In den bloeienden boomgaard.
Voor: Georges Eekhout.
De dorre tuin vóór het huis, waar ik tijdelijk woon, is in weinige dagen een bloeiende boomgaard geworden. Dat heeft de lente zoo gedaan. Het zijn zeven zwaardragende kastanjeboomen, welke dien tuin zoo prachtig maken. Zij staan ieder zóó wijd van de zes anderen af, dat geen den ander in grootheid hindert.
Wat zijn ze breed, en wat zijn ze hoog, met hun volgewassen loof. De bladeren zijn dun en dus doorzichtig; dat maakt de donkergroene boomen lichtgroen en goudgroen.
Kastanjeboomen zijn zeer gelijkmatig van bouw. De kleine takken groeien uit de grootere op dezelfde kruiswijs bij tegenoverstand, waarmee de groote uit den hoogen stam groeien, en de laagste, zwaarste takken dalen tot dicht bij den grond.
Maar vastwel zijn het mooist de bloemen. Die groeien bij toren-toppige bossen tegelijk, zóó, dat iedere bos één bloem gelijkt. De stand dier bloemenbossen is wederom zeer wel regelmatig. De kleur is wit met, mits dichtebij gezien, lichtaangeloopen rood.
De nachten zijn in dezen lentetijd zoo wit en zoo licht, alsof de hemel heel den nacht voor ons openblijft. Dan is de bloeiende boomgaard zoo stil, dat er wel een wonder gebeuren kan. Gelijk witte fijn geformeerde lampen branden de bossen van de kastanje-bloemen. Wanneer de wind begint te waaien, buigen de zwaar-dragende boomen niet, maar zij trillen. De takken buigen en de bloemen buigen.