Groot Nederland. Jaargang 8
(1910)– [tijdschrift] Groot Nederland– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 633]
| ||||||||||||||||||||||||||
In kenterend getij een Dubbel-drama,
|
Jhr. Mr. van Gelder, Directeur Wester Spoorweg-Maatschappij. |
Jhr. Jacob van Gelder, Hoofd-Inspecteur W.S.M. (zijn oudste zoon). |
Lukas van Gelder, Zendeling, zijn tweede zoon. |
Dr. Peeters, R.K. Priester. |
Frans Mieriks, Commies W.S.M. |
Hesselaar, beambte. |
Piet Verreest, Hoofd-Conducteur. |
Kampsteeg, Machinist. |
Brinkman, Machinist. |
Van Wettem,} Spoor-arbeiders. |
Derkse, } Spoor-arbeiders. |
Wellenburg, } Spoor-arbeiders.
(Schoonvader van Brinkman.) |
Harmen, Lakei bij Van Gelder. |
Briefbesteller. |
Mevr. van Gelder. |
Emilie, verloofde van Jacob. |
Freule Smelt van Weekelom. |
Miss Clarks, Gouvernante. |
Marie, dienstmeisje bij Van Gelder. |
Juffrouw Brinkman. |
Juffrouw Kampsteeg. |
Hospita. |
Corrie van Gelder, Georg van Gelder, kinderen van den heer Van Gelder. |
Spoorarbeiders. |
Kinderen van Brinkman. |
Eerste tafreel.
I.
Een lakei in stemmig livrei en een net dienstmeisje, in zwart en wit, zijn bezig aan buffet en tafel. Jacob en Emilie komen binnen. Hij is een stevige jonge man, correct gekleed in avond-toilet, met een gele roos in 't knoopsgat. hij heeft een blonde, groote snor, een besliste, zelf-voldane houding, een koude, harde uitdrukking, soms ook iets vleiends en overtuigends, blond haar, keurig gekapt. Emilie is slank en mooi, elegant, zeer smaakvol en rijk gekleed. Zij is nerveus, soms gejaagd en stug, soms ook weer gedwee en hartelijk tegen Jacob. Ze heeft een boeket gele rozen.
Kom even hier, hier is het rustiger. Hoe kom je zoo nerveus? Laten we samen even rustig spreken.
Hier? - Waar we aanstonds gaan eten. En zij....
Dat hindert niet. Kom even tot je zelf. Wat gaat er toch in je om?
Ja. Wat gaat er in me om. Als iemand mij dat eens duidelijk wou vertellen. Wat doe je rare vragen, Jacob.
Is dat een rare vraag?
Ja, allerwonderlijkst. Je bent nu mijn verloofde, mijn bruigom, haast mijn man....
Ja,.... nu?
Nu, - maar vraag je dan wat er in mij omgaat? - Dat moest ik jou vragen. Wat gaat er in mij om? Ik vraag het je dringend, bruigom. Wat gaat er in me om?
Ik hoop: verwachting van aanstaand geluk. Ik denk: de verwarring door het plotseling vrij uitzien op een gelukkige.... laat ik maar zeggen, een schitterende toekomst.
Is het dat? - Zou het dat zijn? - O, Jacob als het dàt was.... Maar....
Ik hoop het.
Neen! Neen! Neen! - ik ben onrustig. Vreeselijk onrustig.
Ik wil wel zingen en lachen en feestvieren. Maar ik wil niet stil zitten peinzen.
Niet alle bruiden zijn hetzelfde. Er zijn er die te lang in droomen hebben geleefd. Ik ben blij voor je, dat je niet peinzen kunt. Het werkelijke leven krijgt nu eerst vat op je. En dat leven is wel zoet, maar ook koppig. Het stijgt wel eens naar 't hoofd, als zware wijn. Vooral bij fijne, teedere, romantische bruiden, - zooals Emilie.
Zou het dàt zijn? - En moet ik dien wijn leeren verdragen? -
Een weinig schaadt niet. - Ik ben altoos min of meer dronken - als ik mijn bruid zie.
Dus dan moet ik het ook zijn. Een beetje dronken. Alleen.... alleen van je te zien, niet waar?
Ja, - juist. - Maar altijd met zelfbeheersching.
Maar het is niet.... het is niet door jou te zien. Iets anders bedwelmt me. Iets anders. O God, wat is het dan?
Emilie!
Mag ik niet? - Ik doe het nooit. Maar ik wou weten hoe het voelt. Of mijn onrust er op lijkt, - er door verergert.
Dat zijn weer van die overdreven dingen, van die buitensporigheden, Emilie, waarvan ik niet houd. Wil je goeden raad aannemen? Vertrouw je dat ik 't goed meen?
Ja, - zeg maar.
Wacht je voor overdrijving. Houd het rechte midden, het evenwicht. Je wilt vroom zijn, niet waar? Je zei me dikwijls, je hebt een godsdienstig hart.
Ja - ja Jacob.
Nu, er is geen vroomheid in overdrijving. Het vroomste is de rechte weg, links en rechts bezijden ligt het kwaad.
Nu maak je mij rustiger. - O Jacob; je vindt me misschien vreemd en lastig. Maar ik ben niet lastig. Je kunt alles met me doen wat je wilt, alles. Als je maar aan 't rechte touwtje trekt.
Je moet mijn mekaniek kennen. Je moet op 't rechte knopje drukken. Dan ben ik het rustigste, gedweeste, makkelijkste wezen....
Ja, dat weet ik zeer goed. Zoo is 't. Wacht maar, ik zal 't wel gauw verstaan met je om te springen.
Het schijnt wel.... of ik nu op 't verkeerde knopje gedrukt heb.
Is het zoo vreemd, dat ik vraag of je mijn broeder geschreven hebt? Hij is ver weg, maar zal wel willen weten wat er in ons gezin gebeurt. Ik wil het ook wel doen. Maar.... vind je zelf niet.... dat het beter is, dat jij het doet?
Ik heb er vier verscheurd.
Juist, juist. Dat dacht ik. En zou je ze mij te lezen hebben gegeven?
Had ik dan ook reden er naar te vragen?
Ik ben blij dat je het doet. Had je 't maar eerder gedaan.
Ik heb meer begrepen dan je misschien denkt. Ga eens zitten.
Een zegen? - Voor wie? - Voor Lukas? - Voor de wereld, voor de heidenen in China?....
Neen, vóóral, vooral voor jou! Emilie.
O Jacob, - als je mij dat kan doen geloopen! Dan.... dan zou ik eerst rustig en gelukkig worden. Dan zou ik zachte bruidsgepeinzen kunnen hebben!
Het is zoo, Emilie. - Ik hou van mijn broer. Ik zeg het niet om hem te schaden. Hoe zou het hem ook schaden? Maar hij zou je ongeluk zijn geweest. Jij bent teer, en broos,
en gevoelig, en impulsief. En hij, hij is een onstuimige, - erger dan impulsief, - een gevoels-woesteling. Zijn impulsen houden aan, en hij ontziet niets om ze te volgen.
Maar Jacob, het is toch mooi wat hij doet. Zijn aandriften zijn toch vroom en heilig. Je bent toch zelf ook een godsdienstig man.
Dat ben ik. En ik beweer.... het zal je vreemd klinken, - ik beweer, al ben ik geen geestelijke geworden, en al ben ik geen heidenen gaan bekeeren in China, - dat ik godsdienstiger ben, - een beter zoon van onze kerk dan hij.
Vertrouw je hem dan niet? - Geloof je niet in zijn ernst?
Eerlijk gezegd, neen! - Lukas heb ik altijd voor een man gehouden.... die het te doen is om een mooie rol te spelen. En die rol speelt hij eindelijk zoo natuurlijk, dat hij er zichzelf mee bedot....
Daar zijn de verloofden! Zeg eens, jongelui, dat gaat nog niet aan, dat afzonderen. Men wil je zien en gelukwenschen. Hier! Dr. Peeters in de eerste plaats.
Van harte! kinderen, van harte! Gods besten zegen!
Mijn vrouw roept....
Ja, moeder, ik kom....
Dat is goed geloopen, mijn vriend. Ik had het niet durven verwachten. Ik ben er ontzaglijk blij om.
Ik ook, ik ook. Ik had innig met het meisje te doen. Ze werd altijd al zoo wat als onze dochter beschouwd. En toen - na 't vertrek van Lukas, - toen dacht ik.... die is voor ons verloren. Ze heeft een zwaren tijd gehad.
Dr. Peeters is zeker wel van den geheelen toestand op de hoogte.
Hij! Onze biechtvader! en huisvriend!.... natuurlijk.
Ik heb den heelen roman zien aankomen, en het verloop medegemaakt. Maar deze gelukkige ontknooping was boven mijn verwachting.
Vertelt u eens.... schrijft Lukas u?
- Lukas - schrijft
me inderdaad. Tamelijk veel zelfs. Ik geloof haast meer nog dan aan zijn vader.
Lukas schrijft ons familie-brieven, bestemd voor vader en moeder en vrienden en verwanten. Iets omtrent zijn intieme zielsleven staat daar niet in. En anders lees ik tot mijn spijt niet van hem.
Ik wel. - Ik wel. - En ik kan mij ook wel voorstellen, wáárom hij mij schrijft en zijn vader niet.
Is hij in.... in innerlijke moeielijkheden? In twijfel? in tweestrijd?.... Uiterlijk schijnt het hem goed te gaan.
Ik gevoel me niet geheel gerechtigd - zelfs tegenover zijn vader en zijn broer, - onthullingen te doen omtrent hetgeen mij, als geestelijk leider, door Lukas is toevertrouwd. Maar hij schijnt mij een wonderlijk man, een natuur.... die ik onberekenbaar zou willen noemen....
Zeg maar onbetrouwbaar. Ik ken Lukas en ik kan mij volkomen begrijpen wat er nu al met hem gaande is.
Het meest onrustbarend vind ik, dat hij zijn vertrouwen in mij schijnt te verliezen. Het spijt me te moeten zeggen, dat hij zich dikwijls in zijn brieven niet uitlaat, zooals een geestelijke tegenover zijn superieuren voegt.
Ach God! - Ach God! - dat is grievend te hooren. Dat doet me oprecht verdriet.
Neem het niet te zwaar, mijn vriend, neem het niet te zwaar. Hij is in 't begin van den strijd, - hij heeft veel opgeofferd - de wonden zijn nog niet genezen - hij is nog wat bitter - het klimaat misschien....
Ik voorspel u niet veel goeds van Lukas. Ik voorzie.... dat hij het opgeeft.
Nee! nee! nee! nee! nee!.... Dat niet! Dat niet!
God verhoede het.
Onthou wat ik zeide.
Waar is de aanstaande bruigom? Mag ik u wel gelukwenschen.
Insgelijks.
En mag ik tevens van uw gelukkige stemming
gebruik maken om uw handteekening te verzoeken op deze lijst
Wat is dat?
Een sneeuwbal. U krijgt vier bonnetjes.... en die plaatst u bij vier van uw vrienden, - en die plaatsen ze weer bij hùn vrienden - en die krijgen elk weer vier bonnetjes, - en die....
Maar waarvoor, lieve Freule? Waarvoor dan toch?
Voor een inrichting tot het pijnloos dooden van huisdieren - elk bonnetje kost maar een kwartje - een bagatel voor U.... en....
Och, maar freule! laat ons nu toch niet daarmee beginnen! - Helpt u me liever eerst de menschen wat wijzer maken. Dat ze geen vleesch eten, - en geen schoenen meer dragen en geen wollen ondergoed - dan hoeven we zooveel dieren niet te dooden.
Maar 't een sluit immers het ander niet uit, meneer Mieriks? - Doet u nu maar uw best voor het eene, en laat mij voor 't andere zorgen. - Duizende arme stakkers van honden, duizende zielige katjes, meneer van Gelder, worden doodgemarteld, zeg ik u, gemarteld. Toe, teekent u nu even, - uw aanstaande staat er al op.... toe!
Heusch u doet veel wijzer te zorgen, dat er bij uw bruiloft geen vleesch gegeten wordt en geen wijn gedronken. - Wat een prachtig voorbeeld zou dàt zijn.
Maar, meneer Mieriks, ik begrijp me niet hoe u zoo onaardig kan zijn. Waarom werkt u me nu toch tegen?
U werkt mij tegen....
Hier zijn de bonnetjes.
Een blauwe knoop - dat is veel belangrijker. Eerst menschen dan dieren.
Komt, vrienden, alles in der minne alles in der minne! Laat ieder zijn vrijheid in de goede werken.
Er is maar één goed werk.
Wat 'n eenzijdigheid!
Zeg, vader, - hoe is de directie-vergadering geweest?
Goed! gewoon, jongen! waarom?
Is men geprepareerd?
Geprepareerd? - je bedoelt....
Ja, ja, zeker. - Het dreigt, ik verzeker u....
Staking?....
Ja! Ja! Staking.
Jongen! - ben je wel zeker?
Absoluut. - Wilt u 't bewijs? -
Een strooi-biljet? gedateerd?
Geen datum. Maar 't is nieuw. En bestemd voor een der eerst volgende dagen. Morgen misschien! Vandaag misschien.
Wie is je zegsman?
Verreest.
Piet Verreest? - de hoofd-conducteur? - Trouwe kerel! - God! God! de ondankbaren! Dat komt van onze clementie.
Is u gereed? - Als men maar gereed is.
Stel je gerust. - Ze zullen een leelijke pijp rooken! De oproermakers! - Arme vrouwen en kinderen!
Man, we moeten aan tafel. - Ben je klaar met je toast? - Niet onder tafel er aan denken, hoor! Dan ben je maar verstrooid en eet niet.
Goed! goed! goed!
Wat is er? - .... Je hebt iets?.... Jacob?.... Wat is er gaande?
Niets, moeder, niets?
Niets? - O neen! - wou jelui mij iets wijs maken. - Gauw zeggen! - Toe, man, gauw zeggen! - Je wou toch niet voor mij wat stilhouden? Dat lukt toch niet, dat weet je wel. - Gauw, man, toe! - Slecht nieuws van Lukas?
Ja, ook dat. - Maar er is nog iets meer.
Nog meer? - Slecht nieuws van Lukas is al erg genoeg. Heb je een brief?
Dr. Peeters had brieven van hem. Zulk slecht nieuws is het trouwens niet. Hij is gezond en wel, maar hij kibbelt met den pater. Geloofs-kwesties. -
En wat is er dan nog meer?
Staking!
Staking? - Weer een staking? Voor de tweede maal? - Maar mijn God! ik dacht dat de menschen nu geheel hun zin hadden.
Ik ben te goed geweest.
Geef den vinger, ze nemen de hand. Ze hebben bloed geproefd....
Zwijg! - zwijg! - niets laten blijken. We moeten ons goed houden en ten minste van avond de vreugde niet bederven.
Hoe kunt u nu dien vervelenden Mieriks weer ten eten houden, mama. Laat dien man nu toch bij zijn wortelen en spinazie.
't Is een neef, Jacob. We kunnen niet onbeleefd zijn.
Laat ieder diertje zijn pleziertje, Jacob. Hier heeft hij nog eens wat te propageeren.
Aan tafel! - Aan tafel, jongelui!
Nee, freule, nee, u begint precies aan 't verkeerde end. - Dat u dat nu toch niet wilt inzien!
Maar dat U nu toch niet wilt inzien, dat ieder aan zijn eigen kant kan beginnen, en dat we zoo allemaal tot elkaar komen.
Maar Georg, maar Corrie, waarom breng jelui toch die lastige hond weer hier? Je weet Dr. Peeters houdt niet van honden.
Hoe is 't mogelijk, Docter, zoo 'n engel, zoo'n snoes van een dier!
Wees u maar niet bang, Docter, we houden hem goed vast,.... Vrees niet voor uwe beenen.
Hij bijt nooit, - behalve in de beentjes. Pas op, Cor, - het tafelgoed....
Be quiet, children.... behave yourselves!
Miss Clarks! have I got your name already?
What for, please?
O, for my ‘sneeuwbal’ you know. You get four tickets, and you seek four friends, and each of them gets also four tickets, and he gives them to another four friends and these four friends get again four tickets....
Niet doen, Miss Clarks, don't do!
For what is it, please?
An asylum, for killing animals. - Only a ‘kwartje’, five pence a ticket.
Killing animals?.... No!!
Painless killing.... painless.... only one ‘kwartje’ a ticket.
Aan tafel - kinderen - aan tafel....
Dr. Peeters mag ik u hier verzoeken, naast mij - en Jacob en zijn aanstaande dáár.... en dan neef Frans, en dan Freule Smelt en Georg en Corrie hier en Miss Clarks tusschen hen in.... en Pollux naar de keuken!
Hè, Ma! - toe, mag Polly blijven? hij wil toch ook eens mee feestvieren. 't Is toch óók een dier. - Hè, ma!
Och Mevrouw, stuur die engel toch niet naar de keuken.
U wilt de menschen in de keuken hebben en de beesten in 't salon. NETJES!
Hé Marie! - je hebt voor één te veel gedekt. Wacht je nog iemand?
Zeker een vergissing, Mevrouw!
Dat 's voor Polly! dat 's voor Polly. Heel goed, Marie!
Port of Sherry, meneer?
Port of sherry! - Zeg eens waar zie je me voor an! - wou je me vergiftigen? - Water als je blieft.
Noemt u dat nu netjes?
Hoor eens, als jelui idealisten daar geen vrede kunt houden, dan moet je van elkander. Dan krijg je een andere buurman, Agaat!
Goed - maar dan iemand, die niet altijd harrewart.
Ik harrewar niet, u harrewart!
Dan maar een stoel opschuiven.
Dat 's voor Polly! - Hier Polly! Jij bewaart de vrede, hoor!
Kom jij maar, snoes! - je mag van mijn bord mee-eten.
Dan zult u wel de noodige ingewands-wormen krijgen.
Neef Frans! als je zóó voortgaat - ga jij naar de keuken, hoor!
Vrienden! - mag ik u even verzoeken....
Ja! - zullen we even een kruisje maken?
U moet anders niet denken, freule Smelt, dat ik zoo'n vijand van dieren ben. Ik heb gevoel en genegenheid voor al God's schepselen. Maar honden - dunkt me - honden kun je toch nooit recht vertrouwen. Vooral groote niet. Hondsdolheid is de vreeselijkste ziekte, die er is. En als je 't merkt - dan is 't al te laat!
O maar Polly wordt niet dol, is 't wel, Polly? al ben je groot.
Hij is al dol....
Nou, zoo ben ik óók dol, op hem. En als u mijn kleine hondjes eens zag. Ik krijg er nu twéé, - twee schatten kan ik u zeggen, twee schatten. Schippertjes zijn het, - u weet toch wat schippertjes zijn?
Neen, schippertjes ken ik niet.
Dat zijn zulke kleine zwarte mormels, die altijd schurft hebben.
Schurft? - Mormels? u weet er niets van! 't Zijn schatten. Doddige, snoezige schatten. Ik krijg er twee uit Bremen, heelemaal uit Bremen. Allerliefste dieren. Ze zijn al sinds vijf uur onder weg. Ze kunnen morgen aankomen.
Ten minste als er vandaag geen spoorweg-staking uitbreekt.
Spoorweg-staking? Maar is daar kwestie van? Voor de tweede keer?
Zeker is er kwestie van.
Maar lieve deugd! dan zouden die arme diertjes ergens aan de grenzen blijven staan?
Hoogst waarschijnlijk. Als ze de weg naar huis terug ten minste niet vragen.
Maar, mijn God, dat zou vreeselijk zijn, ontzettend, - mijn schippertjes! Zonder eten aan de grenzen! Mijnheer van Gelder, U als directeur van de Spoormaatschappij zou daar toch zekers iets aan kunnen doen, met uw macht.
Freule, als mijn personeel het niet wil doen, kan ik zeker uw schippertjes niet gaan halen. Maar kom, maak u geen zorgen voor den tijd. Emilie, wat ben je stil, bruidje? en wat eet je weinig.
Ik ben moe, vader. -
Hoofdpijn?
Geen hoofdpijn.... maar.... zoo vreemd.... of er iets gebeuren gaat.... iets.... let er maar niet op.
Sst! - geen notitie nemen.
Lieve vrienden, mijn vrouw zei me voor 't aan tafel gaan, dat ik niet te veel aan mijn toast mocht denken, en daarom zeg ik nu maar dadelijk, wat ik op 't hart heb. - We zijn hier wel in heel intiemen kring, maar toch moet ik even een paar woorden spreken. Van mijn vier kinderen bezit ik er eigenlijk maar drie. Van mijn twee volwassen zoons is er nog maar één nabij ons gebleven. De ander, zooals ge allen weet, heeft gemeend Gods roepstem te moeten volgen en vervult thans de hoogste Christenplicht onder de heidenen in China. Waar God roept, moeten ouders zwijgen. Des te meer verheug ik mij in het bijzijn en den steun van onzen Jacob, die ons gebleven is, en die mij in mijn zwaren werkkring ter zijde staat. En nu vervult hij mij een mijner liefste heimelijke wenschen - hij maakt mij nog een dochter rijker. Lieve Emilie, we kennen je allen al lang, als een lief, braaf meisje. Je was ons al zoo goed als een dochter, onze genegenheid voor je kan haast niet grooter worden dan ze al was, - ik drink op je geluk, kind, op het jouwe en dat van mijn oudsten zoon - daar ga jelui, kinderen!
Foei! Harmen, wat ben je weer lomp!
Lukas!!!
Mijn jongen!
Dag moeder!
Maar Lukas! - hoe is dat?.... hoe is....
Dag, mijn vader!
Wat is het? God, kind! kind! - zoo onverwacht.... Is het om ziekte?
Niet om ziekte, moeder. Ik ben gezond. Dag Jacob!
Dag Lukas!
Dag Cor, dag Georg!
Dag Docter Peeters!
Male.... mi fili! - male, male fecisti!
Wil je zitten, mijn jongen? - Hier is een plaats! - Wil je eerst wat eten? - Wil je een glas wijn?
Geen wijn! -
Ja, wij zijn goddank allen goed gezond. - Maar wat.... maar wat.... wat is er dan gebeurd? In je laatste brief sprak je geen woord over terugkomen.
Er kan in weinig dagen veel veranderen. In een mensch, meen ik. Ik reisde met mijn laatsten brief mee, op dezelfde boot.
Zonder verlof?
Ik heb geen verlof gevraagd.
Male fecisti!!!
Zeg 't maar in 't Hollands, Docter. Men mag wel weten dat u vindt dat ik slecht handelde. Ik heb de verantwoording van mijn daden op mijzelf genomen.
Op uzelf?
Lukas! - Is 't waarachtig! - Zeg je gehoorzaamheid op? - Breek je je gelofte?
Heb ik U niet gewaarschuwd?
Mijnheer van Gelder - het is nu hier de plaats niet om deze pijnlijke zaak uit te maken. Ik zal dat onder vier oogen met Lukas doen.
Waarom? - deze plaats is even goed als een andere. - 't Is hier feest, schijnt het.... Een.... bruiloft.... een bruiloftsfeest. -
Ben je niet moe, jongen? - Wil je niet eerst wat rusten? - Zullen we de tafel maar opheffen? - Mijn eetlust is.... ten minste.... Vinden de gasten het goed?
Laten we maar blijven, moeder. Ik ben in 't geheel niet moe. In 't geheel niet. Alleen wat vreemd. Wat droomerig. Ik moet u eerst allen nog eens aankijken.
Jongen, Lukas! Lukas! - wou je deze onschuldige kinderen leeren, dat het goed is een gelofte te breken?
Neen! vader, - maar ik wou ze leeren, hoe eer hoe liever, dat het niet goed is een gelofte te doen.
En dat durf je zeggen van de allerheiligste, allerhoogste gelofte, de gelofte van toewijding aan den Almachtigen God?
Kinderen, wat Dr. Peeters daar vraagt, dat kun je licht beantwoorden. - Als ik iemand tien gulden beloof, al is het nu aan een bedelaar of aan een koning, en ik heb de tien gulden niet.... kan ik dan mijn belofte
houden? Als ik iemand liefde beloof en ik heb de liefde niet, kan ik dan de belofte houden?
Heb je geen liefde.... geen toewijding meer voor God, - arme, ongelukkige jongen?
Je hebt beloofd te geven, al wat je hebt. Je hebt een wil.
Dat is 't juist wat ik betwijfel, Pater.
O vader, als ik geen liefde en toewijding voor God had, - en als ik geen wil had Jacob.... dan was ik nu niet hier.
Wat! het heilige zendingswerk een leugen?
JA!!!
Omdat de overtuiging je ontbrak.
Juist, Jacob, de overtuiging dat zij ongelijk hadden, ontbrak. Maar ze konden ook zulke lastige vragen doen. Mijn oude, goede leermeester in 't Chineesch, een braaf en verstandig man, met wien ik beste vrienden was, zei dikwijls: ‘Het kan u toch niet alleen dáárom te doen zijn dat we een nieuwen God aanbidden, niet waar? Wij hebben drie-en-dertig millioen goden. Nog één er bij is drie-en-dertig millioen en één. Daar zijn we toch niet mee gebaat. Het is u te doen om ons het goede te brengen, de zegeningen van uw leer, niet waar? Dat is goed. Maar waar zijn die zegeningen? Wijs ze ons. Waarlijk we zijn niet zoo dom. Wij willen ook graag gelukkig en gezegend zijn. Vertel
ons de zegeningen van uw volk? Is daar minder ellende, minder twist, minder brooddronkenheid, minder ontucht, minder haat en boosheid dan hier?’ En dat zul je misschien niet gelooven, kinderen, maar dan stond ik met den mond vol tanden. En als ik voor hem uit den Bijbel las, dan pakte hij er altijd juist die dingen uit, die mij in 't nauw brachten. Eens was er een bezending jenever, Edammer kaas en oude geweren van Amoy gekomen en lag op de kade. Toen keek hij mij door zijn groote schildpadden bril fijntjes lachend aan en zei: ‘aan de vruchten zult ge ze kennen’
O maar kinderen, de vruchten werden nog bitterder, bitter als gal. Weet ge wat ze daar van ons zeggen? ‘Eerst komt de zendeling, dan komt de koopman, dan komt de soldaat.’ En zoo is het. Wij worden gebruikt, of wij 't weten en willen of niet, als vóór-posten van het leger van hebzuchtige kooplieden, die handel willen drijven. En gaat dat niet goedschiks, dan komen de soldaten. Men heeft hier misschien veel verteld van de gevaren waaraan wij zendelingen blootstaan, van de moorden en wreedheden. Het is onze eigen schuld, want dat volk, zelf vreedzaam genoeg, heeft genoeg bemerkt van onze lage bedoelingen. En het is vreeselijk, kinderen, te beseffen, dat men Gods naam en Jezus' evangelie eigenlijk gebruikt ten bate van roovers en plunderaars.
Lukas! Lukas!
Is het soms niet zoo, vader? - Moet ik u hier, ten aanhoore van deze kinderen vertellen, wat ik gezien heb? Moet ik u vertellen van roof en moord en brandstichting door onze Christelijke, beschaafde soldaten in China gepleegd? Hoe zou het u te moede zijn, vader? als ge jaren hadt gepredikt van het heil en de schoonheden der Christelijke leer, en ge komt te staan, zooals ik gestaan heb, in een mooi landhuis, verwoest en leeggeplunderd door Europeesche soldaten, en de huis-eigenaar zonder reden met negentien kogels doodgeschoten, alleen om zijn goed te rooven, - en ge hadt het gezien, zooals ik het gezien heb, aan de oevers van de Pei-Ho, dat jonge Chineesche meisjes zichzelf trachten te verdrinken, in water van drie voet diep, om aan de beestachtige soldaten te ontkomen? - Wat zou u weten te antwoorden, vader, als men u toevoegde, zooals men mij heeft toegevoegd: ‘Kom jij ons bekeeren? Ga naar uw volk terug, en bekeer dat eerst en kom dan leeren wat beschaving is!’
Dat is 't gevolg van den drank, en het vleesch eten.
Neen, Mieriks, niet geheel. Want de Japanners eten geen vleesch, en zijn minstens even wreed als wij. Maar ze houden zich wel fatsoenlijker
als Europeesche soldaten. De Japanners, kinderen, zijn namelijk óók geen Christenen.
Foei!
Kinderen! - ga jelui naar boven. - Toe, Lukas, spreek nu niet meer van avond. Ik kan het niet langer verdragen.
Goed moeder! - Wilt u iets voor mij doen? - Staat de piano nog hier naast. Ik heb zoo lang gesnakt u te hooren spelen. Dat was soms een knagend verlangen.
Goed jongen! - wat wil je?
U weet wel.... mijn lievelingsstuk.
Wat heeft u mij sympathiek aangedaan, mijnheer. Ik kan hooren dat u een menschelijk hart heeft. Zou ik misschien ook uw naam mogen hebben voor mijn sneeuwbal?
Wat is dat freule? Waarvoor?
Voor een stichting - voor het pijnloos dooden van huisdieren. - U neemt vier bonnetjes van een kwartje, en zoekt vier vrienden, die nemen elk weer vier bonnetjes, en die vier vrienden zoeken weer vier vrienden.... en die vier....
Neen, Freule, ik heb geen vrinden en geen kwartjes.
Verreest! - jij hier! - is er onraad?-
't Is zoo laat! hoor! - de poppen aan 't dansen.
Vertel nauwkeurig! - geregeld! - wat is er?
Meneer de Directeur, ik wou maar even kome vertelle as dat er een spoedvergadering is uitgeschreven, voor van nacht, twaalf uur.
Spoed-vergadering? Voor wie?
Voor 't personeel, natuurlijk. - Voor de angeslotenen altijd, meneer de Directeur.
Ben jij niet angesloten?
Dat weet u toch wel, meneer de Directeur.
Hoe kom je er dan achter?
Ik heb de konvekazie gezien. Van van der Hoef. Waarachtig as God! 't Is meenens! meneer de Directeur. 't Is meenens.
Heb je al iets gemerkt?
Jawel, Rijnders, die van nacht met trein twee-veertien naar Arnhem most, het z'n mesjien in de loods gebracht, afgepoest en is na huis gegaan. Twee ranzeerders zijn niet opgekomen, meneer de Directeur!
't Is ernst, vader!
Ik geloof het ook. - Dankje Verreest, je ben een brave kerel. Ik zal je niet vergeten.
Dankie, meneer. Ze zullen er leelijk tegen an loopen.
Dat verzeker ik je, Verreest. Arme vrouwen en kinderen!
Zeg dat wel, meneer de Directeur.
Is het zoover?
Wat beteekent dit?
Staking! - vrind! - tweede spoorwegstaking.
Wat wil dat zeggen?
Wat dat zeggen wil? - Nu, dat zal je wel gauw merken. Nu kun je hier dadelijk aan 't bekeeren gaan.
Conducteur! - Conducteur!
Blieft u, Dame?
Is de trein uit Bremen al aan?
Welke trein, Dame?
Die om vijf uur uit Bremen gaat.
Wèl nee! - die komt pas morgen ochtend 8.40, als ie komt.
O, maar Conducteur! - O maar meneer van Gelder! - mijn schippertjes!!! - mijn schippertjes aan de grenzen!!
Gordijn.
Tweede tafreel.
Stilte!!! - Vergadering!!! - Stilte, alsjeblieft!
Ssst! Vergadering!! - - 't Is nog niet uit! - 't Mooiste komt nog! -
Nog mooier? Dan wordt ik heelemaal misselijk.
Stilte dan toch! - Vergadering! - Laat de afgevaardigde toch spreken.
Hou dan toch godverdomme jelui kop dicht!
En tot slot, vergadering, staat er nog de volgende hartroerende vermaning: ‘Wij eindigen met het vaste vertrouwen uit te spreken dat het ordelievende en Christelijke Nederland zich als één man zal scharen om troon en altaar....
Vergeet u de brandkast niet?
Die noemen ze niet, maar denken ze er wel bij
Hun ooren hoeven ze me niet te leenen, die kunne ze wel voor zich houë. Ik heb liever hun portemonnee.
Raddraaiers? - benne we raddraaiers? - nou jonges as we 't rad niet magge laten draaien, dan zulle we 't maar es laten stilstaan.
Kameraden! jelui ziet hoe de zaken staan. Als jelui maar ordelievende zoete jongens blijft, dan zullen de heeren wel ens kijken of er nog een kleinigheid als aalmoes voor jelui overschiet. Maar mannen, ik houd het met de vrouw van Oldenbarneveldt, onzen grooten staatsman, die zijn hoofd verloor omdat hij 't Prins Maurits niet naar den zin maakte. Prins Maurits wou hem wel genade geven als de vrouw er om vroeg. Maar die vrouw zei: ‘ik kan geen genade vragen, want als ik genade vroeg, zou ik bekennen dat mijn man schuld heeft. En hij heeft geen schuld.’ Zoo gaat het ook u, mannen! Als ge u onderwerpt dan kun je een aalmoes krijgen. Maar ge verlangt immers geen aalmoes, je verlangt niets anders dan uw recht!
Zoo ben ik dan afgezonden om u te vragen of ge bereid zijt den grooten strijd te aanvaarden. Uw vijand is onverbiddelijk. Jaren lang hebt ge nederig en eerbiedig gesmeekt om verbetering van den toestand. Jaren lang zijn uw rekesten en verzoeken in den wind geslagen. Geduldig hebt ge gewerkt en gezwoegd voor een onverschillig publiek, en voor hebzuchtige aandeelhouders. Waar tonnen gouds, de vruchten van uw arbeid, uitgedeeld werden, als dividend aan rijke menschen, daar leeft de arme werker in gestadige overspanning, in nimmer rustende zorg om met zijn gezin rond te komen, in onzekerheid van bestaan, overgeleverd aan de willekeur van den kapitalist. Toen hebt ge eindelijk uw geduld verloren en u verzet. Verzet? - niet eens.
Ge zijt naar huis gegaan, zeggende: ‘Werk dan zelf’. En men heeft uw macht gevoeld. Gedwongen en knarsetandend heeft de uitzuiger toegegeven. En nu!.... nu wil men u eindelijk nog die laatste macht, de macht om slavendienst te weigeren, wil men u ontnemen. Zult ge u1 dat gedwee laten welgevallen? Zult ge u zonder strijd laten boeien?
Goed, mannen. Ik verwachtte niets anders. Dan zal ik nu vragen wie uwer tegen dat besluit is om den arbeid van af heden avond neder te leggen. Wie er tegen is, staat op.
Niemand? Bravo! Dan is het met algemeene stemmen aangenomen. Algemeene stemmen! Proletariërs! ik voorzeg het u, de dagen van uw slavernij zijn geteld. Blijft zoo vastberaden en eendrachtig en de heerschappij der klasse die u zoolang heeft uitgezogen en verdrukt, is teneinde en de Dageraad der Vrijheid breekt aan.
Hesselaar heeft het woord.
Vergadering, - ik heb het woord gevraagd - omdat - omdat - ik ga even prat op mijn solidariteit als jelui - ik ben óók ge-organiseerd - jelui weet wel dat ik mee wil strijden - maar ik ben teekenaar bij weg en werken - en of ik nou al staak of niet staak.... dat geeft niets.... en ik heb een jonge vrouw.... die....
Nou ja, kamaraden, hij wil zeggen dat het er geen bliksem an toe of af doet of hij nou voortgaat met z'n krabbeltjes of niet - laat hij dan maar voortgaan voor mijn part - daardoor zulle we 't niet verlieze. Wat zeg jullie?
Welnee! - goed! - laat-ie z'n gang gaan.
Maar ben ik dan geen onderkruiper? - Want zie je, eer dat ik de schuld werd van jelui ongeluk.... eer zou ik.... godverdomme....
Nee! - Nee! - 't is goed hoor! - 't is wel goed!
Op de tractie komt het an, mannen. Hoeveel man van tractie mankeeren nog. Is Brinkman er?
Brinkman komt zeker, die komt met zes-achttien uit Maastricht.
Wellenburg is er ook nog niet.
Present, jongens! - Bravo! nou zal 't er op losgaan. - Net as ik de loods uitgong, kom ik den hoofdinspecteur tegen. Ik had m'n bullen onder den arm. ‘Waar ga jij heen, Brinkman?’ zeit-ie. ‘Na huis, meneer’, zeg ik. ‘Weet je dan niet dat je dienst heb van nacht?’ zeit-ie. - ‘Jawel, meneer!’ zeg ik. Toen kijkt-ie me-n-an met z'n valsche smoel, als 'n blikke domenee bij 'n sterfbed. ‘Jonge, Brinkman,’ zeit ie, ‘je valt me tegen.’ - ‘Als ik de kameraads maar meeval,’ zeg ik. - ‘Heb je dan geen vrouw en kinderen?’ zeit-ie weer. - ‘Zeven!’ zeg ik, ‘en één op komst, en wat ik nou voor ze doe, dat hoeve de arme bliksempies later alweer niet zelf te doen.’ - Inspecteur af!
Voorzitter, nog even 't woord.
't Woord is aan Derkse.
Vergadering, eer we nou verder gaan, wou ik jelui eventjes waarschuwe. - Weet de vergadering en de voorzitter wel, dat er hier verraaiers zijn?
Verraders?
Daar zitte ze.
Hoe is uw naam? - Hoort u bij 't spoorwegpersoneel? - Is u aangesloten?
Ik ben commies bij de administratie. Ik ben geen verrader. Ik kom uit sympathie. Hier van Wettem kent me wel.
Jawel Voorzitter. Ik ken meneer Mieriks als een edel mensch, en als redacteur van het weekblad ‘De reine ziel’. Hij heeft alleen een ander geloof als wij.
Een ander geloof? - Is 't een Jood of 'n Turk?
Nee, Voorzitter. Ziet u, wij gelooven in de biefstuk en hij in de spinazie. Je mot 'n mensch nooit om z'n geloof haten.
En die daar achter u, wie is dat?
Mijn naam is Lukas van Gelder.
Van Gelder? - Toch niet....
Ja, ik ben een zoon van den heer van Gelder, uwen directeur.
Mijnheer van Gelder, wilt u dan wel zoo goed zijn onmiddellijk dit lokaal te verlaten? Misschien hebt u er op gerekend dat deze mannen u niet aandurven, om uw vader. Maar ik noem uw gedrag infaam - een beschaafd man onwaardig.
Vrienden.... vergeef me.... ik schijn iets gedaan te hebben, wat niet te pas komt. Maar ik verzeker u, op mijn eerewoord, dat ik hoegenaamd geen verraderlijke bedoelingen heb.
Maar wat doet u dan hier?
Misschien zal de vergadering mijn houding, mijne vergissing beter begrijpen als ik zeg, dat ik hedenmiddag rechstreeks uit China ben gekomen.... dat ik vier jaar ben weg geweest - en geheel vreemd ben aan wat er hier omgaat. Ik kwam uit belangstelling, in de hoop misschien van dienst te kunnen zijn, maar als de vergadering het verlangt, zal ik dadelijk vertrekken.
Laat hem maar blijven! - blijven! - vertrekken!
't Woord is aan Kampsteeg.
Me dunkt, Voorzitter, dat we altijd eerst eens kunnen anhooren wat meneer te zeggen heeft.
Meneer, u mag zeggen, wat u op 't hart heeft.
Dank jelui, mannen! Het is niet veel wat ik zeggen wou. Misschien lach jelui er om. Maar ik bezweer je, mannen! 't komt uit een oprecht gemoed. Ik ben naar China gegaan, als priester, om de menschen daar het Christendom te leeren. Maar dat heb ik opgegeven, omdat ik moest erkennen dat wij, Europeanen, minstens evenver van het ware Christendom af zijn, als die Heidenen in China. Als ik zag hoe Europeesche soldaten daar huishouden, in 't belang van kooplieden, en als ik las van den strijd der arbeiders, de armoede, de stakingen hier, dan dacht ik: ‘geneesmeester, genees uzelve’ en ik heb mijn plicht gevonden terug te keeren, tegen den zin van mijn superieuren, tegen den wil van mijn vader.
Da's mooi!
En nu kwam ik hier, juist bij 't uitbreken van deze staking. En toen kreeg ik de hoopvolle gedachte, dat ik misschien iets kon doen, om zulk een treurige botsing te voorkomen, zulk een misverstand op te helderen. Luister goed, mannen, jelui kent misschien mijn vader alleen als directeur, jelui bent misschien wat bang voor hem, want een leider van zulk een groote zaak moet wel een streng man zijn. Maar ik ken hem als vader en als mensch, en ik weet dat hij een edel man is, met een streng gevoel van rechtvaardigheid, met een hart vol liefde voor zijne medemenschen.... Ik weet zeker als jelui hem vrijmoedig, maar bescheiden je bezwaren te kennen geeft, als je een beroep doet op zijn
menschelijk hart en zijn rechtsgevoel, dat jelui altijd gehoor zult vinden, altijd. Is dat nog niet eerst te beproeven, eer zulk een bittere strijd uitbreekt?
Meneer van Gelder, u meent het zeker best en eerlijk, maar, 't is duidelijk genoeg dat u uit het hartje van China komt. U is hier een kat in een vreemd pakhuis. U begrijpt blijkbaar niets van den klassenstrijd, dien wij hier strijden. Ik geloof graag dat uw vader een braaf, edel, rechtschapen mensch is, maar hij is een kapitalist, hij hoort tot de klasse der bourgeois en wij hier zijn proletariërs, en wij moeten daarom tegen hem strijden.... Daaraan is niets te doen.
Vrienden, als jelui het met de redenatie van den laatsten spreker eens bent, dan ga ik maar weer naar China. Een Chinees is een heel ander wezen dan een Europeaan, zoo geheel anders, dat een Europeaan hem nooit recht begrijpt. En toch, vrienden, toch heb ik nooit een beschaafd Chinees hooren zeggen, dat hij een ander rechtsgevoel had dan wij. Ook niet dat Europeanen en Chineezen moeten strijden, omdat de een hoort tot de Europeesche klasse, en de ander tot de Chineesche klasse. Neen, de Chineezen voelen zich menschen evengoed als wij, met eenzelfde gevoel van recht, met eenzelfde aanleg tot onderlinge vrede, onderlinge hulp en onderlinge verdraagzaamheid. En nu zal ik hier in mijn eigen land, in mijn eigen volk, twee klassen vinden, elk met een ander recht, elk met een andere zedeleer, waartusschen ik moet kiezen, en waarmee ik moet strijden? Neen, vrienden, dat houdt geen steek, dat doe ik niet.
't Woord is aan Kampsteeg.
Meneer, wat je daar zegt, is allemaal heel mooi en waar, maar as je 'n tijdje hier met ons meegeleefd had, dan zou je voele, net as wij voele, dat er met mense als uw vader, - al zijn ze nog zoo braaf en edel, niet meer te parlementeere valt. - Zeker, hij gunt ons allemaal een best leven - ten minste als-ie eerst de hooge tractementen en dividenden heeft kunnen uitbetalen - maar hij mot de baas blijven. Wij kenne hem niks doen, maar hij mot ons kenne op de keien zetten, as 't hem goed lijkt. Noemt u dat recht? Dat hij 200 gulden in de week heeft, en een wegwerker 6,75 da's tot daarentoe, al heeft 'n wegwerker net zoo'n groote maag as hij. We willen geen gunste, we wille geen aalmoeze, we willen geen genade. We willen recht tegen recht, mense tegenover mense. Hij wil ons regeeren. Goed laat-ie regeere assie 't kan. Wij spoorjongens voele voor de spoor, net zoo goed as hij. Assie goed regeert, zulle we goed gehoorzamen. Maar assie verkeerd regeert, willen we ook voor den bliksem óók een duit in 't zakkie legge! Wij die er van ete motte, zijn er toch minstens even na an toe as de aandeel-
houders, die er alleen hun fijne sigaren van betalen. En dáár gaat het om, meneer van Gelder, we willen wat in te brengen hebbe, we wille niet langer mesjienes zijn, we wille mense worden en meepraten, omdat we ook hersens hebben, al zijn we nog 'n beetje rauw. En dat wille ze ons beletten, dat duld je vader niet. En as je dat met je vader eens bent - nou, ga dan voor mijn part maar weer naar de Sineezen, - en leer ze maar patertjes langs de kant dansen.
Man, - je hebt maar weinig gezegd, maar ik heb je verstaan. - Weet je waarom ik je zoo goed begrepen heb? - Omdat ik, als priester, denzelfden strijd moest strijden. Ik heb gehoorzaamheid beloofd, en ik wil gehoorzaamheid geven. - Ik wil mezelf heelemaal wegcijferen, opofferen, als 't moet. - Maar dat moet vrijwillig gaan, ik moet gehoorzamen, omdat ik wil gehoorzamen, omdat m'n geweten zegt, dat 't goed is. - Maar zegt m'n geweten dat niet, dan wil ik ook weigeren, al stond de heele wereld tegenover me. - Dat mocht niet en toen kwam ook ik in verzet. Zoo ging het mij. Is het jelui ook zoo gegaan?
Juist, meneer.
Dan sta ik aan jelui kant, met hart en ziel. - Mits je natuurlijk niet strijd om te strijden, maar een redelijke schikking aanneemt.
Wat noemt u een redelijke schikking?
Een schikking waarin uw rechten als zelfstandige menschen worden erkend. Ik weet wat dat zeggen wil, met iets minder zou ik evenmin tevreden zijn als jelui. Ik ken mijn vader en ik weet dat hij nooit ontoegankelijk is voor een goed en eerlijk woord. Ik zal mijn best doen, mannen, maar zal ik dan bij u ook geen blinde koppigheid vinden?
We zijn geen kinderen, meneer van Gelder. We zijn niet gek. We strijden om als zelfstandige menschen erkend te worden, met recht van meespreken in de zaak waaraan we om zoo te zeggen met lijf en ziel vast zitte. Meer verlange we niet.
Voorzitter, ik zou die meneer wel es 'n vraag wille stellen. Hij mag dan zelf geen verraaier zijn - hoewel ik jelui toch allemaal zou aanraaien goed uit je doppen te zien, eer je met zoo'n meneer in zee gaat - maar hoe donder weet hij, dat het hier vanavond vergadering was?
Dat was vanavond om 8 uur al bij mijn vader thuis bekend.
Door wie?
Door een spoor-beambte. Een conducteur.
Verreest natuurlijk. Dat is toch zoo'n vuile hielelikker.
Die gemeene Judas. Wat het-ie er voor gehad?
De man dacht zijn plicht te doen.
Meneer! dat tuig ken je nog niet. Als er gestreden mot worden, houë ze zich an de veilige kant. Maar as we overwonne hebben, en we hebben onze toestand wat verbeterd, denkt u dan soms, dat ie zegt: ‘Dankie, ik heb die centjes niet noodig, want ik heb er niet voor gestreden‘?
't Zijn aas-vogels, meneer! Wij motten het gevaarlijke beessie slachten, en als het goed dood is, dan komen ze om der brokkie.
't Woord is aan Markstra.
Vergadering, het besluit is genomen, en ik ben overtuigd dat ge allen uw plicht tegenover uw kameraden zult doen tot het uiterste. In 't geheele land is op dit oogenblik de strijd ontbrand. Als ge pal staat, dan is de overwinning zeker. Leve de vrijheid! Hoog de solidariteit!
Mannen, posten! - Zijn er ook liefhebbers om te posten! - Vrijwilligers vóór! ho! niet allemaal te gelijk. - Twaalf is genoeg.
Wat is dat, posten?
Op wacht staan, meneer, om de onderkruipers terug te houden. Om de zwakke broeders op hun plicht te wijzen.
Gebeurt dat vannacht nog? en hoe lang?
Natuurlijk vannacht. Twee aan twee. Om de vier uur aflossen. - Jij ook, Brinkman?
Schrijf mij ook maar op.
Hoe lang heb je dienst gehad?
Twaalf uur, meneer. En maf had ik ook. Maar as 't om de vrijheid gaat, kan ik nog wel zestien uur op wacht staan.
Ik sluit de vergadering.
Meneer van Gelder, ik begroet u graag als toekomstige medestrijder. Maar u bent veel te veel idealist. U kunt een goed spreker worden, u weet naar u te doen luisteren. Onze zaak heeft zulke mannen noodig. Maar u moet met dat kinderlijk idealisme breken, dat is uit den tijd.
Dan wordt het tijd, dat het weer in den tijd komt. Ik breek liever met den tijd dan met mijn idealisme.
Dan wachten u bittere teleurstellingen.
Dit zou alleen kunnen als ik zoete verwachtingen had. Maar ik verwacht niets zoeters dan de idealen die ik hier al in mijn hart heb en die u me wilt laten verliezen.
Gordijn.
Derde tafreel.
O mijn arme leven.... Ik ben niet gemaakt voor zulk een strijd. - Ik wil graag goed zijn.... Ik wil niet graag ongelukkig worden. - En ik voel dat het mij niets helpt, wat ik wil. - Zoo graag maakte ik iets moois van mijn arme leventje. Maar nu gaat 't te pletter, tusschen die twee machten. - Jacob heeft mijn woord, maar Lukas heeft nog mijn hart, en als hij mij vroeg.... ik zou niet weerstaan. En toch weet ik niet wie de wijste en sterkste is van de twee. - Ach, mijn arm leventje. Wie plaatst dan ook iemand als mij in zulk een strijd. - Daar heb ik geen krachten voor.
Emilie! Ik zocht vader. - Is hij hier niet?
Vader is boven. Jacob is uitgegaan. Ik wacht ze hier. Ze komen wel spoedig terug.
Mogen wij dan even samen spreken, Emilie? Waarom zie je me niet aan?
Omdat.... Ik weet.... dat dat niet mag.
Niet mag? - Mag je mij niet aanzien?
Ik weet dat er vrouwen zijn.... evengoed als mannen.... met een heilig plichtsgevoel. Die zouden precies weten, zonder een oogenblik van onzekerheid, wat ze in mijn plaats moesten doen. Lukas is priester, en Jacob heeft mijn woord. Daar zou voor hen geen tweestrijd zijn. Maar zoo'n vrouw.... Lukas zoo'n vrouw ben ik niet.
Spreek verder....
Zoo'n vrouw zou er ook niet om geven of Lukas zijn gelofte brak. Zij zou háár gelofte daarom niet breken. Zoo'n vrouw zou je gerust durven aankijken. Maar zoo'n vrouw ben ik niet.
Zou je zoo'n vrouw willen zijn?
Is iedereen niet altijd 't liefst zichzelve? Al prijst hij anderen boven zich?
Goddank!
En toch.... al wou ik geen ander
zijn.... daarom vind ik mezelve niet goed. Ik hoop maar dat jij beter bent dan ik, Lukas.
Beter dan jij? - In welk opzicht?
Sterker, meen ik. - Van jou moet de kracht komen. Als jij zou zeggen: ‘ik heb mijn gelofte gebroken, doe jij het nu ook,’ dan voel ik.... dat ik niet zou kunnen weerstaan. Maar dat zeg je niet, is 't wel? Jij bent veel braver en sterker dan ik.
Braver en sterker? - Ik vind dat er juist kracht toe hoort om ijdele en verkeerde geloften te breken. - Ja, Emilie, ik kwam juist dat wèl zeggen: breek die slechte gelofte, neem je woord terug.
Lukas.... als je dat zegt.... dan zijn wij verloren!
Niet verloren! - niet verloren! - gered!
Kinderen! Kinderen!
Wij zijn niet slecht, moeder.
Niet? - God geef het, jongen. - Maar ik begrijp niet hoe het goed kan zijn. Het kan nooit goed gaan. Het wordt ongeluk, ongeluk.
Is Emilie het met mij eens dat er geen ongeluk zoo groot is als ontrouw te worden aan eigen geweten, en aan eigen karakter?
Dat geloof ik wel, Lukas, ten minste....
Dan ben ik niet bevreesd. - Is vader thuis, moeder? Ik wou hem spreken.
Ik hoor hem daar komen. - Wou je alleen met hem zijn? - Zullen wij heengaan?
Neen, moeder, blijft u beiden. - Wat ik te zeggen heb, moet u ook hooren.
Lukas, ik bid je jongen, zul je je vader geen verdriet doen? - Hij heeft toch al zooveel zorgen.
Niet meer dan volstrekt noodig is, moeder.
Waarom ben jelui allen hier? Wacht je op me? - Is Jacob nog niet thuis?
Ik had iets met u te bespreken, vader.
Zoo? - Wel? - Wat dan? - Is het lang?
Heel kort, vader.
Bij de stakers? - Zoo? - Wat dee je daar?
Ik wou beproeven of ik geen schikking tot stand kon brengen.
Jij? - Och, jongen, wat ben je naïef. Het pleit voor je goeie hart, Maar 't is al te idealistisch. Die menschen zijn voor geen rede vatbaar. Ze zijn opgehitst, jaren lang, door hun zoogenaamde leiders. Ze zitten vol oproerige, krankzinnige denkbeelden, dolhuis-idealen, die er op meetings en door opruiende blaadjes zijn ingepompt. Daar is geen praten tegen. Ze moeten nu, helaas! de harde les maar voelen. Jammer, dat de eigenlijke schuldigen, de opruiers, gewoonlijk buiten schot blijven. Doodjammer!
Vader, ik heb de menschen hooren spreken, en ik wil toegeven dat ze van hun leiders dikwijls wonderlijke theoriën overnemen. Maar ik heb de overtuiging gekregen dat ze in hoofdzaak gelijk hebben.
Wat zeg je?
Ja, en als U bijgewoond had, wat ik heb bijgewoond, dan zou u 't met mij eens zijn.
(toppunt van verontwaardigd ontkennen). Jongen!.... ben je....
Waarachtig, vader. - U weet niet.... evenmin als moeder en Emilie hier.... U weet niet, wat ontzettend misverstand er heerscht. U noemt mij een naïef idealist, omdat ik vertrouwde op het gezond verstand van die stakers, maar zij noemen mij een naïef idealist, omdat ik vertrouw op uw rechtvaardigheid.
O, natuurlijk.... zoo zijn ze tegen mij opgehitst.
En U niet tegen hen? - Volgens uw meening, volgens de algemeene meening hier, is het hun te doen om stoffelijk voordeel, om een verbetering van hun toestand, die niet mogelijk is, onder de tegenwoordige omstandigheden. Als ze mogelijk was, dan had u 't al uit eigen beweging gedaan, niet waar?
Ja, - gestadig gaan mijn zorgen daarheen, mijn gedachten daarover.
Goed. Ik wil nu buiten bespreking laten dat een strikt rechtvaardig mensch geen vrede zou hebben met eigen weelde, zoolang zijn medewerkers in eenzelfde zaak gebrek leden.
Ha! - wat zijn dat voor theoriën? - Wou je mij, met mijn positie en verantwoording gelijk stellen met een arbeider?
Ik zeg, vader, dat ik daarover niet strijden wil. Ik gun u en moeder en de kinderen uw weelde. Ik, in uw plaats, zou er geen vrede bij hebben. Maar ik kan toegeven dat zelfs een hoogstaand man als
mijn vader, er zich bij neerlegt, en het een onvermijdelijk kwaad noemt. Maar het gaat hier om iets anders.
En wel?
Deze menschen is het niet te doen om de kwestie weelde en armoe in één zaak, waar het mij om te doen zou zijn. Daarbij leggen ze zich ook neer. Dat is oud zéér, zooals ze zeggen. Maar ze voelen zich menschen, volwassenen, zelfstandige wezens. En ze willen als zoodanig erkend zijn. Ze willen zich, waar het noodig is, doen gelden. En die mogelijkheid wordt hun afgesneden. En dat ben ik niet hun eens, dat mag geen mensch doen. Dat is vernederend en demoraliseerend.
Mijn jongen, je spreekt als iemand met een goed hart, maar met een totaal gebrek aan wereldkennis. Ik kan je in twee woorden antwoorden. Als ik deze menschen gaf waar ze om vragen recht tot medespreken in den gang van zaken, dan waren ze in een paar maanden allen broodeloos. Ik zelf, de geheele maatschappij, en alle beambten.
Vader! - Moeder! - Emilie! - wij houden ons alle vier voor vrome, godvreezende menschen, niet waar? - En als het er op aan komt, stoffelijk nadeel te trotseeren om zedelijk voordeel te bereiken, wat is dan de weg van een vroom mensch? Zijn we het hierover eens?
Welk zedelijk voordeel bedoel je?
Ik neem nu aan, vader, onvoorwaardelijk, dat u gelijk hebt. Als u die menschen recht geeft zich te doen gelden, gaat de zaak bankroet. Goed, u hebt meer zaakkennis dan ik. Maar ik hou vol, en dat is mijn specialiteit dat het een mensch verlaagt, demoraliseert, als hem alle gelegenheid wordt ontnomen, zich te doen gelden.
Maar ze kunnen zich doen gelden.... ze kunnen....
Neen! neen! neen! eerlijk blijven, vader! Zooeven zei u, dat ze 't niet kunnen, want als ze het konden, ging de zaak failliet. Ik bedoel, dat ze ook mede verantwoording dragen. En ik herhaal, dat het een mensch verlaagt en ontzedelijkt, als hij onmondig wordt gehouden.
Nu? - waar wil je heen?
Hierheen. - Dat wij het stoffelijk nadeel van een mogelijk bankroet, als vrome menschen, moeten trotseeren, terwille van het zedelijk voordeel, om menschen op te heffen uit hunne vernedering.
Dat is de taal van een droomer, idealist, van een dweeper.
Vader! - ik roep hier de vrouwen tot getuige. Als dit de taal van een dweeper is, in welke taal is dan het Evangelie wel geschreven?
Lieve man, - er is toch wel veel moois in wat Lukas zegt. Is dat niet het overdenken waard?
Ja, als nu vrouwen zich met zakenkwesties gaan bemoeien, dan loopt het heelemaal mis. Durf jij, Lukas, je op Gods woord beroepen, nu je juist heilige geloften aan God gebroken hebt? Schaam je.
Ik schaam me zeker voor mijn zwakheden. Maar dat heeft hier niets te maken. Ik vraag u alleen, is u dit, wat ik zooeven gezegd heb, geheel met mij oneens?
Geheel! - geheel! - geheel! - die ondergeschiktheid behoeft niemand te demoraliseeren.
Behoeft niet, maar doet het.
En het zou waanzin zijn de maatschappelijke orde te ontwrichten ter wille van zulk een vaag voordeel.
Ik vind dat in 't geheel niet vaag, en ik twijfel aan de noodzakelijkheid van ontwrichting. Dit is u dus oneens?
Oneens! - geheel oneens!
't Is goed vader. - Dan scheiden zich voortaan onze wegen. - Ik schaar mij aan de zijde van uw tegenstanders.
Lukas!
Wat bedoel je?
Dat ik met alle kracht de zaak van de stakers zal ondersteunen, en de uwe zal bestrijden.
O God, ook dat nog.
Je bent een held! - Mijn held!
Lukas! - ik zal geen poging doen je terug te houden. - Je moet het voor je geweten en voor je God verantwoorden. - Maar dit wil ik je wel zeggen.... dat ik je liever.... dood had gezien.
Man! - lieve man! - waarom maak je het zóó erg. - Hij blijft toch je zoon, al heeft hij andere denkbeelden. - Hij mag toch hier aan huis blijven.
Neen! Onze wegen scheiden zich, zei hij. - Zóó zal het zijn, zooals hij gewild heeft. Hij kan op staanden voet vertrekken. - Hij kan krijgen, wat hem toekomt.... zijn geld kan hij krijgen zooveel hem als erfdeel zou komen. Maar ik wil hem niet meer zien. Ik wil hem geen gebrek laten lijden. Maar de reine sfeer van mijn huis zal hij niet vergiftigen.
Goed, vader. Ik geloof, dat is ook in de gegeven omstandigheden de zuiverste verhouding. Dag vadert Dag moeder! - Vaarwel. - God zegen u beiden. - En wat doet Emilie?
Maar, mijn kind, - moet dat zoo plotseling? Moet dat zoo snel en roekeloos? - Is dat geen dwaze overijling?
O neen! - ik weet het wel, als ik van iets zeker ben. - En ik hou niet van martelen. Dan maar in eens. Ik ga mij gereedmaken. - Dag Vader!
En wat doet Emilie?
Ik volg.... ik volg mijn held!
Wat is hier gebeurd? - Ik hoorde Lukas. - Is Emilie hier niet?
Emilie.... Emilie is
Ik begin al zoo wat te begrijpen. - Heb ik het niet gezegd, Vader, dat het ongeluk hier in huis kwam, met dien man. - Hij heeft natuurlijk Emilie weer bepraat. - Die sch....
Zwijg! Jacob. Je broer!
Schurk, zeg ik, moeder, al was hij duizendmaal mijn broer. Ik noem 't kind bij zijn naam. Een trouwelooze, goddelooze schurk. Ik heb u gewaarschuwd.
Jongen, - ik ben vreeselijk aangegrepen. Ik voel me als gebroken. - Doe me het plezier, en noem zoo min mogelijk den naam van.... van dien ander.... Hij heeft m'n leven verwoest.
Arme Vader! - Zeg me alleen dit, heeft Emilie zich laten overhalen?
Bij de stakers! - Komaan! - dat zal goed gaan. - Nu dat is het ergste niet. - Soort zoekt soort. - Moeder! laat u me even met vader alleen. Ik wil de zaken bespreken. Maar maak u niet bezorgd. Ik kan hem steunen en troosten. Ik heb goed nieuws. Het kwaad zal zijn meester loonen.
Vader.... bent u uzelf genoeg meester, om zaken te bespreken?
Volkomen, Jacob. Ik ken mijn plicht. De maatschappij gaat vóór.
Goed, vader, zoo is ook mijn gevoelen. Nu dan, ik heb het mooiste nieuws wat we kunnen verlangen. De geheele staking verloopt. Als sneeuw voor de zon. Op baanvak twee rijden van morgen 20 treinen van de 32. Van de honderd-elf stakende machinisten zijn er door goede woorden en bedreigingen al weer een-en-zestig aan de machine. Elken dag melden zich wegloopers aan. En de lijst sollicitanten is zóó groot dat, als ik het aandurfde met de ongeoefenden, dan liep in drie dagen de geheele personendienst, buiten 't goederen-vervoer, alsof er niets gebeurd ware en konden we alle die nu nog niet aan 't werk zijn, uitsluiten.
Goddank! Jongen. Goddank! Je bent een kostelijke steun. Wat heb jelui gewerkt.
Ja, we hebben ons best gedaan. Nu stel ik voor, - nu we dus volstrekt zeker zijn van onze overwinning, om hen nog twaalf uren tijd te geven tot onderwerping, en ook geen minuut langer. Wie zich dan niet heeft aangemeld, is onverbiddellijk ontslagen.
't Is goed, jongen. - 't Is hard, maar noodzakelijk.
Absoluut noodzakelijk. - Dus u keurt het goed?
Is Mijnheer de Moulin daar? van Gelder hier. - Goed. Zeg dat het beslist is, binnen twaalf uren, zooals ik voorstelde. Wie zich binnen dien tijd niet heeft aangemeld, is onverbiddelijk ontslagen. Laat het onmiddellijk aan alle chefs seinen. - Wat? - Of de Directeur nog op 't bureau komt? - Ja.
Zeg dat ik onmiddellijk kom.
Directeur komt onmiddellijk. - Stuur Verreest hierheen met rapport.
Stoor ik?
Volstrekt niet. Kom binnen.
Kom binnen. Maar verontschuldig me, want ik moet zelf nog even naar 't bureau. Maar u blijft toch lunchen, niet waar. Tot straks dan.
Het gaat goed, niet waar? Alles marcheert prachtig.
Prachtig, eerwaarde vader, prachtig. God's zegen is met ons. - Maar hij heeft hier een droevige rol gespeeld.
Hij? - De renegaat?
Met mijn vader heeft hij gebroken. De oude man is kapot. En mij.... mij heeft hij mijn bruid ontstolen.
De dolende doet dolen. Maar wees gerust Jacob, er leeft nog een rechtvaardig God.
Daarop vertrouw ik.
Eerwaarde! mag ik u een gewetensvraag doen? - Een vraag aan mijn biechtvader.
Vraag mijn zoon!
Zijn er omstandigheden.... waaronder onze kerk.... het benemen van een menschenleven.... niet als zonde beschouwt?
Dat is een moeielijke vraag.... een gewichtige vraag.... Wat....?
Het is maar een vraag, Pater. Wenscht u hem niet te beantwoorden?
Och, waarom niet! God heeft ons verboden te dooden. Hij alleen kan dat verbod opheffen. Maar....
Hoe heft God dat verbod op?
Alleen bij monde van zijn plaatsvervanger.
De Heilige Vader?
Of de wettige overheid.
Balthasar Gerards was toch geen misdadiger? Hij kon absolutie krijgen?.... niet waar?
Dat was een zeer bizonder geval.... een zeer bizonder geval.... Het gold een vijand der kerk.... En een koninklijke opdracht....
Maar het was toch geen misdaad?
Hm! - neen!... het was geen misdaad.... Maar waartoe....
Mijnheer!
Wat wou je, Harmen?
Vrekskuus, mijnheer! Verreest is er met rapport, zeit-ie.
Verreest? - Goed! laat maar binnenkomen. - Aan de lunch spreken we wel verder, Docter!
Zeker! zeker!.... aan de lunch.
Scherm.
Vierde tafreel.
Daar gaat-er weer één. Hoor je wel, Herman?
Daar gaat er weer één, Herman! hoor je wel? - Dat 's al de twaalfde vandaag, niewaar Annie? - Och Heertje-lief! - m'n lenden!
De dertiende, vader, ik heb goed geteld.
Dertien treinen al.... Och Heertje! - En hoeveel mosten er anders loope, Herman? -
Weet-ik-et.
Weet-je. dat niet? - Nou maar da mos jij toch weete!.... En jij zit hier maar pijpies te rooke. Dertien treine.... En dat hiet nou algemeene staking.... Och, Heertje!... Oud, ziek en ellendig. En m'n dochter der man gooit z'n positie weg. - Achttien gulden in de week weggooie. 't Is Godgeklaagd! - Och, goeie genade, watten pijn!
Heb je nog niks geen bericht hoe 't gaat?
Neen!
't Is 'n ongeluk. - Wat mot er van ons worde? Hè-je daar welles om gedoch, Herreman? - Hè-je welles om je oue zieke schoonvader gedoch? - je zieke schoonvader, die nie-meer werreke kan, die als-maar pijn het, in de lende en die naar 't oumanne-huis zal motte, na 't ouwe-manne-huis, Herreman? Hâ je daar welles om gedoch, - met die stakerij?
Herman, sou je nou maar niet na 't werk gaan? Denk-es om de kindere. - Manus zou weer op de armenschool motte. - Waar zouë we van bestaan, as 't mis liep?
Maal jij me nou ook niet aan de kop, vrouw! - De ouwe man zal ik laten lamenteeren. Maar begin jij nou godverdomme óók niet! 't loopt niet mis.
Alwéér één! - Och Heerejee! - Och genade! - Hoor je Annie! - alweer één. - Das dan al veertien. - Hê-je 't gehoord, Herreman? - Al weer een! - Al veertien! - Och, lieve help!
Hoor je wel, man? - Al weer één. - 't Loopt wèl mis, hoor. - Sou je maar niet na de Heeren gaan, eer het te laat is?
Laat me godverdomme met rust, met je gejengel. - Als ik hier niks as dat verdomde sagrijn te hoore krijg, ga ik naar de vrinde....
Dag Brinkman!
Wel Gods-kristes, Piet, hè jij nog 't lef om me onder m'n oogen te komen? Een onderkruiper en een verraaier. - Mot je niet op de trein, man?
Nou ja, broer, jouw groote bek, daar heb ik maling an. Ik kom es kijke hoe je arme vrouw het maakt, en der ouwe zieke vader. Veel troost zullen ze van jou wel niet hebbe.
Soo, Piet? - Bê-jij 't Piet? - Hoe 't gaat man? Slim, hoor. Mirakel slim. - Och, och die lendes, die lendes!
Wil-je koffie, Piet? - ga zitte. - Hoe is 't met de staking?
Dankie, Annie. -
Dat lieg je! vuilik.
Nou - geloof me dan maar niet. Dan zal je 't wel merken, komende week. As je achter 'n draaiorgel loopt, en je vrouw met het cente-bakje rondgaat.
Wat zeg-je, Piet? - Wat zeit-ie? - Benne-we gesjochte? - Och, lieve genadige god, me-lendes. Achttien gulde 's weeks naar de verdommenis. - En ik in 't ouman-huis. - Och Heertje! - och Heertje!
Heusch, Brinkman je most wijzer weze, en om je vrouw en om je kinders denke....
En den ouwe zieke vrouws-vader.
Als je je nou nog bedenkt, dan wil ik nog wel een goed woordje voor je doen....
Jij?!! 'k Sou me godverdomme liever me eigen strot....
Nou, broer, graag of niet. Self wete, hoor!
Och, Herman, hij zal 't toch wel wete. Toe, sou je nou maar niet?.... toe....
Ik wil geen onderkruiper zijn....
(Dr. Peeters en Jacob van Gelder Op.)
Goeden dag samen, vrienden!
Goeden dag, samen!
Pater Peeters!
Dag Pater! Dag meneer van Gelder. - Da's de Hoofdinspecteur van de Maatschappij, Arinie. Wil meneer 'n stoel?
We komen eens kijken, hoe 't met de zieke is
Dag, Heeroom! - Miserabel, Heeroom! - Als maar die verrekte pijn. - En geen rust. Och, lieve God! - Och genade! - En dan die Jan-Klaasse met de spoorweg. - Wat motter van me worre.... Och-got-o-got!
Ja, Brinkman, daarom ben ik ook maar eensmee-gekomen. Ik wist hier van Verreest, dat je een flinke, degelijke kerel bent. En ook dat je gezien bent onder je kamaraads. - Je ben zelf geen onruststoker, dat geloof ik. Maar je hebt je laten bepraten. Is 't zoo niet, Juffrouw?
Ja meneer. Dat heit-ik 'm ook geseid.
En omdat ik 't goed met je meen, en jou en je gezin niet graag in 't ongeluk zou gestort zien, daarom kom ik nog een beroep doen op je gezond verstand. - Van die staking komt niets terecht.
Hoor-je 't nou, Herman, wat Meneer zeit?
(er dondert weer een trein voorbij).
Al weer één, Annie. Hoor je wel, al weer één. Das vijftien. Och Heertje, och lieve help!....
Zeker. De dienst gaat geregeld door. Morgen loopen alle treinen weer, op de goederen-treinen na. En ik verzeker je, Brinkman, morgen zijn ook alle plaatsen bezet. Dan kom je te laat.
Morgen kom je op de koffie, man!
Kijk! Brinkman, van daag wil ik je nog een
kans geven. - Een laatste kans. En je kunt er goed mee doen. Want je bent een man van invloed onder je kameraads. Als jij komt, dan zullen die enkelen die nu nog op den rand van hun ongeluk staan, zich ook bedenken. Je kunt dus niet alleen je eigen gezin redden, maar dat van je vrinden meteen.
Ik wil u ook dit nog wel zeggen, Juffrouw Brinkman, dat als uw man zou willen volhouden dat op een gezegend hiernamaals geen hoop is. U begrijpt, een man die zich verzet tegen de door God ingestelde orde, tegen de wettige overheid, zoo'n man kan niet op vergeving en genade rekenen. Eeuwige pijnen wachten hem.
Hoor-je Herman? - Je saligheid is ermee gemoeid.
Mocht je je nog willen bedenken, dan zal ik een goed woord voor je doen. Niet alleen zal je geen straf krijgen, - maar misschien promotie - want je hebt een goeden staat van dienst.
Och Heertje-lief! - Och god me lendes! - Watten pijn! - Gesjochte benne-we-n-ook. - Oud, arm en ellendig. En na 't ouwe-manne-huis. - Och got-ogot!
Nou dan! - in Jeezes naam!
Nou niet vloeken, Brinkman.
Gaan zal ik, pater. Maar vloeken ook.
Wat nou, kameraad? - in 't werkpak? - Waar wou je heen? - Jij, Brinkman! - Wie zou dat gedacht hebben.
Ga jij onderkruipe?! -
Nou, valt goddoome de bôóm uit me hemd!
Kerel, ben je niet goed! - daar meen je niks van.
Mannen, Brinkman wil niet anders dan zijn plicht doen. Ik raad je, hem niet te belemmeren. En nog dringender raad ik je, hem na te volgen, eer het te laat is.
Door welke lage middelen is het u gelukt dien man tegen zijn geweten te doen handelen, en ontrouw te maken tegen zijn kamaraads?
Spreek jij van ontrouw, afvallige! en bedrieger, die een vrouw tot ontrouw hebt verleid!
En die zijn heilige belofte jegens God heeft verbroken?
Ja, jongens, ze zeien me dat het toch geen donder meer geeft. De boel is verloren. De treinen rijden allemaal, hoor maar!
Kerel, laat je niet bedondere! - Weet je wat dat voor treine benne? - Dat zijn twee leege mesijenes die al maar heen en weer rijje en fluite. Kon je dat verdomme niet hoore? Ze fluiten maar eerst ‘remme los’ en dan weer ‘remme vast,’ allemaal komedie.
Da's maar 'n poppekast, Brinkman. Niks as fijne verneukerasie!
De zaken staan prachtig, jonge! - Kijk, hier is 'n telegram: ‘Staking algemeen, moedig volhouden.’
Een rijk heer heeft tachtig duizend guide in de kas gestort voor de stakers.
Kom, Juffrouw Brinkman, laat uwe nou niet zoo gauw bang make. We segevieren! de zaak staat prachtig!
Nou, jongens, as 't zoo staat.... Vooruit dan. Weg met die spullen.
Bravo! Kerel! - nou ken ik je weer!
Mijnheer van Gelder en Dr. Peeters - het spijt me dat ik me genoodzaakt voel U mijn diepste verachting te kennen te geven voor de lage en bedriegelijke middelen, waarmee ge uw zaak wilt redden. Het geweten van een eerlijk man als deze legt ge op schandelijke wijze op de pijnbank. Ge deinst niet terug voor valsche vertooning om de menschen bevreesd te maken, ge werkt op hun laagste menschelijke eigenschappen, op hun vrees, op hun zucht naar voordeel, op hun zwakte. Alles om hun af te brengen van hetgeen zij zelve gevoelen als zedelijk en goed. Dankbaar ben ik, innig dankbaar, wat er ook moge gebeuren, wie er ook moge overwinnen of verliezen, dat ik aan deze zijde sta, en niet aan de uwe.
Het zal mij benieuwen, hoe lang die dankbaarheid zal duren. En hoe het zal staan met hun dankbaarheid
Kom, Pietje, - gauw jongen! - achter de hielen aan! - likken, jongen! likken!
As je 't spit in de rug heb, Piet, roep me dan, dan za'k je komme wrijve, - met zoete olie, hoor!
Nou, meneer, ik vin dat u het maar lekker gezeit heb. Dat dee me hart goed. Ik ben blij dat u nog net bij tijds gekomme bent.
Wâ zegt Herreman, Annie? - Benne-me nog nie gesjochte? - Hoef ik niet na 't ouman-huis? - Och! Och!
Nee, Vader. We overwinne. - Hier Meneer van Gelder zegt-et zelf.
Meneer van Gelder?.... dan sal 't wel waar zijn!
Ja, manne, dat mot gezeid, Meneer van Gelder houdt de moed er in. Dat is onze beste kamaraad.
Ja, 't is verdomd waar, meneer. As u lacht, dan lache-me allemaal. We kijke maar naar u gezicht, of 'r hoop is of niet.
Heusch, meneer, je hoort veel beter onder de spoorjongens, as onder de Sineezen. Die gele verlakkers komme ommers toch wel in de hemel. Daar hebbe ze insprès 'n staart voor, om derlui an op te hijsse, het-ik geleze. Blijf u maar zendeling onder de heidens zonder staart, hier in Holland, die hebben 't meer noodig.
As we segeviere, dan is 't an meneer van Gelder te danken, - jonges! wat zal 'k 'n lol hebbe, as die bloedzuigers bakzeil motte hale. Ze zijn nou al an 't onderhandelen, heb ik gehoord.
Wie in den strijd is, vrinden, moet nooit alleen rekenen op overwinning, maar ook op nederlaag. En hij moet toch even blijmoedig strijden al wist hij dat hij zelf zou vallen. Zoo denk jelui er toch ook over, nietwaar? Is er een van jelui die niet graag zelf het slachtoffer zou willen worden, als hij wist dat daardoor de goede zaak zou triomfeeren? Is er één die zou weifelen.
Juist zoo, dat hoopte ik. We moeten allen voorbereid zijn, zoo noodig te vallen.
Maar daar denke we nog niet an, niewaar meneer? We segevieren.
We zegevieren. - Ze kenne niet lang volhoude meer. Er staan al wel duizend goedere-wagens te wachte bij de grens.
Waar is Markstra?
Die is om bericht naar 't Comité.
As ik er nog an denk, dat ik me bijna had laten belazeren, door die twee!
Jonges, wat had ik m'n draai in dat smoel van die armoed-zaaier. Hij had de pest in, hoor!
Nou! - dat zat 'm niet glad!
Armoed-zaaier? Wie bedoel je daarmee.
Nou, die hiele-likker, die Verreest.
D'r was geen staking meer, zei-die
Dat zou-d-ie wel wille. - We kunne 't nog wel veertien dage uithoue, niewaar meneer?
Wil u ook koffie, meneer?
Meneer heeft van nacht bij ons gelosjeerd.
Dat het u ons afgesnoept, juffrouw. Wij hadden 'm ook wille hebbe.
As de heeren allemaal ware, zooas u, meneer van Gelder, dan zou dat gedonderjaag met die stakingen gauw uit zijn.
Ik wil jelui wel bekennen, kameraads, dat al heb ik me goeie vrinden onder de Chineezen gemaakt, dat ik me toch nooit zoo thuis gevoeld heb als hier onder de Hollandsche spoorjongens.
Leve meneer van Gelder! leve de strijder voor onze goeie zaak.
Leve meneer van Gelder.
Dank jelui voor jelui hartelijkheid. Ik zeg: leve de zaak van recht en vrijheid!
Bravo!
Is meneer van Gelder ook hier? O Lukas, Lukas, 't is mis! 't is alles verloren!!!
Wat meen je, Emilie.
De staking! - Er is een bulletin! - 't Hangt overal voor de winkels! - De staking is opgeheven. O Lukas, Lukas, wat ben je begonnen!
Meneer, dat kan niet bestaan. Dan most ik er eerst van gehoord hebben.
Da's weer een truuk, meneer, weer een van hun smerige truuks, er is niks van an.
Maar hoe komen ze dan aan dat bericht?
Nou, - daar betale ze voor. Dat 's weer om ons te bedondere. Ik geloof er niks van.
Ik ben krispondent van 't Comité, ik most er eerst van gehoord hebben.
Is Kampsteeg hier?
't Is tòch zoo, jongens.... 't is donderen.... -
't Zal wel weer 'n truuk zijn. - Nee hoor! 't Wachtwoord is er bij!
Hé, meneer Markstra, - loop nou niet weg, wat motte we nou beginnen?
O God! - wat motte-me-nou! - wat motte-me-nou!
Ja, vrinden, het spijt me, maar ik heb geen minuut tijd, ik moet dadelijk weg, de trein gaat over drie minuten....
Geen minuut tijd.... de trein wacht.... zie jelui maar dat je je der uit draait!
Hij mot zeker weer een redevoering houén, voor de propaganda.
Gaat u der nou ook van door, meneer?
Nee Brinkman, ik niet.
Och, Lukas, wat heb je begonnen! - en wat zal je nu beginnen! - al die arme menschen.
Och God, Meneer! - wat motte-me-nou-toch! Help u ons nou. - We rekenen op u.
Wat motte-me-nou! - Wat motte-menou!?....
Vrinden, na een verloren slag houdt men krijgsraad, en beraadslaagt wat er nog te redden is. We dachten in China ook wel eens dat ons hachje verloren was. Maar dan werd er niet gejeremieerd, maar snel gehandeld, dan kwam er nog wel wat van terecht. - Wat dunkt jou, Kampsteeg? Jij hebt geloof ik je zinnen altijd nog al goed bij mekaar.
Een rekest, meneer. - Onmiddellijk een rekest aan de Directie. En door allemaal onderteekend.
Genade vrage, dat verdom ik.
Och, flauwe knul, - schei uit! - Ben je daar minder om? Laat mij maar teekene. - Ik wil er nog wel een happie stroop bij doen, as dat helpt.
Kampsteeg heeft gelijk. Als je eerlijk overwonnen bent, behoef je je niet te schamen te bukken. Je doet het voor je vrouwen en kinderen.
't Is 't beste wat we doen kunne. - Maar dat het helpe zal, dat geloof ik niet.
Kom nou, Brinkman, nie zoo zwartgallig! Meneer van Gelder is er ook nog.
Vrinden, we zullen flink onze plicht doen tot het uiterste, en het onvermijdelijke dragen. Maar ik reken er op dat onze tegenstanders ook menschen zijn, met een menschelijk hart.
Nou....
Nou? Mijn vader is een goed en edel man, Derkse, al denkt hij anders als jij en ik. Ik heb met hem gebroken. Maar ik blijf hem eerbiedigen en hoogachten. Ik weet, dat hij niet alleen een mensch is, maar een goed mensch.
O Lukas, Lukas.... waarom heb je hem dan tot vijand gemaakt!
Dat was mijn plicht, Emilie. - Kampsteeg, heb je papier, dan zal ik het verzoek vast opstellen.
En U zult misschien ook wel een goed woordje kunnen doen, juffrouw, bij de jonge meneer, de Hoofd-Inspecteur.
Reken daar niet op, lieve menschen, ik kan niets voor jelui doen.... Hoe veel gezinnen zijn er nog in staking, denk je....
Nou, - .... in 't heele land.... wel een kleine drieduizend.
Vreeselijk.... vreeselijk!
Och genades - och genade.... Gesjochte benne we toch....
Luistert even: Ondergeteekenden.... enz.... enz.... geven met verschuldigden eerbied te kennen dat zij bij het neerleggen van hun arbeid alleen meenden te gehoorzamen aan hun geweten en kameraadschappelijken plicht en dat zij thans een beroep doen op de grootmoedigheid en menschelijkheid der Directie die overtuigd kan zijn dat zij bij het hervatten hunner werkzaamheid blijken zullen geven van onverdroten ijver en toewijding aan de Maatschappij die hun dierbaar is.’
Me dunkt dat is eerbiedig en toch niet kruipend, vin jelui niet!
Er mankeert stroop, meneer. En kan u onze lieve Heer er niet bij hale? Dat wil nog wel eens werke.
Nee, man, daar zou ik me voor schamen.
Och, 't helpt toch allemaal niks.
O Lukas, Lukas.... wat ben je begonnen. Je bent roekeloos begonnen - en nu ga je lichtzinnig voort.
Is het lichtzinnig den moed niet te verliezen? - Vind jelui het zoo goed, wil je dat teekenen?
Ja, - ja wel! - Goed hoor!
Dan zal ik er zelf mee naar mijn vader gaan, en 't woord voor je doen.
Meneer,.... ik vin dat nou heel aardig van U.... en ik geloof ook wel dat niemand van ons het beter zou doen.... maar om je de waarheid te zeggen, je leit met je vader overhoop.... en dat je daar nou omons, alleen omons zoete broodjes wil gaan bakken.... nee! dat kan me nou toch begroote. Ik zou zegge.... laat drie van ons het doen.... Van Wettem, en Wellenburg en ik zei de gek. - Wij motte toch mooi weer spele.... en wij zullen wel ons smoesje maken.
Kampsteeg, dat 's de tweede maal dat ik je de hand zou willen drukken. Maar ik laat me dat lamme werkje niet afnemen. Ik heb vernedering geleerd als een plicht, ik ben er in geoefend. En ik doe het liever dan dat ik het kerels als jou zou laten doen. En bovendien, van mij zal de uitwerking zonder twijfel het grootst zijn. Ik ken mijn vader, en ik vertrouw op zijn hart. Vin jelui 't goed?
Ja, ja.
Dan ga ik terstond en laat direct den uitslag weten. Neen, vrinden, ik heb geen berouw, en ik ben toch niet lichtzinnig. Bewijst dan de uitslag van een strijd of de zaak al of niet rechtvaardig was? De zaak blijft even rechtvaardig, of men wint of verliest. En omdat je nu aan 't kortste eind getrokken hebt, ben je daarom van meening veranderd? Ben je daarom je idealen kwijt?
Neen! Neen
Goed, mannen, - en zal je er mij een verwijt van maken, dat ik je heb aangevuurd?
Neen! - Neen! - Vast niet hoor!
Laat ons dan den strijd eindigen, zooals wij hem begonnen zijn, met het krijgslied.
Gordijn.
Vijfde tafreel.
Ben je gereed?
Ik ben gereed.
Is mijnheer van Gelder gekomen?
De jonge meneer is in de anti-sjamber.
Goed - zet daar een stoel voor mijnheer klaar - en dan kun je hem aandienen.
Meneer Lukas van Gelder!
Neem plaats, meneer van Gelder.
Dank u, vader.
U heeft een onderhoud verzocht met den Directeur der Wester-Spoorweg-Maatschappij. Als zoodanig heb ik u dat onderhoud toegestaan.
Zooals u wilt, mijnheer de Directeur.
Wat is er van uw dienst?
Ik kom als....
Pardon! dat ik u even interrompeer.
Ik kom als gevolmachtigde van een verslagen leger, om over de capitulatie te onderhandelen.
Capitulatie? - Verslagen leger? - U spreekt in raadsels.
Kom, Mijnheer de Directeur, u weet toch wel dat de staking is opgeheven.
Ik weet van geen staking, mijnheer.
Kom nu!
Neen, Mijnheer, - er zijn eenige roekelooze arbeiders geweest, die door dwaze ophitsing hun plicht hebben verzuimd. Die menschen zijn eerst gewaarschuwd, en vervolgens ontslagen. Dat is alles.
Nu ja, wilt u het zóó liever voorstellen. Dat is om 't even. Het komt dan maar daarop neer, dat ze zich geheel gevoelen als een verslagen leger. Ze hebben getracht zich te verzetten, en ze erkennen zich nu geheel overwonnen. Ze hebben eerlijk gestreden voor wat ze voor hun recht hielden, en nu erkennen ze zich royaal verslagen. Ze hebben het afgelegd. En nu hebben ze mij opgedragen, den zwaarsten stap te doen, en wel deze om den overwinnaar om genade te vragen. Ziehier....
Mijnheer van Gelder, ik kan uw voorstelling van 't geval in de verste verte niet aanvaarden. Er is geen sprake van een eerlijken strijd, van verslagenen en overwinnaars. Als een vader zijn kind straft, als de politie een inbreker arresteert, dan spreekt men evenmin van een eerlijken strijd en van capitulatie. Het gold hier misdadig plichtverzuim, en moedwillig verlaten van den dienst. Een deserteur behandelt men niet als een eerlijk vijand. Deze menschen zijn weggeloopen en men heeft hen gewaarschuwd, dat ze na verloop van bepaalden tijd hun plaats bezet zouden vinden. Meent u dat wij om hunnentwil den dienst hadden moeten ophouden, totdat het hun beliefde weer hun plicht te gaan doen?
Ik bemerk dat u niet gevoelt of niet wilt gevoelen wat hen tot dat zoogenaamd plichtverzuim bracht. Zij meenden een hooger plicht te moeten gehoorzamen.
Hooger plicht?
Ja. - Maar laat ons daar niet over strijden. Het komt nu maar op de hoofdzaak aan. Uw voorstelling van de zaak gun ik u. Over recht en onrecht zal ik hier niet twisten. Maar deze menschen vragen geen recht, ze vragen genade. Ze geven u alle mogelijke voldoening. Ze eischen niets, ze houden niets vol. Ze vernederen zich geheel. Zoover een mensch zich vernederen kan. Ze liggen aan uw voeten en vragen genade, erbarmen. Is dat u niet genoeg?
Mijnheer, nog steeds hand-haaft u een valsche voorstelling. Ik ben geen overwinnaar die genade kan geven. Ik ben direkteur van een groote zaak, die zijn plicht heeft te doen.
Maar ook voor den directeur van een groote zaak is menschelijkheid en rechtvaardigheid de eerste plicht.
Juist, Mijnheer, en ik zou mijn plicht en de rechtvaardigheid al zeer slecht betrachten, als ik woordbrekers, dienstweigeraars, plichtverzakers gelijk bleef stellen, ja bleef vóórtrekken, bij de ordelijke en plichtgetrouwe werkers.
Maar wat wilt u dan? Kunnen ze zich dieper vernederen? - Ik begrijp dat u me een poosje wilt martelen. Goed k
maar hoe lang? - en waar wilt u heen? - Moeten ze nog meer berouw toonent - Wat verlangt u dan van de arme menschen?
Niets, mijnheer - niets verlang ik.
Maar.... maar.... u bedoelt toch niet.... dat u in vollen ernst.... drie duizend gezinnen.... aan honger en gebrek wilt prijsgeven....
Dat doe ik niet.... mijnheer! - dat hebben ze zelf gedaan.
Maar, mijn God, wat moet er dan van die menschen worden!
Die vraag moet u beantwoorden! mijnheer. U en uw kornuiten, die hen in 't verderf hebben gestort.
Vader!
U spreekt met den Directeur der Wester-Spoorweg-Maatschappij.
Goed, - maar mijnheer de directeur is toch een mensch.
Ik ben zeer zeker geen onmensch.
Ik hoop het. - Ik hoop het. - Maar zeg mij dan ook wat er gedaan kan worden. Zeg me onder welke voorwaarden u hen weer in dienst wilt nemen.
Onder geen voorwaarden, mijnheer. De dienst is reeds zonder hen geregeld, en buitendien zijn ze, als onbetrouwbaar, ongeschikt voor den dienst gebleken.
U martelt me. - U speelt met me. - Het is natuurlijk niet mogelijk dat u in ernst spreekt. - Drieduizend gezinnen zonder brood. Ik spreek toch niet met een beul, een tijger! - Ik spreek toch met een mensch.
Ik begrijp, meneer, - ik begrijp, Lukas, dat je geweten je foltert. Waar berouw is ben ik altijd tot vergeving bereid. Als vader zal ik vergeven. Maar als directeur heb ik mijn plicht te doen hoe wreed het ook schijnt.
U verstaat mij verkeerd, mijnheer de Directeur. Ik voel geen zweem van berouw. Ik heb gedaan, wat ik mijn plicht achtte. Ik smeekte niet voor mijzelven maar voor die armen die op mij vertrouwden. U treft mij niet, maar hen. Wat mij de handen deed wringen, en een beroep doen op uw vaderhart, - was het vreeselijke wat u mij aandoet - door mij een hartelooze, wraakgierige beul te toonen, waar ik meende mijn dierbaren vader tegenover mij te hebben.
Dacht je dat het mij licht viel, dezen schijnvan harteloosheid te dragen? En dat tegenover mijn zoon? - Maar jij begrijpt niet, jonge man, hoe de strenge plicht jegens God en de menschen ons tot schijnbare wreedheid dwingt. Dat moet je ondervonden hebben om
te begrijpen. Menschen, met een beperkte gezichtskring noemen dat harteloosheid en wraakzucht. Maar wie ruimer ziet begrijpt dat het juist een hooger liefde is, die het geheel omvat, en daarna het kleiner leed en zijn eigen beminnelijke schijn ten offer brengt. Is een veldheer harteloos, die om de vrijheid van een geheel volk te redden, zijn aandacht niet kan geven aan elke gewonde?
Was het maar waar! - Was het maar waar! Ik zou God danken als u gelijk hadt. Maar die beschouwing, die juist zou kunnen zijn, past niet op uw geval. Al weet u 't niet, of al wilt u 't niet weten, lage motieven, angst en wraakzucht drijven u. Ik ken immers uw vrees dat de zaak bankroet zou gaan, als de werkers zelfstandig werden? Daarom wantrouw ik uwe mooie redeneering als droevig zelfbedrog, daarom veroordeel ik uw strengheid als waarachtige wreedheid en wraakzucht.... daarom....
Genoeg, mijnheer! - tenzij u nog iets nieuws in 't midden hebt te brengen, kunnen we het onderhoud als geëindigd beschouwen.
Zeer goed.... Ik weet nu wat ik aan de arme menschen moet overbrengen. Maar vergeet niet
Ik heb minder reden dat te vreezen dan u.
Ja, mijnheer van Gelder. Ik herinner u aan iets wat me door u is toegezegd. U zou mij geen gebrek laten lijden. Ik zou mijn deel van ons familievermogen krijgen.
Uw deel? - Heb ik dat gezegd?.... Goed, wenscht u dat te ontvangen. - Nu dadelijk?
Ja, mijnheer. - Hoeveel bedraagt het?
Ik denk.... ongeveer.... veertig mille....
Zeker, Jacob, natuurlijk. - Wenscht u er op te wachten?
Ja, mijnheer.
Dan zullen wij u een oogenblik alleen moeten laten.... Ik moet mijn vrouw spreken.... Ik zal u eene assignatie geven.... Is het u werkelijk ernst?
Zeker. Volle ernst.
Hoe noemden de arbeiders dien onderkruiper ook weer? - Een armoed-
zaaier. Juist, een armoed-zaaier. - Een goeie titel.... Lukas, de armoed-zaaier. - Veertig mille.... veertig duizend gulden.... En drieduizend gezinnen.... dat is.... dertien gulden één week.... nee! twee weken. Maar ik ken er maar honderd.... En al die anderen dan?.... Hoe redden we dat? - En dat m'n vader! m'n vader. Hij meent wat hij zegt.... Arme man! Waar halen ze drieduizend nieuwe werkers van daan?.... Is dat in 't belang der zaak? - Kom!.... Ze willen hun macht laten voelen.... Veertig mille.... 't is gauw op.... Hoe lang? Hoe lang?
Marie, is juffrouw Emilie niet hier in huis?
De Juffrouw is bij Mevrouw.
Toe, zeg haar dan dat ik haar even zou willen spreken.
Armoed-zaaier!.... armoed-zaaier.
Ziehier, mijnheer van Gelder, een assignatie op ons bankiershuis, waarop u veertig duizend gulden in effecten zal worden uitgekeerd. Het is bij Goudsmit & Co., u welbekend.
Daarbij teekent u een overeenkomst waarbij u van alle aanspraken bij eventueele erfenis afziet.
Goed! - Waar is Vader?
Mijnheer van Gelder laat zich verontschuldigen. Het gesprek met u heeft hem te zeer aangegrepen.
Mijnheer, juffrouw Emilie laat zich ekskuseeren. Ze gaf dit briefje.
‘Als je met vader verzoend bent, eerder niet’
Moeder heeft zware hoofdpijn. - En ze vroeg mij ook je te zeggen, dat ze je na het gebeurde liever niet wilde spreken.
Goed!.... goed! - Jacob. - Ook moeder! - ook moeder! -
Komediant!!!
Gordijn.
Zesde tafreel.
Lukas ligt op een ijzer bed te slapen. Hij is in overhemd en heeft pantoffels aan. Om zin schouders heeft hij een reisdeken of shawl gewonden. Als het gordijn opgaat blijft hij nog eenigen tijd doorslapen, maar hoest af en toe in den slaap. Men hoort uit een belendend vertrek - of van beneden - luid en eentonig vingeroefeningen op de piano studeeren. Dit gaat met korte tusschenpoozen voort gedurende het geheele volgende tafreel.
Hé? - Wat?.... Armoed-zaaier?.... Wie riep dat?.... Ik hoorde toch duidelijk.... kloppen.... en toen Lukas! Lukas!.... Armoed-zaaier....
Dag broeder!
Jacob? - jij? - wat beteekent dat?
Verwondert je dat zoo?
Ja, nog al. Ik had niet veel reden om belangstelling te verwachten. En hoe heb je me uitgevonden? Ik dacht gezorgd te hebben dat de familie zoo min mogelijk last had van het zwarte schaap, het afgesneden lid.
Je arbeider-kameraads wisten immers je adres? Nu, daar heb ik ook mijn vrienden onder.
Ja, die ken ik. - Had ik maar 't land uit kunnen gaan. - Maar ik ben ziek, en heb niet veel geld te missen.
Ben je ziek, - erg?
Ik voel me ellendig, maar 't is niet doodelijk, geloof ik. - 't Spijt me voor je.
Kom, niet zoo bitter. - Ik gun je je leven wel.... als.... ten minste....
Spreek maar vrij uit.
Dat zal ik. - Ik gun iemand zijn leven als hij er goed gebruik van maakt. Anders is 't beter, voor hemzelf - als hij 't verliest.
Zoo! - En kan jij beoordeelen wat goed gebruik is?
Ja! - opstaan tegen kerk en maatschappij is géén goed gebruik.
Jacob, laten we over die dingen niet harrewarren. - Dat is vruchteloos tusschen ons. - Hoe is moeder? - En Emilie? Weten ze óók mijn adres?
Moeder en Emilie zijn betrekkelijk goed. - Ik geloof niet dat ze je adres weten. Door mij ten minste niet. Maar ik weet wel dat ze er naar zoeken en vragen, en het misschien zullen uitvinden. - Daarom wou ik hen vóór zijn.
Hen vóór zijn? - Waarom?
Luister, Lukas. - De toestand is voor mij onhoudbaar, - je terugkomst heeft mijn leven vergiftigd - ik spreek geheel open met je. - Op dit oogenblik nog, al vertoon je je niet, maakt jouw bestaan mijn leven ondragelijk. - Begrijp je dat?
Neen! - eigenlijk niet geheel.
Dat 's dom van je. - Vrouwen zijn vrouwen. Dat wil zeggen, ze kennen de macht van hun affecties zelf niet. De familie heeft je afgesneden, maar alleen mannen, zooals je vader en ik - nemen dat in volle ernst. - Je moeder heeft geen minuut rust om je.... en ik moet er helaas! bijvoegen, Emilie ook niet.
Zoo! is 't waarachtig? ... God! dat is vreeselijk. Dat spijt me.
Het spijt je.... maar het spijt je ook weer niet. Erken het maar.... Je zwijgt. Dat is tenminste oprecht. Maar begrijp je nu ook dat ik zoo niet voortleven kan of wil, dat ik Emilie niet wil trouwen, onder die omstandigheden?
Ik begrijp.... Maar wat kan ik méér doen? - Ik heb mij geheel voor jelui allen doen verdwijnen. Ik heb mij laten ophouden te bestaan voor jelui.
Ja, maar je bestaat nog.
Maar, o God, Jacob! Wat wil je dan van me. Wat kan ik meer doen? - Moet ik mij van kant maken? Wat kom je mij eigenlijk vragen? Wat heb je vóór? Wees oprecht.
Ik ben oprecht. Ik zal zelfs zoo oprecht zijn te bekennen dat ik je dood gewenscht heb, vúrig gewenscht.
Jacob! - Broeder!
Juist omdat ik je broeder ben - Voor jezelf heb ik je dood gewenscht. - Jouw leven schijnt mij niet alleen een hel van verblinding, maar voorbereiding, tot het allerergste, hoe langer het duurt. En daarom zoo verschrikkelijk, omdat je anderen, die mij lief zijn, meesleept.
Keur jij, Katholiek Christen, dan zelfmoord goed?
Ik keur noch moord, noch zelfmoord goed. Maar ik moet er-
kennen - ik voel het - dat er uitersten zijn.... waarin moord van veel kwaden nog het minste is.
God, Jacob - arme kerel! - Wat gaat er in je om?
Veel meer dan je schijnt bemerkt te hebben.
Maar wat wil je? - Wil je mij dooden? - Doe het, man! - aan mij acht ik niet veel verbeurd. En een vreugdrijk of nuttig leven kan ik toch niet verwachten: Maar zelfmoord veracht ik. Ik verlaat zelf mijn post niet.
Ik wil het een noch het ander. Er is een veel beter uitweg. - Die wil ik je voorstellen. Daarom kom ik.
Wat is die? - Zeg het.
Dat je.... dat je terugkomt van je dwalingen. Dat je terugkeert tot de kerk. Dat je je priesterschap weer aanvaardt, berouwvol, want je weet dat je vergeving vinden zult.
Ach! ach! - Jacob!
Wat meen je?
Het kan niet.
Kan het niet? - Man! bedenk eer je spreekt. Ik ben niet iemand van veel woorden. Niet iemand om lang te smeeken. Bedenk de beteekenis van je antwoord.... voor jezelf.... voor mij....
Het kan niet. - Bij God!.... bij het allerheiligste wat ik ken.... wat jij kent.... het kan niet.... nooit! nooit!
Nooit? - Weet je 't goed?
Nooit, Jacob.
Dan.... ben je mijn broeder niet.... en dan.... vrees voor het uiterste!!....
Binnen!
Ja, Juffrouw, 't spijt me erg, maar ik heb het heusch deze week niet, - 'n weekje wachten alsjeblief.
Nou, maar ik verdom je lekker, hoor! - alweer wachte.... wat denk je wel? - Mot 'k zelf niet vrete.... bijgeval. - Dat komt hier met 'n heele bluf, en een sjieke naam. Mijnheer van Gelder.... nette familie.... 'n Mens vertrouwt er op. En dan wor je zóó bedonderd. - Nou maar ik wacht niet, hoor.
Ik kan er niets aan doen, Juffrouw.
Vreemd.... zoo'n behandeling doet me goed. - Vader en Jacob zouden zeggen: dat is weer je slechte geweten, je voelt dat je straf verdient. - Alle verschijnselen dus van een slecht geweten. Lu-kas-is-eenar-moed-zaai-er.... En toch, wat zou ik anders doen, als ik alles mocht overdoen - ug! ug!.... niets. Maar ik moest meer weten.... Ik weet niet genoeg.... En die arme arbeiders weten ook niet genoeg.... Zoo komen we er nooit.... Ze moesten leeren zaken doen.... zaken doen.... zaken doen.... Anders is alles verloren moeite. -
Goeien dag!
Dag, Derkse, wat is er van je dienst?
Datte, meneer, dat snap je ook wel.... 't Mekeert an spie. - Schaarste in de looddeelen! - 't is nou twee maanden geleeje sints we op straat kwamme en wil je wel geloove dat we net twee male warm eete in huis gezien hebbe, in al die tijd?
Ja, Derkse, ik begrijp er alles van. Maar wat zal ik er aan doen? Heb je nog altijd niets om handen?
Geen laars, meneer. En vier kleine kinderen de mond openhoue, 't is me wat!
Ik kan je heusch niet helpen, ik ben blut.
Kom nou! - En u zou ons helpe. En der was veertig duizend pop. - Zijn die dan al op, allemaal op? - Kom nou!
Daar zijn er nog vijf duizend van over.
Vijf duizend!! - allemachtig nou maar, - en dan zeg je dat je blut bent. Da's ook 'n bak!
Vijf duizend gulden geeft me zoowat vier gulden in de week om van te leven Derkse.
Zoo, dus ben je nou kappetalist geworden? 't Is goddoome wat moois. - Nou maar, ik heb geen vijf duizend pop, en ik heb een vrouw en vier kinderen die verrekke van de kou en de honger.
Ja, maar jij bent nog gezond, Derkse en ik niet - ik zou niet weten hoe ik wat verdienen moest. Ik corrigeer proeven voor een krant, maar dat geeft niet veel verdienste.
Nou, kan ik dan óók niet ziek worden? Ik verdien óók niks. - En jij heb rijke familie, waarom ga je daar dan niet heen?
Dat doe ik liever niet, Derkse.
Wel Jeezes nog toe, en je heb ons zelf geraaje om genade te vrage. Doe dat nou ook er es. Dan hoeve wij niet te krepeere. - U zou ons niet in de steek late, het u beloofd, - ga dan naar je vader!
Neen, dat doe ik nu eenmaal liever niet, Derkse.
Nou maar dan noem ik het goddoome een schandaal. - Vijf duizend pop. -
Doe wat je wilt, Derkse, maar ik kan niet méér doen.
Dag, meneer! Soo, Derkse, wat doe jìj hier?
Hij komt geld vrage, Brinkman. En jij?
Nou, meneer, 't is niet dat 'k 't niet noodig heb. Want ik loop hard kans de volgende week met me heele boeltje op straat gezet te worden, met de ouwe man derbij. - Maar ik vraag je niks, want as je 't misse kon had je 't wel gegeven. En dat most die loeder ook begrijpe....
Wat loeder.... Hou je bek, kerel, of....
Nou, ruk nou maar gauw uit, met je drukte.... of ik niet weet, dat je je arme vrouw laat sappele en zelf je ondersteuningsgeld verzuipt....
Och wat.... dat lieg je....
Ruk je uit? - U kunt je geld beter uit 't raam gooie meneer! - 't Is een nathals. Zijn vokaassie is werkelooze met ondersteuning. Dat 's 't vak dat hij 't beste verstaat. - Ruk je uit? - Of za 'k je der uit dondere?
Vijf duizend pop het ie nog! -Verdomde kappetalist!
Ziet het er bij jou zoo treurig uit, Brinkman?
Ja, niet te best, meneer. - Ik sta op de zwarte lijst, al ben ik nog zoo 'n goeie vaksman. Maar ik kwam je waarachtig niet om geld vragen. Ik weet ze hebben je genoeg geplukt. Die in een zaakje!.... en die ondersteund, - en die 'n voorschot..., en die z'n reis naar Canada! - Je zult den bodem van de spaarpot wel zien.
Ja, vijf en dertig duizend zijn al gevlogen.
't Is toch wat!!!! En wat is er nou van al dat geld over?
Ja, ik wou dat ik meer verstand van die dingen gehad had.
Maar hoe wist Derkse dat er nog over was?
Dat zeide ik hem.
Waarom dee u dat nou?.... dat had u niet motte doen.
't Is toch de waarheid.
Slampampers verdienen de waarheid niet.
Moet ik dan voor hem liegen?
U hadt je mond kunnen houwe.
Daar kun je gelijk aan hebben. Dus jij vraagt me ook niet om bij mijn familie te gaan bedelen?
God zal me beware! Ik vind 't schande genoeg dat ze niet uit zich zelf komme.
Dank je Brinkman, dat doet me goed
Sóó!.... nou snap ik het. Maar doet u dáár nou wel goed an?
Kwaaje geweten? - Waarom? - Nou ja, as u niet net was binnengekome, dan had ik nou nog m'n achttien gulden, - misschien meer, want ik sou opslag krijgen. Maar daar hoef je geen kwaad geweten om te hebben. Dee je het dan met kwaaie bedoeling? Nou dan. Wil ik u'res wat zegge. Je bent ziek. Je heb koors. En as je koors heb, heb je altijd 'n kwaad gewete, al ben je zoo braaf as 'n engel. Let op wat ik zeg. We mochten allemaal wille dat we met zoo'n goed geweten 't hoekie om konden gaan as u.
(hem glimlachend aanziend). Denk je dat ik 't hoekie omga, Brinkman?
Wèl nee, maat! - Lang niet, hoor! As ik wat voor u doen kan. - Za'k nog es terug komme?
Niet noodig. - Zie maar eerst dat je aan den slag komt, dan moet je 't me komen vertellen.
Weet u wat 'k 't lamste van alles vind. Dat onze organisaassie uit mekaar leit. - De boel is an spaanders. 't Sijn nou allemaal zoete jongens geworden. We zijn weer net sukke onmondige kindertjes as te voren. We hebben nog minder in te brengen. We motte van voren af an beginnen na een twintig jaren werk.
Van voren af aan, maar dan beter oppassen. Ik geloof ook dat je gelijk hebt met wat je van mijn geweten zei.
As u gefoudeerd heb, meneer, dan hebbe me het allemaal.
Ja, in één zaak zijn we te kort gekomen. Kennis, Brinkman. Als je wilt vechten, moet je even goed gewapend zijn als je tegenstander. Anders geven al je rechten en je deugden niets. En die heeren hebben veel meer verstand van zaken doen, dan jij en ik en al de kameraads. Als je weer wilt beginnen, leer dan eerst wat zij kennen. Leer zaken doen, Brinkman zaken doen. Net zoo goed en beter en eerlijker nog dan zij. - Dag Brinkman
Dag mijnheer, gezondheid.
Zoo - dat is de laatste troost geweest. Nu manhaftig, Lukas. - nu blijft er niets over, niets, als het valsche kwade geweten.... en
de rechtvaardige God.
Lu-kas-is-een-
Meneer! - meneer van Gelder! daar is iemand voor u.... bezoek.
Moeder!!!
Mijn jongen.!!!
't Was nog niet de laatste troost! - Nog niet de laatste! - Nog een betere! een betere!
Wat meen je, jongen? - Ben je ziek? - Wat scheelt je? - Waarom liet je mij zoo lang niets hooren? - Waarom liet je ons twee maanden zonder adres? Als neef Frans het niet had uitgebracht wist 'k het nog niet....
Och, Moeke, ja, ik dacht, u wou wel een poosje rust van me hebben.... na al die onaangenaamheden.... en toen werd ik wat ongesteld.... Verkouden.... niks van beteekenis....
Maar Lukas, dacht je dat mijn hart met die politiek heen en weer ging?
Politiek?.... Maar ik wou u niet tegenover vader in een moeilijke positie brengen.
Lag je op bed! - Ga dan toch weer liggen! Wat heb je een raar kostuum. - Waar is je jas?
Mijn jas? - ja, die.... Ik prefereer dit kostuum, dat is een chineesche gewoonte....
En wat is 't hier koud! - kan die kachel niet beter branden?
Ja, de brandstof-voorraad.... moet aangevuld.... de juffrouw....
Is dat je middagmaal.... maar Lukas.... zóó hoef je nu toch niet te leven.
Och moeder, dat doe ik....
Maar jongen!.... maar jongen.... wat beteekent dat toch alles.... kun je mij nu niet meer vertrouwen en alles doen begrijpen.... Wil je mij je
hart nu eens uitstorten.... Je huivert!.... Ben je koud, Lukas?.... Wacht!
Of ik het weet, moeder? O of ik het weet. Blijf zoo zitten, moeder! stil moeder! - Hoor!
Is dat om die arme stakers?.... maar dat meende je toch eerlijk.
Gelooft u dat? Gelooft u dat heusch?.... en wat gelooft vader?.... en Jacob?.... en.... Emilie.... wat gelooft Emilie?
Ik geloof het.... de anderen niet.... is het niet genoeg?
O genoeg! volkomen genoeg! - meer dan genoeg. - Ik heb niets meer noodig. Ik verlang niet meer. Ik had zelfs op zooveel troost niet gerekend. Speel nu maar op met je gammas
Zijn we wel ooit heelemaal onschuldig?
Neen! - daar zegt u 't. - Ik weet nu heel goed wat mijn schuld was.... Ik wist niet genoeg. Ik wist niets van zaken, van geld... anders....
Anders.... had je nu geen... Chineesch kostuum en.... at je geen.... Chineesche maaltijden....
Juist - lieve moesje.... dat is straf voor onverstand.... wel verdiend. En ziet u, als men dan koorts heeft, dan wordt zoo'n schuldgevoel reusachtig vergroot. Maar u gelooft toch wel, niet waar? dat God het vergeven zal.
Maar jongen! - ik ben toch maar een menschje en ik zou het duizendmaal vergeven....
Ja! ja! - ik weet het ook wel. - En hun schuld, de schuld van die anderen, van vader en Jacob.... die is erger, - maar ik vergeef ook.
Als ik het dan bewerken kan, wil jij dan je starre kop buigen, en terugkomen, of hecht je nog te veel aan die.... Chineesche levenswijze hier?
Terug komen? - O moeder.... dat zal niet kunnen. In de kerk keer ik zeker niet terug.
Dat bedoel ik niet. Maar bij ons, bij vader en Jacob en
Georg en Corrie; dat er ten minste weer vrede en verstandhouding is.
O, ik ben niet onverdraagzaam. Ik wil ze graag weer zien en spreken. Als ze dan maar niet weer over die staking beginnen.
Daar zal ik voor zorgen. Ik zal een verdrag opstellen.
Goeie moeder!... maar vader zal me zien komen.... na mijn finantieele bokkesprongen.
Hoe is het?.... Heb je er alles doorgelapt.... Alles.... veertig duizend.... in twee maanden?
Neen! neen! zóó dom ben ik niet.... Ik heb nog vijf duizend overgehouden om van te leven....
Dus máár vijf-en-dertig duizend weg-gegeven.... Lukas! Lukas! -
Ach, moeder.... er werd zooveel geleden.... en nog.... het kost mij de grootste moeite om dat restje vast te houden.
Ten koste van je gezondheid. Maar dat mag niet langer, hoor! Ik zal zorgen dat je hier terstond vandaan gaat. -
Maar aan de weelde thuis doe ik niet mee, hoor!
Dat hoeft niet.... maar toch wat minder chineesch dan hier. - Mag ik het met je hospita bespreken.
O ja! ‘De getemde feeks!’
Juffrouw!
Wasser van uw dienst, Mevrouw?
Juffrouw. - Mijnheer gaat vertrekken....
En de huur dan, Mevrouw? - Meneer heit voor drie maanden gehuurd.
Die zal ik u geven, juffrouw. - Is het rijtuig nog vóór? - Goed, laat de koetsier nog even wachten.
O goeie moeder, - u verzoent me met die gansche, groote, jammervolle wereld.
Maar één ding maakt me angstig en bezorgd.... Eén ding, Lukas.
Ik begrijp u wel.... Emilie.
Ja, Emilie.
Moeder.... daarover heb ik dag en nacht gedacht.... Maar ik durf haar naam nauwelijks uitspreken. - Ik heb één dag lang gedacht, dat ik om haar mijn celibaat zou breken. - Maar ik heb ingezien, dat het beter is, van niet. Het is een bedriegelijke illusie geweest.... En zij.... zij is ook een veel beter vrouw voor Jacob, dan voor mij.... Mijn weg is haar te zwaar. Zij kan niet. En niemand moet op hooger
wegen willen stijgen, dan hij begaan kan.
Goed, jongen. -
Dat is eene vriendelijke bedreiging. Zoo ontvang ik er wel meer. Het wil zooveel zeggen als: ‘Kom tot inkeer, of maak je van kant, anders zullen wij je een handje helpen.’
Van kerkelijke zijde. Ja, dat geloof ik. Natuurlijk niet officieel. Het zou door de autoriteiten verontwaardigd geloochend worden. Maar de zeloten die het doen, weten wel dat het niet van harte wordt afgekeurd. Helaas! ik heb ze leeren kennen.
Nu mag je niet meer spreken. - Het is niet goed voor je.
Goed, moeder! - ik zal niets meer zeggen. Ik zal u maar aankijken. Ik ben zóó gelukkig! zóó gelukkig.
Ah! zoo! - Moeder al hier! - Dag Lukas!
Goeden dag, Jacob. - Ga zitten.
Ben je me gevolgd?
Om u de waarheid te zeggen, ja. Ik zag uw koetsje voor de deur. Zoo! Zoo! - dus verzoening.... volkomen verzoening. - Boter tot den bôom!
Met Moeder, ja!
En met vader spoedig ook, - hoop ik.
En met mij, niet waar?.... en.... met.... Emilie? Dus geheel van alle socialistische neigingen genezen. De stakings-bacil uitgeziekt.
In 't geheel niet.
O zoo! - niet. Alles bij 't oude?
Ook dat!
Zou je je verzetten tegen een verzoening, Jacob?
Of ik mij zou verzetten?.... Wie weet.... Tegen het kwaad moet men zich verzetten.
Kun je elkanders meeningen niet respecteeren?
Ja, met gevarieerd programma.
Wat was dat? Wie riep? -
Lukas is niet wel. - Ik ga om den dokter.
Ik dacht het wel, zelfmoord.
Zelfmoord? - Hij, zelfmoord?... Ga hulp halen, Jacob!
't Is al te laat, arme Lukas! arme Moeder!
Gordijn.
- voetnoot1)
- Aangeboden aan en afgewezen door de ‘Ned. Tooneelvereeniging,’ de Kon. Ver. ‘Het Ned. Tooneel’, ‘De Rotterdamsche Tooneelisten’ en anderen.