| |
| |
| |
Liederen
door René de Clercq.
Het lied van den arbeid.
Zanger en schilder, zoeker en vorscher,
Gij die beitelt en tempels bouwt;
Visscher en roeier, delver en dorscher,
Gij die slacht en bakt en brouwt;
Hoefsmid, ploegsmid, en, nog forscher
Gij die in dokken en mijnen sjouwt -
Werpt u vooruit en 't feest begonnen!
Zwaait met vlaggen en brandt kanonnen!
Voert zijn wagen door markt en kerk!
Hem is de kracht, de moed, het werk!
Hem is het land, Hem is de zee!
Vlaanderens Volk, Hoezee!
| |
| |
Brengt uw vrouwen en zoete verloofden,
Zonen en dochters, brengt ze hier!
Steekt uw kindeken over de hoofden
Dat het zijn armkens zwaaie en tier,
Juichend, joelend, dolverdoofden,
Razend van vreugd en machtig fier -
Werpt u vooruit en 't feest begonnen!
Zwaait met vlaggen en brandt kanonnen!
Voert zijn wagen door markt en kerk!
Hem is de kracht, de moed, het werk!
Hem is het land, Hem is de zee!
Vlaanderens Volk, hoezee!
| |
| |
| |
Mensch-zijn.
Waar mensch den mensche wolf is,
Waar, huilend, wie maar wolf is,
Daar perst men paarl uit traan en bloed,
Heet zwakheid kracht en lafheid moed,
En wie een hals drukt met den voet,
Moet eerlijk altijd arm zijn,
En machtig altijd slecht?
Vijandig hoofd op arm zijn,
Zal nooit in grootsche harmonie,
Het menschdom - kracht, gevoel, genie -
Al, man bij man, en knie aan knie,
Zie, de Aarde is aller moeder:
Zij wil noch slaaf noch heer.
Haar kind te zijn, o broeder,
Is de eerste en de opperste eer.
Wat heilig is haar schoot genoeg,
Haar handen breken brood genoeg,
Wij zijn, en dat is groot genoeg,
Ménsch, mensch, niets meer!
|
|