| |
| |
| |
Tragi-komedie
door C.P. Brandt van Doorne.
V.
Toen Truida 'n halve week bij haar zuster had gelogeerd, kon ze zich al niet meer ìndenken in die krankzinnige angst die haar de dag van haar komst zo afschuwelik had gemarteld.
Niet dat ze zich opgewekt voelde. Natuurlik niet. Maar ze verkeérde in droefstille, niet al te pijnlike stemming, waarin het leven haar ten minste draaglik scheen.
Noch Nora noch Willem die ooit, ook maar met een enkel woord, over 't gebeurde spraken. Bij tijden scheen het haast of er niets was geweest en niets te wachten stond.
's Morgens hielp ze met omwassen van het ontbijtservies, later met andere huishoudelike bezigheden. Ze las ook tamelik veel. Romans uit het leesgezelschap. 's Middags, als 't weer het maar even toeliet, wandelden ze met hun drieën. Een enkele maal, meest als er regen dreigde, werd 'n museum van schilderijen bezocht. Tegen vieren moest Lansberg naar Zeemanshoop, en dan liepen of tremden zij en Nora naar huis. 's Avonds hield ze zich bezig met haar boek en het Handelsblad, of luisterde als Nora speelde. Ook werd er wel eens 'n uurtje geomberd.
In Lansberg's houding tegenover haar, was eerst, ondanks z'n gewone beleefdheid, iets koels en terughoudends geweest. Kwam het omdat hij kwaad op haar was? Of moest ze het toeschrijven aan 'n soort van.... verlegenheid? Ze wist het niet recht. Maar in ieder geval, het sleet. En bij 't geen ze verwacht had, van hèm, van zijn stijfheid en vormelikheid, viel hij haar vreselik mee.
| |
| |
Toch bleef er àldoor iets onzekers, iets vaag benauwends in de afmosfeer. Soms bijna weg, onmerkbaar vervluchtigd.... Maar dadelik kwam het terug, met zacht schrijnend denken aan 't langzaam maar zeker naderende, onontkoombare....
Dat was vooral 's avonds.
's Morgens bleef meestal die zacht-weeë angst langer weg, maar ze voelde zich dan ook weer dikwels fysiek onlekker.
Meermalen kon ze zo goed als niets bij 't ontbijt gebruiken. Brood en kaas, 't stond haar tegen, ze kreeg het niet dóór. Toch was ze flauw. En 'n uurtje later had ze soms maagpijn van honger.
Maar Nora mocht dat niet merken, en Willem nog minder. Ze jokte dat ze nooit meer dan één boterham 's morgens at; zo lang als ze kon hield ze 'n hapje in de mond, keek voor zich uit en was liefst maar onzichtbaar geweest....
Na de koffie knapte het meestal op, herkreeg ze 'n beetje veerkracht. Dan voelde ze ook weer iets als vertrouwen, dat het - hoe wist ze zelf niet - misschien nog wel loslopen zou. Want - Nora wist het nu immers? En die zou - hoopte ze - wel wat bedenken, waardoor het ergste voorkomen werd.
Het ergste. In sombere ogenblikken had ze zich al voor de geest gehaald: overal weggejaagd worden, haar klein beetje geld verteerd, dan bedelen met 'n kind op de arm, en het vreselik einde: zich mèt het kind verdrinken....
Nee, nee, dàt zou niet hoeven. Nora liet haar niet over aan haar lot!
Door Lansberg en zijn vrouw werd, als Truus er niet bij was, telkens beraadslaagd en overlegd.
Hier waren ze 't volkomen over eens: de zaak moest geheimgehouden. Voor iedereen, als 't even kon. De Binkstee's zouden wel zwijgen, dat was in hun eigen belang. Meneer had 'n erg minne rol gespeeld. Hij noch mevrouw kon wensen dat het bekend worden zou. En overigens wisten 't alleen: zij beiden en Truida. Wie weet, misschien was schandaal te vermijden.
Zij moest dus bijtijds, liefst onder 'n andere naam, bij iemand in pension, daar blijven tot na de geboorte van 't kind. Dan konden ze verder zien. Het kind diende uitbesteed. En Truus natuurlik zo gauw als het ging weer in betrekking.
Intussen zat hèm die advertentie dwars. Hij voelde meer voor
| |
| |
Duitsland dan België, en wou dus met 'n duitse beginnen. Maar hoe in 't Duits te zinspelen op zwangerschap, niet al te duidelik, maar toch te begrijpen? Te beginnen met ‘Eine schwangere Frau’, leek zo ruw....
Toch zou 't misschien moeten: hij wist niets anders, en hulp vragen, daar was geen sprake van. Aan Nora? Die zou er nòg minder weg mee weten.
Hij begon nu met iets in het Nederlands op te stellen: ‘Wordt gezocht voor een dame van goede familie....’
Hier stuitte hij al. Hij kon toch niet schrijven: ‘'n pension om daar te bevallen?’ En zette hij alleen: ‘pension voor 'n half jaar’ of iets dergelijks, dan waren de mensen die er kennis van namen, onvoldoende ingelicht.
't Scheen niet gemakkelik. Gelukkig dat er geen haast bij was.
Maar 'n paar dagen later, bij het naar bed gaan, begon Nora er over.
Hij moest erkennen, hij schoot niet op. ‘Wat dient er eigenlik in te staan, dunkt je?’
‘Nou, dàt ligt voor de hand. Dat je bij 'n fatsoenlike vrouw kost en inwoning zoekt voor 'n dame die e....’
‘Die? Zie je, dat is 't hem juist!’
‘Die in belangwekkende omstandigheden verkeert, zou ik zeggen.’
‘Jawel, dat wàs misschien iets. Maar kan je dat letterlik in het Duits vertalen?’
‘Waarom niet. Wat is belangwekkend?’
‘Ik denk interesse-erregend. Maar gaat dat: Eine Dame in interesse-erregenden Umständen?’
‘In interessanten Umständen lijkt me nog wel zo goed.’
‘We moeten zeker zijn dat het verstaanbaar Duits is. Je stelt je anders bloot aan de malste vergissingen.’
‘Weet je wat ìk zou doen?’ zei Nora. ‘Op societeit liggen zeker wel duitse kranten, kijk die es door of je er geen advertentie in vindt waarin ze zo iets vragen.’
Dàt was 'n verstandige raad.
En de volgende middag begon hij op Zeemanshoop zijn nasporingen in Kölnische Zeitung, Frankfurter Zeitung, Berliner Tageblatt; angstig dat kennissen hem betrappen zouden, navraag doen naar de reden van die ongewone belangstelling.
| |
| |
Nergens vond hij wat hij zocht.
Toen naar café's waar mogelik andere kranten of tijdschriften lagen.
Hij snuffelde 'n paar dagen vergeefs. Maar eindelik, in Polen - zijn hart voelde hij kloppen - daar las hij in Jugend de annonce: ‘Damen welche sich veranlasst fühlen einige Zeit in Zurückgezogenheit zu verweilen, finden freundlichste Aufnahme....’ en zo voorts. Nu ja, 't kon hem verder op 't ogenblik niet schelen.
Hij kreeg zijn portefeuille, schreef, onwillekeurig oplettend of zijn doen ook de aandacht trok, ongemerkt de gezochte regels over.
Nu was het verder gemakkelik: ‘Für eine Dame welche sich....’ enz., ‘wird freundliche Aufnahme gesucht’. Zó ging het. Of, wacht es, misschien was het opgegeven adres wel góéd; hij kon het ieder geval noteren: ‘Marie Rasmann, Wittwe, in Lauterbach (Hessen).’ Nooit van de negerij gehoord. Maar dat dee er niet toe.
Hij borg zijn portefeuille op, bladerde 't Witzblatt nog eens door en schoof het van zich af met een onverschillige duw.
Toen Truus die avond goeie nacht had gewenst, besprak hij de vondst met Nora.
Wat vond ze beter: ineens aan die weduwe schrijven, of toch maar 'n advertentie?
‘Weet je wat tegen 'n advertentie is?’ begon z'n vrouw, het voorhoofd fronsend. ‘We willen de zaak geheimhouden. Dáár is het om te doen. Maar nu dien je je naam eerst aan de krant op te geven; komen er brieven, dan korrespondeer je met allerlei lui....’
‘Da's niet erg. Ze krijgen mijn naam te horen. Niet die van Truida.’
‘Presies. Maar halen die mensen het in hun hoofd hier te informeren, naar jou, omdat ze misschien niet iedereen in hun huis willen hebben, dan wordt de boel bekend. Jij hebt geen familie, ik enkel Truus. En wordt ze eenmaal verdacht, dan merkt men het gauw genoeg.’
‘Maar dat bezwaar bestaat er altijd. Ook als je aan juffrouw Rasmann schrijft. Die kan hier ook haar korrespondenten hebben.’
Nora peinsde. In ieder geval, dàn was het gevaar minder groot. Eén kwade kans, en geen vier, of vijf. Maar dat ze aan die
| |
| |
weduwe hun adres moesten geven, ja het was jammer genoeg. En toch onvermijdelik.... Tenzij.... Ja, dàt zou kunnen, dat zou het beste zijn.... Ze vroeg ineens: ‘Als je zèlf er es heenging, naar Lauterbach?’
‘Ik? Dank je feestelik! Ik weet niet eens waar het ligt.’
‘Dat zoek je op. Zie je, dan hoefden we niet te schrijven. En 't mens daar komt niets te weten, niet wie je bent of hoe je heet, en niet waar je woont. Bovendien, we moeten naar háár informeren; we kunnen Truus zó niet sturen!’
‘Informeren? Bij wie? Bij de buren zeker?’
‘Wel, bij de burgemeester. Bij de politie desnoods.... Kijk 's man, 'k begrijp het wel, het is voor jou geen pretje. Maar als we Truus willen helpen.... Je kunt bijvoorbeeld naar de burgemeester gaan en zeggen dat je je interesseert voor 'n dame....’
‘In interessanten Umständen.’
‘Voor 'n weduwe. 'n Jonge weduwe. Je doet je maar als haar dokter voor. En je geeft 'n andere naam op. Ja, we moeten nu eenmaal wel draaien. Lam genoeg. Maar 't kan niet anders. En.... aan de burgemeester vertel je dan dat je 'n patiënt hebt die 'r man heeft verloren....'n Jonge vrouw zonder familie. En dat ze....’
‘Dat ze zo 'n sterke behoefte heeft om in Lauterbach te bevallen?’
‘Toe, wees niet flauw. Och, je verzint wel wat. Enne.... zijn de informaties goed, dan spreek je af met die juffrouw Rasmann en kijkt er naar de kamer die Truus zal krijgen, en of 't er zindelik is, en je vraagt naar de voorwaarden, en naar het eten en zo....’
‘God ja, waarom niet! Allemaal niks! Maar 'k heb er verduiveld weinig zin in.’
‘Willem, toe, doe het om mij. Ja, 't is 'n koopje, ik weet het wel. Maar als je bedenkt hoe 't er voor Truus op aankomt....’
Hij kreeg een idee.
‘As we het samen es deden?’
‘Vind je dat niet 'n beetje vreemd? Dat wij op reis gaan, met ons tweeën, en de logee blijft thuis? Je kunt voor jou alleen gemakkelik 'n reden bedenken. Je zegt eenvoudig: zaken. Je bent 'n paar dagen voor zaken uit. Dat is heel gewoon.’
‘Dat was 't misschien in Indië. Maar hier....’
‘Geen sterveling zal er wat van denken. Heren hebben zo dikwels iets waarvoor zij de stad uitmoeten.’
‘Lamme kommissie.’
| |
| |
‘Ja. Maar is 't niet het allerbest?’
‘In Godsnaam. Vooruit dan.’
De volgende avond - Mina was juist in de kamer - vroeg Nora als terloops aan 'r man: ‘Dat telegram dat ik van middag heb aangenomen, is dat zo dringend?’
‘Ja.... Je weet wat ze eergisteren schreven. Ik kan er niet af.’
‘Telegram?’ informeerde Truus nieuwsgierig.
‘Och, niets biezonders’, zei Lansberg, die alles goed overdacht had. ‘'k Moet 'n dag of twee, drie de stad uit voor zaken.’
Ze keek hem onderzoekend aan, vermoedende dat het betrekking kon hebben op háár.
‘En waar ga je heen?’
‘Naar Rotterdam. Konferentie over 'n indiese maatschappij waar ik aandelen in heb. Omdat ik de kaart van het land daar ken, wou 't bestuur graag met me beraadslagen vóór de algemene vergadering. Dus vóór overmorgen. En daarna moet nog gedelibereerd over 't javaanse personeel.’
‘O.’
‘Ik ga morgenochtend. Het is 'n vervelend zaakje.’
‘Reis heen en weer,’ ried Nora listig aan.
‘Ze hebben liever dat ik logeren blijf. Dan ben ik bij de hand, hè?’
Truus voelde 'n vage ongerustheid. Het leek haar zo raar, drie dagen naar Rotterdam.... Deed Willem zo iets wel es meer? Nooit had ze er wat van gemerkt....
Als hij maar niet naar Arnhem ging om met Otto Binkstee te spreken!
Het denkbeeld alleen bezorgde haar hartkloppingen. Willem naar Arnhem.... Dat leidde natuurlik tot niets.... Alleen tot erge onaangenaamheden, om háár.
Maar misschien was 't ook niet zo. Misschien ging hij écht naar Rotterdam, naar die maatschappij.... Ze moest zich nog maar niet akelig maken.
't Was toch al vervelend genoeg. Hij drie dagen uit, zij met Nora alleen. Wat zou het weer pijnlik worden, dat strakke, gewilde zwijgen, terwijl ze toch allebei voortdurend aan 't zelfde dachten.
Ja, eerst was ze dankbaar geweest dat niet werd nagevraagd, niet gegist..... Maar langzamerhand begon de onzekerheid haar
| |
| |
te drukken: hoe zouden Lansberg en Nora wel over haar oordelen? Wat zouden ze samen verhandelen? Wat besluiten?
Ook werd de behoefte sterker om over zich zelf tot klaarheid te komen.
Wàs ze werkelik slecht en verdorven? Wàs ze.... een gemene meid?
Maar éérlik, éérlik, ze had het gebeurde niet gewild!
Misschien later wel es...? Maar in het eerst zeker niet. Toch had ze toegegeven. Dat kon ze niet loochenen. En had ze aldoor beslist gezegd néé, dan had Otto haar niet kunnen dwingen....
Dàt ze toegaf was juist zo vreemd. Meer als schandelik. Ze begreep het niet meer. En hoeveel erger was 't niet in werkelikheid dan in gedachten!
Diep schaamde ze er zich over. En dan te bedenken dat het bekend zijn zou, over 'n maand of wat al, bij iedereen!
Want verborgen kon het niet blijven. In geen geval. O, was ze maar getrouwd.... Al was 't met 'n héel eenvoudige man.... Kon ze vóór Maart nog maar trouwen.... Dan zouden de mensen 't gebeurde zo erg niet vinden, ofschoon het toch feitelik 't zelfde bleef. Trouwen. Och, 't was natuurlik onmogelik. Wie zou 'n meisje als zij.... En ze kende ook niemand....
Wat zouden Willem en Nora voorhebben met het kind? Misschien was 't al besloten. Maar ze bedisselden alles samen, lieten hààr er buiten. Zij telde niet mee. En toch, ja, 't was voor hùn onplezierig, maar 't ergste kwam op hààr schouders neer...
Lansberg was weg. En telkens die eerste dag voelde Truida hoe innig ze hoopte op toenadering, op vertrouwelikheid met Nora....
Neen. Het ging net als ze had gevreesd. Nora deed stug en koel.
En drie lange dagen, drie lange avonden kropen voorbij, zaten de zusters tegenover elkander, meest zwijgend, in zich zelf gekeerd, vol donkere, onuitgesproken gedachten....
Toen Lansberg terugkwam, was Truus op haar kamer. Ze had zich weer minder lekker gevoeld die dag, er zich eerst tegen ingezet, maar 's avonds er over geklaagd tegen Nora. Op die 'r raad was ze dadelik naar boven gegaan.
Nora had dus in haar eentje gewacht op haar man. Al vóór
| |
| |
halftien liep ze telkens naar het balkon om uit te kijken. Tot tweemaal toe verbeeldde ze zich, bij een gaslantaarn in 't schemerend licht, Willem te onderscheiden. Maar het bleek dat ze zich vergiste, ze sloot de balkondeuren weer en wachtte ongeduldig.
Juist zou ze weer opstaan toen ze 'm de voordeur hoorde openen. Ze liet het gordijn vlug zakken en liep hem te gemoet.
Hij kuste haar opgewekt en dat stelde haar dadelik gerust. Maar toen hij in z'n leuningstoel zat - achter 'n glas cognac-grok - en kalm begon: ‘Nu zal ik je 's uitvoerig vertellen’, viel ze hem in de rede: ‘Zeg eerst, ìs 't in orde?’
‘Ja. Best in orde.’
‘Goddank.’
En toen vervolgde hij: Hij was eergisteren tot Frankfort gegaan. Dààr 's nachts gebleven. De volgende ochtend eerst van Frankfort naar Fulda, toen van Fulda naar Lauterbach, met 'n ouwerwetse boemel. Stoppen bij elke kerk met drie huizen, soms bij 'n lege schuur. In Lauterbach naar de burgemeester gereden, zich voorgesteld als dokter Lans uit Rotterdam. De man stond op 't punt om uit te gaan en ze waren samen maar opgewandeld. 'n Aardig klein stadje, dat Lauterbach. De burgemeester, zo half en half 'n boer; vrij oud al, met 'n schrander gezicht, 'n bruine vilten hoed op het hoofd, duitse pijp in de mond, 'n wandelstok (die hij waarschijnlik zelf in het bos had gesneden) in zijn bruine, verschrompelde hand. Hij glimlachte eventjes bij het verhaal van de ‘Holländer’; snapte wel dat het een smoesje was, dat daar 'n vreemde dokter kwam om in Lauterbach voor 'n patiënte pension te zoeken.... Maar 't was 'n aardige oude baas. Hij was dadelik bereid om inlichtingen te geven.
Kort en goed: die weduwe Rasmann stond niet erg gunstig aangeschreven. Ze zorgde voor 't uitbesteden van onwettige kindertjes, en de sterfte onder die stumpers was overdreven groot. De politie hield 'n oogje op 't mens en 'r handlangsters. Wou dokter Lans er meer van horen dan moest hij 's een bezoek brengen aan z'n kollega, dokter Seyffert. Maar er was nog 'n andere juffrouw die pensionaires hield. Juffrouw Blau. En van die was er niets verkeerds bekend.
Hij het adres gevraagd en naar juffrouw Blau. Die woonde in de Bahnhofstrasse in 'n aardig wit villaatje met 'n rood dak. Voor en achter het huis 'n tuintje.
| |
| |
De juffrouw was gelukkig te spreken. 'n Dikke vrouw van een vijftig jaar, erg lief, hem tè lief, maar dat had je meer in Duitsland. Ze had voor één dame plaats. Nu was de kamer bezet, maar over 'n week kwam ie open. Dames ‘in blijde verwachting’ had ze wel vaker gehad. Prijs 80 Mark per maand met pension en bediening, alles en alles behalve de was.
Hij had gehuurd en voor een maand betaald, tegen kwitantie, om zeker te wezen.
‘Truus d'r naam heb je niet genoemd?’
‘Natuurlik niet! Ze viste er nog naar, maar ik deed of ik 't niet merkte. Ik zei alleen: 'n vroegere patiënte van me, 'n weduwe.’
‘En heb je de kamer gezien?’
‘Even.... Er was 'n dame in die zat te schrijven.’
‘Grote kamer?’
‘Gewoon. Zowat als deze. Meer vierkant. 't Is 'n benedenkamer. 'n Tuinkamer met openslaande deuren.’
‘Nou,’ zei Nora en gaf hem een kus, ‘je bent 'n goeie man. Blij dat we zover zijn.’
‘Was Truida als altijd?’
‘Och ja. Van avond voelde ze zich niet heel lekker. Maar verder - ze doet alles op haar dooie gemak en zegt niets. Daar kan ik me zo verschrikkelik aan ergeren! Ik denk soms: kind, begrijp je 't wel? Of dringt het niet tot je door? Nóóit spreekt ze er over. Nooit 'n stom woord.... En ik evenmin. Als zij niet begint....’
‘Maar Noortje, is dat nu wel billik? Ik vind het zo héél begrijpelik....’
‘Ik dan niet. 't Ligt niet op mijn weg om te vragen of ze van Binkstee houdt, en hoe het gekomen is.... En hoe ze zich voorstelt later te doen... We nemen haar bij ons op. Dat spreekt. En we sparen haar zoveel mogelik. Maar dat ze in 't minst geen behoefte heeft om vertrouwelik te wezen....’
‘Beste meid: denk je nu 's even in haar plaats!’
Maar Nora wond zich op. ‘Als ik in haar plaats was zou ik ten minste zeggen: we moeten de zaak samen ernstig bespreken. Want langer dan nodig is, laat ik je niet met me opgescheept.’
‘Och, opgescheept....’
‘Nee, begrijp me goed. Dat zou ik zeggen in haar geval! Ik wil haar met alle liefde helpen zoveel ik kan; maar zij, zij moest het gevoel krijgen dat ze er zich zelf doorheen had te slaan!’
| |
| |
‘Ze heeft jouw karakter nu eenmaal niet.’
‘En dan. Dàt is 't waar ik me het kwaadst over maak. Je kunt niet merken dat ze één ogenblik denkt aan haar kind....’
‘Het kind. Ja, dat is zeker beroerd.’
‘Beroerd?’ herhaalde zij en haar neusvleugels trilden. Ze wachtte even, en barstte los: ‘Ik wéét het natuurlik niet.... 't Is moeilik er je in te denken. Maar was ik niet getrouwd, en moest ik bevallen, van jou, 't zou me niets kunnen schelen wat of de mensen kletsten, maar 'k zou er blij mee zijn. Dààr!’
‘Noortje, Noortje,’ knorde hij.
Ze lette er niet op. ‘Maar Truus? Nee. Die vindt dat kind zó verschrikkelik, dat ze er niet eens aan denken wil. Niet dùrft!’
Hij wou haar op andere gedachten brengen.
‘Het beste zal zijn.... dat viel me in, onderweg.... om het kind niet te dicht in de buurt te houden. 't Moest maar in Duitsland uitbesteed.’
‘God ja,’ antwoordde ze hard, op vreemde toon. ‘Waarom niet? Hier of daar.... Als zij er niet om geeft is het toch 't zelfde. Hoe verder weg hoe beter. Wàt kan het schelen!’
Vragend keek hij haar aan. Hij begreep haar niet. Maar ze gaf geen verdere uitleg; stond op en zei: ‘Kom aan, het is laat. We moeten slapen.’
Gewillig dronk hij zijn glas leeg. Slapen. Ja, dat vond hij ook. Hij voelde zich toch wat moe en sufferig na die reis.
Ze gingen naar boven. Hij kleedde zich haastig uit. Lekker, weer in je eigen bed, met gewone kussens en dekens....
Maar lange tijd bleef hij nog wakker liggen. Aldoor bezig in gedachten met zijn opdracht in Lauterbach. Hij redeneerde met de burgemeester, maakte weer afspraak met juffrouw Blau, alles in 't Duits natuurlik....
Juist dommelde hij zo 'n beetje in, toen hij even moest luisteren.... Leek 't niet of Nora zacht lag te snikken....?
Hij ontgaf het zich. Was ook te loom om te vragen, en viel bijna dadelik in diepe slaap....
't Ontbijt was weggeruimd, en Nora vroeg aan haar zuster of ze het goedvond dat nu eens werd overlegd. En of Willem er bij mocht zijn.
‘O zeker.... Best,’ antwoordde Truus. Ze was aan het denk- | |
| |
beeld gewoon geraakt dat haar zwager alles wist, voelde ook wel dat ze hem vertrouwen kon.
Nora begon zonder inleiding: ‘Je begrijpt, 't is voor jou het best - trouwens ook voor óns - dat er zo weinig mogelik uitlekt van de zaak. Je moet dus bijtijds hier uit huis, eer iemand wat kan vermoeden.’
Truus knikte, en fluisterde: ‘Dat had ik ook gedacht. Maar waar kan ik heen?’
‘Ja, 't is wel zielig voor je, maar in je eigen belang moet je ergens naar toe waar niemand je kent, en waar je weinig gevaar lopen zult om kennissen te ontmoeten.’
't Was even stil.
‘En waar had je gedacht?’ vroeg Truus ootmoedig.
‘We dachten aan Duitsland, aan Lauterbach. Dat ligt ergens bij Fulda, geloof ik....’
‘In Hessen,’ voegde haar man er aan toe. Truus antwoordde niet, keek de anderen aan met verschrikte ogen.
‘Willem is er geweest. Voor informaties, en om te zien of 't geschikt leek.’
Dus toch. Ja, ze had wel vermoed dat hij uit was geweest om háár...
‘Je zult er je gauw op je gemak voelen,’ zei Lansberg aanmoedigend. ‘'t Is 'n aardig, vriendelik plaatsje. Je zou daar aan huis komen bij 'n dame van zo ongeveer vijftig jaar. 'n Heel geschikt mens. Erg voorkomend. En.... ze heeft altijd maar één logee tegelijk, dus je hebt er van niemand last. Je krijgt er 'n ruime tuinkamer. Ten minste.... wanneer het je goed toelijkt.’
‘Zou 't niet te duur wezen....?’ fluisterde zij verlegen.
‘Te duur?’ herhaalde Nora met iets hards in 'r stem. ‘Dáárover heb je je niet bezorgd te maken. Dàt komt in orde.’
‘Ik meende.... om later. Dan zal het nòg meer kosten, als.... En 't duurt misschien zo 'n tijd voor ik weer verdienen kan....’
't Viel Nora mee dat ze toch aan het kind scheen te denken. En ze zei vriendeliker: ‘Is het nodig, dan springen we ook later wel bij. Niet Willem?’
‘Dat spreekt van zelf’, stemde hij hartelik toe.
‘Maar....’ vroeg Truus aarzelend, ‘wanneer ik nu.... over 'n jaar misschien, weer 'n betrekking hèb.... Hoe zou dat dan moeten? Ik begrijp niet....’
‘Komt tijd, komt raad,’ stelde haar Nora gerust. ‘Dàt zullen
| |
| |
we later zien. Misschien maak je zelf wel kennis in Lauterbach met iemand die voor het kleintje wil zorgen.’
‘In Lauterbach beter niet,’ vond haar man. ‘Daar kennen ze Truida tegen die tijd, en ze horen al licht van juffrouw Blau met wie ze korrespondeert en zo....’
‘Nu, dàt komt terecht. In Lauterbach of ergens anders.... 't Eerst nodige is dat ze hier vandaan gaat; naar 'n plaats, waar ze ongestoord blijven kan tot.... tot na d'r bevalling.’ En zich tot haar zuster wendend:
‘Het lijkt je dus goed?’
‘O ja.... Wat zou ik anders....? Ja.... En ik dank jullie ook wel hartelik, alle twee, voor....’
‘Dàt hoeft niet. Maar nu moet nog bepaald wanneer je gaan zult.’
‘Ik weet niet.... Wat had jij gedacht?’
‘Op 4 Oktober komt de kamer vrij. Dat zei je immers, Willem?’
‘Ja, 4 Oktober. Ik heb meteen maar gehuurd. Daarom ben je nog niet gebonden, hoor Truida! Maar ik was bang dat 'n ander ons vóór kon zijn. Ik heb voor de zekerheid 'n maand vooruit betaald. Dat moet je blijven doen: vooruit betalen. Dan hebben ze geen reden om uit te vissen waar je vandaan komt en wie je bent....’
‘Zou ik.... Neef Westerveld heeft mijn geld, zie je.... Zou ik dat opvragen?’
‘O nee. Hèm laat je er buiten. Het geld, daar zorgt Willem voor.’
Truus stamelde weer 'n paar woorden van dank.
‘In Lauterbach gaf ik 'n andere naam op’, ried Nora aan. En denkend aan Binkstee: ‘Je ontvangt er toch enkel brieven van òns?’
‘Ja. Van wie anders? Komen er brieven in Arnhem voor me, dan sturen ze die van 't postkantoor hierheen. Laatst nog....’
Maar Lansberg schudde het hoofd. ‘Ik weet het niet; 'n andere naam.... daar kan ze last mee krijgen. Wanneer ze b.v. komen om 'n verhuisbiljet....’
‘Ben je....! Dat doen ze niet dadelik. Truus gaat er ook niet wònen! Logeren alleen!’
‘Ja maar....’ vervolgde hij zachter, weifelend of hij 't wel zeggen zou, ‘als e.... ik bedoel.... later, de aangifte, bij de burgerlike stand....’
| |
| |
‘Dat is iets anders. Daar zorgt de dokter voor. Natuurlik, die hoort dan 'r ware naam. Maar hij is immers verplicht om zijn mond te houden?’
Niet overtuigd, trok Lansberg de wenkbrauwen op. - 't Was even stil.
‘Dus vin-jelui dat ik de 4e moet gaan?’ vroeg Truus onderworpen.
‘De 4e.... of de 5e of 6e.... Het steekt niet op een dag.’
Het meisje keek bedrukt en poogde ongemerkt met haar pink een traan weg te dippen.
‘Ik zal je wel brengen’, zei Lansberg ineens. Hij voelde 'n beetje wroeging. Leek het niet, of ze door overreding en list het zusje hun deur uit trachten te werken? Het wàs zo niet, 't was om allerlei redenen 't bèst dat ze ging - maar toch....
‘Ja, dat is goed, breng jij haar weg!’ riep Nora. ‘Jij of ik. Nee, jij, dat vind ik nog beter. Je kent die juffrouw en je weet waar ze woont. En we kunnen aan Mina vertellen dat zij met de Binkstee's naar Zwitserland gaat, en dat jij er nog weer eens op uitmoet voor zaken en dat jullie nu een eind samenreist!’
‘Ja, het lijkt me veel prettiger dat Willem meegaat,’ fluisterde Truus. ‘Ik zou niet weten hoe ik er komen moest.... bij die dame.... en wat ik moest zeggen eerst....’
Lansberg studeerde in 'n zakalmanak.
‘Vandaag 'n week, dat is de zesde Oktober. Willen we 't daarop vaststellen? Ja? Dat is dan afgesproken.’
| |
VI
Truus zat in Duitsland.
Willem had haar gebracht, haar voorgesteld aan juffrouw Blau als mevrouw de weduwe Assen.
Hij was maar kort gebleven in Lauterbach. Hij vond het 'n beetje gewaagd voor dokter door te gaan - stel je voor bij 'n ongeluk of zo, dat men zijn hulp inriep! - en voelde zich ook niet bij Truida op z'n gemak, die angstig rondkeek met een bleek gezicht en weinig zei. Hij had het gevoel dat die onplezierige zaak liefst zo gauw mogelik moest worden afgedaan. En toen hij dan ook goed en wel weer in 't boemeltreintje naar Fulda zat, zei hij Goddank. Dat was zover.
| |
| |
Opgelucht kwam hij de volgende dag in Amsterdam terug. En Nora zei ook Goddank. Nou waren ze 'n mooi eind op weg. Geen vrees meer dat de onderhandeling in Lauterbach afspringen zou, of dat Truus door 'n onvoorzichtigheid iets zou verraden. Ze heette op reis, eerst naar Zwitserland, en dan naar Italië, om daar de winter te blijven.
Tegen drukke korrespondentie had Nora haar ernstig gewaarschuwd. Iedere maand zou ze 'n brief en een postwissel krijgen, en éens in de maand moest ze terugschrijven. Niet vaker. Je kon nooit weten hoe het stempel de aandacht trok. Ook sprak Nora af met haar man, dat ze de postwissel nu eens van 't hoofdkantoor, dan van het ene en dan weer van 't andere bijkantoor zouden verzenden. Dan werden de postambtenaars niet op vermoedens gebracht. 't Mocht overdreven voorzichtig zijn, onnodige voorzorg, best; het schaadde in geen geval en het was een kleine moeite.
Zo scheen alles voorlopig dan goed geregeld. Ze kwamen weer tot zich zelf. En met voldoening herinnerde Nora zich: de dag vóór haar zuster op reis ging, was het eindelik tot 'n vertrouwelik gesprek gekomen. Nu, het werd tijd! Maar beter laat dan nooit. Om 'n uur of vijf 's middags was 't geweest. Wim zat op Zeemanshoop. En Truus kwam ineens vlak bij haar staan, pakte in een innigheidsopwelling bei haar handen, knielde op de grond, begon te fluisteren over háár toekomst en die van het kind.
Het gàf wel niets, maar voor Nora's gevoel was het toch veel beter zo. En 't gesprek kwam vanzelf op Binkstee. Nora wist nu, wat ze al vermoedde, dat de eigenlike schuld niet aan haar zuster lag.
‘En hij’, had ze gevraagd, ‘hij weet zeker, dat je....?’
Truus schudde het hoofd. ‘Nee. 'k Had het 'n paar maal willen zeggen, maar.... Ik weet niet, ik kwam er niet toe. Ik durfde niet goed, geloof ik....’
‘Misschien maar gelukkig. En mevrouw?’
‘Die kan 't helemáál niet weten.’
Derhalve nergens enig vermoeden. Voorlopig rust....
Voorlopig.
Ja, over 'n poos begon de ellende opnieuw. Truus moest in Holland of Indië - beter in Indië - aan een betrekking geholpen. En dan het kind. Dat was het moeilikst. Het kind moest uit- | |
| |
besteed. Het zou nog 'n deun zijn, pleegouders te vinden. Ofschoon, voor goeie woorden en geld.... Ja, om geld was 't die mensen gewoonlik te doen. Willem zou moeten dokken. Enfin, dàt kwam er zo erg niet op aan. Dat was het minst. Het kon. Waarvoor zouden ze ook sparen? Kinderen hadden ze immers niet....
Geen kinderen.
Die dagen dat Truus er was, en Nora's denken zich bijna uitsluitend bezighield met de zorg voor haar zuster, drong het schrijnen van haar gemis minder tot haar bewustzijn door.
Maar nù, nu begon 't weer te komen, erger, scherper dan ooit: die smart en die bitterheid ook, dat ze kinderloos was en bleef.
Zij en haar man, die zo innig verlangden (alles was nù nog goed; maar later, God, wat 'n koude, troostloze ouderdom!) zij kregen er geen. En Truus....
Ellendig dat iets van zo 'n al-overwegend belang zo weinig met wensen rekening hield!
Zij niet. Maar Truusje, voor wie het 'n ramp was, Truus die er niet naar verlangen kòn, die zou 'n kindje krijgen....
Het trof haar, en ze verweet het zich, dat haar gedachten sedert haar zusters vertrek, nog meer naar het kind dan naar de aanstaande moeder trokken....
Dat kleintje. Aldoor zag ze 't voor zich. Als 'n wit pakje in de wieg, alleen het rose gezichtje bloot, en de handjes die uitkwamen boven het dekentje. Doddige bleekrooie knuistjes.... En dan weer had ze 'n visioen van Truus (of was zij het zelf?) die het kleintje oppakte onder de armen, het optilde boven het hoofd dat het trapte en kraaide van pret.... Of van het kleintje op de grond, op 'n kussen, met handen en voeten spartelend.... Of wakker wordend: eerst vertrok het de mond zo koddig, om te gaan huilen. Maar dan herkende 't de moeder.... of háár.... begon te lachen ineens....
Ze voelde 't wel; en het mocht wezen als 't wou, maar ze was op haar zuster jaloers.
Krankzinnige jaloezie. Want Truus mocht 'r kind niet houden.... Dat zou ze niet willen ook.... Het kind moest uitbesteed eer Truus er zich aan hechtte.
Of ze verlangen zou....?
Waarschijnlik niet. En 't was te hopen van niet. Hoe wreed zou 't anders zijn, het kind van haar weg te nemen.... O, dàt
| |
| |
stond vast, zij, Nora, zou het niet afstaan, nóóit, in haar plaats. Zij zou mèt het kind haar weg wel vinden!
Maar Truus was anders. Zachter. Veel meer passief. Niet iemand om zich heen te slaan en heen te dringen door moeilikheden. Voor háár was het beter, ja, dat het kleintje bij anderen kwam.
Arme stumperd....
Wat ze al vaker diep had gevoeld, deed haar nu eensklaps pijn: het meelijden met dat onschuldig schepseltje, dat opgeofferd werd.... Want al informeerde je nog zo goed, 't kwam allerwaarschijnlikst terecht bij mensen die 't enkel namen ter wille van de verdienste. En werd het kind ook niet mishandeld, de pleegouders zou 't in de eerste plaats zijn te doen om dat lamme geld.
Eigenlik best te begrijpen. Je belandde van zelf bij lui die het niet breed hadden.... die wilden bezuinigen, waar het kòn. Bezuinigen op voedsel, kleren, onderwijs....
En dan zaten Truus en Willem en zij in Indië. Onmogelik na te gaan hoe 't er mee stond. Want òm Truus kon je niemand verzoeken, 'n oog in het zeil te houden. En als dan die pleegouders merkten dat nooit 'n sterveling omkeek naar 't kind....
Je kon immers natellen op je vingers wat er gebeuren zou?
Het schaap zou opgroeien als 'n verschoppeling, zònder hartelikheid, zònder liefde....
Maar het aan zo iets bloot te stellen was niet veel beter dan moord!
Er was al verscheiden maal (wel eerst onzeker en vaag) een gedachte in haar opgekomen, die ze vergeefs terug had trachten te dringen. Een wondere, ontroerende gedachte.... Te mooi!
Als het kind van haar zuster toch bij anderen komen moest, waarom zouden zij en haar man het niet nemen?
Er kon dàn alleen sprake van zijn, natuurlik, wanneer Willem het helemaal goedvond. Maar zou hij....? Dat betwijfelde ze. Hij móést wel bezwaren hebben: Om niet te spreken van het gevaar voor Truus d'r naam..., daar was de verantwoordelikheid, de grote verandering in hun huiselik leven, de drukte en al zowat meer.... Ja. Dat lag voor de hand.
Maar.... als hij es wou.... als het kòn.... Als hij die bezwaren nu niet als zo vreeslik gewichtig voelde....
Met al haar wilskracht trachtte zij 't fantaseren te onderdrukken
| |
| |
over dat heerlike hebben van 'n kind.... Geen eigen kind.... dat was onmogelik, maar Truus d'r kind....
Voorzichtig zijn. Eérst spreken met haar man voor ze er zich helemaal ìndacht. Want.... hoogstwaarschijnlik zou er niets van komen.
Maar gestèld dat Willem er principieel niet tegen had.... die mogelikheid bestond toch! Dan konden ze samen alles overleggen; dan vonden ze ook stellig een uitweg.... Wat Truus betrof, niemand kwam óóit te weten dat zij de moeder was van het kind! Wie zou 't vertellen? Men mocht dan vermoeden - daar bleef het ook bij.
En evenwel - dat Willem ineens maar ja en amen zou zeggen - ze rekende er niet op, ze voélde hij zou het niet doen. Misschien zei hij kortweg: dàt nooit! En dan was het dadelik uit....
De onzekerheid schroeide haar. Maar vrees voor 'n weigering, waardoor inééns haar zalige hoop zou vervliegen, deed haar het niet te vermijden gesprek van de ene dag schuiven op de andere.
Ze zaten, als gewoonlik na 't eten, een poosje te schemeren. Het gas was uit, alleen de schemerlamp brandde. Ze voelde zich als in een droom; 't leek alles in de stille, halfdonkere kamer vreemd en onwezenlik. Wat er was voorgevallen met Truus, deed niet meer als werkelikheid aan; dat Truus, haar zuster Truus, een kind zou krijgen, scheen ongelofelik, ofschoon ze 't toch zeker wist. Wonderlik, ook de vrees dat 'n gesprek met Willem tot teleurstelling leiden zou, neep op dat ogenblik minder fel. Ze kòn nu spreken over haar hoop, als over iets dat haar terloops slechts raakte....
Ze zou het doen. De knoop nu maar doorgehakt.
‘Willem’, begon ze, ‘luister es. Ik wou je wel es wat vragen.’
Hij schoof naar voren in zijn stoel, het lichaam ineens rechtop.
‘Wat is er dan wijfje?’
‘'t Is over Truus. Over Truus d'r kind. Dat kan ze niet bij zich houden. Nu heb ik zo gedacht.... zouden wij het niet kunnen nemen?’
Het duurde een poosje voor er antwoord kwam. Begreep hij niet, of dacht hij na?
Eindelik vroeg hij, voorzichtig, wat koel: ‘Hoe bedoel je?’
‘Kijk es, wij hebben geen kinderen. Die zullen we wel nooit
| |
| |
krijgen ook. En Truus - die moet er natuurlik afstand van doen. Nu meende ik....’
‘Maar’, viel hij haar in de rede, ‘het zou immers uitbesteed? Dat was afgesproken....’
‘Juist. Maar dat heeft zulke grote bezwaren, hè? Voor 't kind vooral. 't Kind gaat er mee onderdoor.’
‘Och kom, dat hoeft niet.... Dat valt wel wat mee.... Maar bij ons? Je meent het toch niet in ernst? Dan begrijpt immers iedereen dat Truida de moeder is?’
‘Ik zie niet in waarom.’
‘In de eerste plaats om de naam.’
‘Als je 't goed vond konden we 't ònze naam wel geven.’
‘Dat helpt niet, vrouwtje. In ieder geval wordt het kind als 'n Timmer geboren. En ingeschreven.’
‘Nou. Goed. Dan zeggen we: 't is 'n kind van een neef en nicht, die overleden zijn.’
‘Ja. En dan komen de kennissen, en vragen zo langs hun neus: Waar woonden die neef en nicht? Wat deed meneer? Hoe heette zij van haar eigen? Hoe lang zijn ze dood? En zo voorts. En dan praat je je heel gauw vast. Of ze onderzoeken achter je rug. En als 't blijkt dat het alles verzinsels zijn, begrijpen ze dadelik hoe de vork in de steel zit!’
‘Wel nou, dan doen we dàt niet. We zeggen: we willen 'n kind aannemen. We spreken daarover, vooraf, met deze en gene, kijken es rond, en korresponderen desnoods. En dan valt de keus op....’
‘Best. En de naam?’
‘Wat kan het ons schelen hoe het ingeschreven is! We noemen 't anders: bij voorbeeld Assen. Niemand zal vragen naar het geboortebewijs.’
‘Dat zullen ze wezenlik wèl. Niet dadelik misschien, maar als 't kind naar school gaat, of later als 't dienen moet, of als het trouwen wil. Het aannemen van een kind gaat niet zoals je 't je voorstelt. Wel degelik komt het geboortebewijs er bij te pas. En daardoor wordt de naam altijd bekend.’
Hij stelde 't wat donker voor misschien, maar hij had in de grond gelijk. Jammer genoeg....
‘Laat ik voorlopig dan dit alleen vragen: Gesteld dat het mógelik wezen zou, dat ik er iets op vond.... zou je er dan bezwaar tegen hebben?’
| |
| |
‘Geloof me Noortje, het kan niet,’ zei hij zacht, maar met pijndoende zekerheid.
‘Als het kon....’
Hij haalde de schouders op. ‘Wat kan ik er verder van zeggen?’
‘Wil je er es over denken, Wim?’
‘'t Geeft immers niet, vrouwtje. Je plaagt je voor niets.’
‘Om mij plezier te doen?’
‘God ja, er over dènken.... Als dàt je gelukkig maakt.... Dènken kan ik zachts doen.’
Hij stond langzaam op, stak de gaslichten aan en schelde met 'n ontevreden gezicht om de krant.
Onzinnig dat z'n vrouw daar aankwam met zo'n plan! Kon ze dan zelf niet begrijpen dat het onmogelik was?
Hij trachtte zich een onverschillige houding te geven, liep een paar malen zwijgend de kamer door en ging 't Handelsblad zitten lezen. Altans hij nam er de schijn van aan. Werktuigelik gleden zijn ogen ook van regel tot regel; maar van hetgeen daar gedrukt stond, drong bijna niets tot hem door. Ondanks zich zelf was hij in stilte aan 't betogen, met wichtige, overtuigende argumenten, dat er in géén geval iets komen kon en mocht van Nora's idee. Dwaas was het dat hij er nog over dacht!
Dat ze verlangde naar 'n kind, sprak van zelf. Maar hier gold het Truida. Truida d'r goeie naam. Dàt was de kwestie.
Een kind.... O, hij zèlf had er dolgraag een gehad. Kort na z'n huwelik had het hem al gegriefd dat ze er geen schenen te krijgen.... Misschien evenveel om de.... minderwaardigheidschijn als om het gemis....Maar al gauw was ook 't echte grote verlangen gekomen....
Ineens viel hem in, hoe hij - erg mal - in Apeldoorn vóór de operatie, toen de professor hem vroeg: U heeft geen kinderen? gevist had of er verband kon bestaan tussen zijn kwaal en kinderloosheid.... Bode had, goedig glimlachend, het hoofd geschud. Hij dacht van niet. - Zelf wist hij nu beter. Had op de societeit gehoord van lui die hetzelfde hadden gehad, en er hun zoveelste kind bijkregen.... Nee. Immers ook nà z'n ziekte was er bij Nora nooit sprake van zwangerschap geweest.
Hij dacht weer aan haar vraag. Natuurlik had hij allerminst bezwaar tegen 'n kind, als 't maar van Nora was en hem. Maar het scheelde nogal zo iets: 'n eigen of 'n vreemd!
| |
| |
Jammer dat zij zich dat denkbeeld in 't hoofd had gehaald. Je kon er aan merken, dat ze geen kindje had daar was ze nog niet overheen. Toch scheen zij, nà zijn herstel, volkomen gelukkig.... Nu ja, dat nare zaakje met zus kwam er allerellendigst tussen. Maar overigens....
En, om nu ineens tot zo 'n krasse verandering te besluiten.... 'n Kind aan te nemen! Je wist niet wat je begon. En als het presentje tegenviel, dan zat je er mee! Je kon er niet af!
Aan de andere kant, je diende ook te vragen: zou Nora op den duur zich zonder kinderen niet ongelukkig gaan voelen? Over 'n groot half jaar, dan zaten ze in Indií. Misschien op een buitenpost, met zo goed als geen Europeanen.... En dan hij, nu en dan, op tournee. Zij alleen.
Daar moest je rekening mee houden....
Als het maar kòn! - Maar 't kòn niet!
Anders, 'n kind van Truida.... 't Bleef in de familie. Zusterskinderen lijken soms veel op elkaar....
Nu goed, maar met hèm was dat kind in het minst niet verwant. Wèl met die Binkstee, dat fijne merk. Dank je hartelik hoor!
Raar dat het lopen kon. Ze hadden nog uit Kediri (omdat Truida er kwam) bij kennissen in Velp naar die Binkstee geïnformeerd. En in 't antwoord heette het: 'n soliede, vriendelike man; erg goed voor z'n ziekelike vrouw en z'n dochtertje....
Zo 'n minne huichelaar!
Ten minste.... Och, met zekerheid kon je dat ook niet zeggen. Misschien wàs de vent in de grond niet zo kwaad. Maar eerst met 'n zenuwzieke vrouw, en dan 'n hele poos zonder.... En 'n mooi meisje in huis....
Zelf zou je in die omstandigheden moeten zijn, eer je beoordelen kon hoe je....
Ofschoon de manier waarop (daar had Nora iets van verteld) de manier was wel bar patserachtig geweest....
Maar ja, die kwestie van 'n kind, 'n aangenomen kind. Als je 't vooruit nu maar weten kon hoe 't zou opgroeien.... Mogelik werd je in de toekomst onthaald op allerlei getob: ziekte, achterlikheid, gemeen karakter....
Ofschoon, je kon door opvoeding zeker veel slechts voorkomen.
| |
| |
En ging het goed, dan kon zo 'n kindje 'n hele vrolikheid geven. Vooral voor z'n vrouw....
Och, in beginsel had hij er niet tegen, God nee....
Alleen maar: 't zou 'n vreempje moeten zijn. 't Kind van Truida aan te nemen, was kort en goed ondoenlik.... Daar maakte je háár ongelukkig mee. Nog daargelaten dat de gelijkenis alles verraden kon; zoals hij al had gezegd, de naam was 'n onoverkomelik bezwaar. Want.... 'n andere naam, zoals Nora wou, dat kwam natuurlik uit. En erkennen dat het 'n Timmer was? Dan kon je evengoed het schandaal zèlf uitbazuinen!
Enfin, dat zou Nora wel inzien, als ze er eens goed over dacht. Hij zou er van zijn kant maar over zwijgen....
| |
VII.
Toen Truus een paar weken weg was geweest, kwam haar eerste brief. Ze schreef niet somber, maar evenmin opgewekt. Haar kamer was goed; het eten redelik, dáár moest je wel aan wennen. Ze vond juffrouw Blau voorkomend en heel geschikt. Samen hadden ze 'n paar keer gewandeld, door het stadje en naar Eisenbach. Daar was 'n oud slot in een prachtig park. De weg er heen was biezonder mooi; breed, aan de kanten oude linden. En overal banken, dat was gemakkelik. Telkens kwamen er karren voorbij, niet door paarden getrokken maar door lichtbruine koeien, heel anders van kleur dan je in Holland zag. Maar het liefst zat ze eigenlik thuis te handwerken of te lezen. Op haar kamer was 't heerlik rustig, ze had er met niemand te maken. Ze was graag alleen, misschien wel omdat ze zich vaak niet zo heel lekker voelde. Daar kwam nog bij: die mensen in Lauterbach schenen haar verre van aardig. Sommige mannen bepaald onbeschoft. Maar met juffrouw Blau kon ze wel overweg....
Nora verbeeldde zich in die korte zinnen iets van droeve berusting te horen, van stille smart.
Arme Truus. In 'r eentje in het buitenland, zonder familie of
| |
| |
kennissen. Dan die bevalling in het vooruitzicht, en weten dat ze haar kindje moest afstaan....
Aan vreemden waarschijnlik....
Ze kwam met 'n kloppend hart op haar vraag van laatst terug. En Lansberg, als gold het een onverschillige zaak, antwoordde schouderophalend: ‘'t Verbaast me dat je daar nog over denkt! Je zou het om mij niet hoeven te laten, maar dat je er je zuster geen dienst mee bewijst, staat vast.’
Eerst hinderden haar zijn koele woorden. Ja, telkens al in de laatste tijd vond ze 'm zo weinig hartelik. Stil, minder gezellig als vroeger.... Of lag het misschien aan haar? Even later viel het haar in: Willem scheen er niet tegen te zijn voor zich zelf, hij wilde alleen niet om Truus. Kon daar dan niets op gevonden....?
Neem nu het ergste eens aan: dat men haar zuster verdacht. Ja, zeker, dat wàs onplezierig; maar zolang men geen zekerheid had...
Ofschoon.... bestond er verdenking, dan kon ook gemakkelik een toeval tot de ontdekking leiden. Bij voorbeeld als 't uitkwam dat ze al zo lang niet meer bij de Binkstee's in Arnhem woonde.... Men ging dan aan 't vissen: waar was ze die tijd geweest? En waar was dat pleegkind geboren?
Hè, hoe allerbelabberdst! Hielp je het kleintje, dan bracht je de moeder in opspraak. Wou je háár sparen, je offerde 't kindje op...
Had Willem dan gelijk? Kon je onmogelik beiden helpen?
Maar daar lei ze zich niet dadelik bij neer! Misschien vond ze er tòch iets op!
Ze had Anna weer opgezocht; Anna die tweemaal bij hààr was geweest en tweemaal niet thuis had gekregen.
Nora had haar van Truus d'r logeren verteld, en hoe het door allerlei drukten en allerlei onverwachts niet aan een visite was toegekomen.
‘Wat spijt me dàt,’ verklaarde Anna. ‘'k Had haar zo graag nog es gezien. Die aardige Truida! Is ze knap opgegroeid?’
‘O ja.’
‘Het was zo 'n beelderig kind. En.... waar ze nu is, bevalt het daar goed?’
‘Och, het schikt. Mevrouw is 'n zenuwpatiënt. Je begrijpt, dat geeft wel es moeilikheden. Maar overigens.... Op 't ogenblik zit
| |
| |
de familie in Zwitserland. Ze gaan naar Italië hoor ik. Om daar van de winter te blijven.’
‘Zalig als je zo iets kunt doen! Voor Truida ook. Die boft. Ofschoon.... ronduit gezegd, in háár plaats bleef ik nooit goevernante. Veel liever bij 't onderwijs. Dan ben je ten minste 'n deel van de dag je eigen meester.’
‘Zoals ik zeg, biezonder voldoet het haar niet. Maar...’
‘Dan moet ze zien dat ze aan een school komt!’
‘Wie weet....’
Wie weet. Ze zei het met opzet haast onverschillig. Wat hoefde Anna te vermoeden, dat ze zich bijna suf peinsde over haar zusters toekomst!
Kwam 't kindje bij hùn, dan was dat bezorgd. Maar Truus zelf. Een andere betrekking als goevernante? Gesteld, het lukte. Desnoods in de West. Maar over het kind kwamen praatjes natuurlik. Vooral als het Timmer heette. Dan lekte het uit, langzamerhand, en je moest er op voorbereid wezen dat Truus werd weggestuurd. Wat dan?
't Zou wezenlik misschien veiliger wezen als ze bij 't onderwijs ging. Maar zouden haar kollega's 't haar niet onmogelik maken, wanneer er gefluisterd werd dat zij een kind had gehad?
't Speet Nora dat ze met Willem er niet over praten kon. Maar 't was overduidelik dat hij opzettelik zweeg. Begon zij er over, hij antwoordde kortweg ‘hm’ of met een koud ‘zou je denken’. En drommels goed voelde ze hoe hij oordeelde over haar plan!
Maar wat kinderachtig om zó elk overleg te ontwijken! Waarom niet alles ronduit gezegd en bepraat?
Het scheen of hun goede verhouding er onder begon te lijden. Soms zaten ze 'n half uur stil tegenover elkaar, allebei denkend aan 't zelfde, maar zwijgend, koppig zwijgend....
Het kostte haar moeite om dan haar drift en haar ergernis te bedwingen. Klein vond ze hem, onredelik.
En 't ellendigste was: 't werd al duideliker dat Willem geen ongelijk had. 't Bezwaar dat eerst onbeduidend en licht te overwinnen scheen, bleek meer en meer zó groot en zó gewichtig te wezen, dat ze er volkomen onmachtig en hulpeloos voor stond.
Het wàs zo. Namen ze 't kleintje, dan maakten ze Truus onmogelik. Truus konden ze niet helpen dan door het kind uit te besteden bij vreemden, verweg. Eén moest er opgeofferd.
| |
| |
In Godsnaam dan. Truus bleef in ieder geval de voornaamste. Die kon ze, als eigen zuster, de ellende niet injagen.
Derhalve geen keus. De weg die ze gaan moeten, de enige weg, was: 't kleintje verdonkeremanen. 't Bij mensen brengen die je behoorlik betaalde, zolang het in leven bleef. Dan hoefde je altans niet bang te zijn voor doodhongeren of zo iets.
En verder moest je maar niet veel verwachten. 't Kind werd natuurlik geëxploiteerd.... Dat wist je vooruit. Ja, ze dienden zich daarbij neer te leggen.
Maar 't was ellendig! Ellendig!
En ook, hoe min, dat grote mensen samenspanden tegen zo 'n arm, klein wurm! Niemand nam 't er voor op. De eigen moeder niet eens....
Eigenlik lam van Truus. Als die nou es vroeg: Neem het aan als jullie kind. Dan merken ze wel dat het van mij is, maar goed. 't Gezeur en gejammer daarover, dat went. 't Is nu tòch eenmaal zo....
Och, onzin. Waar moest ze van leven? En al vond je daar ook wat op - het lag niet in haar aard. Zij kòn zich niet schrap zetten tegen de mensen. Laks was ze altijd geweest, en flauw.... En 't kind dat kon het ontgelden!
Ze kon er niet toe besluiten, tegen haar man te zeggen: Je had gelijk. Er kan niets van komen. 't Is uit.
En ze wist wel dat het onredelik was, maar soms had ze 'n gevoel of aan Willem de schuld lag dat haar illusie vernietigd werd; en dan kon zijn bijzijn haar hinderen.
Vroeger als Mina uit was 's avonds, bleven ze beiden laat op. Nu drong ze meestal aan: Ga toch naar bed. Wat hoeven we samen te wachten!
Maar in de eenzaamheid werd haar stemming niet zachter. Ze wond zich over het onrecht op, en Mina die eeuwig en altijd te laat kwam, kreeg nu en dan hard de wind van voren. Er moest ééns 'n eind komen aan die brutale uitblijverij! - Mina liet kalm zo'n standje over zich heengaan, lachte in zichzelf om de woede en machteloosheid van haar mevrouw.
Maar toen bleek dat de meid zich niet beteren wilde, zei Nora kortaf dat ze uitrukken kon met zes weken. Tegen Desember dus.
Lansberg, die 't hoorde de volgende dag, keek even bedenkelik. Wat zouden ze nù krijgen?
| |
| |
Op 'n frisse dag, in het allerlaatst van Oktober, haalde Anna haar vriendin voor 'n wandeling af.
‘We zien elkaar zo weinig, vind ik, en juf kan best op de kinderen passen. Dat doet ze toch ook wanneer ik visites maak. Ik heb al zo'n poos verlangd om samen eens uit te gaan. Jij en ik. Je hebt toch wel zin?’
‘Zeker. Wil je even wachten, dan krijg ik mijn mantel en hoed. En ik zal Willem waarschuwen. Die zit boven.’
‘Je had toch geen plan om met hèm....?’
‘O, hij heeft wel es graag vrijaf! Vooral vandaag. De Indiese Gids is gekomen....’
Ook haar leek het prettig, met Anna te wandelen. Het gaf afleiding. Ze kwam dan vanzelf eens op andere gedachten....
Ze liepen de Weteringschans af tot aan het Leidse plein, en Nora dwong zich om over allerlei nietsjes te babbelen. Maar zonder het zelf te merken werd ze langzaam-aan stiller, verzonk in haar fantasieën over dat ene onderwerp.
Anna intussen, in sterke behoefte om nu eens heel vertrouwelik te praten, stortte haar hart uit over het duffe, doodstromige van haar leven. Het was ondankbaar, dat wist ze wel, maar alles vond ze even dor en saai. Eigenlik kon ze nooit iets doen met echt genoegen, met hart en ziel. Het leek net of ze ergens op wachtte, altijd maar wachtte, wachtte, wachtte.... Waarop, dat begreep ze niet. Maar in ieder geval op iets dat nóóit kwam. Ze schaamde zich om er voor uit te komen, maar toch zou ze 't zeggen aan Nora: zelfs de kinderen gaven haar, goed beschouwd, meer zorg en last dan geluk.
Dàt drong tot Nora door.
‘Ik zou voor 'n kind die last graag over hebben!’
‘Dat moest ook eigenlik’, erkende Anna mat.
Ze liepen door, in gedachten, tot ze kwamen in 't Vondelpark. Eindelik trok het zwijgen van Nora Anna's aandacht.
‘Scheelt er iets aan?’ vroeg ze ineens.
‘Hoe dat?’
‘Je bent zo stil.’
‘'k Geloof dat we alle twee vrij ongezellig zijn....’
‘Dus.... niet?’
| |
| |
‘Wel nee.’
‘Dan is 't goed. - Ik dacht soms....’ Ze brak af.
‘Wat dacht je?’
‘Och, niets biezonders.’
‘Hè wat flauw.’
‘Laat ik 't maar liever voor me houden.’
‘Kom, praat er nu niet omheen.’
‘Je zou het misschien minder prettig vinden wanneer ik het zei, en.... het wàs zo niet....’
‘Malligheid. Toe.’
‘Het schoot me de vorige keer al in, toen 'k je sprak.... en nu dacht ik het weer.... Maar ik kan me natuurlik vergissen! Je schijnt me.... niet zo fleurig als anders. Je bent 'n beetje bleek en je ogen staan wat dof, wat ongewoon. Heb je het zelf niet gemerkt?’
Verwonderd keek Nora haar aan, schudde 't hoofd.
‘Het kòn soms wezen,’ ging Anna voort, nieuwsgierig, en toch bang om onbescheiden te zijn, ‘'t kon wezen dat het leven in Holland er invloed op had gehad, en dat je....’ Aarzelend brak ze af; maar toen ineens: ‘Ik bedoel in the family-way....’
Nora had al begrepen.
‘Nee’, zei ze kortaf en keek strak voor zich uit.
Anna vertrouwde 't niet helemaal.
‘Je neemt toch niet kwalik dat ik 't er uitflapte? Als je je zelf kon zien, dan zou je....
‘Schei nu maar uit, asjeblieft.’
‘Nee, we praten er niet meer over. Ten minste....’ en ze probeerde schalks te doen, ‘voorlopig niet. Want over 'n poosje.... je kunt nooit weten....’
Nora voelde een vreemde rilling in borst en buik. En plotseling flikkerde in haar hoofd een zonderling, wonderlik denkbeeld.... En toch, het scheen of 't al onbewust in het diepst van haar ziel had geleefd, zodat het haar tegelijkertijd vreemd en innig vertrouwd voorkwam: Het kind van Truus laten doorgaan voor 't hare....! Dan was ook de moeilikheid met de naam uit de weg geruimd!
Zou 't mogelik zijn?
Ze kon 't niet ineens overzien, moest het lang en breed overdenken.... Niet nù, maar thuis, in eenzaamheid....
Eigenlik diende Anna niet al te zeker te zijn, dat ze 't met haar vermoeden had mis gehad...!
| |
| |
Zou ze iets zeggen nog, om te doen onderstellen, dat.... dat het niet helemaal zeker was....?
Ze wilde wel, maar kon er niet toe komen. Zwijgend staarde ze voor zich heen.
Anna zweeg ook, al was ze er nog graag over doorgegaan. Ze twijfelde ondanks alles.... Hàd Nora hoop, het zou verrukkelik wezen! Ze had er zo vreselik naar verlangd....
Maar later viel 't misschien Nora ook wel tegen. Zij, Anna, ze had er nu twee, een jongetje, een meisje. En was ze daarom gelukkig?
Het stille tobben over eigen leven kwam terug.
In haar gedachten zag zij de dagen voorbijgaan. Allemaal aan elkaar gelijk, allemaal even grijs. 's Morgens het haastig ontbijt - haar man verdiept in zijn zaken, 't voorhoofd gefronst, niet sprekend; de kinderen zeurig, de juf koel en strak.
Dan Bosschoten naar z'n kantoor. Zij ruimde op met de juf, hield zich een poosje wat bezig met Jeanne en Fried, en dan gingen die naar de kinderkamer, en zij verstelde 't kapotte goed of zo iets. Om halfeen dronken ze koffie, zònder haar man. Soms fluisterden de kinderen: Ma is weer brommig. Dat hoorde ze wel.... Brommig? Het kwam alleen omdat ze niets had te praten, en 't bijzijn van de juf haar drukte. Altijd. - Bosschoten kwam om halfzes terug. Aan tafel had hij gewoonlik grappen, maar van 'n soort waar zij niet om lachen kòn. Dan liet hij haar na 'n poos links liggen, dauwelde met de kleintjes, maakte ze ongezeggelik, druk. Na 't eten ging hij 'n halfuur dutten, en dan weer aan 't werk op zijn eigen kamer. Eén, twee uur later dan zij ging hij naar bed. - Wat stond ze ver van haar man. Eigenlik ook van de kinderen. En die juf die voortdurend kwam en ging in haar huiskamer, in haar hele huis, alles afloerend met haar ondoorgrondelik gezicht, dat mens begon ze te haten! Was ze maar sterk genoeg. Kon ze maar zonder hulp....
Ze zuchtte, en keek om zich heen. Ja, ze mocht wel eens weer wat zeggen: ‘Werkt je man tegenwoordig veel?’ vroeg ze met klankloze stem.
‘Het schikt nogal.’
‘Bosschoten is altijd druk. 's Avonds in huis, op z'n kamer, overdag op het kantoor. In de laatste tijd heeft hij erg veel te doen. Vooral echtscheidingsprocessen.’
| |
| |
‘Dat had ik niet gedacht, dat ie dáár z'n fort in zocht.’
‘Misschien overdrijft ie ook wel, of zegt ie het om me te plagen. Hij weet dat 'k er niet over horen wil.’
‘Plagen, daar houdt ie wel van, geloof ik?’
‘Jawel... O ja.... Maar och.... je begrijpt niet hoe zelden 'k hem eigenlik spreek. En echt vertrouwelik praten, zoals ik nu doe met jou, daar komt nóóit iets van, nooit. Je kunt je niet voorstellen hoe weinig wij aan mekaar hebben. Maar dat merkt hij niet, geloof ik.’
‘Hé, ik dacht dat jullie....’
‘O, niet dat er wat tussen ons is! God nee. Helemaal niet. Maar.... wat ontbreekt is innigheid, zie je; samen denken, samen voelen....’
Met zachte klaagstem praatte ze door. En Nora begreep hoe onbevredigd ze zijn moest. Uiterst gevoelig, werd ze herhaaldelik gekwetst, zonder opzet waarschijnlik, door Bosschoten, die zeker wel van haar hield, op zijn manier, maar niets zag of wou zien van haar hunkeren naar teerheid en sentimentaliteit.
Met alle kracht dwong Nora zich, aan Anna te denken. Dat andere.... daar zou ze zich in verdiepen thuis. Nù Anna. Ja, ze had wezenlik met haar te doen. Ze had ook graag vertrouwelik willen zijn van háár kant, maar dat was haar niet mogelik....
Eigenlik lag er in Anna's weekheid iets dat haar onwillekeurig tegenstond. En ze herinnerde zich hoe dat op school al zo was. Ze voelde zich nu eens aangetrokken, dan afgestoten. Anna kon overdreven gevoelig zijn; soms ook in-schijn-onverschillig. Nu pijnlik aanhalig, en dan gewild-koud.... Maar in de grond toch wèl goed-bedoelend, en altijd betrouwbaar....
Ze liepen langs de Stadhouderskade naar huis, nu en dan babbelend.
Nora, nog altijd het denken-dáárover bannend uit haar bewustzijn, maar als beneveld door een vaag, blij-wonder hoopgevoel dat er iets heerliks gebeuren kòn.... Héél misschien....
Half luisterend naar Anna staarde zij naar boven, naar de onregelmatige witte scheuren in 't dreigend grauw van betrokken lucht.
Ze sloegen bij het Museum linksaf.
‘Ik breng je niet thuis, hoor,’ zei Nora, dicht bij het Weteringplantsoen.
| |
| |
‘Natuurlik niet! Je bent er hier. Gaan we nog weer eens samen?’
‘Graag.’
Met 'n handdruk namen ze afscheid.
Toen ze in de huiskamer voor de balkondeuren stond - de blik op het bruinende bladergroen - voelde ze eerst goed hoe ze was geschokt.
Zou het kunnen....?
Zich laten doorgaan voor de moeder van 't kindje. Van Truus d'r kind.... En dus eerst: gefingeerde zwangerschap....
Het was brutaal. Maar dàt hinderde niet. Hoe brutaler, hoe minder vermoedens....
Dat Willem het diende te weten, was het vervelendste. Natuurlik zou hij 't niet goedvinden.... een berg bezwaren hebben....
Toch kon ze er hèm onmogelik buiten laten. Dat wilde ze ook niet.
Ze dacht er over na wat wel het best zou zijn: Alles vooraf goed wikken en wegen, dàn aankomen met een uitgewerkt plan, of het dadelik met hem bepraten?
't Leek net een herhaling van haar tweestrijd, enige weken geleden! Nu had ze alleen nòg minder hoop....
Met 'n volledig plan stond ze sterker, dat lag voor de hand. Maar als er niet van komen zou, stelde een weigering dàn ook veel erger te leur. Beter maar om niet lang te wachten en 't hem te vragen nu alles nog vaag en onzeker scheen.... Ja, dat was eerliker ook.
Hij zou vreemd opkijken. En haar uitlachen. Vragen misschien: Ben je niet wijs? Maar.... 't kòn ook zijn dat hij 't zo gek niet vond. Want dat hij 't éérste plan afkeurde was immers niet om het kind, maar om Truus, die er door op werd geofferd? Welnu, ging zij voor de moeder door, dan zou geen sterveling Truus verdenken. Het was juist prachtig voor haar!
Als Willem dat nu maar wou begrijpen.
Vooruit. Ze moest er doorheen. En dan maar hoe eerder hoe beter....
Toch had ze nog nooit zó tegen het spreken met Willem opgezien. Wat trof het ook lam dat ze juist in de laatste tijd zo koel deden tegen elkander....
| |
| |
Ze zaten nog aan tafel toen ze begon. Zij zelf was klaar, hij schilde met grote zorg een peer.
‘Ik heb nog eens nagedacht over die kwestie,’ zei ze en vond het vervelend dat ze haar stem hoorde trillen. ‘Je weet wel. Van Truus.’
Hij antwoordde zonder naar haar te zien, vol aandacht nog voor z'n vrucht: ‘Hm. Ja, je kunt natuurlik doen wat je wilt. Maar je kent m'n mening. Ik ben overtuigd dat je er háár geen dienst mee bewijst.’
‘Ik wou ook iets anders. Het kind wel aannemen, zie je, maar.... het doen dóórgaan voor 't onze.’
‘Doorgaan? Bij wie?’
‘Bij iedereen! 'k Wou het aan laten geven als ons kind. Dan valt er op Truus nooit verdenking.’
Verrast keek hij op.
‘Maar.... hoe heb ik het nou met je?’
‘In ernst.’
‘Wat 'n malligheid. Het zou dan moeten schijnen dat het kind ècht van ons was?!’
‘Presies.’
‘Onzin,’ verklaarde hij beslist. Ze zag dat hij moeite deed om geen krasser woord te gebruiken. Zijn hoofd werd rood. Ze wilde iets antwoorden, maar hij voorkwam haar: ‘Dat kan onmogelik,’ zei hij afgemeten en voegde er even later aan toe: ‘En het mag ook niet.’
‘Màg niet?’
‘De wet verbiedt het immers? Je mag het kind van een ander maar niet voor het jouwe uitgeven!’
‘De wet!’ herhaalde ze op minachtende toon. ‘Als je altijd en in alles je houden wou aan de wet....! Gesteld dat je iemand ziet die verdrinkt, op partikulier terrein, in de vijver van een buitenplaats, dan help je zeker niet, als er staat Verboden Toegang?’
‘Vrouwtje wat sla je door! Dat is 'n heel ander geval. Als ik kom op verboden terrein om 'n mens die gevaar loopt te helpen, dan is er geen rechter die me veroordelen zal. En evenmin iemand die me aanklaagt. Maar 'n valse aangifte doen, bij de burgerlike stand....’
‘Jawel, als dat wordt gemerkt, dan krijg je waarschijnlik gemaal. En daar ben je bang voor, bedoel je.’
| |
| |
‘Bang is het woord niet,’ zei hij koel. ‘Maar ik heb bedroefd weinig zin om te doen wat strafbaar is. Daar moet ik niets van hebben.’
Ze wond zich meer en meer op en beet hem trillend toe: ‘Als ìk je hulp nu eens nodig had, zou je dan ook gaan kijken in 't wetboek of je wel helpen mocht?’
‘Natuurlik niet. Maar....’
‘O. Denk dan ook es aan Truus! Truus is m'n enige zuster. De enige familie die ik bezit! En moet ze, omdat die Binkstee haar zo infaam heeft behandeld, haar leven lang nu maar doorgaan voor 'n minne, eerloze meid? En dan haar kind!’
‘Je windt je onnodig op,’ zei hij. ‘En je schrijft me 'n mening toe die ik nooit heb gehad.’
‘Zèlf beweer je....’
‘Luister nu 's even. Ik ben 't met je eens, dat de mensen vaak héél onbillik zijn in hun oordeel. Ze zullen waarschijnlik je zuster veel slechter noemen dan ze is. Maar dat geeft ons nog geen recht om óók te doen wat niet deugt. En dan.... Die Binkstee is 'n ploert. Jawel. Maar háár verantwoordelikheid kan je ook niet wegredeneren.’
‘Nee. Deuk 'r maar, háár, en 'r kind!’
‘Nora, waarachtig je bent onbillik. Als ik Truida kon helpen, ik deed het graag.’
‘Je kunt het, als je maar wou.’
Hij trok ongedurig de schouders op. ‘Al was je zonderlinge plan uitvoerbaar - wat het zeer zeker niet is - dan kan je 't me nòg niet kwalik nemen, dat ik er voor bedank in konflikt met de strafwet te komen. Dat zou ik om me zèlf niet doen, en ik doe het niet om je zuster.’
‘Erg braaf. Maar dat je eerst altijd vraagt naar de strafwet, dat had ik van jou niet verwacht. En ronduit gezegd, ik vind het bekrompen. Daar!’
‘Dan kunnen we er verder over zwijgen,’ antwoordde hij, zich met de uiterste moeite beheersend. Hij legde 't restant van zijn peer op z'n bord, z'n servet er naast, en stond op.
‘Nee, word nu niet boos,’ ging Nora voort. ‘Je denkt dat ik bekrompen zeg uit kwaadheid.... Maar ik méén het. Is 't niet bekrompen, als iemand niet aan z'n geweten vraagt hoe hij handelen moet, maar aan een wet? Ten minste in kwesties als deze!
| |
| |
Die wet? Ik geef er niet zóveel om. Ik heb er lak aan! Lak!’
Hij deed of hij niets van haar laatste uitval verstaan had en ging zonder spreken, de lippen stijf op elkaar, de deur uit, de trap op, naar z'n studeerkamer, waar hij het licht opstak.
Daar had je het nu, het gedonder. Voor 't eerst dat hij met Nora standjes kreeg! Nou ja, de verhouding liet in de laatste tijd al wel wat te wensen.... maar dàt was vanzelf gesleten.
Nu had je 'n uitbarsting. Beroerd. Die zaak met Truida maakte haar abnormaal.
Zou 't anders mogelik zijn, dat zij, met 'r helder verstand, zo dom redeneren kon?
Hij had er toch duidelik op gewezen, dat wat zij wilde in strijd was met de wet!
O ja, aan de wet had ze lak, beweerde ze. Prachtig! -
Hij opende zijn schrijf bureau, kreeg uit gewoonte zijn werk, wou lezen, aantekeningen maken....
Het vlotte niet. Hij sprong op, liep ongedurig heen en weer door z'n kamer; naar 't raam zeven stappen, en zeven stappen terug.
Na 'n korte poos viel hij weer neer in zijn stoel.
Belabberd toch, dat gemaal met z'n schoonzuster. Wat hoefde 't, wat ging het hem aan?!
Maar over zijn eigen houding was hij ook niet te vreden. Mal om zo nijdig te worden, en toch niets te zeggen - alsof hij niet antwoorden kòn - en dan stil naar boven te gaan. Daar zat hij nu eigenlik als 'n kwajongen.
Hij had bedaard moeten blijven. Als Nora was uitgepraat, haar heel gewoon vertellen waar het op stond: Onnodig over zó iets te redeneren. De wet zegt het mag niet, en daarmee uit. Erg jammer misschien, maar 't is eenmaal niet anders.
Hij had zich vrij sukkelig aangesteld. En wat nu? Naar 'n koffiehuis gaan en daar de avond blijven?
Nee, nee. Niet eerst de kamer ontvlucht en daarna z'n huis. Dat was làf. Veel liever geen geraaktheid tonen, haar onbekookte uitval negéren, gewoon doen....
Zacht fluitend ging hij tegen teetijd naar beneden, en informeerde op 'n toon of er niets was gebeurd: ‘Nog geen krant?’
‘Jawel. Daar.’
| |
| |
Nora, innig teleurgesteld, deed stug.
Het viel hem tegen.
Hij verschanste zich achter het Handelsblad, en zij ging ook, zodra ze tee had gezet, zitten lezen.
Na 'n poosje vroeg hij: ‘Speel je niet?’
‘Nee. 'k Heb geen lust van avond.’
Ze voelden sterk het pijnlike van de vijandige stilte; ergerden zich, de een over de ander.
't Is onbegrijpelik, dacht hij, dat ze over 't hoofd ziet hoe 't, wel beschouwd, een kwestie is van bedriegen! Van oplichterij! Vreemd dat ze zo iets niet voelt.
Hij troostte zich maar met de hoop dat ze spoedig tot inkeer zou komen. Van avond misschien al; maar na 'n paar dagen vàst.
En Nora vond: Hij valt toch wel wat tegen. Nooit krijg je hem van zijn saaie allemansweggetje af. Of hij iets doen mag of niet, dat schijnt hij zèlf niet te voelen; 't komt er alleen op aan wat in het wetboek staat!
Het zwijgen werd op het laatst zo hinderlik, dat ze toch maar muziek ging maken.
Ze trekt al bij, meende haar man verlicht.
Maar die avond volgde er geen verzoening....
Toen hij de volgende ochtend de huiskamer binnenging, kwam Nora hem met uitgestoken hand tegemoet.
‘Hoor es,’ begon ze, ‘het spijt me èrg, dat ik me gisteren boos heb gemaakt. Je doet al zoveel voor Truus....’
‘Doe me éen plezier,’ zei hij opgewekt, ‘en praat daar niet over, hè? Waarachtig, 'k wou dat ik het zusje afdoende helpen kòn.’
‘Dat weet ik wel. En dat je het erg vréémd vond, wat ik zei, dat ligt er in. Maar ik kon niet best hebben dat je om die wettelike bezwaren....’
‘Toe, laten we er niet wéér over beginnen,’ viel hij haar in de rede met een korte, gedwongen lach. ‘Al dat getheoretiseer.... wat hoeft het eigenlik? De zaak is onmogelik. Dat voel je immers zelf. 't Zou uit moeten komen; en dan was Truida nòg meer gekompromitteerd. Jij trouwens net zo hard.’
‘Als ik het deed,’ sprak Nora langzaam, ‘zou 'k zorgen dàt het niet uitkwam. Nooit.’
| |
| |
‘Dat kan je niet!’
‘Dat is de vraag.’
‘Maar Nora, denk je daar nu eens in! Wou je dan wezenlik doen of jij....?’
Ze knikte.
‘Och, als 't er op aankwam.... je zou je schamen voor zo'n komedie.’
Even trok ze haar onderlip op.
‘En net of de meid.... en Anna Bosschoten.... 't niet dadelik zouden merken!’
‘Daar zou ik voor oppassen, dàt spreekt van zelf.’
Hij werd onrustig toen hij zag hoe ze zich met het denkbeeld vertrouwd had gemaakt.
‘Gesteld nu eens dat jij je goedhouden kon tot het laatst. Dan komen de dokter en de baker....’
‘Die komen bij Truus. - Niet bij mij.’
‘Wou je die dan in 't geheim nemen?’
‘Nee, dat natuurlik niet.’
‘Nou ik heb er geen hoogte van. Maar geloof me, je stelt het je veel te gemakkelik voor. En in ieder geval: al kòn het, je mag niet vergeten, het is bedrog. Dàt doet de deur toe. Bedrog.’
Ze maakte 'n ongedurige beweging.
Haar man vervolgde:
‘En denk nu es verder. Truida is jong. Ze ziet er knap uit. Lang niet onmogelik dat iemand haar over 'n jaar of zo vraagt om te trouwen; en als....’
‘Dat blijft presies hetzelfde of 't kind bij òns of bij 'n ander is. En in zo'n geval heeft ze te kiezen of te delen. Ze moet neen zeggen, of er voor uitkomen dat ze 'n kind heeft.’
Daar had ze gelijk in. ‘Maar bedrog is het dan toch wèl wanneer het kind als het onze wordt aangegeven bij de burgerlike stand.’
Met diepe minachting herhaalde ze: ‘De burgerlike stand!’
‘Ja. Daar schijn je anders over te denken als ik. Maar je kunt het mij moeilik kwalik nemen wanneer ik er stichtelik voor bedank, te doen wat verboden is. En niet alleen verboden door de wet. Mij komt het in ieder opzicht verkeerd voor....’
‘Jawel. Omdat de wet het toevallig verbiedt. Maar als ik uit 'n wetboekje leren moest wat goed is of slecht, als ik dat zelf niet voelde dan zag het er treurig uit!’
| |
| |
Hij zag aankomen dat het dezelfde weg opging met hun dispuut als gisteren.
‘Ja,’ zei hij wat afgemeten, ‘'t is eenmaal zo en het spijt me. Maar we zijn 't op dit punt oneens.’
‘Het spijt mij ook,’ antwoordde zij. En ze vervolgde na 'n kort ogenblik:
‘En 'k vind het héél jammer. Maar.... het is nog geen reden wel, om te gaan kibbelen.’
‘Nee,’ stemde hij hartelik toe en zijn gezicht klaarde op, ‘dàt zou grote dwaasheid zijn.’
Zo werd er verder niet over gesproken. Ze kent nu m'n mening, dacht Lansberg. Daarmee zal het uit zijn, hoop ik.
Maar ongemerkt dook de neiging op, om 't geval ook van Nora's kant te bezien; voor zover dat dan mogelik was. Want hij had er geen vrede mee, dat z'n vrouw zo helemaal van hem in mening verschilde.... Bovendien, hoe beter hij haar begreep, hoe eerder hij haar kon overtuigen, als ze onverhoopt op de zaak terugkomen mocht.... Maar dat zou ze wel niet, dacht hij.... De wet ontduiken, dat praat je nu eenmaal niet goed. Had niet de hele maatschappij er belang bij, dat men de wet zo lang die bestond, gehoorzaamde? Hielp je daar niet aan mee, dan hoorde je in de samenleving niet thuis. Maar hoe kon Nora dan.... Of zag ze uitsluitend naar Truida en 't kind, en had ze geen oog voor het algemeen belang?
Het algemeen belang.... Jawel, maar als hij nu volkomen eerlik zou wezen, dan moest hij erkennen, dat algemene belang viel hier niet duidelik in 't oog.... Toch was het af te keuren wat Nora wou. Dat voelde hij duidelik. En zo heel moeilik kòn het niet zijn, 't verkeerde ook hier tot een algemeen begrip van zedelik kwaad terug te brengen. Laat es zien. Heb je te doen met immorele dingen, kwaadsprekerij, vervalsing, diefstal, moord, altijd moeten andere lui het ontgelden. Om je eigen voordeel of genoegen benadeel je anderen. Soms ook jezelf: als je aan de drank of aan morfine verslaafd raakt.
Maar - dat was nu toch wél eigenaardig: Als Nora haar zin kreeg, werd er dan iemand benadeeld?
Truida? Zeer zeker niet. Haar naam - gesteld dat het lukken kon, 't onzinnige plan - haar naam werd er door gered. Het
| |
| |
kind kwam natuurlik in veel beter konditie. Niet alleen kreeg het materieel 'n goed leven, maar óók 'n zorgvuldige opvoeding.
Nora? God, die wenste niets liever....
Maar het kon zijn dat zij zelf nog eens kinderen kregen!
Nu ja, die erfden dan minder; dàt betekende niet zoveel. Vooreerst was het zéér onwaarschijnlik; en dan: hij had er al twee kunnen hebben. Dan waren die lateren (stel je voor!) er financieel nòg slechter aan toe geweest. Bovendien, dáármee rekening houden, 't was àl te ver gezocht! Dan kon je alle ouders onzedelik noemen, die naar meer dan één of twee kinderen verlangden.
Werd er dan wezenlik niemand benadeeld, als Truida's kind voor 't hunne doorging?
Misschien de maatschappij....?
Maar àls 't voor de maatschappij iets uitmaakte, moest met het voordeel rekening gehouden dat er 'n degelik mens werd gevormd van het kind....
Wel eigenaardig, dat hier het kenmerk van 't kwaad niet duidelik te onderscheiden viel....
Maar och, dat bespiegelen, wat deed het er eigenlik toe. Eén ding was in elk geval niet weg te redeneren: 't Bedrog. Dàt maakte 't onmogelik.
Enfin, gelukkig dat er in ernst nooit sprake van wezen kon, en dus de verleiding òm te bedriegen in werkelikheid niet bestond. Prakties toch was de zaak onuitvoerbaar.
(Wordt vervolgd).
|
|