik durf niet.
(slaat haar arm om Dolly's middel.) Het zal hem heel veel verdriet doen, maar toch moet je 't hem vertellen.
(angstig.) Hij zal zoo te keer gaan!
Je bent bang voor je-zèlf
Dat bèn ik ook. Dat weet ik wel.
Als hij het van anderen verneemt, zal het nog veel verschrikkelijker zijn.
Dat kan niet. D'r is niemand, die 't weet.
Er zijn er nu, behalve ik, twéé menschen, die het weten.
| |
| |
Dan zou ik het in jou plaats nòg zeggen. Je kunt je eigen zelfverwijt dadelijk verzachten door Wilko eerlijk alles op te bichten, en dan hoef je ook ook de angstige gedachte niet te hebben, dat Wilko het van.... hèm verneemt.
Christus, mensch, wat zou hij er aan hebben om 't te vertellen!
Dat weet ik niet. Ik beweer alleen maar, dat het mogelijk is. Ik weet niet, ik vind je zwijgen, afgezien van alles, nog gevaarlijk ook!
O Jezus, Dieuwke, maak me toch niet zoo bang!
Toe, denk er nog 'ns héél ernstig over na. Jij hebt toch schùld, Dolly! Je kunt er op aan, dat Wilko zijn leven lang niets voor jou zal verbergen. Ga nu slapen. Het is héél goed, dat je 'ns 'n poosje alléén bent. Ik weet zeker, dat je straks, als je over alles hebt nagedacht, me gelijk zult geven. Bijt nu vanavond door dien zuren appel heen. Ja? Doe je 't? Neen, ik wil geen woord meer van je hooren. Jullie samen moeten dat uit den weg ruimen. En ik zal zwijgen, hoor. Dag, Dol! (Ze springt haastig weg en wuift Dolly nog met de hand.)
(alleen. Blijft eerst eenige oogenblikken zitten. Herstelt zich door een paar stappen door het vertrek te doen. Laat de gordijnen links zakken. Af op den achtergrond langs het linker venster.)
(gekleed in wandel-costuum naar de Europeesche mode. Schuift een der gordijnen een weinig ter zijde. Steekt het hoofd naar binnen. Kucht een paar malen. Laat het gordijn weer dichtvallen. Wacht aan de buitenzijde.)
(heeft de kabaja reeds uitgetrokken en een fraaie Japansche kymono blijkbaar in der haast omgeslagen. Verschijnt aan de achterzijde van het linker venster. Leunt met de ellebogen op het venster.) Ja? Ja? Wie is daar?
(steekt opnieuw het hoofd naar binnen. Fluisterend:)
Ik ben het.
(komt, de kymono beter dichtslaande, op door de deur op den achtergrond. Trekt de eene helft der gordijnen een weinig op. Angstig:) Heb ik hetzelfde niet gedacht? Als je van den duvel spreekt, trap je 'm op z'n staart.
(komt, onder de gordijnen door bukkend, binnen.)
(laat de gordijnen weer zakken.) Jezus, wat laat je me schrikken.
Bonjour. (Legt zijn hoed in het linker venster.)
'k Wil niets meer met je te maken hebben!
| |
| |
M'n man gaat daar net de deur uit.
Ja, dat week ik. Daar heb ik op gewacht. Ik heb 'n uur staan schilderen.
En hij kan elk oogenblik terugkomen.
(ongeloovig.) Geloof je dat zelf?
(rilt zenuwachtig.) Dat weet ik niet.
(vat haar om het middel). Ik heb in geen veertien dagen 'n zoen van je gehad.
(verweert zich heftig.) Laat me los. Ik wil niet.
Och! Wil jij niet! En veertien dagen geleden dan? Toen we aan boord waren?
We zijn niet meer aan boord.
Laten zoo'n paar lieve kinderen als wij nou geen komedie tegen mekaar spelen.
Ik ben 'n fatsoenlijke vrouw.
Och-gottegot, was toch maar weggebleven!
Had ik weg moeten blijven?
(neemt haar kin tusschen duim en vinger.) Ik vraag of ik weg had moeten blijven.
(schudt ontkennend het hoofd.)
Zoo, dat dacht ik ook. Kom nou 'ns even bij me zitten.
(brengt haar, den arm om haar middel geslagen, naar een stoel. Neemt plaats. Zet haar op zijn knie, wat zij lachend poogt te verhinderen.) Ziezoo, nu herken ik je weer. We zien mekaar hier zoo weinig, hè?
Nou, ik ben weer coupeur, hè? Ik ben weer bij m'n ouwen patroon teruggekomen.
Ja, dacht jij soms in 'n worstfabriek? (Ze lachen samen.)
Waarom ben je niet 'ns eerder gekomen?
Kòn ik niet. Ik kon niet weg. Gister wel, maar toen bleef je man thuis. Ik heb tot drie uur staan wachten.
Was maar binnen gekomen; dan had je kennis kunnen maken.
Ik ben niks nieuwsgierig naar zijn kennis. (Betast haar kymono.) 'k Zie jou liever in zoo'n ding dan hem in z'n Zondagsche pakkie.
Hè, neen, niet zulke dingen zeggen.
We hebben samen toch maar 'n fijn reisje gemaakt, wat?
Brutale duvel ben jij toch.
| |
| |
Nou? Zeg 'ns op! Weet je nog wel.... dien eenen avond?
(houdt haar hand tegen zin mond.) Als je wat zegt, kijk ik je in der eeuwigheid niet meer an.
Wat kan 't jou schelen! je bent nou toch getrouwd!
'k Heb er spijt genoeg van.
Waarvan? Dat je getrouwd bent?
Neen, van.... (Verlegen:) Dat geloof jij niet, hè?
Niks van an trekken. Geloof me: dan voel je d'r niks van. Volgens de nieuwste filesefie mot je van het leven profiteeren watervan te profiteeren valt. Laat ik je dat nou 'ns uitleggen. Bijvoorbeeld: de men schen dragen’ kleeren, hè?
Wat heeft dat er nu mee te maken!
Moet je hooren! Droegen de menschen van 'n millioen jaar geleden ook kleeren? Neen! Want die hadden ze toen nog niet. Waarom waren die menschen toen wèl fatsoenlijk? En waarom wij niet, als we zonder kleeren loopen?
Natuurlijk, omdat 't niet netjes is.
Neen! Omdat we er aan gewoon zijn! Alles waaraan de menschen gewoon zijn is fatsoenlijk. Nou. Nou zijn we ook gewoon aan de liefde tusschen man en vrouw. Dat wil zeggen: tusschen één man en één vrouw. Vroeger verdeelden de menschen die zaakjes meer broederlijk onder mekaar. Toen vrijde de heele wereld door elkaar heen. - Waar lach je om?
O, die waren ook maar alleen met z'n tweeën. Die kònden niet anders. Maar als je 't wèl kunt, waarom zou je er dan niet van profiteeren! Ja! Waar of niet?
Ja, jij zorgt met al je mooie praatjes wel, dat je aan 't langste eind trekt. Je hebt 'n goed smoesje over je.
Pardon, dat is niet van me-zelf. Dat heb ik van de filesefie van Schopenhauer.
Wâ's dat voor 'n vent? Da's zeker net zoo'n gladjanus als jij.
Kijk die hand 'ns. Hij trilt van zenuwen.
Ben je gek? We doen toch niks?
Nou.... niks! M'n man moest je zoo 'ns zien zitten
Hij moet maar denken als de Franschman: Lissemie-de-missemie-semissemice.
't Is nòg de vraag, of hij 'n stom woord zou zeggen!
Kun je aan je hart voelen!
Neen, waarachtig, geen stom woord misschien. O-gottegot, ik geloof: al viel het dak van 't huis boven hem in, dat je hem niet heet of koud zag worden.
| |
| |
Houd hem in de gaten. Stille waters hebben diepe gronden.
Ja, wat hij doen zou, daar durf ik niet aan denken. Want al zègt hij misschien niets en al zie je niets aan hem, hij is toch voor den duvel niet bang. Ja, lach jij maar.
Dus jij vertrouwt hem óók niet.
Niet vertrouwen? Hij is alleen meer te vertrouwen dan twintig van jou slag.
Dus je houdt meer van hem dan van mij.
Ja zeker! Toe, laat me nou los!
Bon! Dan ga ik weg. God zegen je. Je ziet mij niet weerom.
Hè, wat flauw van je, om zoo door te drijven. Hadden we nou niet best goeie vrinden kennen blijven?
'k Vind 't niks aardig van je.
Wie laat nou den mooisten tijd voorbijgaan: jij of ik?
Als je wist hoe mijn man en ik tegen mekaar zijn, zou je zoo niet praten.
Praten-praten-praten! Toe, praat jij nou 'ns over wat anders! (Slaat zijn armen weer om haar heen.) Waar zijn de bedienden?
'k Weet niet. Wil je wat gebruiken soms?
(trekt haar weer op zijn knie.) Neen, ik wil niks gebruiken. (Ziet naar het venster links). Is daar je slaapkamer?
Waarom stond je dan daar zooeven met je blooten hals?
Ik stond in négligé, omdat de slaapkamer daarnaast is.
(ziet naar de deur rechts.) En wat is dàt voor 'n kamer?
Jij stond in négligé en dat is je boudoir.... zeg 'ns, waar haal jij die mooie woorden vandaan?
O, dacht je, dat ik die vroeger niet kende?
Nooit van gehoord. Mag ik dat boudoir 'ns kijken?
Nou, kom maar hier. D'r is niks aan te zien..... Neen, ik ga niet mee.
Wees nou niet kinderachtig.
Neen, ik ga vàst niet mee.
| |
| |
Ach, wat, hij komt 't eerste uur niet weerom.
Heb jij nou alles tusschen ons maar zoo op zij gezet, Dolly? Terwijl ik dag en nacht aan jou gedacht heb?
Natuurlijk niet. Daarvoor ben je veel te lief voor me geweest.
Toen was je óók getrouwd.
(stampvoet.) Als je dan met alle geweld over niks anders kunt praten, ga dan maar weg.
Wees nou 'ns heel verstandig, Dolly. Luister 'ns, en als 't niet logisch is, mag je 't zelf zeggen. Wàt geeft 't nou, of je me je huis 'ns even laat zien? En stèl, dat ik je dan 'ns, ha-ha, dat ik je dan 'ns heelemaal 'n zoen gaf.... wat dan nòg! Geen sterveling, die er wat van zien kan.
Of ze 't zien of niet.... Ik doen het niet. Vast niet.
Nou zul je zeggen je gelooft me niet, maar nou zal ik van m'n leven geen fatsoenlijken coupe meer kunnen snijden, als ik lieg: Sinds ik jou aan boord gedag heb gezegd, heb ik geen rustig uur meer gehad. Dâ's nou net zoo waar als dat ik de pee gezien heb aan dien zuren vent van jou.
Dâ's niks geen zure vent. Dâ's 'n goeie man.
Hij is zuur. Rood haar en elzenhout zijn niet op goeien grond verbouwd.
Praatjes zeggen niks. Ik mag m'n man graag lijden.
Nou, ik meende dat jij beter over mij dacht, hoor! Ik meende waarachtig, dat jij goed over mij dacht.
Ik dènk wel goed over je.
Daarom. (Glimlachend wenkt hij haar, naar het boudoir te gaan.)
Je kunt 'n anderen keer terugkomen, maar ga nou weg!
(drukt haar hoofd achterover op zijn arm, terwijl hij haar zoent.)
(smeekend.) Neen, Lou.... (Hoort in de verte stemmen. Schrikt. Loopt naar den uitgang. Kijkt door de gordijn.) O, lieve God, daar heb je Wilko!
(uit wiens armen Dolly zich letterlik heeft losgerukt, retireert een beetje beduusd naar den achtergrond.)
Dâ's 'n goocheltoer om die dingen van dezen kant open te krijgen.
| |
| |
(trekt een der gordijnen omhoog.) Wacht, ik zal je helpen.
(komen binnen; Falk - op wiens helmhoed de ‘piek’ nu is vervangen door een ‘sluitdopje’ - aan Wilko's linkerzijde.)
Wat is dat? Slaap jij nog niet?
(neemt hem bij beide armen. Zoent hem.) Neen, nog niet. Wat ben je gauw weerom!
Ja, en kijk 'ns wie ik hier heb meegebracht. Ken je dezen meneer nog?
(staat juist tusschen Wilko en Volders in. Salueert.) Dag, mevrouw!
Ja zeker. Dag, meneer Falk. Ik heb u nog zien weggaan 'n jaar geleden.
O, 'n half jaar. Ja, dat kan wel.
(tot Falk.) Ze is er zenuwachtig van! (Hij ziet Volders.) Hé. (Hij ziet Dolly en Volders beurtelings aan.)
(doet een pas naar voren.) Mag ik mij even voorstellen? Mijn naam is Volders.
Het is me aangenaam, met u kennis te maken.
We hebben samen gerezen van Holland naar hier toe.
Ik hoop niet dat ik stoor?
Hij komt ons 'n visite brengen.
Ik wou graag even 'n congestie-visite komen maken.
Och, meneer Falk, zou u zoo goed willen zijn oker een kwartiertje even terug te komen?
Zeker, met genoegen. (Af naar links.)
('n oogenblik af naar links.)
Waarom? Ik heb niks gedaan.
Hij begaat 'n ongeluk. Ik heb 't aan zijn oogen gezien.
(komt van links weer binnen). Is u pas in Indië?
Dat wil zeggen: voor de tweede maal.
Dus u wéét, dat 't hier om dezen tijd van den dag allesbehalve 'n visite-uur is?
Jawel, maar ik dacht: mevrouw en ik kennen mekaar zoo goed.
(gaat naar het linker venster. Neemt den daar liggenden hoed. Bekijkt dien even. Werpt hem naar buiten. Wenkt Volders met het hoofd om heen te gaan.)
Wat bliksem, meneer, wat denkt u wel van me?
| |
| |
Ik geef u den raad, een beetje voort te maken.
(stapt naar Dolly. Maakt een korte buiging voor haar.)
(bedaard.) Beetje vlug, als je niet wilt, dat ik je de hersens insla. (Treedt met de handen in de zakken langzaam op hem toe.)
(angstig retireerend.) Onbeschofte vlerk, denk je, dat ik bang voor je ben? Leelijke kaffer! Leelijke beroerde kaffer! (Af naar links.)
Je naam is De Hond, maar je bènt ook 'n hond!
Hé, heb ik met twéé menschen te doen?
Ja, wat dacht jij dan? Dat ik mijn vrienden maar zoo door jou liet wegtrappen?
Hoe minder jij van die vrienden hebt, hoe liever het me zal zijn.
‘Die’ vrienden? Wat mankeert er aan ‘die’ vrienden? Zijn ze minder dan die vriend daar? (Wijst naar den uitgang.) Dan zoo'n verloopen burgemeesterszoon?
Wat die is, dat weet ik nog niet. Dat moet nog blijken. Maar het gaat nu niet om hèm, meen ik. Als het toeval niet gewild had, dat ik nog even naar huis moest om 'n becijfering te halen -.
Wat dan nòg! Jij met je becijfering! Je bent zelf 'n becijfering!
Ik wil aannemen, dat je 't nog niet weet, en daarom zeg ik het je nu: 'n Fatsoenlijke vrouw behoort, als haar man niet thuis is, op dit uur van den dag geen heerenbezoek te ontvangen. Ik zeg dat ‘heer’ natuurlijk bij wijze van spreken.
Heer? Zoo? Hij geen heer? Net zooveel heer als jij! Minstens net zooveel! Ben jij 'n heer? Je hoort thuis in de smederij! Ja, ga maar weer naar je smederij! (Snikt.)
(gaat op een stoel bij de linker tafel zitten.) Ga hier 'ns even zitten, Dolly.
Moet dat zoo tusschen ons, Dolly?
Het kan me niet schelen hoe 't moet! Wat kan 't mij schelen hoe 't moet!
Ik weet niet waarover jij eigenlijk bedroefd bent. Ik heb jou geen enkel verwijt gedaan.
Natuurlijk trek ik me dat aan. We zijn geen onbekenden voor mekaar! We hebben toch weken lang op één schip gezeten!
Ja, jij voelt dat zoo; dat begrijp ik best. Maar die meneer heeft zoo'n les verdiend. Hij moet zijn ‘congestie’-visites maar elders gaan brengen.
'k Zou niet weten waarom hij hier niet komen mag.
Omdat ik hem hier niet hebben wil. Althans niet op de manier van zooeven.
| |
| |
Vijf jaar geleden had jij zoo'n praats niet. Toen kwam je met 'n kleur als 'n boei bij me in den winkel. Toen wist jij net zoo min als ik van al die vijven en zessen van de groote wereld.
Luister 'ns Dolly. Zoo straks heb je me nog gezegd: Ik leer alle dagen wat van Dieuwke. Daar ben ik heel blij om en dat heb jij ook noodig. Niet dat ik je minder eenvoudig wil hebben, maar je kunt ook waarachtig in andere opzichten de vergelijking niet doorstaan.
Neem háár dan! Dan heb je 'n vrouw naar je zin!
(in gedachten verzonken.) Misschien. Als ik jou zóó zie en hoor, dan is het misschien niet zonder gevaar voor me om terug te denken aan (als tot zich zèlven sprekend) aan wat mij tot m'n schande wel 'ns door m'n kop is gegaan. - (Tot Dolly.) Jezus, Dolly, tracht toch 'n beetje één met me te wezen. Ik heb zooveel jaren naar jou verlangd, en ik dacht altijd, dat jij zoo'n goeie, ronde meid was.
Zoo, ben ik niet goed genoeg!
(bewogen.) Dat weet ik niet. Ik heb het wèl altijd gemeend t Ik heb in m'n gedachten nooit 'n vrouw van de wereld van je gemaakt. Je was alleen maar 'n wereld van eenvoud voor me geworden. Ik vond er voor 'n man iets moois in om héél veel voor 'n vrouw te zijn. En waar kun je nu méér voor wezen dan voor 'n heel eenvoudig vrouwtje. Ik achtte mezelf zoo gelukkig, dat ik den raad had verstaan van die goeie ouwe vrouw van me: ‘Als je trouwt, jongen, trouw dan met 'n vrouw, die meer gelooft dan begrijpt.’ Maar met jou geloof in je man is het droevig gesteld.
Weet ik wat ik van de mannen gelooven kan?
Ik spreek niet van ‘de mannen’. Ik spreek van jou geloof in mij, Dolly. Het komt me voor, dat jij je geloofsvoorraad wat al te kwistig rondspreidt; en zóó heeft m'n moeder dat niet bedoeld.
Nou ja, die moeder van jou.
Als je 't hart hebt om van haar één kwaad woord te -
God, man, ze is 'n engel. Dat zeg ik toch.
Vertel me 'ns, Dolly, waarom ben jij eigenlijk met mij getrouwd?
'k Wou, dat ik 't nooit gedaan had!
't Was gek, toen ik 't dee. Als je zeven-en-twintig bent, ben je nog gekker dan gek. Dan neem je wat je krijgen kunt.
(slikt iets weg.) Zoo. Ja. Maar vijf jaar geleden was je toch maar twee-en-twintig.
Nou ja, toen was 't maar gescharrel. Dat dee je wel vaker. Daar zat je niet aan vast.
Zoo. Wij mogen wel 'ns ernstig praten, Dolly.
| |
| |
Ernstig praten, ernstig praten - je doet immers niks anders. Is 't wonder, dat ik wel 'ns met 'n anderen man wil praten?
Als jij daar zoo'n behoefte aan hebt, (hoewel zich volkomen beheerschend, spreekt hij met bevende kin) dan is daar.... door een flinken maatregel wel 'n mouw aan te passen.
Als jij dan maar zegt: hoe.
Nou, dat zal je dan wel meevallen. Maar tot dien tijd heb je hiermee rekening te honden: Ik verbied je, zoolang dien man te ontvangen.
(Sissend:) En als ik 't dan tóch doe?
(gaat vlak voor haar staan.)
(blijft hem aanzien, zich zenuwachtig op de lippen bijtend.)
Je hebt me goed verstaan?
(lachend af langs de achterzijde van het linkervenster.)
(ziet haar na. Haalt diep adem. Loopt op en neer, de handen in de zakken woelende.)
O ja! kom binnen, meneer Falk. Mag ik u maar even verzoeken? (Wijst hem een stoel aan bij de tafel links.)
(neemt plaats. Legt zin helmhoed op de tafel voor zich neer.) Vóór u iets zegt, zou ik graag m'n excuses aanbieden voor de alleronhebbelijkste manier, waarop ik 'n week of zes geleden bij u hen gekomen. Ik heb daar heel veel spijt van.
(drukt hem, over de tafel heen, vluchtig de hand met 'n beweging van: ‘Daar praten we niet meer over’.) Ik had u dezer dagen al eens willen schrijven, maar nu het toeval me u zoo deed ontmoeten, komt 't me beter voor, u maar dadelijk te zeggen wat ik u 'ns zeggen wou.
Ik durfde niet uit mezelf terugkomen.
Neen, daar was ook reden voor. Luister u'ns, meneer Falk. U begrijpt zeker wel, dat ik niet van plan ben, u over koetjes en kalfjes te spreken.
Kijk 'ns: U was destijds in onze negorij: De zoon van den burgemeester! En ik was Het rooie jong. Ik was geen gezelschap voor u.
Juist! Ik bèn menéér De Hond! En u is:
(hij neemt Falks helmhoed en beziet dien aan den binnenkant) nùmmer 60827! 'n Nummer is geen gezelschap voor mij.
Ik constateer de feiten. Ik houd van klaren wijn. Men kan het wat minder hoekig zeggen, maar het wordt dan ook niet zoo goed verstaan!
U is onnóódig hard. Ik voel mijn toestand wel zonder u; den heelen dag; zoolang ik wakker ben.
| |
| |
En nùchter ben! U noemt mij noodeloos hard zonder te beseffen hoe hàrd het valt, hard te zijn. Wie is de hardste van ons beiden: U, die met 'n glimlachje op de lippen 'n grijzen vader laat schreien, òf ik, die naar de hàrdste woorden zoek om u te zeggen wat er van Koert Falk geworden is.
(staat op. Doet een paar passen. Keert zich dan om en blijft staan.) Toen ik m'n vader zag sterven, heb ik hem de hand gegeven.
- ‘M'n jongen,’ zei hij toen, als de man den bijl laat vallen, moet de zoon hem oprapen.’
- ‘'t Is goed, vader!’ heb ik gezegd. - Ik heb hem aangekeken - met droge oogen.
(Kleine pauze.)
(ziet met bevende kin voor zich heen.)
Als ik m'n rooie kop tegen het leven inzet, kan ik met 'n glimlach al m'n idealen (hij wendt den blik even naar het linker venster) stùk voor stùk - ft - zien wegvliegen. (Met krassend stemgeluid:) Ik - blijf - Wilko de Hond!
(staat, als eerbiedig, op.)
(glimlachend). U ziet: Ik krijg 't niet gauw te kwaad. Alleen als ik heel mooi hoor zingen, schiet ik wel 'ns even te kort. (Hij gaat naar Falk.) Maar als ik meneer Koert Falk, die 't gynasium al achter zich had, toen ik nog met een hamer in m'n knuisten stond, voor m'n oogen zie verschooieren tot 'n dronken koloniaal....
(huilend van schaamte en woede.)
(forsch.) Stil!! - Als ik dien aardigen jongen, op wien de goeie, ouwe heer Falk al z'n hoop had gevestigd, ten slotte voor me zie staan als nummer zestig duizend zooveel, (bijna fluisterend) dan heb ik - verdriet!
(strijkt met 'n vlugge beweging een traan weg). Ja, ik weet, dat ik 'n verloren man ben. Het is maar beter, dat u me aan m'n lot overlaat.
Ha! (Doet een paar passen het vertrek in.) Ja, daar schieten we mee op! (Blijft plotseling staan.) Zeg nou 'ns tegen mij: ‘Het zàl anders worden!’
Wat kan ik nu nog ànders worden
Waar 'n wil is - is 'n weg.
Sergeant worden misschien? Wat ben ik dan nòg!
Ga 'ns zitten. (Beiden gaan zitten.) Wat voert u in uw kwaliteit nu zoo'n heelen dag uit?
Ik werk op 't bureau van den staf. Ik word opgeleid voor den topografischen dienst.
| |
| |
Hm. Dus u doet aan teekenen.
Ja, ik teeken elken dag tegenwoordig.
Hebt u eenig verstand van administratie?
Ik heb middelbare acte boekhouden.
Hm. Wat kost 'n remplaçant?
Ja, ik bedoel 'n plaatsvervanger voor 'n soldaat.
Dat is verschillend, geloof ik. Drie-, vierhonderd gulden. Dat hangt ook af van den diensttijd.
Zou u zoo'n man kunnen krijgen?
Daar heb ik geen geld voor.
En mijn vader wil geen cent meer voor me uitgeven.
Heel billijk. Maar als u daar nu 'ns wèl geld voor hadt?
Omdat ik geen blanco strafregister heb.
Staat er veel in dat register?
Ja, nog al. Allemaal voor....
Je mag alleen den dienst uit, als je heel goed staat aangeschreven.
(glimlachend). Hé, dan moesten ze je juist willen houden!
Ik denk 't niet, neen. Of ik zou 't zoo bont moeten maken, dat ik er uit ging met eh....
Met 'n briefje van: ‘Houdt hem in de gaten!’
En als u nu 'ns integendeel 'n poosje zoo oppast, dat er geen straffen meer bijkomen. En als u dan 'n plaatsvervanger kon vinden. En als er dan 'ns iemand van 'n beetje invloed naar uw superieuren ging.... iemand die 'n boodschap kan doen! Is er dan eenige kans, dat ze u laten loopen?
Dan wel misschien; ja. Maar dan moet er geld wezen.
Ja, daar hebben we 't al over gehad. (Loopt even op en neer.) Voelt u er wat voor om dat pak uit te trekken en bij mij op 't kantoor te komen?
Ik.... bij u.... (Hij bijt, de ellebogen op de tafel geleund, zenuwachtig op zijn duim.)
Ik vraag, of u er wat voor voelt.... Nu?
(knikt, een uitbarsting nabij, toestemmend.)
Dan van man tot man: Laat den borrel staan! Kom over 'n
| |
| |
maand hier naar toe en zeg tegen mij: ‘Ik heb in geen vier weken iets gedronken en vandaag heb ik aan mijn vader geschreven, dat ik 'n ander mensch ga worden.’ Dan van tweeën één: Of ik kan op dat oogenblik niets voor u doen, omdat ik zèlf 'n tegenvaller heb gehad. Of ik kan wèl wat, en dan ga ik er voor u op af. Lukt het me, u uit die blauwe kleeren te halen, dan gaan we samen naar mijn kantoor. Wilt u dat?
(neemt zijn helmhoed). Ik weet niet wat ik zeggen moet.
Zeg maar niets; dat is beter. 'n Spiegel hebt u in de kazerne zeker niet, hè? 'n Grooten spiegel, waarin u zichzelf ten voeten uit kunt zien.
Wel 'n kleintje, waarin u uw gezicht kunt zien?
Kijk dan straks, als u alleen is, 'ns even in dat kleine spiegeltje en beloof dan hardop aan u-zèlf wat u nou niet zoo gauw te binnen wil schieten.
En vergeet ook vooral dat briefje aan uw vader niet!
Ik zal hem ook schrijven wie Wilko de Hond is.
Dat is niet noodig. Het rooie jong kent ie wel.
(salueert.) Meneer De Hond, ik heb wel de eer.
(ziet hem bij den uitgang na.)
(komt, langs de achterzijde van het linker venster, van den achtergrond op. Zij draagt een groot glas water voorzichtig voor zich uit. Ze blijft met een lachend gezicht midden in het vertrek staan wachten.)
(keert zich om. Blijft verwonderd staan.)
Nou! Laten we 't nou maar weer afdrinken! Prosit!
(een en al verbazing. Gaat op een stoel bij de tafel links zitten en blijft haar met groote oogen aanzien.)
Doek.
(Slot volgt.)
|
|