| |
| |
| |
Documentatie voor de Vlaamsche beweging
Door Herman Teirlinck.
‘Bibliographic van den Vlaamschen Taalstrijd’, door Th. Coopman en Jan Broeckaert. Gent, bij Siffer, 1904-1909.
De vlaamsche Beweging is alweer aan de orde van den dag. Het is in België een periodiek verschijnsel, en het is niet te verwonderen ook, waar het een vraagstuk geldt, dat nooit wordt opgelost.
Vele Noord-Nederlanders hebben wel wat van de vlaamsche Beweging gehoord, maar ik vrees dat zij er niet veel van onthouden zullen. Zij verschillen overigens hierin heel weinig met de Belgen zelf, en indien het vermeld vraagstuk, dat sinds drie kwart eeuws telkens weer opduikt, wezenlijk onoplosbaar wordt bevonden, dan is dit voor een groot deel te wijten aan zulke algemeene onwetendheid.
Dat een vernederd volk niet zoo dadelijk de oorzaken zijner vernedering en de behoorlijke emancipatiemiddelen inziet, is licht te begrijpen. De vlaamsche Beweging is daarom nog geene volksbeweging. De wil van het reageerend volk is hare drijfkracht niet. Het vlaamsche volk kàn nog niet reageeren.
Maar de onwetendheid nestelt in de midden- en de hoogere standen, waar eene oppervlakkige schijnkultuur haar voor uitroeiing vrijwaart. En hoe zou het dan anders, of eene Beweging, die niet door een levenden volkswil gevoed wordt en bovendien nog tegen de onverschillige inertie der ontwikkelde klassen aanstuit, moet fataal een rammelenden gang gaan?
De vlaamsche Beweging rammelt. Geen onderlinge toepasselijk- | |
| |
heid van hare vele elementen wekt daar de krachtige organisatie, die door haar wentelend leven de gezonde en ordelijke éenheid slingeren moet. De vlaamsche Beweging rammelt omdat zij wild is en zich allerzijds verspilt, omdat zij al hinkend grabbelt naar een doel, dat wel reëel maar niet geheel duidelijk is, omdat zij over hare normale evolutie geen toezicht heeft, omdat zij naast geestdrift, die bezielt, geen hersens bezit, die leiden.
De toestand is nochtans heel wat gebeterd. Vroeger had zich de vlaamsche Beweging geheel in holle romantiek uitgemeten. De vlaamsche Leeuw was een brullende leverancier van concertspeechen en bankettoasten geworden. De strijd dreigde volkomen uit te sterven in een ijdel geflapper van vaderlanderige kermisvlaggetjes en peroreerende tongen. Het zou niet lang meer geduurd hebben of de Beweging werd ‘een droom’, een soort ideaal betrachten, dat noch grondvesten noch doelpalen had. Hoewel enkele verdienstelijke vlamingen het besef van den werkelijken strijd niet gansch verloren hadden, vermochten zij niet hem tot zijne reëele vermogens te herbrengen.
Reactie op dezen staat van zaken bleef gelukkiglijk niet lang uit. Na de kloeke vermanigen van een Mac Leod, na de scherp-doordringende ‘Critiek der Vlaamsche Beweging’ van August Vermeylen, na de rijpende studentenbeweging thans bezield door Frans Cauwelaert, werd het zicht op den kamp eenigzins helderder. De romantische rommel werd stilaan verwaarloosd en men ging met ernst te werk. Het flamingantisme zou niet langer het gemakkelijke dweeperspopje zijn, dat men na dagarbeid, ter verpoozing of verlustiging, boven de natte biertafels laat rinkelen. Men kon inzien, dat de strijd op ceconomische gronden moest worden uitgevochten en dat het, voor geheel een onder geestelijke verbastering en stoffelijke uitbuiting vernederd volk, een kultuurstrijd gold.
De flaminganten van den ouden stempel verlieten echter niet zoo gauw hunne decoratieve schansen. Zij volhardden in hunne droomerige overtuigingen en boden aan het uithangbord en verduisterd Vlaanderen het utopisch brood van breydeliaansche dithyramben en het troebel licht, dat langs kaleidoscopische mystiekruitjes uit een verre, een rijk, maar een dood verleden valt.
Het geharrewar, dat uit zulke zonderlinge aangelegenheden ontstond, is nog lang niet opgeklaard. Wel bezinkt de toestand en
| |
| |
en laat hij hopen, dat de toekomst ons vastere inzichten en kloekere eensgezindheid brengen zal. Overigens komt nu een uniform besef der noodwendige beweging zich opdringen. Wolken van droomen zijn hier en daar opgelost, en de werkelijkheid gaat eischen, dat men haar opmerkt, haar gadeslaat, haar onderzoekt....
Ik vrees, dat gij, Noord-Nederlanders, kinderen der gaande beschaving, niet weet, niet weten kúnt wat die vlaamsche beweging is. Wel hebt gij op nederlandsche congressen de ‘gelijkheid’ hooren eischen en uwe begrijpelijke ingenomenheid met de fransche taal heeft u waarschijnlijk niet belet zulke eischen onder een knikje of een glimlach goed te keuren. Gij zijt óok voor de gelijkheid. Wie zou inderdaad voor de gelijkheid niet zijn? Heeft het vlaamsche volk - element dat de vier zesden van het belgische uitmaakt - recht op zijne taal? Ja. Móet het met het waalsche op taalgebied en spijts de praktische overmacht der fransche taal gelijk gesteld worden? Ja. Gij zult het niet willen betwisten. Gij koestert voor den vlaming eene familiale sympathie, die u toegevend doet zijn, zelfs.... rechtvaardig doet zijn. Misschien zijt gij ook geneigd, dat flamingantisme voor een onschuldig stokkepaardje te houden, dat de Vlaming op muziekfeesten, op smulpartijtjes, op verbroederingszittingen of langs optochten en maskaraden laat hol loopen. Bij de zeldzame gelegenheden, die uwe belangstelling voor de vlaamsche Beweging komen wekken, denkt gij ongeveer: ‘Wel! die goede Vlamen voeden met geestdrift hunne onbereikbare idealen.... en het doet niks en niemand kwaad!’ En uwe lieve aanmoedigingen verkrijgt dan een aard van het vaderlijk geduld, dat zoetig uitgaat over een spel van kinderen....
Laat het mij zeggen, ronduit, en hiermede de ‘uitzonderingen’ niet krenken, welke mijne bewering treft: in den grond ontkent zij de humane en levende waarde onzer vlaamsche Beweging, en beschouwt gij haar als een wapperende vlagge, die wat moois vertoont, wat enthousiasme ontsteekt en wat pintjes doet drinken. Gij zijt haar niet vijandig, maar gij benadert haar niet. Gij houdt haar voor eene artificiëele eigenaardigheid, die eens op een dag Baedeker zal willen melden Gij kúnt begrijpen, dat de Vlamingen er aan houden, zooals gij begrijpt, dat, zelfs nú nog, een edelman aan zijn blazoentje houdt.
En gij weet niet, gij wéet niet..., En dit is een broedervolk nochtans, uw naaste verwant! Gij wéet niet, ik verzeker u. Gij
| |
| |
snapt af en toe een echo.... meermaals een handgeklap, een gejuich, of een rumoer van opgaande verontwaardiging - en gij zegt zonder ongedurigheid:
‘Hoor! ze zijn alweer prettig aan den gang!’
Zoo zegt gij van uwe broeders, die spreken úwe taal. Zoo ja, lichtelijk zegt gij.... Want wie heeft méer gezegd? Wie, onder u, was een denker, een schrijver, een kunstenaar, en heeft méer gezegd?
Dit is geen verwijt, begrijp me goed. Dit is een bewijs, dat de vlaamsche Beweging door u niet begrepen wordt. Moest gij haar begrijpen, gij zoudt, ik weet het, sterkere, veel sterkere hulp hebben geboden. Gij zoudt u niet houden achter goede grenzen van verdraagzaamheid - gij zoudt komen met daden van opbeuring. Gij zoudt weten met groote liefde....
Ach! Ach! dat weten!.... Gij hoort vertellen, dat men hier eene taal verdrukt, verbastert, dood krijgt. Het is niet waar: een volk maakt men hier kapot, een volk verdrukt men onder stoffelijke miserie, verbastert men onder geestelijk bedwang.... en 't vergaat in zijn nood en in zijne onwetendheid.
Gij hoort vertellen, dat de vlaamsche Beweging het volk wil opsluiten binnen zijne vlaamsche taal. Het is niet waar: de Vlamingen willen fransch, duitsch, engelsch kennen, willen zich wapenen.... maar, na zoo lange jaren van niet-vlaamsch regiem, kennen zij geen fransch, neen, géen fransch, en ook geen engelsch, en ook geen duitsch - en, God beware me! óok geen vlaamsch!
Gij hoort vertellen, dat de vlaamsche Beweging de vlaamsche taal als een chineesche muur opwerpt tegen de kultuur van het Zuiden. Het is niet waar, niet waar: de Vlaming zal de tresoren der fransche kultuur niet weigeren. Hij wil ervan genieten. Hij wil ook van de duitsche, de engelsche, de hollandsche kultuur genieten. Hij is zoo goddelijk goed geplaatst (in het hartje van 't beschaafd Europa!) om dat te willen. Maar hij kan niet. Hij is niet geschikt. Hij is niets. Hij kon een ‘Vlaming’ zijn. Door dat voorafgaand vláamsch-zijn kon hij zich wel tot een bereid en kiezend receptakel van kultuurtresoren maken. Maar hij is geen ‘Vlaming’. Hij is een onontwikkeld wezen, waarlangs een fransch vernisje nog geen pak heeft. En dat heeft dit dwingend fransch bedreven. Dit fransch is, inderdaad, de chineesche muur, die men tegen alle kulturen, en ook tegen de fransche heeft opgeworpen!
| |
| |
Weten! Weten!.... Gij hoort vertellen, dat de vlaamsche Beweging een politiekerig organisme is, dat het een toevlucht voor plaatjeszoekers is, dat het een reactionnair gepeuter is, dat het een pangermanistische proeve is.... wat weet ik al! - en het is niet waar, het is nooit waar. De vlaamsche Beweging is een strijd tegen uitbuiting en een strijd tegen den domper. Zij wil de eigen volkskrachten, onder vreemd parasitisme beladen, bevrijden en aanzetten. Zij is een strijd voor breeder menschelijkheid, een Kulturkampf, en zij betracht aldus de ontwikkeling van den geest, allaam dat de verbetering der oeconomische toestanden bewerken moet.
Geen beweging heeft rijkere roerselen. Het is een beweging naar het hoogere en vrijere leven. Haar ideaal is geen taal - haar ideaal is: de volmaakter mensch!
Moest al wat ik hier schrijf nu méer gaan worden voor u dan ‘woorden’, en mocht gij voelen van mijne woorden het vleesch en het leven, gij zoudt weten, en de waarheid, die in u geboren kwame, zou in actieve liefde zich omzetten.
Maar schaam u niet overmatig: de Vlamingen, helaas! weten zèlf niet! En de Beweging - zij rammelt....
Wanneer komt de hoofdman, die alle krachten zal saamsnoeren, en het gedacht, het leidend gedacht zal zijn? Hij moet over de rammelende Beweging een stevig net van organisatie werpen. Hij moet van al die uiteengesmeten ledematen, die vaak malkander bezeeren, een kloek lichaam maken. Hij moet een progresseerenden rythmus uitslaan in de roering, langs levende kadans, tot àlrijpen slag.
Wij wachten op hem.
Maar wachten, armen gekruist, is zijne komst onmogelijk maken. Ons moet de plicht bezielen, dat wij die komst bereiden zullen. En wij bereiden haar door ons voor hare ontvangst op te schikken. Wij moeten weten, indringen met ons weten. En binnen kort zal daartoe de noodige documentatie niet ontbreken, waar het standaardwerk van de heeren Th. Coopman en Jan Broeckaert, werkende leden van de Vlaamsche Academie, voltooid van de pers komen zal.
Het belang van deze colossale publicatie vergde de uitgebreide uitleggingen, waarmede ik haar hier ter bespreking heb ingeleid. Documenteerende arbeid van grooter beteekenis voor ons is wel
| |
| |
niet denkbaar. Het geldt eene ‘Bibliographie van den Vlaamschen Taalstrijd’.
Ik kan wel, even in het voorbijgaan, een bezwaar brengen tegen de engere vizie, welke het woordje ‘Taalstrijd’ dadelijk verraden komt. Maar wat zou ik over woorden vitten, wanneer daar oprijst een grootsch werk, gedijd uit taaie compilatorsvolharding en een Benedictijnersgeduld, waarbij u de armen neervallen? De heeren Broeckaert en Coopman hebben zich voorgenomen alles te vergaren en te rangschikken wat, sinds haar ontstaan (1830), over de vlaamsche Beweging geschreven werd. Ik zeg alles: boeken, brochuren, wetten, administratieve verordeningen, kamerverslagen, besluiten van hoogere en lagere overheden, gazetartikels, redevoeringen, polemieken en polemiekjes, het pro en contra, kleine en groote beweringen, waarheid en nonsens - alles! God! hoe klopt soms het hart bij het doorbladeren van deze ‘histoire en actions’! Wij zien de Beweging ontstaan. Wij zien de ellende van een volk daar bloot liggen. Het draagt de wonde van eeuwen, van eeuwen. Wij zien de verwoeste boomtronk hier en daar takjes uitsteken: het is of de kunst dan telkens in Vlaanderen herleven wil.... 't Zijn takjes maar, 't zijn takjes. Zij brengen getuigenis van de volkskracht, die ergens, diepe, diepe, onder dorrende schors, nog levendig is. Wij zien eene vlaamsche letterkunde ontstaan, eene vlaamsche schilder- en beeldhouwkunst, eene vlaamsche tooneelkunst, eene vlaamsche pers, een vlaamsche ijver. Wij zien het: 't is alles te saam niet zoo heel veel, niet zoo heel degelijk en solied - maar 't roert, 't gaat, 't vordert.
En wat niet beweegt - die woestijn van vlaamsche miserie, o, hoe zien wij haar!....
De heeren Coopman en Broeckaert hebben een daad van vroomheid volbracht. En de wetenschappelijke wijze, waarop zij het deden, is borg voor het groote nut dat zij ermede stichten zullen. Alle notaties zijn met zorg weergegeven, naar tijdsorde geschikt en met vermelding van uitgave, tijd en plaats neergeschreven. Waar echter het document gevonden werd en voor de belanghebbenden nog kan worden gevonden, staat niet aangeduid. Terecht heeft reeds dr. Vermeylen dit verzuim betreurd, hetwelk zeker iets van de methodische waarde dezer bibliographie afneemt.
Het werk is heden tot op zijn zevende deel afgedrukt en behandelt de gebeurtenissen tot het jaar 1878. Vijf duizend zes honderd
| |
| |
negentig documenten werden in deze zeven lijvige boekdeelen (met elk circa 360 bladz. zeer kleinen druk) getriëerd en omschreven. Met gretigheid zien wij uit naar het vele dat nog komen moet, want de ‘Bibliographie van den Vlaamschen Taalstrijd’ bereikt, naar alle verwachting, reusachtige afmetingen.
Onze bewondering voor den arbeid van de heeren Broeckaert en Coopman wekt, tot in eendere mate, onze dankbaarheid jegens deze moedige pioniers van de vlaamsche Beweging. Na zulke documentatie is nu mogelijk gemaakt de verschijning van eene geweldige ‘Vlaamsche Geschiedenis’, die de waarheid, de levende en opbeurende waarheid, langs wetenschappelijke gegevens, gaat suggereeren.
Dergelijke verkwikkende vooruitzichten berusten thans niet langer meer op steeds teleurstellende en steeds weer opflikkerende illuzies.
|
|