| |
| |
| |
Het hoogste recht.
Drama in vier bedrijven
door Ina Boudier-Bakker.
Derde bedrijf.
Eerste tooneel.
Marius, Lize, Hein, later Eva.
(Men hoort, als 't scherm opgaat, Lize lachen).
Aù! dat was nèt de plek, waar je den bal zoo hard tegenaan geschopt hebt.
(Hein schudt spottend meewarig zijn hoofd).
We hebben gevoetbald in de gang: vreeselijk leuk vader? flauw dat meneer Van Leenten niet mee wou doen.
Die had zeker wel wat anders te doen. Is hij hier?
Nee - al lang weer weg. Hij was bij moeder; leuk dat ie er weer is. Ik vind hem zoo vreeselijk aardig, jij niet?
(Hein zwijgt).
(knikt kort - zwijgt). Zeg jij es, waar ging jij heen, toen je meneer Van Leenten gebracht hadt.
(verlegen, nerveus) Nergens heen - ik ben nergens geweest - ik ben naar huis gegaan.
Rare weg neem jij dan naar huis. (hij neemt van tafel een
| |
| |
boekje, ziet 't in).
(Eva komt binnen, zij kijkt bij de deur met strak-bleek gezicht naar hen allemaal, zonder dat zij haar zien. Plotseling door een beweging merkt Lize haar op.)
Staàt u daar moes? Ik had u niet eens gezien. Scheelt u wat?
(nader komend, gaat zitten iets opzij in haar eigen stoeltje). Nee.
(ziet haar aan; angst trekt even over zijn gezicht, nerveus neemt hij 't boekje weer van de tafel, slaat 't heen en weer).
Zeg, pas op! dat 's mijn rapport.
(minachtend). Let jij maar op je eigen.
Eva, is 't vuur op mijn kamer aan?
Zeg is, wat heb jij dezen keer een prachtige wiskunde-cijfers. Hoe kom je daar zoo ineens aan?
Zoo? Ik dacht dat voor wiskunde een 1 of 2 bij jou gewoon was. Hoe ben jij ineens zoo'n professor geworden? Heb je je proefwerksommen kunnen afkijken?
Een of ander galant jongetje onder de Hoogere Burgers?
(plagend met tòch ernst). Kom, ik zou 't nou maar bekennen! Kom er maar voor uit! Als ik je hier in je eentje dezelfde som opgeef, ken je d'r niets van.
(a.v.) Ik zal daar voor joù een som gaan maken! Je bent niet wijs!
Wedden, dat je d'r niets van kent? Om die plak chocola, die je mij van morgen afgewed hebt?
Zóó van je eigen onkunde overtuigd?
Hèb je ze afgekeken, Lies?
(fluit, haar scherp aanziend) Zeg maar ja, ik heb 'r zoo iets van gehoord.
(opstuivend.) Waàr van gehoord?!
Van die sommen en dat jongetje.
(a.v.). Dat's gemeen! Dat's niet waar!
(ernstig.) Lies, wees es eerlijk, kijk me es aan - hèb je ze overgeschreven of je laten helpen?
(hem aanziend, nerveus). Nee vader.
| |
| |
Heeft niemand je geholpen?
(tegen hem aanleunend, haar gezichtje tegen zijn gezicht.) Nee, niemand - ik heb ze alleen gemaakt.
Want je moet er niet om liegen - dat is 't lafste en miserabelste wat iemand doen kan - het is veel beter te bekennen, ik kòn het niet.
(a.v.). Ik kon ze wèl.
(Eva ziet haar al dien tijd scherp aan; Lize kijkt hardnekkig hàar kant niet op).
Kom, ik ga naar mijn kamer, tot straks. (Lize glipt stil weg achter hem).
| |
Tweede Tooneel.
Eva, Hein.
(Hein ziet aandachtig ernstig naar zijn moeder, zij zit als verloren in haar eigen gedachten).
(schrikt op). Wat is het?
(gaat naast haar zitten, lief kozend zijn arm om haar heen). Niets - niets - ik dacht dat er iets - dat u - dat er iets aan scheelde (ziet haar angstig van terzij aan).
Nee - niets (nerveuser) - niets -
Ik wou u zeggen, u moet eens met Lize praten.
Nu? (zich plotseling dwingend tot aandacht). Wat is er met Lize?
Dat weet ik juist niet, ik weet alleen, dat ze dingen uitvoert, die niet in den haak zijn.
Ik ben er niet achter kunnen komen; ze liegt altijd tegenwoordig, als je haar iets vraagt.... Daarnet ook met die sommen.
Want ik wéét, dat ze die sommen niet kent, maar d'r is iets anders. Ik heb haar verscheiden keeren gezien met dien aap van 'n jongen, dat monsterlijke jog van Scheerling. Wat ze daar nu aan heeft - dat is nu zoo niets voor Lize - daar zit wat achter.... en niet alleen ik, anderen hebben ze ook samen gezien - en 't is een jongen, die geen goeie reputatie heeft - en waarachtig zie ik 'm gisteren toen ze met Van Leenten was uitgegaan, in 't laantje achter den Stations-
| |
| |
weg, met 'r staan praten - hoe komt die hier? dat is natuurlijk een afspraak.
Stond hij met haar te praten? Hoe wist ze dat dan?
Dat heeft ze natuurlijk geweten. Zie je, al die streken tegenwoordig - u moet 't uit haar zien te halen.
Ja - maar ik moet haar dan heel alleen hebben - niemand anders erbij - nu bijvoorbeeld.
Ze is boven geloof ik. (Hij doet de deur open en luistert, roept) Lies! (geen antwoord) Lies! moeder vraagt of je even bij haar komt. Daar komt ze. (Hein af.)
| |
Derde tooneel.
Eva, Lize.
Wou u me hebben? Zeg - hebt u gezien wat 'n troepen bonte kraaien op het veld - moet u kijken!
(gaat met haar naar 't raam). Ja, grappige dieren....
Mimi Bode heeft een tamme kraai, vindt u dat niet leuk? Konden wij d'r ook maar een vangen, hè?
Ja maar die van haar is zeker een zwarte (gaat weer zitten op de bank).
Kom es een beetje bij me zitten.
(gaat op den huid liggen, haar arm in Eva's schoot). Wel knus zoo met ons beidjes - zoo lig ik lekker - zit u makkelijk?
Leuk zoo. Zalig om zoo maar lui hier te liggen niets doen - hè? Kijk - 't sneeuwt weer - (stilte, beiden kijken een oogenblik naar de sneeuw buiten).
Vertel me eens ronduit, wat was dat voor een jongen met wien je op den stationsweg liep?
(opstuivend). Wàt voor jòngen! dat hèb ik niet gedaan! Hoe weèt u dat?
(woedend) Dat 's gemeèn van 'm! achter m'n rug! Weet vader 't - en grootmoeder??
| |
| |
Nee - ik alleen - dus dat is toch waar?
(Lize antwoordt niet)
Lies, geef nu antwoord. Wie was die jongen.
(na een poos zwijgen, onwillig kort). Louis Scheerling.
(a.v.). Hij moest hier overstappen.
(a.v.). Dat hij - dat hij - om vier uur langs kwam, hij had een kwartier den tijd....
(a.v.). Dat ik dan op 'm moest wachten.
Moèst?? Moèst?? Jij moèt toch niet doen wat die jongen zegt? (Lize begint te huilen.)
Lies, huil nou niet, ik zal niet boos zijn, maar ik moèt àlles weten, anders kan ik je niet helpen ook.... (Lize snikt zacht.)
Kom nou Lies! Ging je méér met 'm wandelen?
(Lize knikt.)
Alle dagen?
(Lize knikt).
Van de groote vacantie af.
Waarom dee je dat? Vond je 'm zoo aardig.
(plotseling òplachend door baar tranen heen.) Néé!!
Niet? Waarom deed je 't dan?
Omdat ik niet meer wist, hoe ik van 'm af moest komen.
Maar hoe kàn dat?
(Lize zwijgt).
Och 't is zoo'n rare jongen - eerst nam hij heelemaal nooit notitie van me - en dat kon ik niet uitstaan!
En je vondt 'm niet aardig!
Nee, maar daarom kon ik tóch niet uitstaan, dat hij niets om mij gaf! ik gaf natuurlijk niets om hem....
Nou, ik wou eens kijken, of ik niet kon maken, dat hij wèl om me gaf - en toen heb ik 'm een beetje aangehaald - een beetje lief
| |
| |
tegen 'm gedaan - en toen ineens wou hij dat ik met hem wandelen ging - maar dàt wou ik niet. Ik wou 'm alleen zoo stilletjes voor m'n eigen plezier een beetje verliefd maken, maar ik wou niet, dat de anderen me met hem zagen wandelen....
Omdat ze hem allemaal zoo'n mispunt vinden.
(Eva zwijgt, ziet haar aan.)
Hè, zie je! nu gaat u al met zoo'n gezicht zitten kijken! (wil opstaan).
Nee (houdt haar tegen) - hoe ging 't toen verder?
Toen met dat proefwerk voor de groote vacantie - ik kòn die sommen weer niet. Ik kàn nu eenmaal niet rekenen, al doe ik nóg zoo mijn best. Daar kan ik toch nìets aan doen hè?
Nee. Hèb je dan je best gedaan?
(mokkend.) Ik dacht, als ik nu zoo'n rapport meebracht, dat jullie 't dan allemaal mooi zouden vinden - nu is 't weer niet goed.
En ik dacht, dat je wel wijs genoeg was om te begrijpen, dat hier niemand iets geeft om werk, dat je niet zelf gemaakt hebt.
(lachend.) Hoe wéét u dat?
Je hebt wèl uitstekend jokken geleerd, maar mij bedrieg je er niet mee.
(a.v.). Dat hoeft ook niet. Ik wil 't u wel vertellen - maar ik kon 't toch onmogelijk zeggen, waar ze allemaal bij waren!
Nou, ik kon die sommen dan niet - ik kon er geen een - en ik dacht al: o jakkie nou krijg ik een nul, en dan moet ik natuurlijk weer extra les hebben in de vacantie - dat had tante Anna al gezegd - dan heb ik niks aan me heele vacantie, als ik dan ook nog leeren moet!.... en toen zat Louis achter me - en die zag wel, dat ik niets op mijn papier had en toen ging mijnheer Burgers even naar de andere kamer - en toen zei hij gauw: ‘Ik zal ze voor je op een vloeitje schrijven, als je na vieren met me taartjes gaat eten....’ Nou ik woù die sommen hebben - ik denk, ik doè 't maar, dan ben ik eraf, hij had er al zoo dikwijls om gezanikt, ik was toen wel een beetje benieuwd, hoe hij zou zijn - ik vond 't zoo'n rare, griezelige jongen - en toen heeft ie 't vloeitje onder de bank gegooid - en toen heb ik ze overgeschreven (lacht om de herinnering). Burgers heeft er niets van gemerkt! Al die moeielijke sommen - ik hàd ze toch maar.
En ben je toen na vieren met dien jongen meegegaan?
Naar Steele, weet u dien? Zoo'n klein winkeltje in de Beerstraat
| |
| |
- maar ze hebben d'r zàlige taartjes! en hij is wèl rojaal Louis.... maar dàt kon ik toen niet van 'm uitstaan! hij wou me aldoor zoenen!
En vond je dat ook maar goed?
(geprikkeld). Neè! natuurlijk niet! ik zèg het u immers, dat kan ik niet uitstaan van 'm! Màar ik kan 'r niks aan doen! - hij zei, als ik niet wou, vertelde hij 't dadelijk van die sommen aan Burgers - toen liet ik 'm maar begaan - ik dacht, dan ben ik er af.
Dan hàd ik 't 'm maar liever laten vertellen, dan me op zoo'n manier te laten zoenen.
Ik dacht, 't is gauw groote vacantie - en dan ga ik weg - en verder dacht ik maar niet.
En toen nà de vacantie, ben je toen toch nog met 'm gegaan? nadat die jongen je zóó behandeld hadt?
Ik kan er niets aan doen - ik vond 't làm genoeg soms.
Ja - als ik me eens erg verveelde, haalde ik 'm soms zelf aan. Wat kan ik d'r aan doen! Dàdelijk na de vacantie begon hij alweer - toen wou ik niet, maar toen zei hij: als je 't niet doet, vertel ik aan al de jongens, dat je me gezoend hebt bij Steele in den winkel - de juffrouw daar heeft 't ook gezien - dàt vond ik toen zoo vrééselijk - ik heb een heelen dag hoofdpijn van angst gehad, dat hij 't vertellen zou - of dat iemand 't zou weten al. Ik had 't het vreeselijkst gevonden voor al de jongens op school!
Omdat ze 'm allemaal zoo knoeierig vinden - ik zou me geen raàd geweten hebben, als ze gehoord hadden dat ik me door hèm had laten zoenen - ik zou me doòd gegeneerd hebben!
Maar je schaamde je niet, om je door een jongen, waar je niet eens voor uit durft te komen, te laten helpen, trakteeren, - en - zoenen.... je vòndt 'm toch naar??
Jasses ja! Och, hij is soms ook wel weer goedig, hij geeft altijd zàlige taartjes en chocola (lacht). 't Is eigenlijk voor jezelf wel een leuk idee, dat een jongen zóó om je geeft - als een ànder 't maar niet weet!
Maar begrijp je nu niet, dat die jongen geen zier om je geeft Want dan zou hij niet zoo laf misbruik maken van zijn macht over je - dat zou hij je niet dreigen - begrijp je dat niet, Lies?
Als hij me zoo bang maakt, zou ik 'm wel kunnen slaàn. 't Is zóó'n griezelige jongen, ik kan tòch niet van 'm af, ik ben veel te bang voor 'm.
Vind je niet, dat je bezig bent iets laags te doen?
Ik vind 't gemeen van hèm!
| |
| |
Ja, maar van joù ook! Al dat gelieg en geknoei, alleen om een mooi cijfer!
(wrevelig). Ja - dat wist ik toch niet vooruit! Ik krijg wel eens meer wat van een jongen - van Jan van Buren b.v. - maar dien vind ik echt aardig. Ik zou me geen raad weten als die 't wist.
(na even zwijgen). Twee jaar geleden, wou Jo Horst je een armbandje geven - weet je nog wel? En toen zei je tegen mij: ik wil 't niet hebben, want ik vind 'm niet aardig....
(Lize zwijgt).
Toen was je twee jaar jonger - en toen voèlde je 't. En nu zie je in dit, dat zooveel erger is, niets vernederends.
Nou god! Ik heb óók wel een hekel aan tante Anna en daar ben ik wel in huis! dat vond ik in 't begin óók wel 'n afschuwelijk idee - nu niet meer - nu kan 't me ook niet meer schelen - 't is eenmaal zoo.
(pijnlijk). Doe niet zoo - onverschillig Lies!
Ik kan 't niet helpen - ik vind 't er afschuwelijk!
Eerst heb je er toch nooit zoo over geklaagd.
Och nee - ik weet ook zèlf niet - ze zijn wel weer goedig ook - maar ik voel er mij nooit thuis! ik krijg al een gevoel van ongezelligheid, als ik 't huis maar inkom - (Eva's gezicht betrekt meer en meer, er komt iets van angst in). Als ik es wat vertel of zoo - dan begrijpen ze 't geloof ik niet - zoo van die dingen, waar u en ik - en Hein ook, zoo om lachen kunnen - ze vinden me altijd overdreven en opgewonden.... Toen ik laatst ziek was - waren ze wel lief.
(gretig). Waren ze toen heùsch lief? zorgden ze goed voor je?
Jawel. Maar toèn verlangde ik toch zoo naar huis - ik wou zoo graag naar u toe - ik verzon van alles om naar huis te mogen.... O zeg moes, de dokter daar, dat is gewoon een schàt!
Nee! U kent 'm niet! Ik wou, dat u hem eens zag. Een heele groote man is 't, en hij is altijd snoezig tegen me. Dàt vond ik wel leuk van ziek zijn, dat hij dan kwam! Daar lag ik me altijd op te verheugen. Dan stelde ik me altijd nog een beetje zieker aan, dan ik was, dan deed hij zoo schattig; hij zei altijd wat over mijn oogen. Ik vond 't eigenlijk niets naar om zoo'n beetje ziek te zijn - véél leuker dan op school.... Ze hebben zoo'n klein schellemeisje bij grootmoeder, die liet ik stiekem boeken halen uit de bibliotheek. Dat mocht natuurlijk niet! ik was als de dood, dat ze 't zou oververtellen aan de groote meiden, maar ik stopte ze gauw achter m'n ledikant als tante Anna kwam, of grootmoeder. En dan 's nachts mocht ik een nachtlichtje hebben, en daar lag ik dan leuk bij te lezen.... Tante Anna gaf me wel eens boekjes,
| |
| |
maar dàt zijn zulke taaie dingen, gewoon ‘kinderverhaaltjes’ - niets aan. Maar ik liet altijd leuk echte romans halen....
(Eva zit luisterend angstig voor zich te staren.)
Ik dacht wel es, als ik nou es voor goed naar huis mocht - dan was ik meteen van Louis af....
Kijk eens, als je véél van dien jongen hieldt, dàn - was 't nòg verkeerd - maar nu - is 't slecht. Je moèt niet willen profiteeren van iemand, waar je niet eens voor uit durft komen. Voèl je niet, dat dat laag is?
(onwillig). Nou! Zóó vreeselijk....
(smartelijk). Hè, Lies, dat je dàt niet voelt....
(haar omhelzend). Jawèl! ik voel 't wèl, ik weet 't bèst moes, heusch!
(dringend). Maak 't dan uit! Beloof me dan eerlijk, dat je 't niet weer doen zal.
Hoe kàn ik dat! Als ik weer op school ben, is 't immers tòch weer zoo!
Dan wil je ook niet ernstig.
Jawèl! ik wil nu, op 't oogenblik, wèl ernstig! Maar als ik nu weer eenmaal daàr ben! 't Is 'r zoo taai in huis, om zoo dadelijk uit school heen te gaan - dan is dàt tenminste nog een verzetje.
Je wéét niet, wat een verdriet je me doet, dan zou je 't wel laten.
(haar armen om Eva's hals). Nee moesie, ik wil u geen verdriet doen; zèg: kijk nou weer vroolijk.... maar 'k kàn 't niet beloven. 't Geèft niet, of ik 't nu al beloof, ik doe 't daar tóch weer - als ik u niet meer bij me heb - ik doe 't alléén niet meer, als u máákt, dat ik 't onmogelijk doen kàn. Heusch, dat is zoo.
Kan je 't dan niet laten om mij?
Maar u is daar niet bij me - dan kan ik er niet zoo om denken - als u zoo ver wèg is van me, dan ziè ik niet, dat u 't zoo naar vindt. Nu vind ik 't zelf ook afschuwelijk, - maar als ik nu weer daàr ben - en ik ben van u weg - dan weet ik vooruit, dan vind ik 't niets erg meer.
(Lange stille, Eva zit stil, in haar gezicht is een groote strijd van angst en smart.... plotseling staat ze op, gaat voor 't raam staan, naar buiten zien. Eindelijk met zonderlinge doffe, onvaste stem, zonder om te zun).
Als ik - als ik altijd bij je was - zou je dàn - die dingen laten?
Ja, want dan zou u wel maken, dat ik ze niet meer doen kòn - als u maar maakte, dat ik onmogelijk kòn....
| |
| |
(Eva staart nog altijd bewegenloos voor zich uit.)
(Lize, die haar niet aanziet, merkt niets, babbelt door).
Nee - zie je - als u altijd bij me was, zou ik, er niet eens lust meer in hebben - dan had ik u....
(Eva laat zich plotseling als machteloos op de bank vallen, haar gezicht is verwrongen, haar oogen wijd en strak).
(half verlegen.) Zug, hoor es, zegt u es.... zegt u es eerlijk: hèb ik héúsch mooie oogen, dat wou ik zoo graag weten.... dat zou ik zoo leuk vinden.... (Eva aanziend.) Wat is er moes - wat scheelt eraan - moeder, (opspringend, haar armen om haar heen) wat hèbt u? wat is er?
(zich losmakend). Niets - niets - nee laat me los, laat me - even alleen Lies.... ik kan niet - toe ga weg....
Weg? Maar - wil ik vader roepen?
(bijna woest). Neè; (zich beheerschend) laat me nu alleen.... hoofdpijn heb ik.
Zal u roepen, als u iets noodig heeft?
(zich afwendend). Ja. (Lize af).
| |
Vierde Tooneel.
Eva, later Hein.
(Eva alleen, wankelt naar een stoel, zinkt in elkaar, met gewrongen handen, halfluid).
Nu kàn ik niet meer... nu kàn ik niet meer... kàn ik.... (zit weer stom in diepste ellende).
(komt binnen, zij verroert zich niet). Moeder, daar heb ik.... (schrikkend als hij haar ziet) moeder! nee - wat....
(heesch). Niets - niets (kromt zich van smart).
(staat op, wankelt naar de tafel, krijgt met trillende handen uit een cassette een blaadje papier en enveloppe).
(ontsteld haar hand grijpend). O god moeder! wat gaat u doen? is 't - gaat....
(wringt haar hand los). Niets - ga ik doen - niets meer - 't is gedaàn.... (ze neemt het papier, tracht te schrijven, begint tweemaal, laat de pen weer vallen, haar hoofd in haar handen op tafel). Ik kàn niet.... (ligt zoo een poos stil, dan vermant ze zich, begint opnieuw, schrijft eenige regels, doet 't papier in 't couvert met sidderende hand. Als 't gedaan is, ziet ze op, kijkt Hein aan, die naast haar staat, tracht te spreken.)
(dof gebroken). Breng dit even naar - Van Leenten.
| |
| |
(gejaagd), Ja - gaùw dan! niet wachten op antwoord.... toe gà dan - alleen maar afgeven - ga meteen weg - niet wachten tot hij....
(neemt den brief, ze trekt hem meteen weer uit zijn handen, kijkt naar 't adres - geeft 't hem weer, houdt toch den brief nog vast.) Hier....
(wendt haar hoofd af, laat den brief los, kruipt in elkaar in onduldbare smart).
Moeder! ik kàn je zoo niet zien - zèg 't me - vertrouw me alsjeblieft!
Niets! ga wèg - toe gà nou - ik vraàg 't je immers.
Als er hier iemand binnenkomt - terwijl ik weg ben - en hij ziet u zoo - als vader u zoo vond.... ik wil niet dat vader u zoo ziet!
Je denkt wèl aan je vader, maar niet aan mij....
Jawèl - ik wil alleen niet nòg meer ellende in huis-moeder, wees bedaard....
(smeekend). Gà dan nou - ik zal kalm zijn - gà dan. (Hein af.)
(Eva luistert hoe hij weggaat, blijft stom strak zitten - dan staat ze op, gaat heen en weer loopen, eindelijk weer zitten. Plotseling luistert ze op, vliegt naar de deur, staat doodstil in angst te luisteren. Eindelijk verslapt weer haar gespannen angsthouding, ze gaai terug naar de bank, zit daar weer rillend in elkaar gedoken, van tijd tot tijd opziend in schrik, als ze iels meent te hooren.
(komt voorzichtig binnen). Ik wou toch nog eventjes kijken, hoe u 't hebt.... wat ziet u er toch akelig uit.... hebt u zoo'n hoofdpijn?
(staart voor zich uit, merkt haar nauwelijks op).
Ik heb eau de cologne meegebracht - geef uw zakdoek es.... waar is ie.... (frommelt Eva's zakdoek uit haar hand los, doet er eau de cologne op, strijkt er dan mee langs Eva's voorhoofd) Lekker hè? 't is hééle beste, ik heb ze gekregen.... is u heusch zoo naar? weet u wat, ga naar bed - zèg - dan ga ik mee, en dan dek ik u toe.... leuk? - hè ja toe, laten we dat doen! en dan maak ik 't pikdonker in de kamer - en dan ga ik stil op de bank, liggen.... uitg....
Praat niet zoo aldóór.... ik kan - 't niet velen.
(Even stilte, dan na eenige oogenblikken komt Hein.)
Moes heeft zoo'n hoofdpijn - zeg.
| |
| |
(kort nerveus). Ja, ga jij nu maar weg.
(ongeduldig.) Ik moet moeder alleen spreken. Vooruit, kom - (duwt haar de deur uit. Lize onwillig af.)
(opstaand.) Waar is hij - wat - wat deed hij - wat heeft hij gezegd.... neè! niet vertellen!! - niet doen!!.... ik kan 't niet hooren.... (krimpt in elkaar).
(haar handend grijpend.) Zèg 't me, wat er is - vertrouw me, wees eerlijk tegen me, moeder! Ik kan er tegen, maar je moet 't me zeggen....
(zich losrukkend.) Was - hij thuis?
(toonloos dof.) Nee - ja - ik weet niet - ik heb niet gevraagd.
Niet thuis.... dan wéét hij 't nu nòg niet eens misschien.... loopt hij buiten en hij weet nog niets.... dan vindt hij 't pas - als hij thuiskomt - (haar handen voor haar oogen) o God, zijn gezicht! zijn gezicht als hij dat leest - dat zie ik nou - dat zal ik altijd zóó voor me blijven zien met dat verdriet erin - dat ik 'm doe....
O jij wéét 't niet - dat kan jij niet begrijpen - niemand.... niemand.
(in zichzelf.) Wat is dat allemaal in-beroerd....
(hem verslaand, dof.)
Ik kan 't je niet besparen - ik kan alleen blijven om jullie - om 't kind - omdat dat moèt.... omdat ik....
(Hein zit stil bleek, zegt niets meer.)
(dof.) Als....
(Hein staat op).
(a.v.). Ga niet heen - dan ben ik zoo alleen - je bent nog de eenige....
(a.v.) Nee - ik zal wel bij u blijven.
(Stilte, waarin ze beiden wachten. Hein staat voor 't raam te kijken. Eva zit.)
(toonloos dof.) Daar is hij. (Hij kijkt even nog naar Eva, gaat dan langzaam door de zijdeur af.)
(Na eenigc oogenblikken Frank van Lernten; hij is zeer bleek).
| |
Vijfde Tooneel.
Van Leenten, Eva.
(snelt op Eva toe). Eva! wat is dat?
(dwingt zich plotseling tot kalmte). Ik - zal 't je zeggen - ik zal 't je zeggen.... 't kàn niet....
| |
| |
(uitbarstend.) Dat is niet waar!
(hevig.) Eva! kijk me aan, weet wat je doet! Gisteren - toen hebben we toch gepraat - (zich dwingend tot kalmte) Eva - toen hebben we toch alles bepraat nietwaar? ik weet nu niet meer alles precies op dìt oogenblik - maar we waren 't toch ééns! Nee hè, je hebt 't maar gedàcht in een oogenblik van overspanning.... (weer uitbarstend) Maar Gòd, dan begrijp ik tòch nòg niet, dat je 't ook zelfs maar één seconde hebt kùnnen denken!....
O maak 't me toch niet zoo moeielijk (zit een oogenblik als vernietigd, dan met dof gebroken stem, zònder schreien). Ik zal 't je zoo kort mogelijk zeggen.... wacht dan - ik zal 't je zeggen.... (wacht even, met moeite haar gedachten dwingend.) Lize doet heel verkeerde dingen, ik ben de eenige, die er wat aan doen kan.... als ik nu wegga.... ik kan toch m'n kind niet in den steek laten nu ze me noodig heeft. Als ik nu niet op haar pas, gaat 't mìs - dan bederft ze voor goed.... (inzinkend) ik wist meteen mijn vonnis - ik heb geen oogenblik getwijfeld of nog gehoopt.... ik wist dadelijk, dat ik - nu - niet meer weggaan kòn....
(bedwongen kalm, overredend.)
Eva, doè niet overijld iets, wat je later zoo berouwen zal. Je wéét dat je het kind tòch niet hier krijgt....
(woest.) Jawèl! Nù zàl ik haar hebben! nu heb ik een wapen! - nu zet ik alles op 't spel.... (inzinkend) want nu heb ik niet veel meer te verliezen.
(droef.) En als 't je dan toch mislukt....
(met iets wreeds in haar gezicht en stem), 't Zàl me niet mislukken.... (weer gewoon). Maar dan nog, ik blijf toch de moeder - maar als ik heenga - dan heb ik geen recht van spreken meer.... dan heb ik geen macht meer.
(Van Leenten zwijgt, hij zit met het hoofd in de handen gesteund).
(zacht) Je wil het misschien niet gelooven - nu ik je dit aandoe - maar.... ik wil 't je toch nog eens - voor 't laatst zeggen: dat jij alle geluk voor me geweest bent....
(neemt haar in zijn armen, zacht:) Eva! lieveling, doe 't niet - doè 't toch niet - denk je dan geen oogenblik aan wat je mij aandoet?
Frànk!.... och - ik kàn immers niet anders - nee - ik kàn niet.... (schreit stil.)
(heftig smartelijk). Die héél groote liefde, zóó ontzaggelijk, dat al 't andere erbij verzinkt - de éénige mooie - de éénige ware.... die heb jij dan nooit gekend....
| |
| |
(Eva zwijgt in stomme ellende.)
Zoolang joùw liefde voor mij, je nièt zegt, met mij te gaan, van al 't andere weg - is 't ook nìet, wat ik voor jou voel. Jij bent voor mij het hoogste - bij jou komen de kinderen in de eerste plaats.
(in hoogste smart). Ik kan niet weggaan - en ik kan niet blijven.... Als je wist, wat ik uitsta, dan zou je - medelijden met me hebben.... Jij zal 't nooit weten - jij niet en mijn. kinderen niet....
(bitter). Je kinderen zéker niet - nee (plotseling haar handen grijpend). Evy, ik kàn 't niet gelooven - ik wil 't niet gelooven, dat ik je moet missen - ik heb nog nooit iets losgelaten, dat ik eenmaal hebben moet....
(in elkaar gezakt). Ik wou, dat ik dood gaan kon, dan was ik van alles af - dan had ik tenminste rust....
Maar mijn god Evy, waarom martel je ons allebei zoo? We kunnen elkaar immers niet missen, kom, zèg het nu maar, dat 't dwaasheid van je is - dat je al....
(opschrikkend). Nee - neè! 't moet wèl - 't moèt - nee - breng me d'r niet weer af - dan moet ik 't morgen nòg eens lijden.... en een twééden keer kan ik 't niet meer.... Frank.... je moet weg.... gà nou....
(stampvoetend). Ik doè 't niet.
Oh! Als je me toch maar wou begrijpen - als je toch maar wou zien. Ik kàn 't kind toch niet verkeerd laten gaan - ze zou me noodig hebben en dan was ik er niet....
Je hebt altijd gezegd, dat je niet voor jezelf beslissen kon, dat je jezelf niet sturen kon - beslis dan nu vooral niet.
Ik kàn je niet alleen laten, je zoo eenzaam laten - je kinderen zullen je nòòit geven, wat ik je geef....
Nee - dàt kunnen ze niet....
(wanhopig). Voel je dan niets voor je eigen recht op geluk....
(dof smartelijk). De kinderen hebben grooter rechten - dat voèl ik.... ik weet best, dat zij nooit voor me zullen zijn, zooals jij.... Maar ik kàn niet weggaan als ik noodig ben voor ze.... ik had dat eerder moeten inzien, dat is mijn fout.
(in wanhoop neerzittend). Jarèn heb ik alleen gedacht aan jou - altijd naar je verlangd - altijd je buiten mijn bereik gezien - en nu - nu ik er denk te zijn.... nu ontneem je me ineens alles.... (verwijtend). Je zegt, ik ben je eenig geluk geweest....
| |
| |
En toch offer je mij op aan al 't oude, wat je altijd ongelukkig gemaakt heeft....
(a.v. smartelijk). Nee - jij hebt 't niet zoo gevoeld als ik - dan zou je dit nièt doen.... en dàn is 't ook maar beter.... zóó zouden wij ook op den duur niet samen gaan.... zóó zou 't met ons ook niets worden....
(Stilte. Eva zit in stomme vertwijfeling. Van Leenten staat op haar neer te zien, strijkt even over haar haar, dan gesmoord:) Dàg - 't ga je goed.... (loopt naar de deur).
(Eva ziet hem als versteend na, dan plotseling vliegt ze op, haar armen opheffend met een zachten smartgil. Van Leenten keert terug, neemt haar in zijn armen).
(uitgeput.) Niet zoo - nìet boos....
Je ging weg, of je.... of ik....
(kust haar zwijgend, ellendig.)
(in hoogste smart.) Ik moet van je hooren soms - als ik maar zie, dat je werkt - dan weet ik toch - dat je nog leeft.... later, als we oud zijn, dan kunnen we misschien nog iets voor elkaar zijn....
(dof.) Ja - als we oud zijn.... beloof me, als je me nóódig hebt - denk eraan, dat ik altijd....
(gebroken, kust hem). Dag....
(gaat langzaam heen, bij de deur kijkt hij snel even om, dan af.)
| |
Zesde Tooneel.
(Na eenige oogenblikken komt Hein. Hij ziet haar, sluit de deur van-binnen. Gaat aarzelend naast haar zitten, tracht haar op te richten.)
Ik zag hem weggaan.... hebt u liever.... wilt u liever alleen zijn?
(schudt nee, leunt tegen hem aan).
(starend in smart.) Hoe kòmt het, dat in óns huis al die ellende gebeurt - (stilte)
(Eva schreit zacht). Moeder, ik weet niet,.... misschien vind je 't - naar - als ik 't zeg.... (hapert, Eva ziet hem in verwachting aan) ik.... wou toch zeggen.... ik - ben je zoo dànkbaar.... dat je.... nìet.... met hèm.... (hartstochtelijk zacht) dat had ik verschrikkelijk gevonden....
(Eva knakt tegen hem aan, hij houdt haar stil vast aan zijn borst.)
Doek.
Einde van het derde bedrijf.
| |
| |
| |
Vierde bedrijf.
Eerste Tooneel.
Marius, later Eva.
't Is avond. Hanglamp met gele kap brandt. Marius zit bij de tafel de krant te lezen. Eva komt na een poosje binnen - zij ziet bleek maar heel kalm.
Zoo ben je daar? Is je hoofdpijn wat beter? Was 't zóó erg, dat je niet aan tafel kon komen?
(knikt even, ze gaat tegenover hem aan de tafel zitten).
Lize wou naar je gaan kijken, maar ze zei, je hadt je deur gesloten - waaruit we afleidden, dat je maar liever ongestoord bleef - hè?
(antwoordt niet, ziet hem kalm ernstig aan; na een zwijgen). Ik wou je spreken.
(vroolijk spottend). Spreek geliefde.
't Is nóg eens over Lize.
Nee nee - bespaàr me dat.
(uiterst strak kalm). Nee - dat kàn ik niet - je moet nu ernstig zijn - geen gekheid maken....
(a.v.) Dan zonder gekheid. D'r hoeft niet meer over gesproken - ik heb gezegd: Nee.
(behoudt voortdurend die vreemde buitengewone kalmte, haar stem ook is gedempt rustig). Ja - dat weet ik wel, dat je dat gezegd hebt, maar er is nu iets anders. Je hebt mij geweigerd Lize thuis te laten komen, toen ik 't vroeg voor mijzelf. Dat vond je geen reden - en ik heb er mij bij neergelegd - maar nù zeg ik je, dat het noodig is voor het kind. Nù leg ik er mij niet meer bij neer.
Vertel 't me maar niet, want ik zeg je vooruit, ik doe 't toch niet.
(a.v.) Jawel. Dat zal je toch wel.
Luister es Marius - ik ben er achter gekomen - ze heeft 't me zelf verteld - dat Lize scharrelt met 'n jongen - op 'n heel verkeerde manier - en ze kan niet van hem afkomen, omdat hij haar dreigt 't dan aan anderen te vertellen. De waarheid is, dat ze 't eigenlijk zelf niet erg vindt.
Ik besluit daaruit niets anders, dan dat daar heel kort en streng een eind aan moet gemaakt?
(a.v., zijn woorden negeerend). Er is nog iets veel ergers, dan 't feit zelf, en dat is, dat ze zoo weinig 't onwaardige ervan voelt. Ze
| |
| |
zegt, ik zou me doodschamen als de jongens het wisten, want iedereen vindt Louis naar, maar zèlf schaamt ze zich niet om zich te laten trakteeren en zoenen door een jongen, voor wien ze niet ééns durft uit te komen....
Uit dat alles - dat ik tot zoover met je ééns ben - zie ik niets anders, dan dat zij veel strenger, veel korter moet worden gehouden. Dàt is hoogst noodzakelijk en niets anders.
(a.v.) Ik vind dat niet voldoende. Ik vind dat het kind onder joùw en mijn direct toezicht moet staan - hier in huis, jij en ik samen moeten dat doen....
(a.v.) Dat wil je niet inzien.
Goed - best. Ik wìl niet.
(a.v.) Het is nu toch bewezen, dat je moeders toezicht en leiding niet toereikend zijn. Lize is een hoogst moeielijk kind - ze kan niet tegen strengheid, maar ze moet altijd worden nagegaan; ze moet met heel vèèl liefde, heel voorzichtig maar vast worden geleid.
Aan liefde ontbreekt het mijn moeder niet.
(a.v.) Denk je dan dat het mij wèl daaraan ontbreekt?
(glimlacht). Nee - maar jij hebt niet de manier om....
(a.v.) Vind je dan dat je moeders manier veel goeds heeft gewerkt?
Dit is een buitengewoon geval - en in ieder geval zal ik zorgen, dat dat den kop wordt ingeknepen.
(a.v.) Daar kan je niet voor zorgen, als jij hier bent - en 't kind daar. Als je haar niet hier hebt, onder ons voortdurend toezicht kàn je geen invloed uitoefenen. Het kind heeft heel gevaarlijke neigingen. Haar lieve aanhaligheid, haar goedhartigheid, doet het gauw vergeten, maar ze is volslagen coquet. Zoo jong als ze is, kent ze alle trucjes om een man aan te halen, iederen man. Ze kan 't niet laten en tegenwoordig is ze oneerlijk ook.
D'r is wel wat waars in wat je zegt, maar ik wil mijn moeder dat verdriet niet aandoen, haar het kind af te nemen.
(a.v.). Is het dan geen verdriet voor mij?
Zij is een oude vrouw, zij heeft zóóveel leed gehad....
(a.v.). En ik ben de helft jonger en wat heb ik niet veel gehad.
Bij jouw werkelijk verdriet komt zooveel inbeelding. Jij hebt nu eenmaal de ongelukkige eigenschap, dat je je niet schikken kunt naar de omstandigheden - naar de noodzakelijkheid. (Eva ziet hem zwijgend aan). Zullen we hierover maar uitscheiden?
(glimlacht.) Jij niet? Best - ik wel. Ik weet nu wat ik doen zal.
| |
| |
(a.v.). Ik ook. Ik wil mijn kind niet zien bederven.
Ik ook niet. Daarom zal ik mijn maatregelen nemen.
Nee. Ik wil haar thuis hebben.
(ziet haar aan). Kom, wees verstandig Eva!
(a.v., er komt echter langzaam iets van drift in haar, die ze nog volkomen beheerscht en onderdrukt.) Dwing me niet tot het uiterste Marius. Doe me geen dingen zeggen, die ik je liever wil besparen. Gééf nu toe. Het is een billijk verlangen van me.
Nee, 't is een dwaas, onverstandig verlangen.
(a.v.). Voèl je nu niet, dat ik in mijn recht ben, als ik zèlf het toezicht wil hebben over mijn eigen kind. Heb ik daar niet grooter recht op dan jouw moeder?
Gebruik nu niet zulke groote woorden van rechten en zoo - dat gaat je niet af.... ik zal doen wat ik in dit geval noodig acht.
(a.v.). Wat jij noodig acht. Maar zik wil hierin ook meespreken. Al de dingen, die mij zoo goed als jou aangingen, zijn door jou en je moeder beslist òver mij, en zònder mij. Dat wil ik nu in dit geval niet.
Over me - en zònder me - hè wat 'n prachtige tirade zóó uit een vaderlandsch geschiedenisboek uit je schooljaren. Hoe was 't ook weer.... de Fransche gezant: wij onderhandelen bij u, over u en zonder u.... (hij lacht.)
(a.v.). Marius, làch zoo niet.
Welzeker, dat is 't beste, wat ik doen kan.
Wil je niet, dat 't kind thuis komt?
En ik zeg je nu, dat ik de oude misère niet verder voort wil leven. Dat kàn ik niet - en dat wil ik ook niet.
(heftiger maar nòg bedwongen). Ik heb je hetzelfde gevraagd niet ééns maar honderd keeren, en je hebt nóóit willen luisteren. Nu spreek ik àl dien tijd tegen je ernstig, en dringend, en je hebt gekheid zitten maken, mijn woorden bespottelijk gemaakt....
(heftiger). Nee! zoo is het geweest - jarèn en jarèn - maar jij weet nòg niet wat mijn leven geweest is in al dien tijd - wat jij eigenlijk hebt gedaán met je zoogenaamd groote liefde voor mij.... Niets heb je gedaan! Erger dan niets!
Je hebt mijn leven dor gemaakt - je hebt je moeder meester gemaakt in mijn huis, over mijn kinderen.
En jij hebt nòg niet kunnen inzien, dat ik het deed uit bestwil.
Uit bestwil! Mijn leven verwoest! Zoo'n misdaad uit bestwil!
| |
| |
(zijn gezicht is strak geworden, langzaam). Je praat daar van misdaad.... nu zou ik je wel willen vragen: reken je daaronder ook, dat ik alles en iedereen, ook mijn moeder heb opgegeven om jou te hebben.
(kalmer). Jij weet niet hoe hoog ik dat eens gesteld heb. Véél te hoog. Want dáárom en onder den druk daarvan heb ik te veel geduld, eerst nog trotsch op je liefde voor me, later gebukt.... Ik heb 't je ruim in mijn heele leven terugbetaald.
(ziet haar zwijgend strak aan, met een bitter lachje). Zoo.
(bitter). Bedenk eens bij jezelf, wat ben je in al die jaren voor mij geweest, niets heb je gedaan dan me aan mijn lot overgelaten voor zoover ik niet in botsing kwam met jouw wenschen.
Verwijt je mij mijn toegevendheid?? Ik vond je goed zooals je was.
(a.v.). Dat was je egoïsme, ja.
(zich opnieuw dwingend tot kalmte). Ik wil zoo niet doorgaan.... laat 't kind thuiskomen Marius, dan wordt alles beter....
O nee. Als je denkt, dat je mij zóó dwingt, met ongegronde, onzinnige verwijten - dan heb je 't mis.
(heftiger). Ik heb 't gedùld al die jaren, dat de kinderen bij jouw moeder waren - maar ik heb je nooit kunnen overtuigen wat ik daaronder geleden heb.
Ik zou toch zeggen, dat jij en ik in 'tzelfde geval waren, ik miste de kinderen evengoed, maar ik redeneerde, wij hebben elkaar. (ziet haar stil aan) Heb je nu al je grieven tegen mij gelucht?
(hartstochtelijk dringend ernstig.) Och, làten we nu als twee tenminste éérlijke menschen tegenover elkaar staan. Geef toe, dàt ons huwelijk een mislukking is geweest. Dan hebben we er beìden onder geleden.... maar buig dan ook nu voor dézen keer je harden wil ter wille van ons kind - en geef toe.... Marius!
(na een zwijgen). Ik heb je gezegd, ik geef niet toe.
Ook niet als 't noòdig is voor haar?
(heftig.) Het is niet noodig en al wàs 't dat - dan zou ik nù eerst recht niet toegeven, dan zou ik nòg een anderen uitweg zoeken na al jouw ijle, onzinnige verwijten, waarmee je mij zoekt te dwingen - maar ik ben niet te dwingen....
(zich tot kalmte dwingend.) Ik heb me misschien wat sterk uitgedrukt, laàt dat zijn - maak 't me niet zoo moeielijk - ik dwìng niet - ik eisch niet.... ik vraàg 't je alleen - ik vraag 't je dringend en ernstig - ik verzoèk 't je: geèf mij 't kind - of liever: laat ons kind bij jou en mij samen zijn, laten we samen....
| |
| |
Nee. Ik ben ook niet in een stemming door jouw woorden om hierover nog langer te praten. Laat 't nu uit zijn! (wil opstaan en heengaan).
(hevig.) Nee - nee! nu is 't niet uit! Nu spaàr ik je niet langer - nu kan 't mij niet meer schelen,.... nu zal ik je spreken van al die dingen, die jij nooit van mij geweten hebt - die je niet hebt willen zien - niets heb jij ooit van mij geweten, omdat je niet gewild hebt! je hebt niet gezien, hoe ik ophield een kind te zijn - je hebt me niet leeren kennen toen ik veranderde - (al heviger) je hebt niet naar me geluisterd als ik klaagde - je zàg niet als ik verdriet had - altijd liet je me alleen. Ik heb geleefd in je huis als de schoondochter van je moeder - nooit als joùw vrouw. En denk je dan dat je zóó een vrouw hoùden kunt? Heb je dat wèrkelijk gedacht??! Jij wist niet, wat je deedt, als je me een van mijn kleine pleziertjes afnam - altijd kleinigheden voor joù, maar voor mij van belang. Ik zal ze niet meer opnoemen maar duizenden en duizenden dingen zijn er zoo geweest, gisteren, eergisteren, alle dagen.... al die jaren lang. Dan was 't: ik moest genoeg vinden in mijn huis - maar wat liet je mij in mijn huis....
(bitter). Wat heb je dat allemaal opgeteld en onthouden! Ik zou zeggen - met 't geheugen van een vijand....
Er was te weinig wat mij kon doen vergeten - wat ik er tegenover kon stellen.... (heviger). Hònderden keeren hebben wij samen, jij en ik hier de laatste jaren in deze kamer gezeten, men achtereen, dat jij zat te lezen of te schrijven, dat ik geen geluid hoorde, dan de wind of de regen buiten. Hoè dikwijls heb ik - in dien tijd, toen ik me nog aan je vastklampte, nog alles verwachtte van jou - naar je gezicht zitten kijken in de hoop, dat je eens naar me zoudt zien, eens tegen me knikken - iets liefs tegen me zeggen - zooals in den allereersten tijd-dat had ik zoo noodig - maar je dàcht niet aan me - je was me vergeten. Je dacht aan belangrijker dingen, maar je hebt er nooit aan gedacht, dat je toen wel bezig was het allerbelangrijkste te verliezen. Als ik dan eindelijk eens iets vroeg - dan kreeg ik geen antwoord; je hóórde me niet - je wist niet, hoe eenzaam en verlaten ik me voelde.... (Heviger). Al die uren, àl die avonden, die jij en ik hier zoo samen gezeten hebben, dat zijn dingen, die gaan nooit voorbij. Die zijn gebleven, die haken zich vast in je - die trekken je neer.... Zùlke uren maken je later leven, als je tot klaar begrìp komt. Die uren - dat is wat wij nu samen beleven.... (kalm wreed plotseling). Dàt is 't, wat me gedreven heeft naar een ànder.
(staart haar een oogenblik aan, zijn gezicht verwringt, terwijl zijn vuist op tafel neervalt, tracht hij iets te zeggen, maar brengt slechts een heesch geluid uit. Er is een stilte waarin hij vruchteloos poogt iets te zeggen, haar aanziend - eindelijk). Wàt - zeg jij - daar....
| |
| |
Moet ik 't nòg eens zeggen.
Je bent gèk! (beheerscht zich) Je weèt niet wat je zegt.
(a.v., haalt diep adem). Nee - ik weet wèl wat ik zeg - (hevig weer) alles wat ik ben geworden, de laatste jaren zooals ik heb leeren zien - zooals ik nu hier tegen je opsta - m'n eigen ik, dat ik heb teruggevonden, dat dank ik alles aan hèm....
(half oprijzend, gebogen over de tafel, heesch van woede). Zwijg!!
(a.v.).
Hij heeft me geholpen - jij niet - hij is mijn vriend geweest....
(haar hand grijpend.) Wie.... hij? Van Leenten - die... (kan niets meer uitbrengen).
Ja - Van Leenten - nee - je hoeft niet zóó te kijken - dàt niet - jouw vrouw ben ik gebleven - maar al 't andere: liefde, hartelijkheid dat heb ik alles van hèm gehad. - zonder hèm zou ik gek geworden zijn - zonder jou - zonder kinderen - zonder vrienden - hij hield van mij en ik van hem, tot 't ons allebei te zwaar werd - tot hij is weggegaan. Toen - toen in dien tijd - September - toen hij wegging - toen heb ik hulp gezocht bij jou - toen heb ik je herhaaldelijk gevraagd Lize thuis te hebben - (dreigend) 't Was twee maanden na Jantjes dood - twee maanden nog maar dat ik 't kind miste, dat ik 't niet uit kon houden zonder een kind - en je hebt me uitgelachen.... Toen hij terugkwam na al die maanden eenzaamheid, toen had ik geen weerstand meer. Toen nòg heb ik me aan je vastgeklampt, ik zocht toch nog mijn heil bij jou - bescherming tegen me zelf - ik heb naast je gestaan - en je schreef door - ik heb e gesmeekt, razend van angst en jij lachte - je hebt altijd gelachen, - je hebt me wègge lachen van je vandaan - tot er niets meer aan te doen was - tot je mij kwijt was!!!
(maakt een gebaar, maar zwijgt. Hij zit ineen gekrompen, zijn gezicht vertrokken; langzaam eindelijk richt hij zich weer op).
Toen heb ik 't vaste plan gehad heen te gaan - ik wou óók ééns van mijn leven genieten, ik wou ook ééns voor een man de vrouw zijn.... toen ik dat hoorde van Lize, toen kòn ik niet - toen voelde ik, dat ik tòch niet wèg kon òm de kinderen - toen dacht ik toch weer aan jou - dat het jouw en mijn kinderen waren - jij en ik samen moesten waken over ons kind (moeielijk) - toen heb ik hem opgegeven - toen heb ik hem weggestuurd, de eenige die werkelijk boven alles van me heeft gehouden....
(bijna stikkend van woede). Dat durf je mij zeggen - mij....
| |
| |
weet jij - weet je - dat ik (heesch) 't recht heb je niet meer in mijn huis te dulden - je wèg te jagen....
(sterk hevig). Nee! nee! dat heb je niet als je gevoèl van recht hebt - niet.
(a.v.) Praat jij nog van recht tegen mij?
Jij, die me achter m'n rug in m'n goed vertrouwen hebt be drogen met dien schoft?!
(a.v. hoog). Ik zèg je nòg eens, je kunt ons niets verwijten - mijn gevoel kòn ik niet dwingen....
(a.v.) Ik praàt niet van 't kind met joù...!
Ik wel. Ik wil ervan spreken - juist nu. Naar mijn verzoek heb je niet willen luisteren. Toen heb ik me aan je overgeleverd als een overwonnen vijand - ik ben volkomen eerlijk met je geweest - ik zèg je nòg eens, om de kinderen, om ònze kinderen heb ik dat andere weggestooten - nu kom ik me op je genade overgeven.... en ik vraag je - ik ben om 't kind gebleven - gééf me nu ook 't kind.
Onder joùw invloed! Jij, die getoond hebt je niet te kunnen beheerschen - die je gedragen hebt als de eerste, de beste....
(invallend hoog). Pas op Marius.
(in bedwongen woede beraden koud opsommend). Ik heb jou nu nog maar alleen dit te zeggen: Aan al die dingen - aan al die ellende, waar jij dan al die jaren zóó onder gezucht hebt door mijn toedoen, daar zàl dan een eind aan komen. Je zùlt hier nìet meer bij me zitten en je verongelijkt voelen - geen avond - geen uur meer - je wou gaan - gà dan - nu zeg ik je, dat je gaan zùlt.... (na eenige oogenblikken wachten, moeielijker) Ik wil je wèl zeggen, jij bent voor mij ééns het hoogste geweest en je hebt me veel teleurstelling gegeven. Jij hebt er blijkbaar nooit over gedacht, dat ik dikwijls verlangd heb bij jou belangstelling te vinden voor mijn dingen - voor mijn werk. Ik heb ook nooit weer geprobeerd 't in je te wekken, nadat 't mij een paar keer mislukt was, dat ligt niet in mijn aard. En dàt heeft mij gegriefd, maar ik heb je geen verwijten gedaan - ik heb je ontzien, waar ik kon, als een kind, dat niet beter weet - (moeielijker) nu zie ik, jij hebt al dien tijd geleefd als een vijand met me - jij hebt alles van mij vijandig en slecht uitgelegd - je zegt me ronduit: je houdt van een ander - ik moet zeggen - 't is verfijnd - dat laatste wapen van je.... (de deur is opengegaan, mevrouw Kolberg staat op den drempel; ze wil als ze hen samen ziet weer weggaan, maar blijft, plotseling getroffen door Marius' woorden, angstig luisteren). - niet lang geleden heb je mij
| |
| |
verweten, dat ik je niet hoog hield - maar ik wil je wel zeggen; ik had je toch te hoog gehouden voor dit. (hij zwijgt even, tracht weer kalmer te worden). En nu zou jij nog hier samen met mij willen blijven leven - met nog een kind erbij om de ellende aan te zien - (lacht bitter). Nee.
Ik heb gezwicht voor ons gezin - om onze kinderen - de kinderen van jou en mij.
(star). Ik zwicht niet. Dit zeg ik je, dat er geen plaats voor jou meer is in mijn huis - bij mijn kinderen.
(Mevrouw Kolberg heft stom haar hand op, Eva met vertrokken gezicht staart Marius aan).
Je hebt genoeg kwaad gedaan....
Marius, ik zeg je nòg ééns: nu - voor 't laàtst heb ik me aan je vastgeklampt, ik ben eerlijk bij je gekomen met mijn grieven en mijn schuld en je hebt mij afgetrapt - terwijl ik me weerloos aan je overgeef, stoot je me af.
(zwijgt, ziet haar hard aan).
(bevend, toch zich dwingend krachtig te blijven). Maar je neemt me de kinderen niet af - dàt kan je niet - je kan me je huis uitjagen, maar ik kan overal gaan, waar de kinderen zijn - ik hou ze tòch.... dat kàn jij niet beletten....
Ga nu heen (hij blijft in zijn schouders gezakt haar aanzien).
(tusschen beiden tredend.) Wat gebeurt hier - Marius!
Nee moeder - niets. Gaat u liever weg.
Moeder, ik verzoek u, ga weg - er is niets.
D'r is wèl iets. Waarom mag je moeder het niet weten, zij heeft altijd alles van je geweten - (tot mevrouw Kolberg.) Ik heb geëischt Lize thuis te hebben, omdat ik er achter ben gekomen dat ze verkeerde dingen doet. U hebt haar dat niet kunnen beletten - nu wil ik zelf op mijn kind passen.
(Marius staat onbewegelijk haar aan te zien).
(driftiger).
U hebt me niets te verwijten, want wat gebeurd is was uw eigen werk van jaren.... (zich bedwingend tot Marius). Jij hebt daareven gezegd, dat je veel van me gehouden hebt - en dat ik jou ook in veel teleurgesteld heb (smartelijk, een stap naar hem toegaand.) Dat geloof ik nu - daar ben ik nu van overtuigd - ik verwijt nu ook niet meer - we zijn quitte.... ik gelòòf nu wel, dat de eene mensch den anderen ongelukkig kan maken, zonder dat hij kan vinden waar de fout zit - dat is ons leven geweest; (bevend met nadruk) en nu zeg ik je nog eens, hier kom ik bij je terug - ik wil nog redden wat er te redden is -
| |
| |
voor jou en voor mij - er is nog één ding voor ons samen te doen.... de kinderen....
(in uitbrekenden toorn). Verwacht jij nog iets van mij? Ga heen! (heesch) ik kan je niet meer zien....
(Eva wijkt met bestorven gelaat, alsof ze nu eerst begrijpt, maar nog niet gelooven kàn, voor hem terug naar de deur - langzaam tastend gaat ze achteruit, hem strak aanziend - ze staat nog een oogenblik stil naar hem te zien - dan gaat ze weg - de deur valt achter haar dicht.)
(Mevrouw Kolberg staat in stomme onzetting naar de deur te zien - Marius heeft zich afgewend, gebogen, zijn hand op tafel gesteund, wacht hij luisterend tot hij de deur heeft hooren sluiten. Dan richt hij zich op, ziet om, waar Eva verdwenen is. Hij staat een poos zoo - oud - dan, zijn kracht gebroken, laat hij zich in zijn stoel zakken, zit strak starend, veegt met zijn zakdoek hei zweet van zijn voorhoofd - zit stil dan, de armen op de stoelleuningen).
| |
Tweede Tooneel.
Marius, Mevrouw Kolberg
(Mevrouw Kolberg staat naar hem te zien, eindelijk komt ze achter hem, haar hand op zijn schouder) (stilte.)
(gebroken stem). Kind....
(Marius geeft geen antwoord, hij staart zich verbijtend voor zich uit.)
Marius.... (ze schreit stil).
(gewild kalm onverschillig). Och - trek 't u maar niet zoo aan - zoo.... (neurveus omdat ze stil blijft schreien) doe u dat niet moeder.... (kalmer) Daarnet was ik mezelf geen meester.... ik ben nu zelf alweer heelemaal bedaard.... ik weet nu wat me te doen staat.
(Stilte).
Ik had gehoopt, dat alles anders zou gaan - dat je dit nooit zou geweten hebben.
Ik vreesde het - ik zag het ja - en ik wou - ik wou het onmogelijke - het voor jou verbergen èn er een eind aan maken.... 't heeft niet gegeven.... Gisteren - heeft ze me vèèl verweten - toen had ik gedacht haar Lize af te staan om erger te voorkomen - ik heb in angst den heelen nacht liggen denken over jou - over haar - over alles.... ik dacht, dan zou 't kind haar misschien terughouden - ik had er je net over willen spreken - (zit stil in groote smart).
U hadt toch niets.... 't feit bestond....
| |
| |
Ben je daartoe besloten.... nù al besloten? Dat is te gauw...,
Me dunkt, het is duidelijk - valt u me af? Denkt u, dat ik met 'n vrouw wìl leven, die ronduit zegt, ik hou van een ander - al heeft ze dan dien ander opgegeven - (haalt diep adem) ik verlang die gunst niet meer van haar.
(zit een oogenblik in gedachten, dan langzaam). Niet voor jezèlf en niet om haar nee, maar - voor de kinderen.... (Marius schudt beraden het hoofd). Je moet niet scheiden Marius....
(wrevelig) Moeder - u weet niet alles.
Ja - ik weet heel veel, ik zeg 't ook nìet terwille van haàr - begrijp me wèl! ik pleit níet voor haàr - je weet, ik heb nooit van je vrouw gehouden en ìk, als moeder, kan haar nooit vergeven wat ze joù nu aandoet - maar in dit ééne geval sta ik aan haar zij.... zij heeft gevoeld in haar gezin te moeten blijven om de kinderen, het gezin niet te mogen verstoren.... dat moet jij nu ook niet doen.
Zij hééft al alles verstoord zou ik denken.
Wat ze mij gisteren heeft gezegd.... het wàs overdreven, maar d'r was toch een kern van waarheid in. Zij heeft niet kunnen inzien, dat uit bestwil gehandeld werd met de kinderen - maar ik weet nu, dat ze er wèl onder geleden heeft.... (Marius zwijgt).
(met klem). Als je haar nù laat weggaan, zóó als ze nu is - dan doèt ze, waarmee ze zoo even dreigde. Ze gaat naar dien man en de ellende, de schande, het verdriet erover komt op de kinderen. Niet op ons alleen. En de kinderen hebben nog zoo'n lang leven voor zich en die herinnering zullen ze altijd houden.... En als ze niet naar hèm gaat, maar hier in de buurt blijft wonen, gaan de kinderen partij kiezen - altijd zal je ze hàlf verliezen - want ze hoúden veel van haar. Maar met haar in je huis zal je ze geheel kunnen behouden, dan zal ook je invloed op ze grooter zijn.
(Marius schudt 't hoofd, na een stilte). Als je haar nu wegstuurt, nu zij uit zichzelf heeft willen blijven - nu drijf jij haar naar den ander toe, dat doe jij dan zelf....
(stroef moeielijk). 't Zijn mijn zaken niet meer wat zij doet.
Als jij alleen was, dan had je gelijk zoo te spreken - dan was je in je recht; maar nu hebben de kinderen een hooger recht. En daàr moet je voor zwichten (Ze wacht even, Marius zit stil). Ik zal je iets zeggen: je vader en ik waren ongelukkig - ik hield niet meer van hem - maar jij hieldt van hem - dat heeft me stil doen verdragen - dat heeft me den toestand doen verbergen voor jou - in je kinderjaren. Je kunt Lize nog veel besparen - misschien Hein ook....
| |
| |
(Marius zit stil voor zich te kijken) - (stilte).
Dus volgens u zou dan die toestand hier ook maar zoo moeten voortduren, alsof er niets gebeurd is.... dat is toch onmogelijk.
Het is niet onmogelijk - als je Lize thuisneemt.
Lize thuis?! en zóó bukken voor haar wil? En u nog dat beetje illusie ontnemen mijn kind bij u te hebben....
(zacht smartelijk). Die illusie hebben we allebei gehad. Evenmin als jij dat kind zoudt kunnen houden als je van de moeder scheidde, evenmin heb ik ze een van beiden aan me kunnen binden. Ze hebben te veel van haar. Ik heb over al die dingen nachten liggen tobben - ik wou 't nog niet opgeven - maar van gisteren heb ik den heelen toestand doorzien. Ik hèb geen gezag over Lize. Ik weet wel dat ze jokt en knoeit - van erger dingen wist ik niet - en ik heb geprobeerd op alle manieren het er uit te krijgen. Ik moet bekennen, 't is me niet gelukt. Eva heeft veel invloed op haar - misschien kan ze dien werkelijk ten goede gebruiken. In elk geval, gèèf haar de gelegenheid....
Ik verwacht er geen goed van, als een kind altijd oneenigheid ziet tusschen vader en moeder - of liever stomme vijandschap.
Dat moet ook niet. Je moet je beheerschen, dat ze 't niet merkt - dat heb ik vroeger gedaan, dat kan jij ook.
Marius, luister naar me, laat me niet alles verliezen.... doe 't dan ook terwille van mij, ik heb doorgedreven vroeger, nu verwijt ik me dat 't mijn schuld is, dat alles - en ik heb 't toch met de beste bedoelingen gedaan voor jou en de kinderen.
Arme moeder! ik wil niet, dat u eronder lijdt - u hebt u niets te verwijten.... (neergeslagen)
ik weet 't óók niet meer - ik heb àlles volgens mijn beste weten gedaan.... (oneindig bitter) en zij - heeft 't een misdaad genoemd aan haar.... (heesch, bijna fluisterend) oh, ik heb genoèg van alles....
(schreit stil.) 't Moet toch.
(heftig). Moeder u weet niet wat u wil! zij heeft getoond niet eens zichzelf te kunnen beheerschen; hoe wil zij dan een kind opvoeden!
In éen opzicht heeft ze zich wèl beheerscht; het kind is haar toch boven het andere gegaan. (Marius maakt een gebaar van ergernis). Ja mijn god Marius - het een of het ander. Wil jij nu zelf de schande brengen over je huis en je kinderen, dat je vrouw weg.... (Marius heft om haar te stuiten met pijnlijk gezicht de hand op - zij
| |
| |
gaat zachter voort). Ik moèt 't zeggen. Ik moèt je overtuigen. Je moet Eva houden òm de kinderen; maar omgekeerd je kunt haar niet houden als je haar Lize niet geeft.
Dat is dan de dwang van de samenleving; dan moet ik zoo handelen òm de menschen (bitter). Ik heb altijd zoo zeker gedacht, dat de meening van de wereld mij niet hinderen of dwingen kon - en nu dwingt die me toch.... om de kinderen - om onzen naam.
Niet alleen - ook de herinnering aan 't huiselijk leven red je ermee voor hen (hem sterk bevend aanziend).
Mij zouden ze het verwijten - en dat zou ik niet kunnen dragen van joùw kinderen - dàt.... (breekt af, buigt als uitgeput krachteloos hei hoofd, tast naar Marius' hand).
Ja - hou me maar vast - dat heb ik wel noodig - meer dan toen ik een kind was.... (stilte). D'r kan veel veranderen in een dag hè?.... (hij zit oud in elkaar gezakt - zwijgt eenige oogenblikken) - of eigenlijk - dat 't er al zoo lang is gewéést, dat is nog 't ergste,... (stilte) - dat heeft in je eigen huis over je gehangen, dat is allemaal gebeurd om je heen - en je hebt er niets van geweten (met verbeten smart) dan voèl je je toch als 'n gèk!.... (na een lange stilte) n-noù - 't moèt dan.... hè?
(Knikt ernstig-smartelijk, zij zitten even stil bij elkaar).
| |
Derde Tooneel.
Marius, Mevrouw Kolberg, later Lize, Hein, Eva.
(binnenloopend). Waar zijn toch alle menschen - iedereen is weg... zit u hier met u tweeën? (gaat op de leuning van Marius' stoel ziiten, haar arm om zijn hals). Dag vadertje.... (Mevrouw Kolberg en Marius zwijgen, hij knikt even legen Lize).
Hè hè, ik ben moe - ik heb een heeleboel gedaan - verbeeld u - ik heb de heele....
(komt op, ziet geagiteerd verward rond.) Oh - is u hier - (zwijgt even) is moeder er niet? Waar is die dan?
(zacht.) Boven. Heb je haar niet gezien? (ziet even Marius aan). Zou je haar dan niet gaan zoeken? Vraag of ze ook beneden komt. (Hein staal even aarzelend, hij wacht een woord van Marius, die zwijgen blijft. Mevrouw Kolberg knikt tegen hem, dan gaat hij.)
Lies, je vader en ik hebben samen over je gesproken.
(nonchalant met een grimas). O jeetje....
| |
| |
Dat je voortaan maar hier thuis moet blijven.
(ziet haar een oogenblik in verbazing aan). Hier?! - hier blijven - thuis?? (vliegt van Marius' stoel) mag ik thuis komen? (dansend) Oh wat zàlig! En hoef ik heelemaal niet meer naar school?
Dan krijg je lessen thuis.
(opgewonden). Dat's òòk leuk! Wat 'n boel dolle dingen tegelijk. Ik ben gewoon zalig. Hoe komt dat ineens! (omhelst Marius) U is een schat hoor! (Mevrouw Kolberg zit met een droef glimlachje naar haar te kijken). Maar grootmoeder, dan kom ik wèl graag bij u logeeren - dàt vind ik dol! Nòg een pretje!.... Nu kan ik uit logeeren gaan.... (Op dit oogenblik komen Eva en Hein binnen).
(op Eva toevliegend.) Moèder!! hoor eens (trekt haar binnen) kom gaùw! raàd nu eens wat er is! iets vreéselijk heerlijks....! (Eva vertrekt pijnlijk haar gezicht, Hein ziet haar in angstige spanning aan).
Wèèt u 't niet?? kan u 't niet raden? wil ik 't zeggen?? (juichend) Ik - mag - thuiskomen!!!.... en dan krijg ik hier les, hoe vindt u dat??!
(wankelt even, dan wordt haar gezicht strak, met iets woests, haar oogen wijd naar Marius - ze hopt onvast een paar stappen tot bij hem, hij ziet voorbij haar). 't Kind hier.... (heesch moeielijk) en - ik.... ik.... (Marius zegt niets, ziet niet op).
(even Eva aanziend, dan Lize toeknikkend, met droef lachje). Lies komt bij vader en moeder thuis, hè?
(gaat een slap terug, haar gezicht ontspannen met moeite uitbrengend.) Dank je....
(In de stilte, die plotseling valt, zien zij elkaar aan als menschen, die weten, dat zij een crisis doorleven).
(Marius ziet Eva voor 't eerst even aan met een bitteren trek in zijn gezicht; hij staat langzaam op en gaat heen. Mevrouw Kolberg ziet hem smartelijk na. Hein grijpt de hand van Eva, blijft vlak naast haar - in dien tijd zakt 't scherm).
Einde van het laatste bedrijf.
|
|