Groot Nederland. Jaargang 5(1907)– [tijdschrift] Groot Nederland– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 59] [p. 59] Verzen door Willem Kalma. I. Ik gaarde wachtend een geheimen schat Van liefde en teederheid en zachte woorde', En niemand, die mijn aarz'lend spreken hoorde, Vermoedde, wat ik schoons verborgen had. Want 'k wachtte, luist'rend langs mijn eenzaam pad, Tot ik het naad'ren van uw schreden hoorde. - Nu toon ik u, in schoonheid van mijn woorde', De heerlijkheid, die ik zoo lang bezat. Maar stil.... Er is van zon een late schijn Langs de avondlucht. Over het slapend loover Is matte glans. De stille nacht begint. En spraak'loos gaan we, als kind'ren die een schijn Van vreemde schoonheid bang maakt.... Streelend over Uw zijïg haar strijkt zachtkens de avondwind. [pagina 60] [p. 60] II. Gesluierd staan de boomen langs de wegen. Een koelte, die hun spicht'ge toppen nijgt En langzaam opheft, waait den geur mij tegen, Die overal van groen en bloemen stijgt. Dit is 't getij, waarin het jonge leven In bloesems uit de volle knoppen spruit.... En al, wat schoon is in mijn hart gebleven, Loopt nu tot voller, vruchtbaar leven uit. 't Is als een veld, waar in de lange voren Het frissche groen van 't jonge koren prijkt. Niet lange meer, en 'k zal een ruischen hooren, Als de uchtendwind langs zware halmen strijkt. Vorige Volgende