Groot Nederland. Jaargang 8
(1910)– [tijdschrift] Groot Nederland– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 307]
| |
Herfstzon.Wat kindren spelen bij een ouden muur
En 'k hoor een jonge-meisjes-lach
En ik sta stil - wat wonder kwam
Daar in den grauwen, neveltriesten dag?
Ik ben zoo blij, alsof het lente was,
Kan men om weinig dan gelukkig zijn?
De takken trillen, wonderlijk....:
Of ze vol lentebloesems zijn!
De wolken drijven hoog en droomerig
En heel de wereld vult een vreemd geluid;
De boomen beven, of een vogel zong,
Het land is stil - als kwam een jonge bruid.
Wat kindren spelen bij een ouden muur
En 'k hoor een jonge-meisjes-lach
En ik sta stil, - wat wonder kwam
Daar in den grauwen, neveltriesten dag?
| |
[pagina 308]
| |
Vagebond.De lucht is donker voor den man,
Waar men zijn huis voor sluit,
De hei is dof, de zon een vloek,
De nacht een wreed geluid.
De lente is hem een vuile grap,
De storm zijn kameraad,
De dorpjes aan den horizon
Z'n angst en haat.
Het raadsel van het menschenleed
Is hem de vraag naar brood,
Een jachthond snuffelt langs den weg,
Blaft plots - en vindt hem dood.
Voor A.v.d. Horst. | |
Lente.Nu is de winter weer voorbij,
En beek en bosch en wei en hei,
Die dof en donker zwegen,
Juichen het zonlicht tegen.
De winter was zoo lang en bang,
Nu is de lucht vol vogelzang,
Nu is de hemel stil en blank,
Nu is mijn ziel vol klokkeklank.
|
|