| |
| |
| |
Hymen.
Een ouderwetsche vertelling
door Louis Carbin.
‘Heureux en ménage? Mon ami c'est vieux jeu.’ Pierre Cahn.
Ella lag moe en stil-gelaten in het haar zacht steunende bed en genóót....
In de klare, hooge ziekenkamer genóót ze van de ochtend-koele lente-atmosfeer, die door de wijd-opene deuren plantengeur-bezwangerd binnenvloeide.
Droomerig tuurde zij naar de flauwtjes-rookende schoorsteenen van Bronovo's tegenoverliggend vleugel-gebouw, waarboven heel hoog in 't stille hemelblauw voortdreven wolkjes als zwanendons zoo lucht en blank.
Langs de deurposten wuifden telkens wingerdranken naar binnen, veerend gebogen door 't zachte ochtendkoeltje, dat bij vleugjes teer koesterend kwam stoeien met der zieke fijn-gesponnen, blonde haren.
Dan sloot Ella even de blauw-dooraderde oogleden in 't mooi bleek-blank gelaat-ovaal en een glimlachje van stil genieten school de lichtelijk opgebogen mondhoeken in vage kuiltjes.
Zoo voelde zij de week-koele lucht-omstrooming als een streelen, weldadig-berustigend, lijk Henk's hand op haar voorhoofd in die eerste moeilijke dagen....
Aanstonds zou hij weer komen, zij moest nu opstaan om hem op 't balkon te ontvangen als immer den laatsten tijd.... maar dien dag leek 't uit bed komen haar weer zwaarder dan ooit....
| |
| |
zoo pijnlijk trok altijd nog de operatie-wond en 't ontwende gebruik der spieren vermoeide zoo zeer.
De oude huisdokter, die de nabehandeling op zich had genomen, sprak al een paar keer over spoedig naar huis gaan.... Ze had 't Henk verteld.... hoe hadden zijn trouwe bruine oogen haar toegeblonken.... als vroeger, in de eerste dagen van hun geluk.... maar zelf zag ze er nu tegen op.... als tegen een verplichte daad te ver boven haar macht.... zoo náár-moe nog.... zoo slap voelde ze zich.... dat ze dacht nooit meer blij te kunnen zijn....
Ineens, achter haar hoofd, kraakte de deur, zoefde zacht dicht.... een ingehouden-zware tred deed vaag trillen haar bed. De oude dokter, begreep ze, die natuurlijk dacht dat ze sliep. En met week, wat-gewild opgeruimde stem, zei ze:
‘Ik slááp niet hoor, dokter!’
‘Ah.... morgen mevrouw....’ dreunde zijn zware, gemoedelijke oude-heeren-stem, ‘zóó matinéús?.... wel.... wel!’
Zij sloeg de klare, lichtend-grijze oogen op naar de hooge, zware figuur voor haar bed, en in 't door physiek lijden wat verstilde gelaat glinsterden die oogen van 'n rustige vroolijkheid.
‘Houd u mij maar voor den gek....’
‘Nou.... maar.... e.... ik moest eigenlijk boos op u zijn.... net als vroeger als u mijn drankjes niet wilde gebruiken....’
‘Boos - op mij....?’ Grappig trok ze een pruil-lipje en zoo zeer leek ze nu weer op 't jonge meisje van vroeger, dat de oude dokter er een oogenblik stil van was; toen, terwijl hij bij 't bed ging zitten:
‘Ja zeker.... boos.... als nu aanstonds de echtgenoot komt.... hij was zoo blij, toen hij u de laatste dagen opvond.’
‘'t Vermoeit me zoo dokter.... 't is zoo akelig,’ klaagde ze.
‘'t Doet toch geen pijn, wel?’
‘'t Naar de stoel loopen.... schuifelen....’ verbeterde ze met een mat berustings-glimlachje, ‘een beetje; dan trekt 't nog zoo wee in mijn buik.... bij de wond....’
‘Maar 't zitten....?’
‘O nee.... dat is dan een verademing.... maar lang zitten.... als ik dan weer in mijn bed lig voel ik me dood en dood moe.’
‘Natuurlijk.... natuurlijk.... 't is toch goed.... al doende
| |
| |
weer op krachten komen.... we kunnen toch niet aldoor maar lui in 't bedje liggen.... wel?’
De oude dokter zat een wijle zinnend voor zich uit te turen. Hij had haar willen begroeten met luide 't vreugde-bericht ‘nou morgen gaat u weer naar huis’, maar haar nog te bed liggen en haar klagen had hem doen aarzelen.
Zwakte natuurlijk, dat begreep hij wel, maar 't kon niets geen kwaad meer, aangrijpende zwakte natuurlijk, die haar tegen den tocht naar huis deed opzien.
‘U moet u er toch tegen in zetten,’ besloot hij luide zijn gedachtengang.
‘Waartegen?’
‘Tegen dat toegeven aan die moeheid.... 't zal wel beter worden thuis....’
‘Thuis?’
‘Zeker, morgen gaan we naar huis.... heb ik u dat al niet verteld...?’ En aarzelend, terwijl hij met vagen blik naar buiten staarde: ‘bent u niet blij?’
Een aangehouden stilte tusschen hen, deed hem haar weer aanzien:
‘Traantjes.... maar meisje,’ zei hij, vergetend dat 't kleine meisje van vroeger nu al zoo vrouw was, ‘kom, kom....’ haar hand vattend: ‘Wat is dat nou....?’
‘Die nare zwakheid....’ hokte ze.
‘Kom, kom, moet die arme Henk nu aldoor maar zoo alleen blijven?’
‘Och,’ mokte ze, haar tranen inslikkend, ‘jullie mannen.... allemaal even egoïstisch.... arme Henk.... maar aan mij denkt geen mensch.’
‘Zoo.... zoo.... hij moest 't zeker prettig vinden....?’
‘Och.... nee....’ zei ze, Henk's mistroostig kijken zich weer herinnerend, ‘begrijp u nou toch 's.... 't is zoo naar je zoo wanhopig zwak te voelen....’
‘Zeker.... ik begrijp 't wel.... maar denkt u dat 't in bed beter wordt?’
Zij haalde klein-wanhopig de nog-mollig-gebleven schouders op, keek hem aan met de groote oogen, als wilde ze zeggen.... 'k geloof niet aan beter worden....
‘Kom.... mevrouwtje.... wat een klein-moedigheid.... hè, en vóor de operatie een dapperheid.... nee maar.... die ik nooit achter klein Elsje gezocht zou hebben....’
| |
| |
‘Om Henk,’ glimlachte ze zacht.
‘En dan nu.... nu de operatie perfect is afgeloopen.... nu we heelemaal beter worden.... zoo verdrietig.’
‘Heusch dokter?’
‘Wat heusch....?’
‘Heelemáál beter?’
‘Wel God beware me....’ kwasi boos.
‘Och stil nu maar.... maar... e.... ziet u.... ik.... ik kan toch niet voor Henk.... och.... we houwen zoo van mekaar.... zoo erg.... en nu kan ik toch heusch nog niet.... zooals vroeger.... heelemaal.... och....’
De dokter, aandachtig toehoorend zonder begrijpen eerst, ging een licht op.
‘O.... maar.... Henk is toch geen kwajongen meer.... natuurlijk.... die begrijpt ook wel.... die houdt immers veel te echt van u.’
‘Och ja.... natuurlijk.... 't is ook dwaas van mij daarover te tobben.... maar 't huishouden.... dát kan ik toch heusch niet....’
‘Wel ja....'t huishouden....'t is geweldig bij jullie.... hoe gaat 't dan wel zoo met Hoogwoude alleen thuis?’
‘O.... zeg u maar niets.... verleden heeft hij weer sterke boter op tafel gehad.’
‘Wat!?’.... met een zwaren lach-galm, ‘sterke boter!?.... heeft hij u dát verteld.... ha.... ha!’
De oude dokter strijkend langs zijn grijs puntbaardje.... met breed handgebaar.... lachte even vrij uit, kwam toen met spottinteling in de oogen op haar neerziend:
‘Ziet u wel.... dat u naar huis móét.... sterke boter.... 't is godgekláágd!’
‘Och u....’ lachte Ella weekjes mee, ‘u plaagt altijd.... u is nooit ernstig.’
‘Zoo.... nou.... wil ik u dan eens wat ernstigs vertellen.... u staat aanstonds op.... ik zal de zuster wel sturen.... dan gaat u weer buiten zitten.... en als de heer gemaal komt.... vertelt u hem vroolijk, dat u op de sofa 't huishouden komt regelen....’
Ze antwoordde niet dadelijk, fantaseerde zich even hoe ze bij hem in de kamer zou liggen, niets doende, alleen maar genietend
| |
| |
van zijn stil zitten werken, dan was zijn gebogen rug zoo leuk, zoo echt Henk.
‘Hij zal zoo blij zijn,’ kwam ze spontaan, terwijl ze zich voorstelde hoe hij dan van tijd tot tijd stralend naar haar omkeek.
‘Niet waar?’.... sprak de dokter weer gerust nu, en hoog opstaand voor haar bed, stak hij haar de hand toe, die ze vatte: ‘dat is dus afgesproken.’
‘Ik vind 't nu toch eigenlijk wel prettig,’ zei ze, verwonderd over haar zelf.
‘O.... zoo.... nu.... dag mevrouwtje....’
Zwaar trad hij achter haar weg naar de kamerdeur. Zij hoorde hoe hij de deur opentrekkend even stil bleef staan en goedmoedig plaagde:
‘Het rijtuig voor morgen had ik al laten bestellen!’
‘Dag dòkter!’ plaagde ze vroolijk terug en glimlachte nog een wijle voor zich heen, toen de deur al lang dichtgezoefd was en dokter's zware tred in de gangholte verstorven.
‘Hè - hè -’
De zuster die geknield zorgzaam een plaid om Ella's beenen plooide, keek op, vragend.
‘'k Ben blij dat ik weer zit.’
De zuster knikte, stond op en zei:
‘Ja, 't is nog altijd een heele wandeling hè.... van 't bed naar 't balkon.... hè mevrouw?’
‘Ja, zoo'n wee gevoel dat trekken van die wond....’
Ella keek om zich heen en merkte hoe in de groote serre van 't middengebouw een groote bedrijvigheid was van veel zusters, in druk geloop door elkaar.
‘Wat is dat?’
‘O, de hoofdzuster is jarig en nu krijgen we voor zoover we vrij zijn een gezellig ochtendje met wat snoeperij.’
‘Zoo, dan zou ik maar gauw weggaan.’
‘Hebt u heusch niets meer noodig....?’
‘Welnee, ik zit hier best.... prettig dat zonnetje als je zoo in de schaduw zit.’
‘Nu.... dag mevrouw.... dan ga ik maar.’
‘Dag zuster.... veel pleizier.’
De zuster verdween in de kamerdonkerte. De gangdeur zoefde dicht.
| |
| |
Ella glimlachte om haar haast weg te komen. Zoo groote kinderen bleven die van de wereld afgezonderde vrouwen nog.
Ella keek weer naar beneden, waar tusschen het jonge groen een paar patiënten voorzichtig wandelden, en genoot van de teer-woelige al-geheele omringing der zacht-koele lentezuchtjes. Een paar maal sloot ze de oogen, zoo droomerig maakte buiten op 't balkon haar de streelende lenteatmosfeer.
Hare gedachten verijlden, alleen bewust voelde zij een energie in haar lichaam aantrillen als zou zij weldra weer 't zwaarste en grootste geluk kunnen dragen.
‘Dag Ellie!’ vroolijkte van uit de kamerdonkerte ineens mannie's stem.
Zij schrikte op uit haren gedachten-dommel, blij-verrast.... en vroolijk de uit de balkondeur tredende forsche gestalte toeknikkend zei ze spontaan:
‘Raad eens wat er morgen gebeurt!’
Zij lachte om de inwendig juichende blijdschap, die zijn oogen haar toespiegelden en om zijn aarzeling van niet durven gelooven in zijn vraag:
‘Kom je thuis?.... kom je thuis?’
‘O.... nee.... dat niet....’ plaagde ze, kwasi ernstig, lachte toen luid om de niet te onderdrukken teleurstelling, welke zijn lieven mond neerplooide.
‘Waarom lach je, waarom lach je.... o.... ik zie 't al.... 't is wel waar.... schatje.... schatje.’ En haar schouders omvattend kuste hij haar innig over 't nu weer zoo verlevendigde spiritueele gezichtje.... en een innig-juichende verheugenis was er in hem, toen hij voelde hoe hartstochtelijk warm ze hem weer terugzoende.... weg nu 't matte passieve dat ze zoo lang had onder zijn liefkozingen. ‘Ga nou zitten vent, - je maakt me anders te moe,’ bedwong ze zich.
Gehoorzaam met die dociliteit voor haar wenschen, waarom zij inwendig altijd zoo'n pret had, haalde hij een stoel en ging naast haar zitten.
‘Nou weet je eigenlijk nog niets....’
‘Zoo....’
‘Ja.... ik heb je niets gezegd....’
‘Grappen-maakstertje....’
Hij vatte haar hand en streelde die op zijn knie.
| |
| |
‘Vind je 't dan zóó prettig?’
Hij keek haar in de naar hem lachende groote oogen....
Gek hè....
Zij glimlachte en keek naar beneden, waar in 't jonge tuingroen herstellenden stapten voorzichtiglijk.... en ze glimlachte al maar met vochte oogen. Hij zag neer op de kuiltjes in den rug van de hand, die hij streelde.... en kòn maar niet bedwingen het zachte trillen van zijn mond.
En samen aanvoelden zij in een lang en rustig samenzwijgen hun diep ontroerende geluk.
Ineens.... zong de reine lucht een lieven klank.... een serafine ving aan te ruischen een teer klankengebed.... de herstellenden, beneden, hielden stil, luisterden; de boomen mede, onberoerd door de windezucht een wijle....
‘Wat is dat?’ vroeg hij verwonderd.
‘Stil’ zei ze en drukte zijn hand.
Toen zong een vrouwen-koor.... plechtig, langzaam, en 't klare dier passielooze stemmen werd vereenigd door 't donker ruischend georgel. Hand in hand luisterden zij gespannen, als kinderen in stille verwondering naar ruischen van een zeee.... 't Psalm-gezang verstierf.... de morgen-stilte luisterde ná.... en de herstellenden in den tuin wandelden weer door....
‘Mooi hè?’
‘Ja.... maar waarom is dat?’
‘Och jij altijd met je waarom.... de zusters hebben een feestje.... de hoofdzuster is jarig....’
‘Stakkers’.
‘Och.... 'k geloof toch.... juist dat kind blijven.... dat dat misschien wel zoo gelukkig is....’
‘'k Vind er toch iets naars in.... zulke volwassen vrouwen, die zoo heelemaal buiten 't leven staan....’
‘'t Bespaart hun veel leed.... ze ontvluchten 't juist....’
‘Maar.... nooit kennen zij....’
Hij keek haar aan, als wist hij niet hoe zijn gevoel te verwoorden.
‘Ons geluk....’ kwam ze hem lang aanziend en kussend zijn hand.
Den volgenden dag strúikelde Hoogwoude van zenuwachtige
| |
| |
opgewondenheid de trap van Bronovo op en kon niet stil staan van ongeduld, toen hij na zijn schellen niet dadelijk werd opengedaan.
Een leeg coupé-tje stond voor.
Zou dat 't rijtuig zijn....?
‘Hé koetsier.... ben jij voor mevrouw Hoogwoude?’
‘Weet niet meneer.... de dokter het me besteld’.
‘Ja dat is 't rijtuig voor uw vrouw,’ zei ineens achter hem een meisjes-stem.
‘Ha....’ zei hij zich vlug omdraaiend en groetend, ‘nou u hebt me ook lang laten wachten, zuster’.
De zuster, een novice, lachte en zei niets, terwijl hij gehaast de gang in liep.
In de kamer stond zijn vrouw hem op te wachten, steunend op de zuster. Ontroerend trof hem de oude bekande grijze huisjapon, en 't nu losjes opgemaakte blonde haar.
Hij kuste haar niet, maar nam haastig haar arm als wilde hij haar geen seconde langer in het diaconessen-huis laten.
Ze glimlachte gelukkig.
‘Kalm vent.... kalm....’
De zuster, bescheiden, hield zich op den achtergrond. Pasje voor pasje, voorzichtiglijk gingen ze nu samen door den stilhoogen, schemerigen corridor.
‘Doet 't nog pijn.... doet 't nog pijn?’
‘Nu niet vent.... maar voorzichtig.... niet te vlug’.
Een hem bekende zuster kwam met stil-vriendelijk hoofd-knikken voorbij.
Hij groette haar opgewekt, gelukkig lachend.
‘Waarom doe je zoo lief tegen die zuster, vent?’
‘Lief?’ vroeg hij verbaasd, keek haar aan en zag fijne spot-tinteling in de grijze oogen.... ‘plaaggeestje....’
Voorzichtig, zorgzaam hielp hij haar in 't rijtuig en zette zich naast haar.
De koetsier, afgestegen, bij 't portier, wachtte.
‘Moet je hem niet zeggen waar naar toe Henk?’ glimlachte zij.
‘O.... ja.... Celebesstraat 80.... langzaam rijden hoor’.
De koetsier tikte tegen zijn hoed en sloot 't portier. Langzaam reden ze voort.
‘Zeg ventie’.
| |
| |
‘Ja....’
‘Wat is 't licht schel’.
‘O wacht.... de gordijntjes neerlaten?’
Ze knikte met een verholen lachje.
‘Zoo beter?’
‘Kom eens hier met je hoofd.’
Hij boog zich tot haar over. Zij legde de kleine handen om zijn wangen en keek hem diep in de oogen, zinnend.... toen:
‘Geef me een zoen....’
En in een lange, warme mondkus voelde hij hoe ze zich in lichte overgave tegen hem aanvleide.
‘Schatje’ kwam hij physiek ontroerd.... toen spot-lachend:
‘Zoo meisje.... was 't lìcht zoo schel?’
‘Vent.’
‘Ja.’
‘Je moet me helpen.’
‘Natuurlijk.... o.... zeg.... ik heb mijn studeerkamer als huiskamer ingericht, dan blijf je aldoor op dezelfde verdieping.... enne.... hij wilde vertellen, mededeelzaam, hoe hij ook bloemen had laten komen, maar hield ineens in, dat moest een verrassing zijn.
Ze merkte 't niet, bezig met eigen gedachtengang.
‘Vent.... kijk me eens goed aan’.
Verwonderd zag hij in de hem zoo buitengewoon ernstig aankijkende oogen.
‘Je houdt toch echt van me....?’
‘Maar schatje....’ en hij wilde haar weer zoenen, maar ze duwde hem zacht terug.
‘Begrijp je niet vent.... je moet me helpen.... sterk zijn.... vent.... je maakt me zwak.... enne.... enne.... 't zou niet goed zijn....
‘Wat dan toch....’
Innig verliefd zag hij haar naar zijn mond kijken.
‘De dokter’ aarzelde ze.
‘O!.... maar lieveling.... natuurlijk....’ en zich naar haar toebuigend fluisterde hij in haar oor: ‘ben je bang, dat 't je zoo moeilijk zal vallen.... moet ik je helpen.... sterk zijn?’
Ze knikte met neergeslagen wimpers.
Hij, recht op nu, nam haar hand, kuste die.
‘'k Beloof 't je’ zei hij ernstig.
| |
| |
Stil, hand in hand weer, als immer, wanneer ze een ontroering deelden, zaten ze in het kleine knusse rijtuighokje, dat langzaam zonder schokken hen veerend wiegde.
- Ella stond in de vestibule van haar huis, moe van 't stappen uit 't rijtuig, te leunen op Henk's arm, terwijl de meid achter hen de deur sloot.
‘Kan ik u helpen mevrouw, de trap op?’ vroeg ze blij-gedienstig.
‘Dank je Betje, ga jij je gang maar, dat zal ik wel klaar spelen,’ viel Hoogwoude in.
Zij liepen naar de trap toe, 't door vermoeienis wat verstrakte gezicht van Ella betrok, toen ze tegen de traphoogte opkeek. 't Werd een zware tocht voor haar, begreep hij, maar boven zouden de bloemen in de kamer haar blij verrassen, daarom dwong hij zich vroolijk te zeggen:
‘Nou kindje.... nou nog één moeizame tocht.... en we zijn op onze burcht’.
't Ging moeilijk; eerst nog dwong Ella zich geen pijnlijke trekking te voelen, door aandachtig neer te zien in de gang, waar de oude bekende kapstok-standaard en ganglamp haar herinnerden aan de zoo gelukkige dagen, die nu toch werkelijk herbegonnen. Maar halfweg in de donkere bocht, waar zij niets meer onderscheiden kon, leek de pijn ineens snerpender te worden.
‘Even stil staan’ fluisterde ze angstig.
Bezorgd omvatte Henk haar schouder, terwijl ze wachtten.
‘Doet 't zoo'n pijn - doet 't zoo'n pijn.... schatje’.
Ze knikte, zwijgend om haar tranen te bedwingen....
Dat ze nu ook zoo zwak moest zijn.... 't ging niet.... 't ging niet.... wat was ze begonnen.... o.... ze hadden haar niet mogen laten gaan.... ze zou 'm niets dan een last zijn.... niets dan last.... ze had 't wel voorvoeld....
‘Kun je weer Ellie.... kom kindje.... nog een paar moeilijke passen....’
Ze bewoog zich even met hem mee.... kreunde toen even.... en fluisterde angstig: ‘stil.... stil vent.... even rusten nog.’
‘Stakkerdje.... goed.... best.... we hebben al den tijd hoor,’ zei hij, innerlijk vol ongeduldig verlangen naar wat ze van de bloemen zou zeggen.
Maar zijn woorden konden haar niet bedriegen.... ze voelde
| |
| |
zijn ongeduld....natuurlijk, ze was hem niets dan een last.... en medelijden met hem en zichzelve maakte het haar weer moeilijk 't niet in tranen uit te snikken.
Zoo stonden ze zwijgend een wijle op de donkere trap, terwijl hij bezorgd haar schouders omvatte.
‘Kom,’ zei ze, zich vermannend: 't mòèst immers!....
Treedje voor treedje ging 't weer, maar heviger dan te voren leek haar de weeë trekking om de geheelde operatie-wond.
Stijf de lippen op elkaar volhardde ze, hoewel ze soms zich wel zoo had willen laten neervallen. Eindelijk stonden ze boven op 't portaal.... ze leunde tegen de balustrade, terwijl hij de deur openmaakte.... ze voelde zich dood-op.... een bloemengeur dreef haar tegemoet uit de kamer.... even verwonderde ze zich.... maar toen ze zijn blij-verwachtende gezicht zag, begreep ze.... in haar zwakte ontroerde 't haar tot tranen toe.... ze had wel zóo willen gaan huilen.... maar ze wilde niet, ze wilde zijn blijde stemming niet bederven.
In de kamer geleid zag ze de groote bloemstukken.... zoo innig van hem toch, daaraan te denken.... maar ze dorst niets te zeggen.... ze voelde, dat haar woorden zouden verstikken in tranen.
En zijn gezicht betrok zoo.... o, niets dan verdriet bezorgde ze hem, die toch zoo lief was.... Hoe hij nu weer zijn teleurstelling bedwong en kalmpjes zeide:
‘Ga nu gauw wat liggen op de sofa.’
Zwijgend, de oogen eventjes moe gesloten, legde ze zich achterover, lang uit. Toen ze weer opkeek, zag ze hoe hij verlegen, als een kind, dat mooi speelgoed wil laten kijken maar niet goed durft, aan de bloemen plukte.
‘Henk,’.... zei ze, ‘och god....’
Ze sloeg de handen voor de oogen en snikte wanhopig.
Verschrikt kwam hij op haar toeloopen.
‘Schatje.... wat is er.... wat is er?’
‘Henk.... lieveling.... zoo mooi.... die bloemen.... zoo lief....’ hokte ze door haar snikken heen.
Hij lag nu bij de sofa geknield, de armen om haar zenuwachtig schokkend lichaam, en wist niets te zeggen dan: ‘schatje.... maar kindje dan toch,’ begreep ook dat de ontroering en de pijn nog te zwaar waren voor haar verzwakt gestel en vond zich dom, echt stom.
| |
| |
‘Ellie vergeef 't me.... ik heb niet nagedacht.... ik had 't niet mogen doen.’
Allengs kalmer nu ze rustig lag en haar tranen niet meer behoefde in te houden, kon ze weer glimlachen om zijn dwaze zelfbeschuldiging.
‘Goeie vent....’ zei ze zacht, hem zoenend.
‘'k Had 't moeten begrijpen....’
‘Wat dan toch mannie?’
‘Niet zoo feestelijk te moeten doen, als jij nog zoo zwakjes bent.’
‘Maar ventie.... ik huilde daar niet om.... dwaze man.... als je me zonder zooiets in huis had gehaald.... zou ik nog veel meer hebben gehuild.’
‘Is dan nou 't verdriet over.... heusch.... deed 't dan nog zoo'n pijn...?’
‘Ja..., maar nu hoef ik vooreerst immers heelemaal geen trap meer op en af.... daar heb je goed voor gezorgd schat....’
Ze glimlachte om zijn blijde knikken.... als een kind was hij soms nog gevoelig voor een prijsje van haar. - Gekke mannie.
Ze trok zijn hoofd naast zich en zoende hem op de oogen.
‘Wat zijn we dwaas,’ zei ze.
‘Waarom?’
‘Nou.... jouw oogen zijn ook al nat.’
‘Ja.... in plaats van vroolijk te zijn.... doen we allebei of we voor eeuwig van mekaar gaan.’
‘En toch ben ik gelukkig....’ kwam ze na even zinnend zwijgen.
‘Gelukkig door jou....’ herhaalde ze zacht, terwijl ze hem dichter nog naar zich toe trok.
|
|