Groot Nederland. Jaargang 8
(1910)– [tijdschrift] Groot Nederland– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 309]
| |
In kenterend getijGa naar voetnoot1) een Dubbel-drama,
| |
[pagina 310]
| |
of zooiets, en dan muziek, - en als dat is afgeloopen, dan moog je de menschen binnen laten om getracteerd te worden. Dat is een goedheid van den jonker en de freule, die dat zoo willen. Maar dènk er om, Teunissen, dat je goed een oog in 't zeil houdt, en je volkje kent. Niet meer dan tien te gelijk, en als er gedrongen wordt dadelijk 't hek weer dicht. De tuinlui zijn gewaarschuwd om je te helpen. (Dr. Peeters dringt door 't volk tot voor 't hek.)
A, Ha! - Eerwaarde!.... ik dacht al, waar blijft onze docter. - U komt juist in tijds voor de verrasing.
Dr. Peeters.
Laat mij eens even door, beste vrinden! (hij wordt voorzichtig binnengelaten.)
Wel zoo! Wel zoo! - eene verrassing. - Nogmaals geluk gewenscht, mijn vrind! (met hem naar den voorgrond gaand.)
Dus alles loopt naar genoegen?
Jacob.
Alles loopt voortreffelijk, Pater. Ik kon 't niet beter wenschen. Ik heb Reinald's toezegging, dat hij het feest vroolijk en gezellig zou meevieren.
Dr. Peeters.
Vroolijk en gezellig.... Komaan! komaan!
Jacob.
Hij heeft er nu zelf plezier in gekregen, en Ermgard heeft met hem samen een plannetje bedacht, dat eene verrassing zou blijven. Ik denk een soort maskerade. De jeugd houdt er van zich eens mooi toe te takelen.
Dr. Peeters.
Moest hij daarvoor dat geld hebben?
Jacob.
Dat denk ik. Die pakjes komen duur, en 't moet natuurlijk echt spul zijn. En de goeie Ermgard wou absoluut dat het volk uit de buurt ook een pretje kreeg. Nu worden ze hier getracteerd, aanstonds.
Dr. Peeters.
Hier? - Zou dat geen herrie geven? Waarom niet ergens in 't dorp?
Jacob.
Dat was ook eerst mijne meening. Maar Reinald was er op gesteld en ik wou hem deze maal maar niet tegenwerken.
Dr. Peeters.
Ben je niet wat toegevend met hem, waarde vriend? Heeft hij dat boek al teruggegeven?
Jacob.
Dat boek?.... Welk boek?.... Hoe weet u?
Dr. Peeters.
Maar, mijn vriend, ik was er immers bij dat hij 't kreeg. - Bovendien heeft hij er mij later nog over gesproken.
Jacob.
(gemaakt onverschillig).
O ja?.... Hé!.... Wanneer was dat?
Dr. Peeters.
Eergister - hij kwam er mij voor opzoeken, hij wilde van mij hooren, wat ik van zijn Oom Lukas wist.
Jacob.
Och kom!
Dr. Peeters.
Maar je begrijpt, dat ik mij niet gerechtigd achtte all es te vertellen.
Jacob.
Dus ook niet.... hoe hij....
Dr. Peeters.
Hoe hij stierf? Neen, dat heb ik niet gezegd. Ik heb je | |
[pagina 311]
| |
zoon wel voor de dwaalbegrippen van zijn oom gewaarschuwd. Dat boek scheen vol aanteekeningen te staan.
Jacob.
Ja! Ja!.... nu, ik kan u zeggen, dat onweer is alweer afgedreven. Het boek gaf Reinald mij terug.
Dr. Peeters.
Werkelijk? - hé, dat zou ik niet gedacht hebben
Jacob.
Toch is het zoo. - 't Is bespottelijk, pater! zooals we ons dikwijls onrustig en bezorgd maken zonder reden. - Ezels zijn we, - om de noodelooze zelfkwelling die we ons aandoen. Eergister liep ik nog over dien jongen te peinzen en te tobben, vandaag is er geen wolkje meer aan de lucht.... geen wolkje aan de lucht.
Grootmoeder.
(verschijnt op 't bordes).
Jacob! (Jacob ziet wat ontsteld om.)
Men vraagt of de gasten niet naar buiten kunnen gaan.
Dr. Peeters.
Dag, Mevrouw! - ik hoor tot mijn genoegen dat de atmosfeer geheel opgeklaard is, en het feest belooft te zullen slagen.
Grootmoeder.
Op klare sfeer volgt weleens buyig weer.
Jacob.
(voor zich).
Onheils-vogel! (de muziek klinkt luider en een bediende wenkt.)
Komen ze? (tot de lakei.) Anton! zeg dan dadelijk dat de gasten op 't bordes kunnen komen. - De verrassing is in aantocht!!
(Grootvader en Emilie komen op 't bordes, gevolgd door pratende heeren en dames, de meesten in avond-toilet, sommige heeren in zwarte jas. Ook een paar officieren).
Grootvader.
(luid).
Vanwaar moet de verrassing nu komen? - Mij dunkt ik hoor al muziek. - Juist! Juist! - Een zeer antieke melodie, als ik wel heb. Dat is aardig, Emilie! Zul je me alles nauwkeurig beschrijven, - zie je al wat?
Emilie.
Nog niets, vader!
Grootvader.
Laat ons dan een goed plaatsje zoeken, waar we alles nauwkeurig kunnen waarnemen. Dank u, vrienden! - dank u! Dit is eene uitstekende plaats, geloof ik. Is Jacob daar?
Jacob.
Hier ben ik vader!
Grootvader.
(wat zachter, alleen verstaanbaar voor Dr. Peeters, Jacob, Grootmoeder en Emilie).
Over hoeveel heeft Reinald gedisponeerd, Jacob?
Jacob.
Dat weet ik nog niet, vader.
Grootvader.
Wat zeg je? - Weet je dat nog niet? - Dat is toch wat kras.
Jacob.
Och, 't was gister te laat om te telefoneeren en vandaag is 't Zondag. - Wat hindert het! Laat het een paar mille zijn. De jeugd moet uitrazen. Ik ben veel te blij, dat alles zoo goed afloopt.
Grootmoeder.
Jacob wordt luchthartig, - maar alles is nog niet afgeloopen. (Een lakei brengt Jacob een telegram.)
| |
[pagina 312]
| |
Emilie.
Een telegram?
Jacob.
Ja, ik denk van de bank. (Hij opent het.)
God-almachtig!!... (Hij bedwingt zich en steekt het telegram in den zak.)
Grootmoeder.
Nu, - valt het niet mee?
Grootvader.
(onrustig).
Wat is er? - Is 't van de bank?... Waarom zeg je niets?.... Hoeveel is 't?
Jacob.
(binnensmonds).
God-almachtig!.... hij is gek.
Grootvader.
(bevelend).
Hoeveel is 't, Jacob? - Hoeveel is 't? - Zeggen!!
Jacob.
Nu, als u 't dan weten wil, dertig mille.
Grootvader.
Wat zeg je!! Wat beduidt dat? Dat kan hij toch niet noodig hebben?
Dr. Peeters
(en de twee anderen tot elkander zacht, met ontsteltenis).
Dertig mille!.... dertig mille! - enorm!
Grootvader.
Hoe kun je zoo onverantwoordelijk handelen, Jacob? De jongen wordt gek. Heeft hij schulden? (De muziek komt nader.)
Jacob
(nerveus en wrevelig.)
Neen! ik weet het niet, - 't is misschien een vergissing.... ik kan er nu niets aan doen.... daar komen ze.... God almachtig!! - wat is dat nu weer voor 'n streek .... Dertig mille.... Enfin hij kan 't toch vandaag niet in ééns opmaken.
De muziek nadert. Het zijn geheel in de kleuren van Gelre gekleede muzikanten, met de kaproenen en tootschoenen der veertiende eeuw. Ze spelen antieke wijzen, weemoedig-heroïek. Dan volgt een heraut, in blazoen-rok met het wapen van Gelder, dan bekranste jonge meisjes die bloemen strooien. Dan volgen Reinald en Ermgard beiden gekleed in uiterst zwierig en schitterend veertiende-eeuwsch kostuum, vol goud en juweelen. Ze naderen bevallig en statig, hand in hand, links en rechts buigend en groetend. Toortsdragers en pages. Twee pages dragen op een burrie een vergulde koffer. De stoet nadert langzaam tot voor 't bordes, de muziek gaat ter zijde staan en de heraut roept:
Heraut.
Plaats voor zijne Hoogheid Reinald, Hertog van Gelre, Heer van Arnhem, Zutphen, Nyenbeek, Rosendaal, Nijmegen en Kannenborg en voor zijne gemalin Ermgard. (De gasten applaudisseeren en roepen: ‘bravo! bravo!’ Grootvader buigt zich over naar Emilie om haar beschrijving op te vangen van wat er te zien is.)
Jacob
(zich goed beheerschend en met schertsende minzaamheid).
Het is mij aangenaam, Hertog Reinald! u en uwe jonge bekoorlijke hertogin Ermgard welkom te heeten op het voorvaderlijk slot.... moge.... eh... deze blijde inkomste.... het begin zijn van een nieuwe op- | |
[pagina 313]
| |
bloei.... eh.... van uw aloud geslacht.... en van een tijdperk van zegen en voorspoed.... voor uw.... eh.... uw getrouwe onderdanen.... Leve Hertog Reinald en zijne schoone Hertogin!!! (Instemmend gejuich der gasten. De muziek valt weer in, Reinald voert Ermgard de trappen van 't bordes op, doch blijft dan halverwege staan. Hij wenkt de muziek te zwijgen, en de pages om den koffer neer te zetten aan den voet van het bordes.)
Reinald.
Zeer waarde gasten, vrienden en verwanten,
Hollandsche lieden uit de twintigste eeuw!
Ik kom hier in uw midden als een schim
een spook uit 't ver verleden van uw volk.
Bezie ons goed, zes honderd jaar geleden
was dit de feestkleedij in Nederland.
In dit gewaad ging de eerste Reinald, hertog
van Gelre met zijn bruid Ermgard ten huwlijk!
Wat dunkt u, vrienden, ziet men u zes eeuwen
voorsprong in goeden smaak en schoonheid aan?
'k Wil u niet krenken, noch mezelf verheffen,
maar 'k wilde u vragen, waar is nu de winst
na zooveel honderd jaar, in levensglans,
in zwier, in adel, in verheven staat?
Ik ben voor u een midden-eeuwsch barbaar.
Dat zegt gij recht, mijn tijd was droef en donker,
tooneel van krijg en twist en gruweldaad,
van onrecht, dwaling, bìjgeloof en zonde. -
Maar wáárom, hoogbeschaafde Nederlanders!
uit deez' verlichten, wijzen, braven tijd,
maakt gij met uw zes honderd jaar beschaving
naast mijn barbaarschheid zulk een slecht figuur?
Zóó droef, zóó onbevallig, zóó potsierlijk -
vergeef een schim 't onhoflijk eerlijk woord, -
dat ik, Reinald van Gelre, bij 't herrijzen
in dit mijn land, in dit mijn nageslacht,
beschaamd hals-over-kop weer neer ga dalen
tusschen de schimmen van mijn eigen tijd,
toen men nog wist wat zwier en staatsie was
toen men nog 't leven glansrijk wist te leven.
| |
[pagina 314]
| |
Wat is gewonnen in zes honderd jaar?
Uw aantal wies, maar groeide ook uw geluk?
Kennis nam toe, wat werd er van de wijsheid?
Van 't hoogste weten omtrent leve' en dood?
Omtrent der menschen oorsprong en bestemming?
Zwaar was ons leven, rustloos en onveilig,
maar schoon en blij, vol glans en poëzie,
en als wij roofden, deden wij 't royaal
met zwaard en lans, - en waagden onze huid.
Maar gij plundert uw evenmensch behaaglijk
met pen en inkt, veilig op uw kantoor.
En dan verbeeldt ge u dat ge zijt gevorderd
in Christelijke liefde en broederschap.
Wij waren weinigen, maar leefden schoon
en eerden ridderschap en waren adel,
gij overspreidt heel d'aard met een laag ras
van poenen, dat in dom bejag naar geld
naar comfort en kleinzielige pleiziertjes
een laf en leelijk leven roemloos eindigt.
En al uw welvaart bouwt ge op 't fondament
van een rampzaalge massa beestig volk
ten uwen baat verstompt en uitgezogen....
(Jacob wenkt hevig dat Reinald zal zwijgen.)
Heet gij mij zwijgen?
Neen ge zult ditmaal
't voorvaderlijke spook ten eind toe hooren
eer het terugkeert naar zijn beter land.
Nog noemt ge u Christ'nen, niet?
nog zult ge ook eeren
wie Christus navolgt en zijn trouwste apost'len?
Welnu, ik Reinald, midden-eeuwsch barbaar,
ik zal u toonen, hoe men Christus navolgt,
maar niet angstvallig, banglijk, op zijn Hollandsch,
maar ridderlijk en grootsch, zooals Franciscus,
de door u hoogst geroemde Heil'ge 't deed.
(Zich tot het hek keerend.)
Open het hek!
Jacob
(zeer nerveus).
Denk er om, Teunissen! niet meer dan tien.
Reinald
(luide en bevelend).
Open het hek! - Ik ben Hertog van Gelre. Ik heb hier te bevelen - open wijd! (De veldwachter laat, in verlegenheid, de hekken wijd open gaan, het volk stroomt naar binnen.)
| |
[pagina 315]
| |
Jacob
(in machtelooze woede).
Hei! hei! hei! - voorzichtig daar! - denk om de bloemen!... niet op 't gras! (Het volk stoort zich niet aan hem, en komt voor 't bordes.... Sommigen beginnen reeds van de gedekte tafels te eten en te drinken.)
Reinald.
Kom hier, mannen en vrouwen! luister een oogenblik. Ik stel voor, mijn vóórvader, Reinald van Gelre, zes eeuwen geleden vorst in dit land. En dit stelt voor Ermgard, de hertogin. In dien tijd gingen de vorsten schitterend gekleed. Maar zij hielden er ook van schitterende daden te doen. En 'k wou iets doen, mijn voorvader waardig. Toen heb ik gevraagd: wat is de daad, die men nu de schoonste noemt? En de gansche wereld zegt: heilig zijn en Jezus navolgen. Goed! - ik zelf weet het rechte niet, maar ik zal den raad van de gansche wereld volgen, den raad van alle priesters, den raad van mijn grootvader en mijn vader. Ik zal eens beginnen te beproeven Jezus na te volgen en St. Franciscus, den grootsten heilige. Mijn vader en mijn biechtvader hebben mij op zijn voorbeeld gewezen. Zie hier heb ik zijn levensbeschrijving. Mijn vader gaf ze mij. Jezus gaf spijs en drank aan de armen.... Welnu! daar heb ik spijs en drank voor u gezet. Tast toe! Franciscus hield van schoone kleederen en een schitterend leven, evenals ik. En zijn vader Bernardone was een rijk koopman. Maar Franciscus nam het goed van zijn vader en deelde het uit onder de armen, en zijn kostbare kleedenen gaf hij weg. En zijn vader, de oude Bernardone was woedend en mishandelde hem, maar Franciscus bleef standvastig, en weerstond den wil van zijn vader. Welnu, mannen en vrouwen, hier in dezen koffer heb ik een deel van het goud van mijn vader, dat ik machtig kon worden. Ziehier! ik zal Franciscus navolgen, en niet aarzelend en niet half, zooals Hollanders van onzen tijd gewoon zijn, maar ruim en ridderlijk, naar den aard mijner voorzaten.... Largesse!! Largesse!! (Bij deze woorden tast Reinald met beide handen in den geopenden koffer, die vol goudstukken blijkt te zijn en werpt het geld onder de menigte.)
Jacob.
Halt! - hou op!.... Je bent krankzinnig, jongen!.... sluit het hek! - ontruimt de plaats.... (Er ontstaat een geweldige verwarring. liet volk begint te schreeuwen en te joelen en om de goudstukken te vechten. De bedienden rapen mee. Jacob tracht den koffer te sluiten en Reinald tegen te houden.
| |
[pagina 316]
| |
Maar deze blijft roepen: Largesse!! Largesse!! en het geld onder de menigte te gooien. De dames-gasten vluchten verschrikt naar binnen, gevolgd door de heeren. Sommige heeren, ook officieren, grabbelen mee in 't geld. Men hoort gilletjes. Ermgard schreit en roept: Reinald! Reinald! Maar deze gaat voort. Het volk stort zich op de gedekte tafels, drinkt uit de flesschen, vecht om de eetwaren, werpt de tafels om. Alleen grootvader en grootmoeder staan onbewegelijk en rechtop, op 't bordes. De lampions worden door 't volk uitgeslagen.)
Reinald.
(met zijn vader om den koffer worstelende, zoodat de gansche inhoud er uit stort langs de trappen van 't bordes).
Hier! armen, tast toe!.... hier is uw deel! Ook mijn mooie kleeren zul je hebben. Ik doe niets ten halve. - Hier! - hier! - Largesse!! (Hij werpt zijn kostbare baret en mantel onder de vechtenden.)
Een stem uit het volk.
Het jong is bezope!!
Stemmen.
Pak mee, jongens! - hier! - pak mee! - de rijkdom is gek geworden! - lekker! (Het geld is in een oogwenk verdwenen. Alles grabbelt mee. Het volk begint te dansen en te zingen. Reinald staat er blootshoofds en onbewegelijk met een smadelijken lach naar te zien. Jacob bleek en woedend.)
Grootvader
(met luider stem).
Jacob! - is er geen schietgeweer? - Haal de jachtgeweren! - haal je revolver! Geef ze vijf minuten om de plaats te ontruimen, en schiet er anders op. (Bij deze woorden ontstaat er een algemeen gedrang naar het hek. Jacob gaat naar binnen.)
Reinald
(schamper)
Zoo heer, zoo knecht! De armen zijn al net zulke helden als de rijken. (Het volk gaat onder liederlijk gehos en getier, onder 't geroep van hi! hal - hi! ha! uit het hek, nog enigen blijven naar goudstukken zoeken, waaronder de muzikanten en tuinlui.)
Jacob
(voor een venster met een jachtgeweer, lost een schot in de lucht.)
Onmiddellijk het hek uit - als je je leven lief hebt! (De laatste zoekers vluchten ijlings).
Jacob
(tot de lakei)
Anton! - ga het hek sluiten. (De lakei gaat statig naar het hek.)
Lakei.
Ja meneer! (omziende.) Zult u niet schieten, meneer?
Jacob.
Nee, waar zijn de tuinlui? Lakei.
Er van dóór, meneer!
Jacob.
Waar zijn de muzikanten? | |
[pagina 317]
| |
Lakei.
Er van dóór, meneer!
Jacob.
En Teunissen, de veldwachter?
Lakei.
Er van dóór, meneer!
Reinald
(in lachen uitbarstend).
Ha! Ha! Hal - 't Is toch eengeluk in zulk een heldentijdvak te leven.
Grootvader.
Reinald - dit is een allertreurigst einde van een mooi feest, - tengevolge van je dwaasheid. Ik vrees dat je ons noodzaakt je onder curateele te zetten, eer je meerderjarig bent.
Reinald.
Natuurlijk, beste Grootvader, ik ben er zeker van, dat èn St. Franciscus, èn Jezus zelf in dezen tijd onder curateele zouden gezet worden.
Grootvader.
Mathilde, - wij gaan naar binnen. Wij moeten de gasten geruststellen. (Zij gaan naar binnen).
Ermgard
(naar buiten tredend).
Kom, Reinald, 't is nu toch alles mislukt. Kom binnen, en vertoon je, eer de menschen vertrekken. Ik wil niet.... (schreiend) dat ze denken.... dat je dronken bent.
Reinald.
Dronken?.... Mislukt? - Wat is mislukt?.... Ik heb toch gedaan, wat ik doen wou. Had je op een andere uitkomst gerekend? - Ik niet. Zoo zijn mijn land- en tijdgenooten! Als een Hollander loopt te zingen of iets buiten den sleur doet, denk dan maar gerust, dat hij dronken is. Ik verwachtte niets beters dan wat gebeurd is. - En als je een daad wilt doen, die wat beteekent, dan moet je niet vragen of de gevolgen aangenaam zijn. Doe wat moet, laat gebeuren wat kan!
Jacob
(naar buiten tredend.)
Men kan ook zijn redelijk verstand ge-bruiken, mijn zoon! - en geen buitensporigheden begaan, die voor krankzinnigheden moeten lijken.
Reinald
(heftig).
Wat!.... en waarom wordt mij dan dag aan dag op de voorbeelden gewezen van Jezus en Franciscus en al die vromen en heiligen, die niets als buitensporigheden deden, - krankzinnige buitensporigheden, die even krankzinnig waren toen als nu? Wat kun je mij verwijten, vader? als alleen dit, dat ik met wat meer moed en wat meer consequentie de voorschriften van je godsdienst volg. - Zeg me eerder, dat die Godsdienst valsch is, misleidend, onzinnig - maar zeg me niet, dat ik rede en verstand moet gebruiken en het oordeel van de wereld vreezen, want juist daarvoor hebben Franciscus en Jezus het strengste gewaarschuwd. (Een pauze, waarin een stem wordt gehoord van buiten het hek uit het donker.)
Stem Uit Het Donker
(plat).
Seg! Meneer Jacob van Gelder, krijg je nou zoo lekkertjes je streke thuis, door je bezope zoontje.... Goed zoo, bloedhond! - net lekker zoo! | |
[pagina 318]
| |
Reinald.
Wie is dat?
Jacob.
Kom mee naar binnen, kinderen!
Stem uit het donker.
Je kreng van 'n jonge was dronke.... of ie wordt heelemaal gek. - Hij gooit je bloedgeld op straat, goed zoo! - Ik heb óók nog een oude rekening met je, tijger, smerige uitzuiger....
Jacob.
Ga toch mee.... kinderen!
Reinald.
Nog even luisteren.
Stem uit het donker.
Twintig jaar geleeje heb je me op de keien gesmeten vuilik! - Eerst m'n uitgezogen en toen met vrouw en kinders op straat gezet.... nou zal God je straffen, verdomde bloedzuiger!
Jacob.
Weg daar!.... of ik schiet.
Stem uit het donker.
Ja! Schiet maar, leelijke hyéna.... mot je mijn ook al vermoorde.... net as je die andere brave kerel vermoord heb.... (Jacob schiet een revolver-schot af, in de lucht. Hel wordt stil.)
Jacob
(diep ademend).
Dat helpt. -
Reinald.
Dat helpt.... Ja, ten minste voorloopig! Gordijn. | |
Vierde bedrijf.Een meer afgelegen deel van het park. Een grasveld tusschen geboomte, uitzicht over den vijver. Rustieke banken, tuinstoelen.
Jacob van Gelder en Dr. Peeters komen aandrentelen in conversatie. Jacob in radelooze houding.
Dr. Peeters.
Nu lijkt het me, of je je àl te bezorgd maakt, waarde vriend. Ik heb je altijd als een ernstig, bezadigd man gekend. Nu val je me tegen. Ik zie geen rede tot wanhoop of tot zulke forsche maatregelen. De jongen was niet dronken, en is niet gek, heelemaal niet. Maar hij is overspannen en overdreven en daar ben je zelf wel eenigszins schuld aan. Je moet hem flinker aanpakken, ernstig onderhanden nemen, en vooral vastheid en consequentie toonen. Je was in den laatsten tijd één en al weifeling en onvastheid. Nu, en dat weet je óók wel, eenwild paard met een zenuwachtig ruiter, dat slaat door.
Jacob
(spreekt heesch, onvast en ontroerd).
Ja, u heeft gelijk, pater. Ik ben in den laatsten tijd een beetje nerveus. - Ik denk dat er iets aan mijn gestel hapert. - Zou u den jongen niet eens onder handen willen nemen?
Dr. Peeters.
Waarom doe je het zelf niet, meneer van Gelder? Dat is de taak, de plicht van een vader.
Jacob.
Eerlijk gezegd, ik voel er mij niet toe in staat. | |
[pagina 319]
| |
Dr. Peeters.
Je bent toch niet bang voor je eigen zoon?
Jacob.
Ik weet niet of het vrees kan genoemd worden. Als men iets zeer lief heeft, dan is 't moeilijk er naar behooren flink mee om te gaan.
Dr. Peeters.
Nu, ik wil probeeren, wat ik doen kan. Maar ik stel er mij niet veel van voor - zoolang ik zulk een zwakke steun krijg van zijn vader. Jacob.
Pater, ik wilde u nog iets vragen.
Dr. Peeters.
Vraag mijn vriend. Wat is 't. - Een gewetensvraag?
Jacob.
Juist. - Een oude kwestie.
Dr. Peeters.
Iets wat ik niet in den biechtstoel heb vernomen?
Jacob.
Neen! - lang geleden - veel jaren geleden heb ik bij een rondreizenden pater gebiecht - en ook aflaat verkregen. - Herinnert u zich mijn groote gift aan de nieuwe kerk hier in de Gemeente?
Dr. Peeters.
Ja! ja! ja!.... zeker,.... welnu?
Jacob.
Dat is nu wel alles in orde.... maar ik zou toch nog uw meening óók eens willen hooren, over die zaak. - Is dat mogelijk?
Dr. Peeters.
Dat kan wel gebeuren.... hoewel ik het niet noodig acht.... maar als je wilt....
Jacob.
Ja! ja! ik bid je er om, Pater, ik smeek je er om.... Het zal mij opknappen. Ik ben mijzelf niet. Ik ben wat overstuur.
Dr. Peeters.
Daar komt je zoon aan, alléén. Dat is eene voortreffelijke gelegenheid. Nu kunnen we hem ongezocht eens ernstig onderhanden nemen.
Jacob.
Neen! neen! doe u het alleen. Ik ben er liever niet bij. - Om Godswil Pater! doe het alleen met hem af. Maar wees voorzichtig, zeg niet te veel.
Dr. Peeters.
Ik vind het jammer als je niet blijft. Maar zooals je wilt. (Jacob gaat overhaast terug. Reinald komt langzaam aanwandelen, zonder den pater te zien en blijft peinzend over den vijver staren.)
Reinald.
We ontsnappen het tragische niet, als we er rijp voor zijn. Als de runderen vet zijn, komen ze in 't abattoir, ze weten zelf niet hoe. En of ze daar al tegenspartelen en links of rechts springen - het abattoir is veel te goed ingericht, er gebeuren geen ongelukken. We moeten maar vertrouwen, dat het voor ons aller bestwil is, - zooals de runderen zeggen: de menschen zullen wel weten, wat goed voor ons is.... Heldhaftig zijn is geen kunst, zoolang je jezelf liefhebt en je vijanden haat. Dan sla je er vroolijk en tevreden op. Maar het hart verscheuren van goede en dierbare menschen omdat je jezelf veracht, omdat je zelf beter wilt zijn en edeler wilt handelen dan anderen - dat eischt meer moed, dan ik bezit. O mijn God!! dat zoo iets van ons gevergd wordt. (Hij haalt een gesloten brief te voorschijn.)
Lafaard! - dat moest ik toch zelf in haar lieve gezicht durven zeggen. Maar dan bezwijk ik.... dan trek ik terug.... ik kan eigen leed dragen, | |
[pagina 320]
| |
maar niet het hare, als ik 't zie. (Hij legt den brief op een bank.) Hier komt ze aanstonds - en denkt mij te vinden.... en vindt dit.... En toch moet ik. - Zij begrijpt mij niet - en ik kan mij niet doen begrijpen. O dwaasheid! - te meenen dat men zich kan doen begrijpen door het uitspreken van wat woorden - alsof een menschenziel een museum ware waarvan men iedereen een catalogus kan uitreiken. - Misschien raakt de brief verloren.... Lafaard! Lafaard! die daarop hopen durft.
(Hij wil haastig weer weggaan. Dr. Peeters houdt hem tegen.)
Dr. Peeters.
Reinald! - een oogenblik....
Reinald
(koel).
Wat is er van uw dienst, Pater?
Dr. Peeters.
Wil je even een paar ernstige woorden aandachtig van me aanhooren en ter harte nemen?
Reinald.
Mij dunkt dat het raadzamer zou zijn mij te leeren ernstige woorden niet ter harte te nemen. Ik nam ze meer ter harte, dan u lief schijnt.
Dr. Peeters.
Neen, mijn jongen, neen! - Je fout is dat je alles afmeet naar je eigen, jonge, onrijpe verstand. De beste spijs behoeft toebereiding, de hoogste wijsheid behoeft toelichting en verklaring. Wees niet te hooghartig en te eigenwijs om de toelichting aan te hooren van menschen met meer levens-wijsheid, meer levens-ervaring.
Reinald.
Ik vraag niets liever dan toelichting, maar uw licht maakt voor mij alles duister.
Dr. Peeters.
Jongen, geloof me, wat je gedaan hebt is niet alleen dwaas en onzinnig.... het is verschrikkelijk, afschuwelijk. Het geheele huis, al je familie is er door ontsteld en ongelukkig. Je arme vader is zichzelf niet meer.
Reinald.
Ik weet het.... ik veracht mezelf.... ik wou dat ik mezelf verduisteren kon.
Dr. Peeters.
Ah! - mijn jongen!.... voel je zóó? - Goddank! - dat is een gezegende wending. - Nu kan alles zich nog ten goede keeren! Spreek het uit: mea culpa! - mea maxima culpa!
Reinald.
Mijn grootste schuld is dat ik de kleine schuld niet aandurf. - Ik zag een schemer van licht, in de woorden van mijn oom. - Als ik de held was geweest, die ik wilde zijn, dan was ik rustig opdat licht toegetreden. - Maar toen begonnen allen te keer te gaan, en ik weifelde, en liet mijn eenigen houvast varen. - Dat was slecht, Pater, laag en laf en slecht.
Dr. Peeters.
Neen, mijn jongen, dat was niet slecht.... dat was....
Reinald
(heftig).
Poog me niet te bedriegen, man! - het zal u niet gelukken. Gij zult mij niet beduiden dat de zon donker is en de nacht licht. Wat ik gezien heb, was licht. Niemand ter wereld zal mij dat uit het hoofd praten. - Toen ben ik zwak geweest en heb mijnen vader toegegeven. - Zeker! het was een dwaasheid wat ik deed, een groote | |
[pagina 321]
| |
dwaasheid, die ik diep berouw. Niemand zou grooter afkeuring en verachting voor die dwaasheid voelen, dan mijn oom Lukas. Maar mijn vader mag ze niet afkeuren, en gij ook niet, Pater! - Want die dwaasheid is uw gebod geweest, de bittere vrucht van uw lessen.
Dr. Peeters.
Neen! - Ik protesteer! - Ik protesteer!
Reinald.
Dat staat u vrij. Maar ik zeg u dat ik mijn schuld daarin voel, dat ik ben afgeweken van het licht, alleen om de jammerlijke voldoening te hebben, vader en u de bittere vruchten te laten proeven van uw valsche leeringen. Dat is treurig, ik weet het. Maar 't is gebeurd, en ik heb nog maar de eenige toevlucht van zwakken en dwazen, het geduld om de gevolgen op mij te nemen.
Dr. Peeters.
Wat beteekent dat, wat ben je voornemens?
Reinald.
Luister, Mijnheer! het is een treurige biecht, waarvoor ik van u geen aflaat verlang. Ik heb dien onwaardigen koop met mijn vader gesloten. Ik heb hem die kostelijke aanteekeningen afgestaan. Hij eischte, dat ik het gedrukte zou onthouden en het geschrevene vergeten. Welnu ik heb het gedrukte gevolgd, ik heb Oom Lukas vergeten, en Franciscus nagevolgd, hoewel ik wist, dat ik onzinnig handelde. Dat was als de daad van een stuurman, die het schip op de klippen stuurt om den kapitein te bewijzen, dat zijn kompas miswijst. Dat was een slechte, laffe daad. Ik had mijn waarheid moeten volgen, niet de uwe. Maar nu zal ik niet wéér omdraaien, om de gevolgen van mijn daad te ontloopen. Dat gedraai zou mij misselijk maken. Ik heb vader's geld vermorst, zooals Oom Lukas het zijne. Maar ik ben jong en zal beproeven het uit eigen kracht goed te maken. (Op zijn voorhoofd wijzend.)
Hier bewaar ik den schat, dien vader niet afkoopen kon. Ik weet waar Oom Lukas heen wilde. En nu zal ik beproeven den weg te vinden, dien hij om zijn zwakke lichaam niet meer kon gaan.
Dr. Peeters.
Dat wil zeggen?
Reinald.
Dat wil zeggen, dat ik de wijde wereld inga, en het werk zal beproeven voort te zetten, dat Oom Lukas begon. Zoo alleen maak ik alles goed. Ik zal mijn vader niet meer geld kosten, ik zal mijn ouders niet meer tot last zijn.... ik zal mijn weelderig leven offeren....
Dr. Peeters.
Maar Reinald,.... en je arme vrouw....
Reinald
(op de brief wijzend).
Dáár! dáár.... ik.... neen! - spreek niet met me! laat me met rust!.... laat me niet meer weifelen! - weg!.... ik ben toch al laf genoeg!.... weg! (Hij vlucht snikkend. Dr. Peeters neemt den brief, beziet het adres, schudt het hoofd. Een oogenblik doet hij alsof hij den brief verscheuren wil. Terwijl hij daarmee nog talmt, komen Ermgard en Emilie.)
| |
[pagina 322]
| |
Emilie.
Wees goedsmoeds, lief kind, laat je niet zoo geheel ter neder slaan. Mijn jongen heeft een goed en edel hart - hij mag vreemd, en wild en onstuimig doen, hij zal toch stellig tot rede en inzicht komen.
Ermgard.
O moeder, dat hij goed en edel voelt, dat weet ik wel. Hij doet niets, of hij meent het rechte te doen, daarvan ben ik overtuigd. Maar hij is zoo akelig vreemd, ik begrijp hem niet, - soms wild en ruw, soms hartstochtelijk.... en wat hij nu het laatst gedaan heeft.... al dat geld.... dat is toch niet een daad van een verstandig mensch. Ach moeder, is dat niet een begin van iets heel ergs?.... O God, moeder.... ik durf 't nauwelijks uitspreken.... als hij eens.... zijn verstand verloor!....
Emilie.
Neen! neen! hij was niet dronken.... en hij is niet gek!.... mijn kind is niet waanzinnig.... neen! neen!.... Wat zegt u, pater?
Dr. Peeters
(kalmeerend, zalvend).
Geduld! lieve vriendinnen.... kalmte en berusting. God zal alles ten goede keeren. Ik geloof ook dat de jongen zijn gezond verstand nog heeft, al is hij gruwelijk overspannen, door den invloed van zijn oom.
Ermgard.
0, hoe verwensch ik dien ellendigen oom. - Heeft u Reinald van morgen.... nog gezien?.... Ja?.... Hij vroeg mij hier te komen.... Was hij hier niet?
Dr. Peeters.
Hij was hier.... maar is weer weggevlucht.... dit liet hij achter.... (den brief toonend).
Ermgard.
Een brief?.... voor mij.... (Zij opent den brief en leest. Dan valt zij schreiend op een stoel.) O moeder! moeder! - O! O! -
Emilie.
Wat is 't, kind?.... hij breekt toch niet met je?.... Dr. Peeters.
Dat vermoedde ik....
Emilie.
O mijn arme dochtertje.... hij kan 't niet meenen.... wat zegt hij?.... Waarom is dat?
Ermgard.
Lees zelf.... ik kan 't niet....
Emilie.
Ach kind.... ik kan 't evenmin, de slag maakt mij even blind.... mag pater 't doen? Maak u 't ons arme vrouwen duidelijk.
Dr. Peeters
(leest).
‘Mijn liefste.... want dat blijf je eeuwig.... ik ga je, uit liefde, 't allerwreedste aandoen.... ik ga je verlaten.... Er rust een vloek op de menschenwereld, en de hoogste toppen van liefde worden door dien bliksem 't eerst getroffen. - Wij hebben van onze liefde nog enkel zoet genoten, niet waar?.... Nu komt al het wreede en bittere op éénmaal. De liefde vergeeft het liefhebben aan geen minnaar. Ik ga een hard leven tegemoet, zelfverloochening en geheele offering misschien, en ik mag je niet vragen dat alles te deelen. Je zoudt er wel de kracht voor hebben, en ook de wil misschien. Maar je zoudt het doen om mij, om mijnentwil - en niet omdat je het zelf ook goed en noodzakelijk vond. - En dat mag niet, al zou je 't willen. Je begrijpt | |
[pagina 323]
| |
mij niet, je begrijpt de noodzaak van het offer niet - dan moog je het ook niet deelen, al wilde je nog zoo graag. Daarom moeten wij scheiden, en moet de teedere band helaas! verscheurd. Ik ben te laf en te zwak om je het oog in oog te zeggen. Ik bid je, liefste, maak geen misbruik van mijn zwakte - zoodat ik mijzelf nog meer zou moeten verachten. Help mij om sterk te zijn. Ik heb het voorbeeld van een goed en sterk man voor oogen. Ik wil zijn werk voltooien. Het wreede leven dwingt tot wreedheid. Vergeef me, en gedenk me in liefde. Vaarwel!
Reinald.
Arme, misleide jongen! - arm meisje!
Ermgard
(oprijzend.)
Moeder! - Hij mag dan misleid zijn.... maar ik wil doen wat hij vraagt. - Hij mag niet kunnen zeggen, dat ik hem heb willen bewegen tegen zijn geweten te handelen. De arme jongen doet zijn best sterk te zijn. ik zal ook mijn best doen. - Wilt u mij steunen, moeder?.... want ik heb steun noodig.... (Zij zinkt neer op het gras, aan Emilie's voeten.)
Emilie.
Pater, moeten wij vrouwen dit zoo aanzien en laten gebeuren? - Moeten wij lijdelijk blijven, als mijn arm kind in verblinding zijn eigen geluk vertrapt en het hare?....
Dr. Peeters.
Gij vrouwen kunt weinig doen. - Ermgard's gevoel eerbiedig ik, zij kan, zij mag niet anders doen.... ze zou zich als jonkvrouw moeten schamen anders te doen. Maar zijn vader moest ingrijpen.
Emilie.
O maar mijn God, Pater! waarom doet die dat dan niet? - Wat scheelt Jacob toch, dat hij zoo laks en bangelijk doet met zijn jongen - met ons kind.... Het schijnt wel of hij hem ontloopt, of hij bang voor hem is. - En dat Jacob! die zoo streng en hard weet te zijn. Een man voor wien elk ondergeschikte beeft, - wat scheelt hem, Pater?
Dr. Peeters.
Ik weet het niet, Mevrouw, - ik kan 't u niet zeggen, - het heeft mij al zoo lang verwonderd. (Grootvader aan Grootmoeder's arm.)
Grootvader.
Ik hoorde schreien, Mathilde, ik hoorde duidelijk schreien. Wie zijn hier? en wat gebeurt nu weer hier? - Het schijnt wel of er ongeluk over dit huis begint te komen. Het schijnt of er droeve dagen aanbreken.
Grootmoeder.
Ja man, dat gevoel ik sinds lang. Hier is Emilie en Ermgard, en Pater Peeters. - Ze zien er zoo verslagen uit, dat het schijnt of er een nieuwe ramp bij gekomen is. - Ik zou 't haast wenschen.
Grootvader.
Wenschen, Mathilde?
Grootmoeder.
Ik vind een onheil nooit zoo erg als de spanning, die een onheil vooraf gaat. Er moet iets gebeuren, dat voelde ik. En dan | |
[pagina 324]
| |
is 't mij: hoe eer, hoe liever. - Hoe is 't kinderen, waarom die droefheid? - Is dit Reinald's werk, of dat van zijn vader?
Dr. Peeters.
't Is Om Reinald, Mevrouw!
Grootmoeder
(iets teleurgesteld.)
Ach!
Grootvader.
Is 't alleen om 't gebeurde van gister?
Emilie
(opstaande, terwijl Ermgard om haar tranen te verbergen zich naar den vijver wendt, en daar droevig blijft zitten staren). Neen! vader, neen! - Mijn jongen meent een dwaasheid door een wreedheid goed te moeten maken.
Grootmoeder.
Ik begrijp! - Hij verbreekt 't engagement? -
Dr. Peeters.
Ja, Mevrouw! - Hij meent dat Ermgard hem niet begrijpt.
Grootvader.
Hij is een dwaas, Ermgard. - Troost je! hij is je niet waard.
Grootmoeder.
Arme, lieve Ermgard! - Maar ik geloof kind, dat je zelf ook wel voelen moet dat je hem niet begrijpt.
Ermgard
(zich omwendend.)
Daarom alleen is het niet, grootmoeder, dat hij de verloving breekt. - Hij wil de wereld ingaan, een leven van ontbering leiden, en dat lot wil hij mij niet laten deelen.
Grootvader.
Is dat het vervolg op zijn krankzinnige daad van gisteren? -
Dr. Peeters
(lichtelijk sarcastisch).
Niet geheel. - Gisteren wilde hij Sint Franciscus navolgen, op zijn manier. En nu dat niet tot algemeen genoegen uitviel, nu is zijn plan het wera van zijn oom lukas voort te zetten. Hij zal dus vermoedelijk werkstakingen gaan organiseeren, of iets dergelijks.
Grootvader.
Belachelijk! belachelijk! - Ach maar Mathilde! Het is eigenlijk een schande dat wij de bokkesprongen van zulk een jongen zoo ernstig opnemen. - De jongen is nog heelemaal een kind, een bedorven kind. - Hij moet een ferm pak ransel hebben en een paar weken op water en brood zitten. Dat zou er die kuren wel uitkrijgen. - Emilie! - Schaam je je niet, je door zoo'n kwajongen zoozeer overstuur te laten brengen? - Die knaap is eenvoudig slecht opgevoed. - Laat zijne ouders hem eens ferm mores leeren en alles komt terecht. - Nu geen tranen meer alsjeblieft, geen tranen en geen sentimentaliteit. Tucht en gestrengheid - dat is hier noodig.
Grootmoeder.
Het komt mij vóór, man, dat je dat in de eerste plaats aan zijn vader moest zeggen.
Grootvader.
Zeker, Mathilde, daarin heb je gelijk, volkomen gelijk. - Het geldt jou in de eerste plaats, Jacob!
Grootmoeder.
Jacob is hier niet, man!
Grootvader.
Niet? - waar is Jacob dan?
Dr. Peeters.
De vader nam de vlucht toen hij zijn zoon zag aankomen. | |
[pagina 325]
| |
Grootmoeder.
Ik geloof dat ik hem daar zie.... bij 't huis.
Emilie
(wenkende).
Jacob! Jacob!!
Grootvader.
En waar is Reinald? - Waar is de jongen zelf?
Dr. Peeters.
Die is ginds het veld ingeloopen.
Grootvader.
Het schijnt wel alsof ik op mijn zes-en-zeventigste jaar nog het roer in handen zal moeten nemen van dit ontredderd huisgezin. - Een jongen van twintig jaar, die vrijheid krijgt om als een krankzinnige, ten aanschouwe van onze gasten, zijn vaders geld weg te smijten. - Moeder en verloofde, die zitten te weeklagen, omdat diezelfde rekel zijn gegeven woord breekt en dreigt weg te zullen loopen, - een vader, die in plaats van zijn gezag te handhaven en de orde te herstellen, wegkruipt en zijn oproerig kind ontloopt - een biechtvader en huisvriend, die... vergeef het een oud man pater, als ik onbewimpeld spreek.... een biechtvader en een priester, die niet in staat schijnt den verpestenden invloed van een goddeloos familie-lid, dat lang reeds dood en afgesneden is, tegen te gaan en te bannen. - Het is een droevige tijd, pater, en een achteruitgaand geslacht.
Dr. Peeters.
Gisteren werd mij verzekerd, Mijnheer van Gelder, dat alles in orde was met Reinald. Door zijn vader nog wel. Vandaag bekent reinald mij zelf dat hij diep berouw heeft over zijn daad. Wat kon ik meer doen? - De jongen verwildert omdat hij niet consequent behandeld wordt. (Jacob op.)
Jacob.
Werd ik geroepen? - Wie heeft mij noodig?
Emilie.
O man, wij allen hebben je noodig. Wij hebben je hoog noodig.
Grootmoeder.
Je vader sprak van een ontredderd gezin, Jacob, van een schip zonder stuur, waarvan hijzelf weer het roer in handen moet nemen.
Jacob
(weifelend en vaag.)
Vader?
Dr. Peeters.
En mij verweet hij dat ik den boozen invloed van een goddeloos en afgesneden en afgestorven familie-lid niet kon bannen. Maar dat verwijt komt op uw hoofd neer, mijnheer jacob van gelder.
Jacob.
Waarom? Waarom? - Wat kan ik?.... Is dat enkel om die geschiedenis van gisteren? Dat is niets.... Dat geldverlies is niet zoo'n ramp. Daar behoef jelui zoo niet om te schreien.... Trek je dat niet zoo aan, Ermgard. Reinald komt wel tot rede en om dat geld behoeft niemand te tobben.
Emilie.
Ermgard heeft beter grond tot schreien. Reinald heeft de verloving verbroken.
Jacob.
Verbroken? - Waarom? Waarom?
Grootmoeder.
Je zoon wil de wijde wereld in, Jacob, hij wil in de voetstappen van zijn oom Lukas treden. | |
[pagina 326]
| |
Jacob
(zich woedend tot zijn moeder keerend.)
Heb je weer iets nieuws bedacht? Was het niet genoeg? - Ik geloof het niet. Maar als het waar is dan ben ik niet de schuldige, maar zij die hem heimelijk steunt, die hem sterkt in 't verzet tegen ouders en godsdienst.
Grootmoeder
(met verachtelijke verbazing.)
O! - ho! dat ontbreekt nog.
Grootvader.
Er is geen reden tegen je moeder- uit te varen. Wij zijn hier als je gasten. Op den huisvader rust de verantwoordelijkheid.
Grootmoeder.
En als die wat zwaar begint te wegen, dan zoekt men andere schouders om den last op over te laden, niet waar?
Dr. Peeters.
Laten wij elkander niet zoo bitter toespreken. Mijnheer Jacob van Gelder, wij zien allen op u als de man met de krachtige hand, de man die de dingen in 't rechte spoor terug kan leiden!
Jacob
(vaag).
Met de krachtige hand!.... het rechte spoor!.... natuurlijk.... ik zal er voor zorgen.
Emilie.
Man, wat scheelt je toch? - Ben je niet wel?.... Help ons toch in godsnaam! zie dat arme kind! Reinald maakt haar en zichzelf ongelukkig.
Grootvader.
Jacob! wees niet laks, niet zwak. Ik bezweer je als je je zoon liefhebt, pak hem dan krachtig aan. Moet ik een oud, blind man, je dat nog leeren?
Grootmoeder.
Misschien heeft Jacob zelf in dat slechte boekje gelezen. Zou u het hem ook niet afvorderen, pater?
Jacob
(heftig tot zijn moeder).
Alweer?.... Wees voorzichtig, moeder! - Wat verlangt men eigenlijk van me? dat ik den jongen krachtig zal aanpakken? Maar natuurlijk zal ik dat doen! - Wie zegt van niet? waar is hij? - Ik zal....
Emilie.
Hij is weggeloopen.... of wil wegloopen....
Jacob.
Dat gaat zoo gauw niet. - Hij is nog niet zijn eigen baas. - Ik zal hem laten zoeken en naar huis brengen. - Waarachtig! - denk niet dat ik mijn gezag niet wil handhaven. Is hij nog in 't park? of den weg op?
Dr. Peeters.
Hij ging het bosch in.
Jacob.
Goed!.... ik zal 't volk uitsturen om hem te zoeken. - Ik zal hem thuis laten brengen en des noods dwingen.... des noods opsluiten.... Emilie! zeg dat de bel geluid wordt.... laten wij allen naar huis gaan.... Ik beloof je, Ermgard, dat komt alles terecht. schrei niet kind. - Gaat nu allen naar huis. Ik zal hem in bijzijn van allen de les lezen. Dat gaat zóó maar niet. - Ik ben er óók nog.
Ermgard.
U zult toch wel bedenken, dat ik op afgedwongen liefde niet gesteld ben.
Emilie.
Maar zijn liefde was oprecht, kind, hij houdt van je, hij houdt van je 1 (Emilie en Ermgard gaan heen.)
| |
[pagina 327]
| |
Grootmoeder.
Emilie, wil jij met vader mee naar binnen gaan. - Ik wou nog even met Dr. Peeters spreken.
Emilie.
Goed, Moeder! (Emilie, Grootvader, Ermgard af.)
Jacob
(argwanend).
Wat heeft u met Dr. Peeters te bespreken? Mag ik daar niet bijzijn? (voor zich) ze is tot alles in staat.
Grootmoeder.
En welke dingen, Jacob, meende je dat ik eerder met Dr. Peeters zou bespreken in je afwezigheid, dan in je tegenwoordigheid?
Jacob.
Ik weet niet.... ik weet niet....
Grootmoeder.
Ik wilde alleen vragen, wat Reinald aan Dr. Peeters had gezegd over het navolgen van zijn oom Lukas, maar ik kan dat ook wel uitstellen.
Dr. Peeters.
Ik weet alleen, Mevrouw! dat zijn eerbied en bewondering voor dien oom niet verminderd is.
Grootmoeder
(met een glimlach).
Dat dacht ik.
Jacob.
Zie je 't nu, pater? - Zij verheugt er zich in.
Dr. Peeters.
Kom! kom!.... Wat beteekent die bittere toon tusschen moeder en zoon? - Wat is dat een vreemde verhouding.
Grootmoeder
(zich met een vreeselijken blik op Jacob afwendend).
Ja een zeer vreemde verhouding! Misschien wil hij u die vreemde verhouding uitleggen, Pater. (Zij wil verder 't park ingaan).
Jacob.
Waar gaat u heen?
Grootmoeder.
Ik? - Waarom?
Jacob.
Gaat u Reinald te gemoet?
Grootmoeder.
Misschien. (Af.)
Jacob.
Ik zeide 't al, Pater. Ze gaat hem zoeken. Zij is zijn booze geest. Ze gaat hem in zijn kwaad versterken.
Dr. Peeters.
Maar, Mijnheer van Gelder, voelt u wat u daar zegt? - Uw moeder, de eerbiedwaardigste vrouw, die er leeft, iemand die vereerd, ja aangebeden wordt, door elk die haar kent....
Jacob.
Die haar kent!.... die haar kent!.... wie kent haar? Ik dacht haar te kennen, maar....
Dr. Peeters.
En uw vader dan?.... die kent haar toch beter en langer dan u of ik....
Jacob.
Ze heeft ook mijn vader bedrogen. Ze heeft het bestaan van die aanteekeningen voor hem verborgen gehouden, misbruik gemaakt van zijne blindheid, ze heeft dat boek voor ermgard klaargelegd.... ze heeft.... nog veel meer....
Dr. Peeters.
Maar, man! durf je Zóó je moeder betichten.... dat zou.... dat zou duivelsch zijn....
Jacob.
Het is ook duivelsch.... vrouwen zijn duivelsch, als ze liefhebben en haten. Ze haat mij.... omdat ze Lukas heeft liefgehad. | |
[pagina 328]
| |
Dr. Peeters.
Maar zou zij dat aan je kind wreken?.... Zou ze dat onschuldige meisje, daarom ongelukkig maken?.... Neen! neen! neen!
Jacob.
't Is toch zoo! - 't is toch zoo! Let maar op.... Zie maar!.... daar komen ze al.... Wat heb ik u gezegd?.... (Reinald en zijn grootmoeder arm in arm. Jacob en Dr. Peeters trekken zich een weinig terug.)
Reinald.
O liefste, liefste grootmoeder! - Wat is het zalig een mensch aan te raken die je begrijpt. Wil je gelooven, lieve, lieve grootje.... dat ik het nu heerlijker vind aan jouw arm te gaan, dan aan die van mijn mooie, jonge, vurig geliefde bruid? - Waarom?.... Omdat begrip meer is dan liefde.
Grootmoeder.
Zoo is het niet, mijn jongen, - zoo zeg je 't niet goed. - Je kunt evengoed zeggen, dat liefde meer is dan begrip, want de schranderste mensch kan zonder liefde niet begrijpen.
Reinald.
Maar hoe komt het dan, dat de teedere betuigingen van Ermgard mij niet zoo weldadig aandoen als jou rustige, eenvoudige woorden van begrijpen en diep verstaan. Misschien doe ik het lieve meisje onrecht, maar nu lijkt het me of jij toch eigenlijk meer van mij houdt, dan zij. (Jacob geeft teekenen van groote spanning, en fluistert half voor zich, half tot Dr. Peeters.)
Jacob.
Ze staat voor niets.... Ze staat voor niets....
Grootmoeder.
Kijk! Ik geloof dit, lieve Reinald: - Emgard heeft vurig lief, wat ze van je kent.... maar ze ziet maar een klein deel van je.... een kleiner deel dan ik zie.... En ik heb meer vermogen tot liefhebben, omdat ik zooveel meer ervaring en gevoel heb. Liefde en begrip zijn broer en zuster, die samen over een berg stijgen. - Geen van beiden komt er alleen, telkens moet de een door den ander geholpen.... als ze elkander loslaten of van elkander afdwalen, komen ze er nooit, geen van beiden. - Houden ze elkaar vast, dan is geen berg te steil, en geen weg te ruw.
Reinald.
Mag ik je vast blijven houden, grootje! als ik de wereld in ga? - Dan alleen voel ik veilig. - Wijze vrouwen, als jij, moest de wereld in eere en heilig houden. - Die dragen de toekomst van ons verdoold geslacht. Dat zijn de profetessen en sibyllen.... die leeren wat geen verstand, geen kennis, geen geleerdheid alleen ons leeren kan. Dat zijn de rechte geestelijke moeders der menschheid.
Grootmoeder
(glimlachend.)
Nu maak je het al te mooi met mijn arm persoontje. Ik ben blij, als je mij je vertrouwen wilt blijven geven. - Maar beloof me plechtig. ... het blijft onder ons, niet waar?
Reinald.
Ja Grootmoeder, ja!.... Dat beloof ik je plechtig! (Zij gaan voorbij.)
| |
[pagina 329]
| |
Jacob
(radeloos te voorschijn komend.)
Ze heeft het gezegd!.... ze heeft het gezegd! Ik wist het wel.... ze heeft het gezegd.... O de valsche, laaghartige vrouw!
Dr. Peeters.
Bedaar, mijn vriend! - bedaar! wat meen je? Wat zou ze gezegd hebben?
Jacob
(hem scherp aanziend.)
Wat? - Weet je dat niet?.... heeft ze jou dat ook niet doen vermoeden?.... O, ik weet zeker, ze heeft het jou ook gezegd.... is het niet? Pater? Erken het maar.... erken het liever....
Dr. Peeters.
Mijn vriend, spreek liever zelf uit wat je op 't hart hebt. - Of wil je 't bewaren voor de biechtstoel?
Jacob.
Ja!.... Ja!.... dat 's beter.... tot van avond! Gordijn. | |
Vijfde Bedrijf.Een groote hal of vestibule in het heeren-huis. Rococo-stijl. Een sierlijke tafel, rieten stoelen, perzische kleeden, palmen en bloeiende planten. Aan de muren hertsgeweien en jacht-gerei. Links en rechts deuren die tot vertrekken toegang geven. Op den achtergrond een glazen deur naar buiten.
Grootvader en grootmoeder zitten elk in een rieten stoel. Uit een der vertrekken klinkt pianospel zacht (Schubert). De beiden luisteren aandachtig jot het spel ophoudt. Grootmoeder met een haakwerk.
Grootvader.
Het komt mij vóór Mathilde, dat Emilie een goede keus deed met dit stuk. Op dit oogenblik is schubert mij welkom. In de pijnlijke en onrustige spanning, waarin we allen min of meer verkeeren, doet zijn weemoedige innigheid weldadig aan. 't Is of we herinnerd worden aan iets diepers in ons dat we allen gemeen hebben en dat van meer belang is dan onze zorgen.
Grootmoeder.
Emilie speelde het goed....
Grootvader.
Emilie is beter gaan spelen. Ik bemerk altijd hoe karakterontwikkeling invloed heeft op het spel. Dat is voor mij zelfs van meer beteekenis dan vinger-techniek. - Ik zou gewenscht hebben, dat je het piano-spelen had voortgezet, ook al werden de vingers wat stijf.
Grootmoeder.
Geloof je dan, dat mijn karakter zich nog ontwikkeld heeft, sinds ik 't spel er aan gaf?
Grootvader.
Je bent veranderd, Mathilde, in de laatste twintig jaar, - enorm veranderd, zonder twijfel.
Grootmoeder.
Sints Lukas' dood, meen je.
Grootvader
(iets ontevreden).
Noem dien niet als tijdmerk. | |
[pagina 330]
| |
Grootmoeder.
Maar die vormt het tijdmerk, of we 't noemen of niet.
Grootvader.
Zóó!.... meen je dàt? (eene pauze.) Voor mij, Mathilde, is er een ander tijdmerk dat daar niet ver van af ligt. - Dat is het oogenblik dat de zichtbare wereld voor goed van mij werd afgesloten. - Somtijds schijnt het mij alsof na dien tijd alles raadselachtig en onverklaarbaar voor me is geworden. - Sints ik de menschen nog maar alleen hooren en voelen kan, zijn ze ook geheel voor mij veranderd. Jij bent de oude mathilde niet meer, en jacob de oude jacob niet,.... en Reinald is een mensch, die ik nooit recht begrepen heb, omdat ik hem nooit gezien heb.
Grootmoeder.
Toch is je begrip niet verzwakt, vader, dat weet je zoo goed als ik.
Grootvader.
Dat is het ook niet. Integendeel, ik meen soms dat het in algemeenheden scherper is, al verzwakt het in détails. - Maar zou de wereld zich dan zóó veranderen, dat die zich aan mijn bevatting onttrekt? - Ik meende vroeger dat ons huwelijk een ideaal-huwelijk was.... een volkomen gemeenschap van twee menschen. maar 't schijnt mij nu alsof dat zelfbedrog is geweest. wij zijn niet meer één, Mathilde, dat voel ik nu onweersprekelijk.
Grootmoeder.
Zoo is het ook, vader.
Grootvader.
Wat heeft die dan verstoord? (Pauze.) en hoe kan het zijn, dat jij, mijn vrouw, onzen kleinzoon Reinald begrijpt en ik niet? Terwijl zijn vader hem niet aandurft en geen invloed op hem heeft, terwijl mijn gezag niets bij hem uitwerkt.... gelukt het jou hem te overreden en weer in huis te krijgen, ja misschien tot inzicht te brengen.
Grootmoeder.
Denk dat niet, vader. Hij is met mij thuis gekomen, en heeft mij beloofd niets te doen zonder jou en Jacob er over te spreken. Maar voor méér sta ik niet in.
Grootvader.
Goed! - maar toch blijft die invloed van jou mij raadselachtig. - En nog raadselachtiger de zwakke houding van een zoo sterk en karakter-vast man als Jacob. - Ik tast in 't duister, Mathilde, ik tast in 't duister, in den vollen zin van het woord, lichamelijk en geestelijk.
Emilie
(binnenkomend.)
Zal ik nog meer spelen, vader?
Grootvader.
Neen! dank-je Emilie, - je hebt het goed gedaan. Kom eens bij me. (tast naar haar hand en vat die.) Kun jij mij licht geven? Weet jij wat de wereld zoo veranderd heeft?
Emilie.
Wat meen je vader? - waarin zou ik licht kunnen geven?
Grootvader.
Maar jij voelt het toch ook, jij mòet het voelen, zoo goed als ik, - dat alles niet meer is als vroeger. - En jij kunt zien, Emilie! jij kunt de menschen zien. - Wat zie je aan mijn vrouw hier, wat zie je aan mijn zoon, je man, wat zie je aan je eigen kind? - | |
[pagina 331]
| |
Zeg het me, Emilie, er moet iets aan hen te zien zijn, wat alles duidelijk voor mij zou maken. dat geloof ik vast. (emilie kijkt zwigend en angstig grootmoeder aan.) Nu? - waarom antwoord je niet? - O jelui weten wat ik bedoel! - jelui weten méér! - Ik dacht wel, ik word bedrogen, ik word door allen bedrogen.... Dat is niet mooi.
Emilie.
Waarachtig! vader, ik bedrieg u niet. - Ik zag moeder aan om te vragen, wat u bedoelen kon. Maar zij noch ik bedriegen u.
Grootmoeder.
Spreek voor je zelve, kind!
Grootvader.
Spreek voor je zelve! - Moeder heeft me helaas! bedrogen. - Maar jij, sta je daar geheel buiten? Geef me licht, kind. - Geef mij een klein beetje licht.
Emilie.
Ik sta geheel buiten wat moeder deed. Ik weet daar niets van. - En ik kan u geen licht geven. - Oogen alleen zijn niet voldoende om te zien. - Ik zie.... ik zie de menschen - ik zie moeder, - ik zie jacob, ik zie Reinald.... maar ach! vader het is mij alles even duister als u. (Zij knielt biij hem en bergt het gezicht in zin handen.)
Grootvader.
Goed, mijn kind, nu merk ik dat je eerlijk spreekt. - Nu merk ik dat je iets begrijpt van wat ik bedoel. - Nu versta je me toch. Maar al is er iets méér noodig om te zien dan een paar oogen.... Oogen helpen toch. Geef nog wat licht. Wat zeggen je oogen?
Emilie.
Wat mijn oogen zeggen?.... wat ze zeggen, vader?.... ze zeggen.... (heesch en gespannen) ‘Lukas! Lukas! Lukas!.
Grootvader
(kreunend, smartelijk).
Oh!
Grootmoeder.
Wanneer zeggen ze dat, Emilie?
Emilie
(het gezicht verbergend).
Het duidelijkst.... als ze gesloten zijn....
Grootvader.
Ach god! ach. God! dan ben ik blij, dat de mijnen zwijgen. Jacob
(binnenkomend, rondziend).
Waar is.... waar is.... Ermgard? Emilie
(opstaand).
Boven op haar slaapkamer. Ze maakt zich klaar. Ze vertrekt van avond.
Jacob.
En Reinald?
Grootmoeder
(op een deur wijzend).
Reinald is daar in zijn kamer. Hij kwam met mij thuis.
Jacob.
En wil hij....? Wat zijn z'n plannen?
Grootmoeder.
Hij beloofde mij dat hij niets zou doen, eer hij rustig met je gesproken had.
Jacob
(eenigszins verheugd).
Met mij? - Dus je hebt hem niet tegen mij opgezet, moeder?
Grootmoeder.
Dat is mijne gewoonte niet.
Emilie.
Hoe kun je toch zoo iets onderstellen, Jacob? Reinald was vol | |
[pagina 332]
| |
zachtheid en redelijkheid, toen hij thuis kwam. Hij vroeg mij vergiffenis en wil het ook aan jou doen. Moeder heeft een wonder aan hem gedaan. Hoe kun je haar zoo verdenken?
Jacob.
Wil hij 't dan ook met ermgard weer goed maken?
Emilie.
dat zei hij niet.
Grootvader.
Dat zal wel afhangen van 't gesprek met zijn vader.
Dr. Peeters.
(door de glazen deur binnenkomend.)
Verontschuldig me.... ik wenschte nog even iets aan den beer des huizes te vragen.
Jacob.
Tot uw dienst, Pater. (Zij gaan naar den voorgrond.)
Dr. Peeters.
Zou het u wellicht even goed morgen ochtend schikken, als heden avond? - Ik vrees dat mijn tijd wat beperkt is.
Jacob.
O beste docter, we zullen het dan maar laten rusten. - Ik zal er maar van afzien. - Het is ook eigenlijk niet noodig. - Beschouw dat verzoek als niet gedaan.
Dr. Peeters.
(schouderophalend.)
Nu weer niet?.... Enfin, zooals je wilt.
Jacob.
En die uitdrukkingen van mij over iets dat mijn moeder gezegd zou hebben - je weet wel.... nu! acht die ook als niet uitgesproken. - Spreek er niet over. - Ik maakte mij weer geheel onnoodig ongerust.
Dr. Peeters.
Ik zal er niet over spreken. Maar wat ik gehoord heb, heb ik gehoord.
Jacob.
Ik heb mijn moeder ten onrechte verdacht. Ze heeft reinald hier in huis gebracht en hem zacht en redelijk gestemd. Hij zal mij vergiffenis vragen.
Dr. Peeters.
Komaan! Komaan! dat klinkt beter, dat klinkt beter.... (De deur van Reinald's kamer gaat open en hij verschijnt in de hal in jachtcostuum, met een jachtgeweer aan den schouder.)
Jacob.
't Is zooals ik al zei - wij menschen kwellen onszelf meest onnoodig door zorg voor onheilen, die niet komen, of geen onheilen blijken te zijn. (Ziet om.) Hé Reinald!
(Reinald wacht een oogenblik en ziet de aanwezigen rond.)
Jacob.
Wat ga je doen?.... Jagen?
Reinald.
Ja, vader!.... als je 't goed vind.
Jacob.
Wat zou ik er tegen hebben? Als je daar nu plezier in hebt.
Reinald
(op zin vader toegaand).
Ik heb behoefte aan beweging en vrije lucht. ik wou mijn dwaasheid wreken op de onschuldige konijntjes. Maar mijn eerste plicht is u vergeving te vragen voor mijn vreemd en oneerbiedig gedrag.
Jacob.
Mooi! - goed! goed! Weet je wat? begin eerst met je grootvader vergeving te vragen. die heb je nog wel het ergst bedroefd en gekrenkt. Als dieje vergeeft, welnu! dan zal het aan moeder en mij niet moeilijk vallen.
Reinald
(naar zin grootvader gaand).
Vergeef je mij, Grootvader? | |
[pagina 333]
| |
Grootvader
(na wat pijnlijk peinzen).
Ja, zie eens, jongen! het is nu geen kunst voor me om: ‘ja!’ te zeggen. Ik bedoel ook niet, dat ik onverzoenlijk verbitterd ben - maar wat beteekent eigenlijk je berouw? - leg mij dat eens uit.
Reinald.
Ik voel diep dat ik dwaas en slecht gedaan heb. - Het gaat niet aan om in onzen tijd precies de handelingen te willen volgen van groote helden en heiligen van zeven honderd of twee duizend jaar geleden. Daarin geef ik u allen volkomen geljjk.
Grootvader.
Goed!.... maar nu zijn we er nog niet. Je erkent je fout. Maar hoe wil je die goedmaken? door konijnen schieten?
Reinald
(wat geprikkeld).
Ik geef u toe, dat u 't recht heeft nog niet aan mijn ernst te gelooven. Ik zal nog moeten bewijzen dat ik geen kwajongen ben en mijn daden geen malle grillen zijn. - Ik ging uit om mijn gedachten wat tot rust te brengen. Maar mijn voornemen was om zoodra mogelijk vader verlof te vragen om van huis te gaan en het weggeworpen geld terug te verdienen.
Grootvader.
Voor dat plan kan ik iets gevoelen.... wanneer je ten minste de kracht en bekwaamheid hebt het uit te voeren. - Maar dan?.... Wat dan? Gesteld je vader gaf je de gelegenheid dat geld door hard werken terug te verdienen - heb je dan daarmee je fout goed gemaakt? Meen je waarachtig dat het je vader om dat geld te doen is? - Dacht je dat alleen om dat geld je ouders en groot-ouders zoo diep bedroefd waren?
Reinald.
Wat wilt u dan? wat kan ik méér doen?
Grootvader.
Maar meen je dan jongen, dat men iets berouwen kan door uiterlijke handelingen, zonder verandering van gezindheid? Heeft Dr. Peeters je dat geleerd?
Dr. Peeters.
Niet ik, Reinald. - Het waarachtig berouw bestaat alleen in eene diepe, algeheele omkeer en andere gezindheid.
Grootvader.
Is er die, Reinald?
Reinald
(na eenig zwijgen).
Ik dacht dat men hier verzoening wenschte. Ter wille van grootmoeder heb ik mijn best gedaan. Ik heb gezocht naar woorden, die verzoening konden beteekenen en toch geen leugens waren. Maar als je zoo diep graaft, grootvader, dan weet ik wèl dat je altijd den strijdbijl weer opdelft. wie kan onderstellen, dat ik in één nacht volkomen gelijk van gezindheid met u en vader en dr. peeters zou geworden zijn? - Hoe? - Waardoor? - wat kan mij overtuigd hebben?
Dr. Peeters.
De genade, mijn jongen.
Reinald.
Hoe ziet die er uit, Pater? - Licht of donker?
Dr. Peeters.
Als je dat eerbiedig bedoelt, dan antwoord ik zeker: licht - en niet donker.
Reinald
(plechtig en nadrukkelijk.)
Nu dan heb ik de genade gezien.... | |
[pagina 334]
| |
in den vorm van.... Het geschreven schrift van mijn Oom Lukas,.... als kantteekeningen bij het leven van Frans van Assizi.
Grootvader
(luid en smartelijk).
Ziedaar! - Ziedaar! - Wat is dat voor berouw?!! - Dat is immers alles leugen. - Laten wij toch in naam des almachtigen het kwaad niet willen wegmoffelen. Laten we geen schijnverzoeningen voorwenden, waar strijd moet zijn.
Reinald
(krachtig).
Juist! - grootvader! - zoo denk ik er ook over.
Emilie.
Maar Reinald!.... zooeven was je zoo zacht en redelijk. - Is er dan geen middenweg te vinden? - Moet het dan hard tegen hard?
Reinald.
Is het mijn schuld, Moeder? - Grootvader wil me binnenste buiten keeren, dan valt de harde waarheid er uit.
Jacob.
Neen, het is jouw schuld niet. - Ik weet wel wie de dingen tot het uiterste drijft. op die wijze is alle vrede onmogelijk, want geen twee menschen denken geheel gelijk.
Emilie.
En wil je ons dan verlaten? Wil je met ermgard breken?
Reinald.
Ja, dat is mijn wensch.... als men mij vrij laat mijn plicht te doen. Ik ben nog minderjarig. Wat ik doen zal, hangt van vader af. Ik zal mij onderwerpen.... (het hoofd buigend) zoolang hij recht heeft op gehoorzaamheid.
Jacob.
Mijn beste jongen, denk, je bent mijn eenigste zoon, ons eenigst kind, mijn trots en mijn liefde. - Ik weet wel, dat ik je kan dwingen, maar ik wou zoo graag dat je volgzaam was uit liefde, uit vertrouwen, uit verstandelijk inzicht.
Reinald.
Waarom niet? - Dat is ook zeker de aangenaamste wijze van volgen. Beter achter een lantaren, dan aan een ketting. - Maar dan moet ik ook iets vinden dat mij doet volgen. dan moet ik zien, voelen, begrijpen.... Maar wat vind ik bij u dat mij vertrouwen geeft om uit eigen beweging te volgen? Een weelderig, gemakkelijk leven zonder de minste navraag naar de wijze, waarop het gehandhaafd wordt, of de ongerechtigheden, waarop het berust. - Een levensschoonheid, die ons onmisbaar wordt, zonder 't minste gewetensbezwaar over de levensleelijkheden van anderen, die er voor noodig zijn, - een bestaan botweg in strijd met de allereerste en allerduidelijkste voorschriften van hen, die de hoogste voorgangers en leeraren worden genoemd - een religie vol tegenstrijdigheden, altijd netjes besnoeid, verknipt en pasklaar gemaakt naar de behoeften van 't oogenblik, altijd zóó uitgelegd dat wij makkelijk en prettig kunnen voortleven zooals we dat gewoon zijn - een groot moeras van leelijkheid, verstomping, verdierlijking en onrecht rondom, dat weggemoffeld wordt onder drogredenen over berusting, - en dat aldoor wordt bedekt en nog stinkender gemaakt door schoonschijnende verderfelijke filantropie, door aalmoezen en valsche barmhartigheid, waardoor de bedelaar gaat denken, dat bedelen een eervol vak is, en | |
[pagina 335]
| |
loon zonder werken rechtmatig, terwijl de filantroop gaat denken, dat hij een braaf en nuttig mensch is, al steelt hij met de rechter, wat hij met de linker uitdeelt....
Grootvader.
En wat stel je daar tegenover? - Wat is dan de weg, dien je gewezen wordt door de genade van je oom Lukas?
Jacob.
Geld Wegsmijten?
Reinald.
Neen! - Dat is wat Jezus en Franciscus leert: geeft uw goed den armen! - Ik deed het dom en plomp. Ik erken dat. Maar ik hou vol dat het altijd moediger, vromer en consequenter is dan uw tegenovergestelde leer, die zegt: ‘Ontneem hun goed den armen’. - Oom Lukas heeft ook zijn geld weggegeven, zegt hij, zonder beleid, zonder kritiek. En dat juist berouwde hem. En dat wou hij verbeteren, als hem 't leven was gegund. En in dat spoor wou ik hem volgen, dáár alleen zie ik licht
Grootvader.
En hoe? - hoe dan? Wat je zegt is vaag, nevelig. Geef me eenig begrip van wat je wilt.
Reinald.
Heeft u dan nooit gelet op de woorden van uw zoon?
Grootvader
(dof).
De woorden van dien man.... neen!
Reinald.
U moogt ze vaag noemen, omdat ze geen bizonderheden aangeven. - Maar dan noem ik de woorden van Jezus ook vaag.
Dr. Peeters.
Ho! Ho!
Reinald.
Jezus gaf ook het algemeene als wegwijzer, de bizonderheden moest men maar leeren. ‘Hebt uw naasten lief!’ is dat nauwkeurig? of vaag? - Er zijn zooveel wijzen van liefhebben. - Sommigen hebben hun naasten lief door hem te exploiteeren en hard voor zich te laten werken. werken is immers gezond? En als hij dan afgebeuld is en uitgemergeld, dan kunnen ze hun liefde nog eens toonen door aalmoezen, gort en wollen dekens.
Jacob.
Zul je dan je goed weggeven? - of behouden? beide gelijk gaat niet.
Reinald.
Dit leerde mij oom Lukas, dat het eenige wèldoen is recht doen. Wie den leeglooper geld geeft, haat hem, zei oom lukas. wie zijn naaste liefheeft, geeft hem na verdienste, niet meer, niet minder.
Grootvader.
En wie zal dat uitmaken?
Reinald.
Dat weet ik niet, maar ik kan er naar zoeken. De rechtvaardigheid moet verwerkelijkt worden. geen armoede en geen aalmoezen, maar recht in overvloed, en overvloed in recht, dat is 't zoeken. En als 't al uitgemaakt was, hoe dat moest gaan, dan behoefden we niet te zoeken. Maar zeker zal 't niet uitgemaakt worden, zoolang we niet zoeken. heilanden, die ons vóórpreken over aalmoezen en armoede, die hebben we genoeg gehad, en ze hebben de wereld niets verder geholpen. Neen! de wacht is op een heiland, die ons leert rechtvaardig te zijn in overvloed. | |
[pagina 336]
| |
Dr. Peeters
(smadelijk.)
En meen je in Oom Lukas zulk een Heiland gevonden te hebben? Wel! Wel!
Reinald.
En waarom niet? Die arme goede man is helaas te vroeg gestorven. Hij heeft zijn heerlijke taak niet mogen voltooien. Mag ik hem daarom niet liefhebben en hoogachten?
Dr. Peeters.
Liefhebben! Hoogachten! - zoo'n man!
Reinald
(steeds warmer.)
En waarom niet? Wat is het dan, dat u allen dien edelen man doet miskennen en doodzwijgen? Waarom verbiedt mij mijn grootvader zijn naam te noemen? - waarom wordt er alleen over hem gefluisterd als over een geschandvlekte der familie, een eerlooze, eer, boosdoener? - waarom? (Hij wendt zich beurtelings tot elk der aanwezigen.) grootmoeder, geef jij mij uitleg - wat beteekent die smaad? - waarvan beschuldigt men dien man, - behalve van anders te denken als anderen?
Grootmoeder.
Vraag mij niet, jongen! mijn lippen zijn verzegeld. (Terwijl hij de anderen vraagt, gaat grootmoeder achter grootvaders stoel staan en blijft, door Reinald ongezien, onafgebroken met felle, vreeselijke blikken naar Jacob staren.)
Reinald.
Wie dan durft hem beschuldigen moeder? - Pater?.... Grootvader? spreek jij dan zelf.
Grootvader.
Dat is de taak van je vader.
Reinald.
Vader, - spreek dan, wat heeft mijn oom misdaan?
Jacob
(in zichtbaare beklemming en worsteling met zich zelf, terwijl hij telkens naar zijn moeder ziet).
Hij was een godloochenaar, Reinald, een afvallige.
Reinald
(Schouderophalend.)
Is dat al? - zoo zul je mij óók noemen, al ben ik dat alleen uit oprechte liefde tot god, net als oom Lukas.
Jacob
(heftiger.)
Hij was een socialist - hij ruide het volk tegen ons op.
Reinald.
Ook dat begrijp ik.... Is dat alles?
Jacob
(heftiger.)
Neen! - hij was een komediant, een huichelaar....
Reinald.
A! daar zeg je 't woord! - waarom? - Bewijs dat!!
Jacob.
Hij bewees het zelf - door zijn dood. - Hij werd niet belemmerd zijn werk te voltooien.... hij.... (hier heft grootmoeder de hand dreigend teaen Jacob op) - wierp het werk zelf laf hartig neer. - Zijn eind was het wanhoopseind van alle verdoolden en goddeloozen. Hij.... doodde zichzelf!
Reinald
(stamelend).
Wat?.... dat kan niet.... arme, arme man!
Grootvader.
Beklaag den zelfmoordenaar niet. - Het is een laaghartig man, die zijn post verlaat.
Reinald
(in diepe ontroering en luid).
Kon hij 't niet volhouden? - was het hem te machtig? O god, o god.... is de strijd zoo zwaar?.... | |
[pagina 337]
| |
(zich omwendend) Grootmoeder? (Grootmoeder heeft nu het gezicht verborgen.)
Reinald
(met moeite snikken bedwingend).
Is het waarachtig waar, vader?.... Is hij zelfmoordenaar geworden.... arme man, arme man! - O mijn god!
Jacob.
Zoo is het mijn jongen. Dat is het eind van zulke afdwaling meestal.
Dr. Peeters.
Waar men zich niet langer verantwoordelijk voelt tegenover den almachtige, daar meent men al gauw het leven in eigen hand te mogen nemen, als de beklemming toeneemt en de moeilijkheden ernstig worden. Het is een bewijs van de diepe onechtheid en valschheid der beleden beginselen.
Reinald
(naar zijn kamer terug gaand.)
O God.... was 't hem zóó zwaar? - O arme, arme man! (Hij gaat in zin kamer en sluit de deur op slot. Na een stilte zegt de Pater.)
Dr. Peeters.
Het heeft stellig indruk gemaakt.
Jacob.
Waar is Ermgard? - Zouen we Ermgard niet even roepen?
Emilie.
Waarom? Ermgard is boven.
Jacob.
Zou het nu niet goed zijn, als hij met haar sprak?...
Emilie.
Waarom? Ik begrijp niet.... Maar ik wil haar wel evenlaten roepen. (zij schelt, een lakei komt.) Anton! wil je even bij de freule kloppen en zeggen dat we haar wachten.
(De lakei buigt en gaat.)
Grootvader.
Er moet nu iets gespeeld worden. - Dit gesprek heeft mij aangegrepen. - Ik heb behoefte aan edele muziek.
Grootmoeder
(heengaand.)
Goed, ik zal beproeven of ik nog spelen kan, voor 'n keer.
Emilie
(verbaasd.)
Jij, Moeder?.... (Grootmoeder gaat in het aangrenzend vertrek en speelt het presto uit de Mondschein-sonate. Onderwil komt Ermgard beneden en neemt zwijgend plaats bij de luisterenden. Plotseling klinkt een schot. Men schrikt even op, de muziek zwot.)
Grootvader.
Was dat niet een schot?
Jacob
(dichtst bij reinald's deur, gemaakt luchtig).
Ja, Reinald heeft zeker zijn geweer even gelost. Dat is niets bizonders.
Emilie.
Maar man, ga eens kijken.... Misschien is 't bij ongeluk.
Jacob
(als voren).
Welneen, - waarom? - hij heeft uit het venster op een kraai geschoten, denk ik.
Grootmoeder
(binnenkomend).
Was dat niet een schot?
Jacob.
Reinald ontlaadde zijn geweer. | |
[pagina 338]
| |
Ermgard
(angstig).
Toe vader, ga even kijken - misschien was 't een ongeluk.
Jacob
(voor Reinald's deur).
Neen! neen! neen! - Kom! - maak je geen zorgen, 't is niets! - natuurlijk niets!
Emilie
(dringend).
Maar vraag 't dan toch even.... klop toch even....
Jacob
(steeds nerveuzer).
Neen!.... Neen!.... 't Hoeft niet.... Emilie.
Mijn God Jacob! roep even.... Reinald!
Jacob
(in doodelijke ontzetting). Niet doen.... niet doen.... als het eens.... als het eens.... stil bleef!!!
(Ze zwijgen een oogenblik.)
Grootvader.
Jacob, ga bij hem binnen.... of klop aan.... Jacob.
En als het dan eens stil bleef!!!!
Grootvader
(streng).
Ga binnen!!!! (Jacob tracht de deur open te doen.)
Jacob.
De deur is op slot.
Grootvader.
Roep hem!....
Jacob
(met gewone stem, terwijl allen ademloos luisteren).
Reinald - doe eens open!.... Wat was dat schot?.... Heb je op een vogel geschoten? (Doodsche stilte.)
Jacob
(luider, dringender).
Reinald, - we zijn bang dat het geweer bij ongeluk afging. - Antwoord of doe de deur open. ... (doodsche stilte).
Jacob
(luid en radeloos).
Reinald!! - antwoord dan! - Om Godswil! ik ben het! -je vader!.... (hij bonst op de deur). Reinald! - ik beveel het je.... antwoord! .... je vader beveelt het.... je vader smeekt het!,.... ik kniel voor de deur, Reinald! - ik kniel!!.... O God jongen.... antwoordt.... antwoord!.... Reinald!.... (schreeuwt met alle kracht)
Reinald!!!!! (Het blijft doodstil. Dan staat Jacob op, vat zijn hoofd in beide handen, en schreeuwt als een bezetene:) Moord!! - Moord!.... ik heb mijn kind vermoord!.... ik heb mijn kind vermoord!!.... mijn broer en mijn kind!.... mijn broer en mijn kind!!!
(Het gordijn gaat dicht, terwijl hij neervalt. Daarna opent zich het gordijn weer. Men ziet de deur van Reinald's kamer open, daaruit komen ernstig en zwijgend Dr. Peeters, de dokter, de burgemeester en een veldwachter met het geweer, zij gaan ter zijde en laten Emilie en Ermgard in de kamer gaan, bedwongen snikkend. Aan de tafel zit Grootvader geheel voorovergebogen, naast hem staat grootmoeder, de hand op zijn voorhoofd. Jacob, doodsbleek, staat midden in de vestibule, de armen gekruist.)
De Burgemeester.
Mijnheer van Gelder, - ik begrijp dat u mij als hoofd der politie heeft laten roepen om den aard van 't overlijden te constateeren. | |
[pagina 339]
| |
Jacob knikt. Men hoort Ermgard's stem schreiende: ‘O mijn liefste! mijn liefste!’
De Burgemeester.
Hier de dokter is 't met mij eens, dat er over de doodsoorzaak geen twijfel kan zijn. Het is een zeer treurig geval. Uw zoon heeft blijkbaar het geweer.... (Jacob wenkt afwerend.) Ik begrijp, mijnheer van Gelder.... ik zal u de bizonderheden sparen. Het is voldoende dat wij de doodsoorzaak weten. Het kan voor de wereld, bij uwe familie, voor een ongeluk door gaan. - Kan ik nog iets voor u doen?
Jacob
(langzaam, met moeite).
Ja.... U hoeft de doodsoorzaak niet te verbergen. - 't Is het einde van mijn geslacht. Maar ik heb u nog voor iets anders noodig, Burgemeester! (Tot Dr. Peeters.) Wilt u even mijn vrouw roepen?
(Dr. Peeters wenkt in de kamer, Emilie komt, allen wachten zwijgend, men hoort alleen 't schreien van Ermgard in Reinalds kamer.)
Jacob.
Ik heb u een mededeeling te doen, Burgemeester, die u aangaat.... als hoofd der politie. En die mededeeling wil ik doen in bijzijn mijner ouders, mijn vrouw en mijn biechtvader. - Twee mededeelingen, in nauw verband met elkaar. - Vooreerst ben ik de oorzaak - hoewel de onwillekeurige oorzaak van den dood van mijn kind. Maar dat is voor u, als hoofd der politie, van minder belang. - Maar ten tweede verzoek ik u, mij te arresteeren, als de moordenaar van mijn voor twintig jaren gestorven broeder Lukas van Gelder.
Emilie.
Jacob!
Grootvader
(het hoofd opheffend, vaag en zwak).
Wat zegt hij, Mathilde?
Grootmoeder.
Stil vader!....
Jacob
(luider lot grootvader).
Ik laat mij arresteeren, vader, omdat ik Lukas vermoord heb.
Grootvader
(verward).
Jij, Lukas vermoord?.... Jij?.... Lukas?
Jacob.
Ja, vader, dat deed ik, omdat ik in hem een gevaarlijk vijand zag, van de Kerk, van de Maatschappij, van mijn aanstaande vrouw. Want ik wist, dat hij Emilie liefhad en zij hem. En hij was priester, en renegaat, en helper in de groote staking. - Ik vond hem op zijn kamer, ziek in armoe. - En ik gaf hem cyankali te drinken, toen hij hoestte - en ik meende, ik meende, dat hij mijn bedoeling begreep, en zich niet verzette, maar het goed vond. - Daarom durfde ik zijn dood aan zelfmoord toeschrijven - en ik rekende op absolutie. Ik wist dat die in dit geval verkrijgbaar was. - Dit was, wat ik u te vragen had, Pater!
Dr. Peeters.
Ik begrijp, ik vermoedde reeds.... maar denk niet, dat ik u ooit absolutie in uitzicht zou gesteld hebben. | |
[pagina 340]
| |
Jacob
(glimlachend.)
Wees niet bezorgd, pater! Ik vraag niet meer om absolutie. Ten minste niet van menschen. Ik vraag ook niet om vergeving. - Hoor je Emilie! als het je te veel kost, ik vraag niet om vergeving. Hoor je, vader, ik heb je misleid en ik wil mijn volle straf. - Moeder wist alles, vader. Hoor je 't goed? Moeder wist alles.
Grootvader.
Is dat het geweest?.... Was het dat, Mathilde? Dan moet je mij vergeven.
Jacob.
Een moeder heb ik niet meer. - Die heb ik lang verloren.... en terecht. - Ik heb haar verdacht, dat ze dit alles wilde uitlokken, - maar daarin heb ik mij, geloof ik, toch vergist.
Grootmoeder.
Ja, Jacob, dáárin heb je je vergist. Ik zag het aankomen, en ik heb het willen ontkomen, willen afweren. Maar er was geen ontwijken aan. Ik moest.... zoo goed als jij.... Toen Reinald in zijn kamer ging, wist ik wat hij voorhad. En ik poogde hem te redden, door mijn pianospel. Want daarom vroeg hij mij dikwijls of dat hem troost zou brengen. Maar het heeft juist anders gewerkt - hij heeft mijn roep verkeerd verstaan.
Jacob.
Vergeef mij dan ten minste die schuld der verdenking. Het groote kan een mensch mij niet vergeven. - Ik meende dat ik zoo handelen moest, maar ik geloof nu wel, dat ik mij bedrogen heb. Het waarom van alles zal ik wel later begrijpen! (Een stilte.)
Jacob.
Kom, Mijnheer de Burgemeester, laten wij nu maar gaan.
Burgemeester.
Mijnheer van Gelder, u brengt mij ineen zeer moeilijk parket. Ik weet waarlijk niet of ik alleen op zulk een plotselinge bekentenis iemand in hechtenis nemen mag.
Jacob.
Maar man, wees toch niet zoo angstvallig. Begrijp toch dat ik in dit huis niet kan blijven, geen oogenblik... Neem mij mee, dat is 't eenige, wat me een weinig rust geeft.
Burgemeester.
't Is goed, Mijnheer van Gelder, ik kan u in voorloopige bewaring nemen.
Jacob
(zijn handen uitstekend).
Heeft u handboeien?
Burgemeester.
Neen, meneer, - dat is ook overbodig.
Jacob.
Goed.... is er een rijtuig?
Burgemeester.
Ja, er is een rijtuig.
Jacob.
Vaarwel! allen.... Pater, Emilie, Vader.... Vaarwel.... (aarzelend) moeder!
Grootmoeder.
Vaarwel!.... mijn zoon!!!
Jacob.
Het waarom van alles, dat zullen we later weten.
Grootvader
(handen opgeheven).
Het waarom zullen wij later weten! Gordijn. |