Groot Nederland. Jaargang 5(1907)– [tijdschrift] Groot Nederland– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 555] [p. 555] Verzen door Annie Salomons. Zigeunerweisen van Sarasate. De klanken klagen door den zwaren nacht Hun zoelen zang van ongetroost verlangen.... Ik bid je, leg je hand niet aan mijn wangen, Ook ik heb jarenlang vergeefs gewacht, En bij de eentonig-uitgehuilde klacht Voel ik mijn ziel door ouden waan bevangen. De klanken stijgen tot een sterken stroom, Die zich een bres breekt door het steil berusten. Ik wéét niet meer, met welken verren droom Ik vroeger steeds mijn heet verlangen suste.... De stroom is niet te stuiten; - liefde kóóm', En néém mijn mond, die hunkert naar haar lusten. [pagina 556] [p. 556] Gebed. O, leven, geef me wéder uw genade En 'k zal u danken in deemoedigheid; Langs leege kilheid ben ik weergeleid Tot uwe volheid, die ik dwars versmaadde. In onbewogen hoogheid wilde ik gaan Boven der wereld vreugdë en haar lijden, Slechts om ontastbaar-ver gewin nog strijden; - Zie nu me als smeek'ling aan uw voeten staan. Voor de eeuwigheid wilde ik een schat verwerven, En al mijn dagen bleven leeg van lust; Ik heb geen schoonen, rooden mond gekust, Omdat de tijd den blos weer zou ontverven. O, leven! van den ouden, dorren boom Der wijsheid heb 'k beproefd, maar niet genoten.... Doch gij, die steeds ontbot in nieuwe loten Belééf mijn wrakke hart, zoo lauw en loom. Schenk aan uw kind, wien alles is ontschoten Eén lichte lente lang een liefdedroom. [pagina 557] [p. 557] Dood van eer. Dít was de trots van 't oud-Germaansch geslacht: Te sterven in den strijd, lansendoorstoken; Met bloed bevlekt, in wilden kamp gebroken, Als krijgsman af te dale' in eeuw'gen nacht. En wien onthouden was dit heet begeer, Dien ziekte op 't smaad'lijk leger hield gebonden, Verminkte zelf met wreed-geritste wonden Zijn uitgeteerde lijf tot schijn van eer. Zij, die als vrouw het leven moest doorstaan, En één verlangen slechts in 't hart had branden, Naar líefde - bracht ze leven; bracht ze dood; - En die niét vond, - heeft in haar hoogsten nood Zich 't stervend hart gewond met eigen handen, Dat ze niet eerloos zou ten gronde gaan. Vorige Volgende