Groot Nederland. Jaargang 5
(1907)– [tijdschrift] Groot Nederland– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 484]
| |
Literatuur.In den eersten persoon.Het is wel zeer opmerkelijk zooals den laatsten tijd de lust voor in den ik-vorm te schrijven vaardig geworden is over onze auteurs. Eenige jaren geleden gebeurde het sporadisch, gaf Marcellus Emants Een nagelaten Bekentenis, Frederik van Eeden Johannes Viator, E.S. Stille wegen, maar thans is het als epidemisch geworden, zijn in klein tijdsbestek tal van werken in dien vorm verschenen. Men denke aan Mijn Dagboek van Ida de Wilde, Een Vrouwebiecht van G. van Hulzen, Een liefdedroom in 1795 van A.S.C. Wallis, De biecht eener schuldige van Samuel Falkland, De stille Getuige van Top Naeff, Quia Absurdum van Nico van Suchtelen, Uit het leven van een Hypochonder van J. Everts Jr., eenige vervolg-verhalen, 't laatst Geëngageerd, van Jeanne Reyneke van Stuwe, en zal overtuigd zijn dat ik het recht heb van ‘opmerkelijk’ te spreken. Er moet wel een bizondere aantrekkelijkheid zijn in dit genre. En ik geloof dat de verklaring voor het verschijnsel niet zoo heel ver te zoeken is. De epische kunst heeft in de laatste halve eeuw evenals de dramatische duidelijk een streven getoond naar ver-innerlijking. De roman van avonturen, van verwikkelingen, van fantastische gebeurtenissen, heeft evenals het boeiende intrige-drama meer en meer plaats moeten maken voor werk waarin de epiek of de dramatiek voortkwam uit het innerlijke der personen zelf. Men liet zich niet meer beet nemen door een geestig of fantastisch spel van willekeur, men wilde van den epicus en dramaticus zijn dieper levensgevoel belichaamd zien in een kunstgeheel. Hij moest meer weten van de menschenziel dan wij en in de beheersching van haar neigingen als een bestuur zien, dat geen willekeur gedoogde. De psychologische roman, het psychologische drama: ze waren de gevolgen van dit verlangen. Maar, verder was het nu ook den schrijver opgelegd om door het overtuigend verloop van zielsgebeurtenissen de uiterlijke handeling te verklaren; dan alleen kon de uitkomst ons bevredigen. Het bevredigend | |
[pagina 485]
| |
slot van roman en drama, dat vroeger in een tot schijnbare harmonie samenkomen van het uiterlijk-gebeurende gezocht was, werd daardoor nu iets heel anders; het vroeger bevredigende was vaak zoo onbevredigend mogelijk: geen gevolg van noodzakelijkheid in de stof zelve, maar van conventioneele behaagzucht bij den schrijver. Om in den roman den lezer van de noodzakelijkheid te overtuigen, kwam het er voor den auteur allereerst op aan, ons gansch en al het zieleleven van zijn personen te doen meeleven, hen niet door allerlei intrige-gebeurtenissen tot zekere daden te forceeren, maar hun daden het gevolg te doen zijn van zielewerkingen, in verband of in contrast met de zielewerkingen van anderen. Hoe fijner en veelzijdiger bewerktuigd de schrijver zelf was, hoe beter hij in staat bleek ons te interesseeren voor het innerlijke leven van de schepselen zijner fantazie, in wie we vóor alles menschen moesten erkennen, belangrijk voor ons wordend omdat geopenbaard werd in hen, wat in het leven meestal verborgen blijft. De schrijver was als kunstenaar schepper en zijn schepping een openbaring. Als kunstenaar.... Want diepgaande psychologie alleen is niet voldoende, dat spreekt vanzelf. Dan zou een psycholoog of psychiaterGa naar voetnoot1) de eerst-aangewezene zijn om een roman te schrijven. Als kunstenaar dus die, zijn psychologie gebruikend om ons de handelingen zijner personen te verklaren, door een harmonische compozitie van verbeeldingsleven onze belangstelling en aesthetische sympathie wekken wil. Als zoodanig stelt hij zelf aan zijn werk literaire eischen, geeft hij het een eigen stijl. Nu hebben velen, en niet het minst de auteurs zelven, in den psychologischen roman dit bezwaar gevoeld, dat het motiveeren van handelingen uit zielstoestanden of zielsbewegingen vaak aanleiding is tot het vullen van bladzijden aan bladzijden met subtiele ontledingen. Men denke hier aan verschillende romans van Bourget, waarin ons als het ware voorgerekend wordt dat zijn personen zoo en niet anders zullen, moeten of kunnen handelen. Het bezwaar, vooral van aesthetischen aard, is daarbij dat de personen te veel objecten worden waarop de schrijver scherpzinnig en scherpzichtig demonstreert. Hoe hij het ook inkleedt, 't zij als beschrijving van zielstoestanden, of, het objectieve subjectiveerend, als overpeinzing der personen zelven - dit is onvermijdelijk. Ligt het nu in de bedoeling van een schrijver onze aandacht te vragen voor speciaal één persoon, dien bovenal te doen kennen in zijn innerlijke leven, in zijn verhouding tot het uiterlijke, dan ontkomt hij aan | |
[pagina 486]
| |
dat bezwaar door dien persoon in de gelegenheid te stellen zèlf tot ons te spreken, zèlf ons zijn zielsgeheimenissen te openbaren. Welnu - het dagboek, de biecht, de bekentenis zijn daartoe het aangewezen middel. Wat biedt het al voordeelen!.... De schrijver houdt zich geheel weg - staat niet meer tusschen den persoon en den lezer - deze spreekt rechtstreeks. En dat rechtstreeksche woord, hoeveel echter, natuurlijker, spontaner kan het klinken. Het pàkt dadelijk. We hooren de biecht op den korten weg van mond tot oor, woorden nog deinend op den ademtocht, we kijken over den schouder van den dagboek-schrijver op zijn papier, de letters nauwelijks droog, of we lezen de nagelaten papieren van een gestorvene die een levensdrama te boek stelde: we denken aan geen literatuur. Wat vragen we meer dan waarachtigheid, en nog eens waarachtigheid? Laten wij elkaar goed verstaan. Wie dit kunst-genre aangrijpt om aan de moeilijkheden van een ander te ontkomen, en zich niet volledig rekenschap geeft van de nieuwe eischen, hem gesteld, komt bedrogen uit. En dat spreekt zoo vanzelf dat ik er niet lang bij stilsta. Laat de eerste de beste eens zijn leven vertellen, zij het innerlijk en uiterlijk nog zoo belangrijk. Zal dit levensverhaal voor ons eenige andere belangrijkheid hebben dan welk dor stukje geschiedenis ook? Zal het ons doen meeleven, ontroering in ons wekken, kunst-aandoening? Immers niet - tenzij wij zelven kunstenaar genoeg zijn om de rauwe stof door sentiment en fantazie onmiddellijk te heffen in een sfeer van aandoening en schoonheid. Een met de grootste waarheidsliefde door een gewoon mensch geschreven dagboek heeft waarde alleen als document - een door een kunstenaar geschreven gefingeerde bekentenis kan ons doen ontroeren door het waarachtige van innige menschelijkheid. Ik noem als voorbeeld Een nagelaten Bekentenis van Marcellus Emants, een meesterstuk in het genre. Het lijkt zoo vlakweg neergeschreven, maar kunstenaars-overleg of -intuïtie heeft hem bij zijn arbeid geleid. Wie het overziet als geheel en naspeurt in zijn details zal tot de concluzie komen, dat in dit schijnbaar achteloos gestileerde werk aan twee eischen van den literairen roman gelijkelijk voldaan is: de decadent is door zijn zelfbespiegeling een uiterst belangwekkende persoonlijkheid geworden, die onze belangstelling niet meer lòs kan laten, en Emants laat hem juist datgene en ook niet meer vertellen dan wat harmonisch in de verhoudingen van deze bekentenis als kunstwerk past. Hierin ligt een aanwijzing voor eischen, die alweer niet geput zijn uit een willekeurig vastgestelde ars poetica, maar waaraan voldaan moet worden op poene van.... onvoldaanheid bij den lezer. Het werk moet literair zijn, d.w.z. moet een zuivere uitbeelding geven van zieleleven in de daarvoor door den auteur beheerschte en | |
[pagina 487]
| |
bestuurde taal. Het moet daarbij getuigen van een eigen stijl. Maar.... we moeten een zóó directen indruk krijgen dat geen gedàchte aan literatuur bij ons opkomt, dat er een volmaakte eenheid aanwezig is, zoodat we den stijl niet als iets afzonderlijks mogen voelen. Het deugt niet vóor het schijnbaar buiten alle literatuur staat. Het moet lijken kunstlooze kunst, want elke gewaarwording van kunst-intentie verstoort onvermijdelijk ons geloof aan de oprechtheid, aan het van-zelf-zoo-gewordene, en wekt daardoor ontstemming. De persoon die spreekt moet léven, zijn ziel worden als een glazen huis, waarin het gebeurende zich onmiddellijk aan ons openbaart. Zoodra de schrijver als middelaar optreedt, staat hij zichzelf en ons in den weg. Ik stel mij voor een paar der hiervoor genoemde werken ter toelichting van het bovenstaande te behandelen. W.G.v.N.
(Wordt vervolgd.) |
|