Groot Nederland. Jaargang 8(1910)– [tijdschrift] Groot Nederland– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 459] [p. 459] Verzen Door A. Roland Holst. I. Aan Mânya Baranoff. Er is een leed dat nooit in woorden spreekt, Maar zwijgend opent de gesloten deuren Der ziel, en ingetreên hen sluit voor 't treuren Van moede troost die haar te volgen smeekt - Zij die 't hart nooit met snelle smarten breekt Maar langzaam gaat door 's werelds droef gebeuren, Zij is het die het zijn ontneemt ál kleuren, Het oog doet staren, en 't gelaat verbleekt - Zij is in droever dagen doodengang - Haar nadering maakt jonge harten bang, Haar adem kilt jeugd-gloeiende gezichten - Maar nu ik weet hoe boven 't zilver-naakt Der nachtlijke-aarde hoog de Vrijheid waakt, Voel 'k drang naar boven, waar zoovelen zwichten - Mei '09. [pagina 460] [p. 460] II. Vereffening. Gij, maan aan nachtenhemel van verleden, Bron en blank doel van ijlste mijmering - Ik zie uw zuiver beeld als toovering In de opgehouden spiegel van mijn heden. In liefde's uur kan 't leven zich verbreeden En vloeien buiten elke vaste kring, Tot twijfel, waan en al wat de enkeling Deed lijden, effent in haar wijde vrede. Vormen vervagen, vlammenleven dooft - Alleen blijft, lampe-zacht, uw beeldnis branden - En wijl mijn ziel uw verre goedheid looft Verliezen droef- en zalig-zijn hun wanden, En is 't als deinen weer uw koele handen Op avonddonker naar mijn wachtend hoofd - Aug. '09. Vorige Volgende