Groot Nederland. Jaargang 5
(1907)– [tijdschrift] Groot Nederland– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 465]
| |
Dramatische kunst.J.A. Simons-Mees, Atie's Huwelijk. Tooneelspel in vier bedrijven. (Nederlandsch Tooneel).Bij het voor de eerste maal lezen van bovenstaanden titel voelde ik iets als voldoening. Gelijk uit mijn bespreking hier van De VeroveraarGa naar voetnoot1) den belangstellenden gebleken kan zijn, verschilde ik met de talentvolle schrijfster in appreciatie van dat stuk. Onder de verschilpunten was er éen dat ik hier in herinnering breng. Volgens den titel is het stuk geschreven om onze aandacht in de eerste plaats te vestigen op den Veroveraar, op Frederik van der Bank, wien het gelukt Atie van Weelen ontrouw te doen worden aan haren verloofde Willem, Frederik's broer. Ik achtte dat doel niet bereikt en schreef na motiveering o.a.: ‘De zielehandeling in Atie is veel belangrijker dan al het gedoe van den “halve duvel”. En als hij inderdaad de hoofdpersoon mòest zijn, dan verzuimde de auteur, die zooveel aandacht aan zijn uiterlijke gedragingen besteedde, ons in zijn zieleleven genoegzaam in te wijden.’ Welnu - de schrijfster heeft een vervolg op De Veroveraar geschreven. Doch in plaats van Frederik's Huwelijk, gelijk we den titel mochten verwachten, wordt het Atie's Huwelijk. Nu kan men zeggen: in een vervolg-drama behoeft niet dezelfde hoofdpersoon gehandhaafd te worden, - en dat is gaafweg toe te geven. 't Is zeer wel denkbaar dat de hoofdpersoon in 't eerste een minder belangrijk aandeel krijgt in het tweede. Maar.... dat is hier niet het geval. Het aandeel van Frederik in de handeling is ditmaal minstens even groot. Ik beschouw den nieuwen titel als een - waarschijnlijk niet voorbedachte - verbetering van den eerste, want: de hoofdpersoon is dezelfde gebleven: Atie. En als ik aan de twee comedies als een geheel denk, dan zou ik de eerste helft ervan noemen: Atie's Verloving. Ik zie liefst de twee helften als één geheel. Want zij behooren bij elkaar, zijn moeilijk te scheiden. Als wij Atie na een jaar terugzien bij die vacantie-kolonie in de Hollandsche duinen, interesseert zij ons om wat wij van haar weten. | |
[pagina 466]
| |
We kènnen haar. We zijn getuigen geweest van haar zielestrijd in een vorig levens-stadium. De schrijfster heeft met zooveel liefde - de liefde van de artieste voor haar zelf-geschapen, echt-levend menschje - en met zoo fijne psychologie onze belangstelling weten te wekken. Dat puriteinsch-opgevoed meisje, in wie zoo heel andere neigingen woelen en gisten, dat eerst zich zal moeten uitleven wil zij niet in haar opgroei-tot-mensch voorgoed geknakt worden, - die vrouw-in-wording heeft zooveel inhoud aan echte menschelijkheid, juist door dat saamgestelde van haar wezen, waarin aldoor de strijd heerscht tusschen instinctieve, aangeboren, uit haar temperament opgroeiende neigingen èn het stroeve van een grijs-ascetische tot zelfverloochening leidende levensleer. De innerlijke strijd: vrijheidszucht en schoonheids-liefde voortdurend in botsing met opgedrongen conventie en aangepreekte moraal, met zooveel talent uitgebeeld in Atie's gedragingen, maken haar hoogst interessant. We kennen het slot van De Veroveraar. Willem, haar braven verloofde, heeft zij bedankt en Frederik, den zooveel minder brave, heeft zij lief gekregen. Beter gezegd: op hem is zij - ondanks zijn loszinnigheid, - verliefd geworden. Brave jongelingen brengen weinig meisjeshoofden op hol. Hier ware plaats voor een levenswijze bespiegeling. Men heeft wel eens het inferieure der vrouw willen zien in haar neiging tot den losbol. Ten onrechte, dunkt me. Er is alleen te denken aan een sterk beheerscht worden door het instinctieve, dat menige vrouw drijft tot het mauvais sujet. Het onbewust bewonderen van polygamische neigingen als uiting van sexueele kracht. Dat maakt een ‘gevaarlijk’ man dubbel gevaarlijk. Een tweede factor is het eveneens instinctief moederlijke in elke vrouw, waardoor zij zich hecht aan datgene wat ze meent dat het meest haar hulp noodig heeft. Hiervan is een paar maal sprake in het eerste bedrijf. Mej. de Bruin zegt het na haar bekentenis aan Atie's zuster. ‘Ik weet wel, 't is een ijdel zwak van de vrouwen om zich te verbeelden, dat zij de redding, de beschermengel kunnen zijn van 'n man.’ En iets later zegt tante Co tegen Atie: ‘.... ik heb werkelijk de vaste overtuiging, dat, als hij eenmaal met jou getrouwd is, hij 'n ander mensch zal worden.’ Waarop Atie jubelt: ‘Als dàt eens kon. Ik 'n beter mensch van hem maken...!’ Het instinctieve is echter hierin veel minder sterk, heeft zich geaccommodeerd met een ethische neiging: die van mensch-verbetering. Doch hierdoor worden zulke vrouwen dan ook zoo verrukkelijk-inconsequent. Immers zij houden van een ‘veroveraar’, juist omdat hij zóó is. Ware hij anders: 'n beter mensch - we zien het aan den braven Willem die bedankt wordt! - ze zouden niet van hem houden. En zij maken | |
[pagina 467]
| |
zich wijs, zoeken daardoor als een nobelen inhoud aan haar zuiver instinctieve verliefdheid te geven, dat zij hem door haar liefde brááf willen maken. Mevr. Simons - Mees heeft dit alles volkomen doorvoeld. En daardoor is haar psychologie zoo treffend juist. Zij heeft haar Atie met heel wat mooie eigenschappen bedeeld: zij is een zacht, lief meisje, innerlijk-ernstig, met een verlangen naar poëzie, schoonheid, levensvreugde, maar.... toch zal Frederik in haar leven moeten komen om haar precies te zeggen, wat haar in haar verloving met Willem niet bevredigt, wat haar désilluzioneert. ‘....vanwaar je désilluzie? Willem héeft wel kracht, en die zal hij je nog wel eens toonen ook. 't Is alleen geen physieke, geen sensueele kracht. Wat je in hem mist is: Le Mâle.’ Atie (hevig verontwaardigd). 't Is afschuwelijk wat je zegt! Frederik (heel kalm en vast), 't Is waar. (De Veroveraar IV. 7). Duidelijker kan het niet. De mooie Frederik is een vrouwenkenner, hij wéét hoe sterk het instinctieve, haars ondanks, leeft in dat puriteinsche kindje. En onbarmhartig ontsluiert hij voor haar wat haarzelve nog geheimnis was. Toch had zij er wel een Ahnung van, en 't hinderde haar in Willem juist dat die in haar alleen het goede zag. In dit nieuwe stuk bekent zij aan Ellen: ‘(Fré) las in me tot diep in m'n ziel - Niets kon ik voor hem verbergen. 't Deed soms wel pijn. Dan schaamde ik me, m'n ziel zoo ontbloot te voelen voor hèm, voor mezelf.... 't Was wreed, maar toch heerlijk!’ Zoo uit zich Atie, het van huis uit ernstige, degelijk opgevoede jonge meisje, een jaar nadat zij Frederik het laatst gezien heeft. Zij is niet alleen nog altijd op hem verliefd: ondanks een jaar gelegenheid tot nadenken over zijn gedrag jegens Willem en haar, in verband met al het andere wat zij van hem weet, is het verlangen naar hem sterker geworden. Onder het maatschappelijk werk, dat als verdoovingsmiddel moest dienst doen, voelde zij zich hopeloos ongelukkig. Al wat haar zuster van hem zegt - al zou zij er, objectief oordeelend, de waarheid van moeten toegeven, - of juist dáárom, - wekt in haar verzet. Als idealiste, toch nog behoefte hebbend tegenover eigen zedelijk gevoel verantwoord te zijn, zoekt zij een schoonen schijn, noemt zij Fré om een enkele goedhartigheid fijngevoelig, klampt zij zich vast aan elk gezegde van tante Co, dat haar helpt zichzelve wat wijs te maken. Het instinctieve wint het ook thans van alle verstandelijke of zedelijke overwegingen - Fré is de màn dien haar natuur begeert, en daarmee alles gezegd. Voorloopig althans.... Zij trouwt met Fré. | |
[pagina 468]
| |
En nu volgt een jaar van ongestoord geluk. Een jaar genieten in elk opzicht. Uit de stijf-streng-degelijke Hollandsche omgeving, uit een leven van toewijding aan allerlei plicht en nog eens plicht, waarbij haar individualiteit gebukt ging als onder looden last, wordt ze opeens overgeplaatst in een bestaan van zorgelooze vreugde, een leven geheel voor eigen genoegen tusschen de weelde van een zuider-klimaat, dat haar veroorlooft al haar verlangen naar liefde en schoonheid ten volle uit te vieren. We hoeven niet te vragen hoe hoog-jubelend in haar het geluk leeft als we haar op Capri zien met Fré, die werkelijk eindelijk ook in haar de vrouw blijkt gevonden te hebben, aan wie hij niet alleen een heel jaar trouw kon blijven, maar die hij na dat jaar nog als man èn minnaar liefheeft. Toch - is het toppunt bereikt. Elke verandering in dezen toestand zal een daling zijn uit de sfeer van geluk. Want - hoe zorgeloos Atie ook dat gansche jaar heeft doorleefd: zij is van verliefd meisje gerijpt tot liefhebbende vrouw. En zij de verliefdheid blind - de liefde ziet scherp. Trouwens, voor de blindheid der verliefde was nòg een oorzaak. Een jong meisje als Atie staat onwetend tegenover het leven. Zij mag, hoorend van een dergelijken ‘veroveraar’ en zijn daden, méénen te weten: inderdaad weet zij niet. De opvoeding in dien kring wil dat jonge meisjes onkundig blijven van het leelijke. Tante Co heeft haren George hoogst interessant gevonden toen zij wist dat hij zulk een don Juan was! En dàt interessante heeft Fré voor Atie ook. Zulk een meisje hoort van passie, maar haar eigen temperament is meestal nog niet ontwaakt. Van het zinnelijke leven van een losbol, al de liefde-profanaties in dierlijken vorm, waaraan hij zich schuldig maakt, heeft zij geen begrip. Dat wordt natuurlijk anders in het huwelijk, als zij gaat wéten. En er is een kenmerkend gedeelte in Atie's gesprek met Fré in de tweede acte dat daarvan getuigt. Fré heeft het over de mooie mevrouw Houwaert; een vroegere maîtresse van hem, toevallig weer op Capri ontmoet. Hij zegt van haar: ‘Ik heb nooit 'n vrouw gezien met zoo'n mooi gevormden mond, in Holland 'n zeldzaamheid. - Waarom zucht je, liefste?’ Atie (zacht). Omdat ik nu weet, dat jij niet de man bent, die vroeger zoo'n mooien vrouwenmond platonisch zal hebben bewonderd. ‘Omdat ik nu weet...’ dáár hebben we het. Iets later als zij begrijpt dat hij de minnaar van die vrouw geweest is vóór zij weduwe was, zegt ze: ‘Ik schaam me zoo voor je.’ Fré (onschuldig-verwonderd). Waarvoor? Atie. Omdat ik weet... Of Fré daar nu al op antwoordt: ‘Gekheid. Niets weet je’, 't verandert er niets aan. Een intelligente vrouw, die door Fré geïnitieerd is, wéét genoeg om bij intuïtie het haar niet feitelijk bekende te raden. | |
[pagina 469]
| |
En nu plaatst de schrijfster haar en Fré plotseling tegenover een herleving van zijn verleden. Zij ontmoeten een der vrouwen, met wie de veroveraar zijn spel heeft gespeeld. Voor Fré wordt die ontmoeting de toetssteen van zijn liefde. En deze blijkt hem in zooverre verbeterd te hebben, dat hij - door zijn ijdelheid oogenschijnlijk bezwijkend voor de verzoeking - toch zich niet door de mooie mevrouw Houwaert tot een dwaasheid laat verleiden, niet, omdat die dwaasheid hem tegenstaat, maar.... omdat hij Atie geen verdriet wil doen. Atie, die in haar verliefdheid genoegen genomen heeft met zijn verzekering dat hij haar geen trouw kan beloven, wordt plotseling, als zij, wetend van hun vroegere verhouding, hem de verleidelijke weduwe ziet liefkoozen, tot het bewustzijn van iets zoo vreeselijks gebracht, dat zij op dat oogenblik geheel ontnuchterd ontwaakt uit den genotsroes waarin zij maandenlang leefde. Haar individualiteit ontwikkelt zich plotseling, en helderziende staat zij tegenover het leven. Mijn bewondering voor dit tooneelstuk grondt zich op de zuiverheid van psychologie en fijnheid van zielsontleding, waardoor we deze vrouweziel tot in de subtielste bewegingen leeren kennen, waardoor we telkens aan het mysterieuze den persoonlijkheid naderen. Ik ken geen enkel Nederlandsch stuk dat het saamgestelde van de meest tegenstrijdige gevoelens zoo ontroerend waar maakt. Atie wordt zich bewust waartoe het instinctieve haar gedreven heeft. De ontmoetingen met Willem, den vroeger versmade, doen haar dezen nu geheel anders zien. De schoonheid van zedelijke kracht wordt haar geopenbaard. En het besef dat zij eigenlijk zich gegeven heeft aan een zedelijk-onschoone, onreine, uit zich nu niet meer in een ‘zich schamen voor hem’ - haar innerlijke kuischheid doet haar zich schamen voor zichzèlf. Tijdens haar verliefdheid is haar ziel als een open boek geweest voor Fré. En ze vond hem een toovenaar, omdat hij àlles in haar kon lezen. Nu hebben zich in haar geopenbaard voelingen die ze nooit gekend heeft, en waardoor zij ook voor hem een onbekende wordt. Zij staat tegenover hem als een vreemde. De felle smart van reëel levensinzicht heeft een dieper, ernstiger menschelijkheid in haar wakker geroepen. Zij zegt hem, zelf wanhopig over de verandering, over de bewustwording: ‘Als je wist wat ik nu voel.... Maar dat kun je niet. Je kunt nù niet meer in me lezen.’ Hij wil daartegenover in oppervlakkigheid nog eens den ouden toon aanslaan, waardoor hij vroeger haar overheerschte: ‘Dat kan ik wel. Ik weet, dat 't puriteinsche bloed van je ouders weer in je spookt. Dat je afschuw voor me voelt, voor mij en voor wat ik gedaan heb.’ Atie. Niet voor jou alleen. Ook voor mezelf. Ik voel de schaamte.... o, ze kruipt over me, dat m'n heele lichaam er van brandt.... | |
[pagina 470]
| |
We voelen de stijging.... En we beseffen hierdoor dat, haar gevoels-ontwikkeling doorgaande volgens deze lijn, een zich losrukken van hem het gevolg moet wezen. Doch de auteur heeft gevoeld dat hiervoor een andere individualiteit noodig zou geweest zijn. En - er is nog iets, dat Atie op dat oogenblik de kracht rooft om geheel zich zèlf te zijn in onafhankelijkheid: zij moet moeder-worden. Als ze hem àlles gezegd heeft en de verstandelijke consequentie zijn zou: een heengaan van hem, blijft ze toch: ‘Ik blijf bij je.... Omdat ik zwak ben. Als ik sterk was ging ik nu van je weg, voorgoed uit je leven. Maar ik kan niet....’ Toch is deze schijnbare nederlaag een overwinning. Want de fiere verheffing van haar moreele bewustzijn heeft hare verhouding tot Fré zóó gewijzigd, dat zij de meerdere geworden is. Ondanks den overweldigenden weemoed van het slot is dit de ethische en aesthetische, de verzoenende oplossing. Onwillekeurig zie ik de gordijn nog eens rijzen. Zou een feller levens-tragiek, zonder uitzicht, Atie nog wachten? Denkend aan haar kind, zegt ze, stil voor zich: ‘Mijn kind zal ik maken sterk èn goed.’ Doch wat indien, ondanks haar pogen, het ‘zijn Evenbeeld’ werd? Ik heb niet veel over den verderen inhoud, noch over den - niet overal gelukkigen - bouw van het stuk gezegd. De eerste acte is verrukkelijk - de laatste aangrijpend: daartusschen liggen veel minder sterke. Maar alle bedenkingen - ook die tegen de mannenkarakters, welke me niet overtuigen - vallen weg voor de groote bewondering die ik voel voor de schepping van Atie. Het bedoelen van mevr. Simons klopt, wat háár betreft, ook in haar tweede drama volkomen met de uitkomst. Met bizondere belangstelling zag ik Rika Hopper in de titelrol. De tweede maal won haar spel en zeggen het al van de eerste en ik ben overtuigd dat zij, bij dieper en dieper zich inleven, zelf meer en meer behoefte zal gaan voelen aan àl fijner schakeeringen. Wat zou een Duse in déze rol een ontroering over ons kunnen brengen, juist omdat de meest theatrale momenten - zooals Atie's, onhandig aangebrachte, ontdekking in de derde acte - niet de meest tragische zijn. | |
J.B. Schuil, Een Geloovige. Tooneelspel in drie bedrijven. (Gezelschap-Van Eysden.)'t Is nog kort geleden dat ik over Mésalliance van dezen auteur schreef. Ik sprak toen den wensch uit dat hij in een volgend seizoen door beter werk die mislukking zou doen vergeten. | |
[pagina 471]
| |
De schrijver heeft niet tot een nieuw tooneel-seizoen gewacht. Een nieuw stuk van hem is alweer voor 't voetlicht verschenen. Of het er lang blijven zal, betwijfel ik. Toch komt Een Geloovige mij voor van beter gehalte te zijn dan Mésalliance. Het is spontaner en meer doorvoeld. Nieuwer van gegeven zeker niet. De fijn-voelende vrouw als echtgenoote van den grof-voelenden man en in stilte aangebeden door, allengs zelf houdend van een fijn-voelend jonkman: we hebben haar en haar co-partners meermalen in de literatuur en op de planken ontmoet. 't Komt er dus maar op aan door nieuwe behandeling het oude gegeven voldoende op te frisschen, zoo dat wij het weer als iets nieuws kunnen aanvaarden. Nu heeft dit drama in zoo verre iets nieuws, dat de jonkman die hier de getrouwde vrouw liefheeft, èn door den ernst van zijn karakter èn door de waardigheid van zijn ambt, evenzeer met zichzelf als met de maatschappelijke conventie in botsing komt. Rantwijk is geheel uit roeping als predikant naar Indië gegaan. Hij wil daar arbeiden als streng geloovige in den wijngaard des Heeren. Hij verheugt zich over zijn plaatsing op een buitenpost, waar een voorganger het Evangelie maar lauw gediend heeft en waar hij verwacht een moeielijken werkkring te vinden. De reis van Batavia derwaarts maakt hij in gezelschap van een controleur B.B., - Van Walsem - en diens vrouw, Threes: hij een poenig en cynisch individu, die hem op de bootreis voortdurend tracht te hinderen met zijn grof-materiëele uitspraken; zij, de fijner bewerktuigde, die daardoor meermalen zeer geërgerd wordt. Op de buitenpost vindt Van Walsem bij burgerlijke en militaire waardigheidsbekleeders evenveel geestverwanten, de vrouwen zijn vrij wel van 't zelfde kaliber, zoodat Rantwijk zich niet dan met geloof en karaktervastheid tusschen hen kan handhaven. Threes is diep-ongelukkig in haar huwlijk. Haast nog een kind heeft zij den vroolijken Van Walsem getrouwd, maar een jaarlang verblijf in de binnenlanden heeft haar de treurige zekerheid gegeven dat haar zieleleven hem geheel vreemd is en blijft, dat zij voor geen van haar aspiraties bij hem weerklank vindt. Het ontmoeten van Rantwijk is dus, ondanks hun verschil in geestesrichting, het aantreffen van een gelijkgestemde ziel. Zij vertegenwoordigt voor hem in die omgeving van materialisten het poëtische - voor haar is een gesprek met hem een verademing. Daarbij versterkt haar toeneiging nog door de noodzakelijkheid om dikwijls zijn partij op te nemen tegen de grove beoordeelingen, soms beleedigende onderstellingen van haar man, en wordt hij tot haar gedreven als zij in een groot verdriet, door den dood harer moeder, behoefte heeft aan zijn vertroosting. | |
[pagina 472]
| |
Geen van beiden zijn zij zich van eenig gevaar bewust, tot op een avond, als Threes weer veel heeft te lijden gehad van de grofheid harer omgeving, hun gesprek vanzelf leidt tot een liefde-openbaring van hèm. Doch zoodra heeft hij niet door een paar woorden als zijns ondanks van zijn gevoelens doen blijken, of hij gaat weg van haar, vol schuldbesef, gekweld door het berouw van den zondaar die zich aan 't heilige vergreep. Hij, priester Gods, die zóó zwak was om te bezwijken voor de eerste verzoeking!... Hier kan hij niet blijven - hij vraagt direct overplaatsing aan. Een oudere collega, Van Baalen, komt uit Batavia over, ten zeerste verbaasd. Met schrik hoort hij de volledige bekentenis aan. De aanvankelijke bedoeling om Rantwijk tot terugkomen op zijn besluit te bewegen, laat hij varen, hij ook ziet de noodzakelijkheid in van zijn vertrek. Threes heeft intusschen, als vrouw die plotseling voelde den man van haar liefde ontmoet te hebben, toekomstplannen gemaakt, vierkant aan haar man gezegd dat zij hem niet meer liefheeft, dat zij weg wil van hem, en daarna gewacht tot Rantwijk terug zal komen, verbaasd, ongerust, angstig eindelijk om zijn wegblijven. Van Walsem, die zijn vrouw niet wil missen, zal met haar weggaan, en Threes waagt het nu, ondanks zijn verbod, bij Rantwijk te komen afscheid nemen. Zij vertelt dezen alles, rekent op zijn liefde, zegt dat zij op den duur haar man overtuigen zal, dat hij haar eindelijk mòet laten gaan. Tot dien tijd zal zij wachten - wachten op hèm, den geliefde. Maar Rantwijk schrikt terug. Dat kàn - dat màg niet. Eenmaal is hij bezweken voor de verleiding - heeft hij zich grovelijk bezondigd - nu nooit meer. Het huwelijk is heilig - zij moet haren man trouw blijven: bij hèm behoort ze.... Als een verdwaasde staart zij hem aan. Zij, die als vrouw in de liefde de hoogste wet erkent, die alle mogelijke geestelijke waarheden en maatschappelijke bedenksels niet acht als ze daarmee in strijd komen, die zoo eenvoudig vindt het gehoorzamen aan het mooistmenschelijke gevoel.... stuit hier op bezwaren, op een steilheid, waarvan zij het bestaan niet heeft vermoed. Zij legt de armen om zijn hals, dringt zich tegen hem aan in wanhoop, tracht hem te vermurwen, niet achtend het verschrikkelijke van den strijd ín hem. Doch hij weerstaat. Dan komt Van Walsem, in zijn optreden beleedigend voor beiden. Threes gaat hopeloos heen. En terwijl de mannen een explicatie hebben, waarbij Rantwijk zijn schuld tegenover Van Walsem ten volle belijdt en waarbij ik ik aan het bittere woord van Victor Cherbuliez dacht: ‘Il n'est pas de supplice plus cruel pour l'honnêteté que d'avoir à rougir devant l'effronterie’, gaat zij, geen moed meer hebbend voor een leven zonder toekomst, naar de rivier en verdrinkt zich. Gelijk ieder ziet: het gegeven is belangrijk genoeg. Het verloop der | |
[pagina 473]
| |
gebeurtenissen is geheel logisch, de botsingen zijn veroorzaakt door de gevoelens der personen en niet door de willekeur van den auteur, er is een egale stijging van het laatst der tweede acte tot aan het slot - kortom: alle gegevens voor een aangrijpend drama zijn aanwezig. Dat niettemin de totaal-indruk niet hiermee overeenstemt is alleen te verklaren uit een te oppervlakkige behandeling. Juist wat Atie's Huwelijk zoo belangwekkend maakt, het diep tasten in de ziel der hoofdpersoon, zóo dat het daar ervarene als de aangrijpende openbaring wordt van mysterieus leven, toch aan het onze verwant, - dat ontbreekt te veel in Schuil's drama. En dat is heel jammer. Want zelfs zooals het nu is, maakt de derde acte door dramatische uitbeelding en stijging der handeling een diepen indruk, welke echter niet bestand blijkt tegen een aandachtsvolle navoeling van het geheel. Hoe veel krachtiger en blijvend zou die indruk kunnen, ja moeten zijn, als dieper, inniger meeleven met de beide hoofdhoofdpersonen ons hun zielsbestaan nader had gebracht. Ik geloof dat de heer Schuil zijn drama Een Geloovige gelijk het nú is, kan beschouwen als een eerst, schetsmatig ontwerp, waarin hij slechts enkele motieven geheel uitwerkte. Laat hij in het eerste en tweede bedrijf de te groote soberheid doen wijken voor breeder èn.... dieper behandeling, waardoor de zielestrijd vooral van Rantwijk zich veel krachtiger kan openbaren, ik geloof dat die arbeid zeer dankbaar kan zijn. Zooals het nú is, al stel ik het boven Mésalliance, voldoet het maar voor het kleinste deel. Hij heeft het niet getroffen dat zijn stuk van ongeveer gelijke geboorte is als Met den handschoen getrouwd. Te minder omdat dezelfde artiesten, de heer Nico de Jong en mevr. Tartaud-Klein, beiden met veel talent, ook voor het daarin voorkomende echtpaar - den ploert en de fijn-voelende vrouw - optraden, terwijl daarenboven het ploert-exemplaar van den heer Fabricius een pracht-type is van het genus en dat van den heer Schuil geheel overvleugelt. Op zichzelf behoeft aan dit toevallig samentreffen niet veel gewicht gehecht te worden. Innerlijk hebben de stukken tal van verschillen, terwijl het zwaartepunt van Een Geloovige - de titel zegt het reeds - ligt in een zielestrijd welke in het andere stuk niet aanwezig is.
W.G.v.N. |