Groot Nederland. Jaargang 8
(1910)– [tijdschrift] Groot Nederland– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 341]
| |
Dramatische kunst.P.H. van Moerkerken Jr., Twee drama's. Amsterdam, S.L. van Looy.De dichter van Modron en De Doodendans zond opnieuw twee drama's in 't licht: De dood van Keizer Otto III en Christus op de Alpen. De heer Van Moerkerken - eenige jaren geleden heb ik er hier op gewezenGa naar voetnoot1) - is evenmin tevreden met de hedendaagsche dramatiek als met de vertooningen. Hij zou het drama ontworsteld wenschen aan de realistische schildering van moderne zeden, vooral ook van socialistische bedoelingen. Hij is tegen kunst in het genre Heijermans, dat het meeste bij val vond. Waarschijnlijk verheugt hij zich over de kentering, ineen paar van diens laatste werken waar te nemen. Wanneer een kunstenaar in een aesthetische redeneering op duidelijke wijze af- en voorkeur doet kennen, is het te verwachten dat hij, zelf iets scheppend, in eigen werk zijn ideaal van kunst zal trachten te naderen. En zoo is het ook bij dezen schrijver. De middeleeuwen trekken nog altijd hem evenzeer aan, als zij het de romantici der vorige eeuw deden. Daar vindt zijn geest het ongewone, daar viert zijn fantazie haar lust tot het scheppen van schoonheidsverbeeldingen. Oude sagen hebben groote bekoring voor hem, en met een woord van Goethe duidt hij zijn standpunt aan tegenover hen die de historische feiten en personen willen handhaven bóven de verdichting der tijdgenooten wier fantazie er een ‘verheerlijkenden droom’ om schiep. In het kader van de dramatiek des heeren Van Moerkerken past vanzelf niet het proza. De gebonden stijl, den dialoog uit de realiteit van 't gewone praten opheffend, is onmisbaar voor wie die realiteit niet wenscht. Het zijn dan ook twee drama's in verzen, welke ons hier geboden worden. Het eerste tracht in een voorspel in drie bedrijven - door den schrijver weer ‘Handelingen’ genoemd - ‘de vroeg-vergane droomen te verbeelden van den jongen Keizer Otto III - in januari 1002 nabij Rome gestorven, 22 jaren oud’. De schrijver wil dit doen ‘in een drama dat niet on- | |
[pagina 342]
| |
kenbare historische feiten poogt na te bootsen, maar het leven als een kort saamvattend beeld ons voor oogen wil doen gaan’.... Ik heb dit laatste aangehaald omdat ik het van belang acht voor een karakteristiek van dezen schrijver. De heer Van Moerkerken is in hooge mate sympathiek door zijn streven. Wie zou niet gaarne een nieuwe dramatische kunst zien geboren worden, waarin dichters van groote gaven in onze eigen taal en in verheven stijl de aandoeningen en ontroeringen deden doorleven, die de werken van een Shakspere in ons wekken....? Maar juist om dit door dramatische kunst te bereiken, moet een dichter toegerust zijn met een zeldzaam expressief en suggestief vermogen. Met andere woorden, hij dient door kristal-klare taal ons de schoonheidsbeelden van allerlei hartstochten en botsingen zoo duidelijk te doen zien, dat wij het menschelijke ook in de transformatie volkomen erkennen, en mocht die klaarheid ontbreken, ons het geheimzinnige van het onkènbare in leven en mensch beide te doen voelen door een wondervolle en niet te omschrijven suggestie. Doch voor beide uitwerkingen moet hèm duidelijk zijn wat hij wil - bedoelingen zijn nutteloos, als het doel niet meer te onderkennen is. Welnu - het pregnante dàt voor zich zelf zeker weet wat het brengen zal tot volle zuivere uitdrukking, dat ontbreekt. En dat gebrek is het hoofdgebrek van deze beide scheppingen. Let men op het aangehaalde zinsdeel: ‘en een drama dat niet onkenbare feiten poogt na te bootsen, maar het leven als een kort saamvattend beeld ons voor oogen wil doen gaan....’ Is, wie zijn bedoelen zoo gebrekkig in woorden brengt, welde kunstenaars wiens voornaamste gave plastisch uitbeelden moet zijn? Umsonst bist du von edler Glut entbrannt,
Wenn du du nicht sonnenklar dein Ziel erkannt.
Uhland voelde het. Ook door ervaring? Ik wil hiermee volstrekt niet zeggen dat het den heer van Moerkerken ontbroken heeft aan een vast plan. Een schema van elk zijner drama's zal wel bestaan: mogelijk een gansch scenario. Maar.... heeft hij zich thansGa naar voetnoot1) geheel rekenschap gegeven van de eischen waaraan zijn werk voldoen moest? Ik twijfel. Hadde Verlaine voor het drama een poetiekje geschreven als voor het vers - stellig zou er ook na enkele hoofdeischen gauw iets gevolgd zijn van tout le reste, die geen drama is.... zij ze ook literatuur. 't Is literair werk. Werk van iemand met veel poëtisch gevoel, met wijsgeerig-aesthetische | |
[pagina 343]
| |
neigingen; werk voornaam van opvatting meestentijds, schoon van uitvoering niet zelden wat de taal betreft. Doch waaraan ontbreekt het meest-noodige: leven, adem, bloed, hartstocht. Het tendentieuse, dat de criticus Van Moerkerken aan Heijermans' drama's misprijst, is verwerpelijk, maar het intentioneele dat we vooral in De dood van Otto III voelen, niet minder. Niet de ziel van de personen als mènsch hooren we daarin het meest, maar de bezieling die de schrijver zijn ficties meegeeft is meermalen aan het woord. De ‘hoogere realiteit’ waarvan de voorrede zegt, belichamen ze als bij lastgeving, ze stáán voor iets. Voor een idee. Ze zijn als symbolen met voorbedachten rade. De wereldlijke macht, de geestelijke macht, Rome - ze krijgen hun personificatie. En 't voelen van dat intentioneele macht de personen grootendeels tot abstracties, voor wier leed, hartstocht en strijd ons meegevoel moeilijk te wekken is. Christus op de Alpen behandelt een epizode uit den strijd tegen de Waldenzen, Christus verschijnt daarbij telkens aan vervolgden en vervolgers. Ongetwijfeld is hierin meer leven, en het lijkt me meer dramatisch gevoeld dan des dichters vorig werk. Hugo en Magdalena hebben als kinderen in de Fransche Alpen elkaar liefgehad. 't Meisje is, aangetrokken door de praal der wereld, uit de hut van haar moeder gevlucht en de minnares geworden van den Aartsbisschop van Embrun. Hugo ging in de Dominicaner-orde, werd inquisiteur. Na een poos verlangt Magdalena terug naar de bergen. Kwansuis stelt zij zich aan 't hoofd van krijgsvolk dat in last heeft ketters te verdrijven en hun goed te verbranden. Zoodoende komt ze bij de hut, waarin ze haar moeder terugvindt. Maar ook Hugo komt daar, door den Aartsbisschop gezonden. Zoo zien ze elkaar terug. Zij kiest partij voor de bergbewoners die hij verderven wil. Hij laat haar gevangen nemen en zij sterft te Embrun op den brandstapel. Laat ik ter kenschetsing een brok citeeren Hugo's alleenspraak bijna aan 't einde van 't laatste bedrijf. Daar zijn de bergen onzer schoone jeugd,
Waar de eerste pracht des levens ons verscheen,
Waar wij geen vreugde of smart ons droomen konden,
Die in twee harten niet gelijk'lijk sloeg.
Daar leefde in schuld'loos hart het paradijs,
Voor zij verdoolde in gouden logen-praal,
Voor ik verblindde in Rome's wereldmacht,
De klare kern des menschen niet meer ziende.
En ach, wat is mijn levenswerk? Daarginds
In duist'ren afgrond, onder sneeuw en puin,
Liggen de dooden, die mijn stem verried!
Zij allen,.... vrouwen, grijsaards, kind'ren.... door
Mijn blindheid uit hun levensvreugd gerukt:
| |
[pagina 344]
| |
Vruchten en bloesems dezer schoone gaarde
Van liefde en vroom geloof, vertrapt, verworpen
In 't schrik'lijkst graf.... door mij, door mijne stem!
O, 'k vrees het lijden van die duizende' oogen
Op de Oordeelsdag te zien! Wee mijne ziel!
Vloek(t) mij dan, moeders, vaders, zwakke weezen,
Vloek(t) den verrader, vloek(t) dit wreede hart
Dat u verjoeg van de' altijd warmen haard,
Uit wieg en sponde,.... dat uw schaam'le hut
Van de aard verdelgde.... O God, op mijne ziel
Wegen de zonden van tien-duizenden!
Ik was 't, die moordde en brandde en folterde,
Ik, die de maagden in de wouden schond,
De zuigelingen smoorde aan moeders borst!
En waartoe, God? Was dit ter hoogere eer
Van Rome's kerk, der wereld Paracleet!
Neen, neen, het kan niet zijn! Enz.
Bij aandachtig lezen van deze verzen voelen we duidelijk wáár het bij dezen dichter hapert. De verzen zijn niet op de hoogte van den toestand. Natuurlijk - het eischt heel wat -: het groote berouw in woorden te brengen van iemand die niet alleen zijn heele leven als één mislukking ziet, maar zich ook den moordenaar weet van duizenden onschuldigen. Maar wie niet aan dien hoogen eisch voldoet - faalt. Deze verzen zijn te zwak. Let eens op dat ‘droomera’ van die ‘vreugde of smart’ en dat ‘gelijk'lijk’ slaan van twee harten. Ook op de volgende verzen waar de werkwoorden ‘verblindde’ en ‘verdoolde’ goed onderling van plaats konden wisselen. Doch afgescheiden van die bedenkingen tegen details, hoe mat, in opsomming hier en daar banaal (‘vrouwen, grijsaards, kindren’ - ‘moeders, vaders, zwakke weezen’!) klinkt het geheel... En zoo is het telkens. Waar de situatie de uitdrukking eischt van het meer dan gewone voelen bemerken wij bij den dichter een tekort. Het beste lukt hem het verhalende en het bespiegelende. Doch ook juist daaruit blijkt weer dat hij niet in de eerste plaats aangewezen is voor dramaschrijver. ‘In groote dingen is het ook genoeg gewild te hebben’ - dat troostwoord voor veel falen geldt bij de kunst niet. Zij eischt, vooral in het gróóte: kunnen. Lag het aan den wil, de heer Van Moerkerken hadde ons oorspronkelijk repertoire met iets ongerneens verrijkt. Nu moeten we - met sympathie voor zijn streven - nog naar den dichter blijven uitzien, die zijn ideaal verwezenlijkt. * * * | |
[pagina 345]
| |
C.H.A. Blanche Koelensmid, Godenschemering. Drama in 8 tafereelen. Haarlem, H.D. Tjeenk Willink.Dit is een ‘geautoriseerde bewerking van Marcellus Emants' gedichten Godenschemering en Loki.’ Enkele jaren geleden heeft Emants zelf op verzoek van den heer Albert Vogel Godenschemering omgewerkt tot een dramatisch gedicht, getiteld Loki. In zijn inleiding schreef hij dienaangaande:Ga naar voetnoot1) ‘Menende, dat ik voor zulk een bewerking grote brokstukken uit het werk onveranderd zou kunnen overnemen, beloofde ik aanzijn verlangen te zullen voldoen. Gaandeweg echter bleek dit overnemen van brokstukken een onmogelikheid te zijn. Ik heb een nagenoeg geheel nieuw gedicht moeten schrijven en zelfs de oorspronkelike inhoud zoodanig gewijzigd, dat een nieuwe titel eveneens noodzakelik werd.’ Bij mijn bespreking van LokiGa naar voetnoot2) heb ik destijds dit als punt van uitgang genomen, omdat een dergelijke uitspraak van den dichter zelven van het grootste belang is, als men het verschil tusschen twee soorten van literaire kunst - epiek en dramatiek - vergelijkenderwijs wil aantoonen. Immers niemand zal den theoretizeerenden beoordeelaars van doctrinarisme kunnen beschuldigen, wanneer de kunstenaar zelf metterdaad heeft betoond en daarna betuigd hoe het essentieele verschil hem tot geheele omwerking verplichtte. En nu is een ander gekomen, die Emants' werk nog verder heeft voortgezet. C.H.A. Blanche Koelensmid, niet tevreden met het ‘dramaties gedicht’ Loki, wilde - en de auteur gaf daar verlof toe - Godenschemering èn Loki samen gebruiken voor een drama. In acht tafereelen voltrekt zich nu de handeling: Loki's straf, terwijl van verre de schemering der goden, de ondergang dier machtigen als een onafwendbaar noodlot nadert. Dat het drama uit een epos is voortgekomen - dat de eerste conceptie dus niet dramatisch was, blijft hier en daar merkbaar. Er komen nog groote brokken verhaal in. Nu zal men mij wellicht tegenwerpen: in de stukken van Vondel en groote buitenlanders van vorige eeuwen wordt ook veel verhaald. Maar die vergelijking gaat niet op. Bij hen was dat verhalen een noodzakelijk gevolg van hun kunstleer, van hun streng zich hechten aan de eenheid van plaats. Daardoor mòest alles wat buiten die plaats voorviel, op het tooneel verteld worden. | |
[pagina 346]
| |
Maar dit drama is geheel vrij in zijn beweging. Elke tafereel is een ander tooneel. En toch blijkt dit niet voldoende. Een tocht als van Hermoder naar Hela's rijk (blz. 42-44) is geheel en al episch en moet derhalve nog als verhaal tot ons komen. Zoo is het ook met Odien's relaas van wat hij bij de Nornu gezien heeft. Toch is het epische wel tot een minimnm beperkt en bij een mogelijke vertooning van dit stuk zal het niet schaden. Ik heb er alleen maar op gewezen, omdat bij een oorspronkelijk dramatische conceptie der stof vanzelf het epische element vermeden ware. Dat Emants als epicus met gaven voor het drama het den toekomstigen dramatizeerder nu en dan gemakkelijk gemaakt had, heb ik vroeger reeds aangetoond. Heeft hij later in Loki al den tekst van Godenschemering moeten wijzigen voor dramatische voordracht, thans is er opnieuw veel veranderd, ter verlevendiging. Men vergelijke het visioen van Odien in Loki en in deze bewerking. Hoe karakteristiek is bijv. (ik moet me beperken) deze wijziging: ....Aan 't hoofd van alle godenhaters
Trok Loki op tot d' allerlaatsten kamp.
Al de onzen zag ik sneven....
Zoo in Loki. In het drama lezen we: Nu trok aan 't hoofd
Van alle godenhaters Loki op.
Weer beefde 't aardrijk, Bifrost scheurde en brak,
De laatste strijd van 't Asenheir begon. -
Al de onzen zag ik sneven....
Hoeveel levendiger is dit geworden. Dat de schrijver deze omwerking tot drama geautorizeerd heeft ontheft den beoordeelaar grootendeels van zijn taak. Hij toch was in de eerste plaats tot het oordeel geroepen en bevoegd om te beslissen of aan zijn bedoelingen recht is geschied. De lezing ervan heeft mij zeer voldaan. De waarde en de beteekenis van dit zeer bizondere werk voor ons tooneel, zouden pas uit een welverzorgde vertooning kunnen blijken. Ontspannings-kunst is het voorzeker niet.
W.G.v.N. |
|