Groot Nederland. Jaargang 8(1910)– [tijdschrift] Groot Nederland– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 88] [p. 88] Lentezangen Door Annie Salomons. I. De hemel breekt in blauwe wakken, En dolle wind stoeit joelend rond Om boomen, die geduldig knakken, Zoel sijpelt geur uit vochten grond. Nu gaat dë aarde 't sneeuwkleed derven, Om koele hoogheid is 't gedaan, En weldra zal in duizend verven Haar schaamte en liefd' naar buiten slaan. Ik loop door gloed-gewekte landen En voel mij door den glans verblind. De zon zal 't blanke kleed verbranden, Tot ze aarde's warme weelde vindt. Ik loop in 't licht met open handen, En voel me een blij en angstig kind. [pagina 89] [p. 89] II. Lang en strang heb 'k mijn lusten met lessen Van dë ernstigste zelftucht gehoed, En mijn hunkerend harte met hoogheid En met zedige dorheid gevoed; Maar o, zie toch, nu bloeien de boomen, En de lucht is vol vogelgeschal, Want de heilige lente is gekomen Met haar handen vol zangen en droomen, En nu heerscht ze in triumf overal. Ik heb star, door veel dreigende nachten Met mijn wil wankle weemoed geschraagd, En, verhard tegen weifele klachten, Hart's begeeren tot zonde verlaagd.... Maar nu lacht heel de wereld om liefde, In den zegen van neerstroomend licht, En, of 't fiere zelfstandigheid griefde, 'k Wijd mijn wil tot een needriger plicht. O, niet langer verbeten te strijden Om een opgang langs opener baan, Maar geduldig in deemoed zich wijden Tot het oude, gebonden bestaan. Om met daaglijksche vreugden en zorgen Als dë edelste schatten belaên, Aan het hart van het leven geborgen, In zijn weeldë en wee te vergaan. Vorige Volgende