| |
| |
| |
Met den handschoen getrouwd.
Tooneelspel in drie bedrijven
door Fabricius.
Derde Bedrijf.
Hetzelfde vertrek als in het tweede bedrijf, doch nu door eene zorgende vrouwenhand smaakvoller ingericht. Nu geen scheefhangend zeil meer voor de voorgalerij, de reclameplaten verwijderd en vervangen door een goed schilderij, harmoniëerend met de reeds hangende en met smaak opgehangen. Het arrangement der meubels is nu eleganter. Om den ballon der lamp, waaraan een schelkoord hangt, is een sierlijke lampekap gehangen, op een tafeltje liggen in bevallige orde gebonden boeken. In den rechterhoek op den achtergrond staat een eenvoudige salonlamp met zijden kap. De wanden zijn behangen. De zoldering heeft echter haar grijze loodkleur behouden. Voor de ramen hangen overgordijnen en staan een paar palmen in fraaie potten. Op de tafel een bloemtuiltje in een klein vaasje en een bitterkaraf met een glaasje. Op den vloer een karpet. Voor de slaapkamerdeur kralen gordijnen. Overigens heerscht in het vertrek volstrekt niet de chic van een fraai Hollandsch salon. Het geheel maakt een soberen indruk en men kan zien, dat het lage vertrek zich slechts moeilijk tot het vormen van eene aangename omgeving leent Voorts verraadt het geheel de leekenhand, hoeveel zorg de huisvrouw er ook aan heeft besteed. Van eene artistieke meubileering door vaklieden is geen sprake. De late middagzon (het is ongeveer half zes) werpt roode strepen langs de ramen der voorgalerij. Het uitzicht is phantastisch. Het is half schemer in het vertrek.
Bij het opgaan van het doek hoort men van uit de verte de gamelan.
(Anna zit bij het opgaan van het doek rechts op den voorgrond in een gemakkelijken stoel aan het tafeltje, waarop boeken. Naast haar staat een trapnaaimachine. Zij is echter met een of ander werk uit de hand bezig. Zij is een weinig bleeker dan vroeger, waardoor haar gelaatstrekken nog fijner uitkomen. Zij is gekleed in kymono en draagt
| |
| |
zijden, à jour gewerkte kousen, zwart of crème, al naar de kleur passend is bij die der kymono, en een paar muiltjes op vergalde hakken. Nadat zij even door het vertrek is geloopen en weer is gaan zitten, komt Lize door de voorgalerij binnen. Zij is gekleed in sarong en kabaai en draagt eveneens een paar fraaie muiltjes, echter géén kousen. Ook zij heeft van hare blozende gelaatskleur verloren.)
(als zij Lize in de voorgalerij hoort aankomen, echter zonder op te staan). O, dat is vlug. Slaapt ze nù al?
(terwijl zij in een schommelstoel aan de tafel in hel midden van hei vertrek tegenover Anna gaat zitten). Als 'n roos! Ik ben stilletjes het paviljoen uitgeslopen. De baboe zit voor d'r bedje en zal me dadelijk waarschuwen, als ze wakker wordt.
Neen, de mijne: Emmoh. Nee, daar is ze aan gewend, ja? Willem wou ook volstrekt hebben, dat Emmoh meeging, 't Is 'n ouwe baboe, maar ze is bij die kleine dot haast niet weg te slaan. Ze is er zoo goed bij vertrouwd als de beste. Maar jou baboe houdt haar gezelschap.... hoe noem je d'r?
Sonna. 'n Heel goeie meid.
Ken jij nu goed SoendaDeesch? Dat spreken ze hier immers allemaal?
Nu, ten minste bijna allemaal, maar onze huisjongen is van Batavia en Sonna ook; daarom zal ze nu ook wel zoo gauw bij jou Emmoh zijn gaan zitten keuvelen. Ze vroeg me van morgen al: ‘Mevrouw, wanneer komt nou de Njonja Betawi?’ Ik zeg: ‘Nou, Sonna, dan moet je nog tot 'n uur of twee wachten. Dan kan mevrouw zoowat hier zijn.’
Wat 'n vereerende belangstelling!
(lachend). 't Was 'r natuurlijk om je baboe te doen, want ze zei: ‘Hè, nu hoor ik nog eens weer wat van Batavia.’ - Wat mijn kennis van het Soendaasch betreft, och, daar red ik me nu zoo'n beetje mee. Ik leer er alle dagen nog een paar woorden bij.
Wat leuk! Ik versta er geen woord van. Bij ons op Batavia spreekt iedereen natuurlijk Maleisch met de bedienden, ja? Och, och, wat was me dat in 't begin vréémd! (Nadenkend) Toch heb ik nog een heerlijke herinnering aan die eerste dagen. (Droomerig). 't Was alsof je droomde. Die warme, tropische avonden grijpen je dan zoo màchtig aan....
Dat doen ze nòg! De Indische ávonden zijn het aangrijpendst.
Heerlijk, heerlijk. Ze kunnen je zoo héél ver weg leiden.'s Avonds, als je zoo stil met je beiden buiten zit in het maanlicht, waarbij je bijna kunt lezen, en als dan de bedienden zoo onder een boom op het erf met elkaar zitten te fluisteren.... en als dan de djankriek van die lànge
| |
| |
trillers door de lucht kirt, zóó hoog van toon soms, dat je ze niet meer kunt hooren.... dan is het zoo mystiek in je en om je en boven je. Je hoort de vréémdste nachtgeluiden en toch is alles zoo doodelijk stil.... Ook wij kunnen dan niet meer spreken.... Wat we dan wel denken, hè? Ja, wat dènken we dan eigenlijk?.... We denken niet meer met het hoofd, geloof ik, maar met de ziel. Je dènkt niet, dat je hier vréémd bent - dat voel je alleen maar; vreemd als 'n verdwaalde in 'n betooverd bosch. En het vréémdste, wat ik in zulke oogenblikken voel, is het flauwe besef, dat ik hier nu in Indië ben, in dat vèrre Indië; en ik kan mij niet begrijpen dat ik daar die palmen tegen den sterrenhemel zie afsteken.... dat ik, Lize Kelling, dien tropischen nacht hoor trillen.... ik.... ik.... Wie bèn ik eigenlijk? Hoe kòm ik hier? Wat moet ik hier doen? Ik, nietige stervelinge, in dit groote, mooie wonderland?.... Dan opeens slaat de gardoe zijn elf, twaalf holle slagen op de tong-tong en die roepen je dan toe: (in gedragen maten, telkens afbrekend, de láátste maat (‘tong’) echter dadelijk volgend op de voorlaatste). ... Tong - Tong - o - hoe - schoo - ne - tro - pen - nacht - Tong - tong-tong.... (Even stokkend; daarna levendig en zeer vlug, maar als tegen zich zelve sprekend) Maar dan klinkt daar opeens als een Sáterlach dat: ‘Rrrrdà!’ van den gardoe. (Weer droomerig, glimlachend.) En nauwelijks is die schrille toon weer weggestorven, of 'n kleine muskiet zoemt in je oor en
zingt je in den dommel, en hoe meer je wegdommelt.... hoe meer.... (Haar laatste woorden sterven weg en ze gaat niet voort, maar droomt als het ware nà.)
(na een kleine pauze; in nadenken). Ja, zoo is het. (
Bevangen
.) Maar hier in de bergen grijpt de nacht je soms zoo verschrikkelijk aan. (Angstig naar de ramen der voorgalerij wijzend.) Straks wordt het zoo donker. Dan begint de nacht, die heillooze, beklemmende nacht. Ik ben zoo bang voor hem. Als ik 's avonds daar tegen dien palm leun en de nachtelijke ruimte intuur, (zenuwachtig) omdat.... (fluisterend) omdat niemand me vraagt hier te blijven, (angstig) dan is alles zoo ontzettend wijd en donker om me heen. Soms beweegt zich, in de richting van dien rotskegel, een lichtje, één enkel lichtje. Een man daalt den berg af, maar den mán zie ik niet.... ik zie alleen het dansende lichtje in zijn lantaarn. Of hij uren ver van me weg is.... of enkele passen.... dat kan ik niet zien.... dat wéét ik niet. Maar heel in de verte zie ik die lichte streep, (fluisterend). ... da's de zee.... de Oceaan!.... O, wat zou ik daar m'n armen graag naar uitstrekken, want de looden stilte om me heen, vóór me, boven me, (fluisterend) àchter me.... die maakt me zoo angstig.... en ik ben zoo alléén.... (Vertrouwelijk.) Straks zullen we met ons beiden daar vóór gaan zitten. Dan zullen we elkander de hand drukken en dan zal ik gerust zijn. (Vaag.) Als dan
| |
| |
daarginds in de dèsa de gamelan klinkt en heel in de verte een ronggeng (haar vingers uitspreidend en zéer langzaam haar armen bewegend) al dansende haar klaagtonen schreit, dan zal ik het heerlijk vinden om tegen je te zeggen: ‘Hoe móói is het hier, Lize!’
(langzamerhand het meer dagelijksche gesprek weer opvattend). Goed, laten we dat straks samen doen. Ik stel me voor, dat de avonden hier nòg mooier zijn dan op Batavia. Bij ons wordt de stilte altijd nog iets gebroken door rijtuigen en dos-à-dos', die voorbij rollen, of door den voetstap van een wandelaar....
(glimlachend). Wandelaars komen hier niet voorbij.
(weer uiting gevend aan haar onschuldigen spot). En rijtuigen?
(vriendelijk). Die passeeren hier op drie uren afstand, kleine spotvogel.
Hè, ik verlang weer naar 'n kouwen nacht. Bij ons op Batavia, ja, is het zoo benauwd en broeiend warm in huis, als de ramen gesloten zijn. Hier slaapt een mensch eens weer echt Hollandsch onder een déken.
Ja, pas maar op! Denk er een beetje om: je bent aan de koelte hier nog niet gewend.
Ik kan toch moeilijk 'n wintermantel aantrekken.
Neen, dat hoeft ook niet, maar (op Lize's voeten wijzend) je kunt toch wel kousen aandoen. Je bent hier niet op Batavia!
(luchthartig even haar voetje vooruitschoppend). O, daar heb ik geen last van. Ik voel me zoo vreemd, als ik bij sarong en kabaai kousen draag. Je bent dan.... hoe zal ik het zeggen.... zoo ongekleed! Ja, 't klinkt wel 'n beetje gek, maar 't is toch zoo. 't Is zoo'n afwijking van 's dands wijs. 't Hoort er niet zoo bij; 't is er te véél aan; 't geeft 'n ideetje van Hollandsche dracht.... en dan is 't weer te weinig! Neen, ik doe 't maar zóó.
Nu, ik vind 't goed, als je er maar geen nadeelige gevolgen van ondervindt. Je hebt pas zoo'n naren tijd doorgemaakt.
De tonen der gamelan sterven weg.
Hè, An, zeg dat niet. Dat was geen nare tijd! Ja, toen drie maanden geleden die schattebout kwam, heb ik 'n paar moeilijke dagen doorgemaakt en ik voelde me de eerste weken zoo zwak.... o, zoo zwak.... maar ik was toch zoo gelukkig! O, je weet niet wat voor 'n heerlijk gevoel je hebt, als je pas moeder bent. Je hebt 'n gevoel, alsof dan pas 't leven begint, 't léven, zie-je? Alsof je pas schàtrijk gevorden bent. Nee, anders nog: alsof je je leven lang 'n reis gemaakt hebt.... 'n geheimzinnige, opgewonden reis.... (nadenkend) waarvan je nù het doel bereikt hebt. En je voelt je zoo kalm.... Maar ik had wel 'n beetje sterker willen zijn; niet voor mij, maar voor Willem, want de handen staan hem zoo glad verkeerd bij al die dingen, die hij me nu wel 's uit
| |
| |
de hand moest nemen, ja? Kasian, hij had er zoo onder te doen, toen ik gister wegging - ik zàg het! - en toch hield hij zich dapper.
‘Popje’, zei hij - ja; zoo noemt-ie me tegenwoordig - ‘popje, denk nou niet, dat ik me hier niet redden kan, hoor! Je zult eens zien, hoe goed het gaat. Ik zal 't je schrijven! En kom nou niet terug vóór je héélemaal weer beter bent.’ Toen de trein zich in beweging zette, begon hij te lachen (bijna schreiende) ja, werkelijk, te làchen en hij riep: ‘Pop! Met zùlke wangen, hoor!’.... (Na zich even hersteld te hebben, in gedachten:) Het is zoo'n lieve man....
(die bij de laatste woorden nadenkend geworden is). Ik vind het heerlijk voor je, kind. Je verdient je geluk.
O, hij is veel beter dan ik. Ik wil daarmee niet zeggen, dat ik slècht voor hem ben....
Maar zwakkelingetjes, luchthartige vlindertjes als ik, blijven alleen maar opgeruimd, als er geen struikelblokken op onzen weg liggen. Als er moeilijkheden komen, ben je meer last dan steun, vind ik. En dan wordt Willem juist zoo sterk, zoo ijzersterk! Willem heeft meer jou natuur, vind ik. Jij hebt óók zoo'n zelfvertrouwen. Jij kunt óók zoo machtig tegenover dingen staan, die mij neerdrukken. Ik breng wat vroolijkheid aan, als alles goed gaot. Jij maakt iemand zoo heerlijk rustig....
Je doet je-zelf onrecht, Lize. Menigeen zou het wàt heerlijk vinden, als hij zoo'n onbezorgd zingend vogeltje om zich heen had als jij bent. Laat ik je nou eens eerlijk zeggen, dat ik het in 't begin wàt vreeselijk heb gevonden, toen ik jou niet meer om me heen had. Je weet niet, hoe blij Willems brief me heeft gemaakt, waarin hij schreef, dat jij hier 'n paar weken zoudt komen logeeren.
Werkelijk? En wat zei Frans er wel van?
.... Frans?.... O, die vond het best, die vond het natuurlijk nèt zoo prettig als ik.... hij vond het heel prettig.
Ik vond hem zoo straks, toen ik aankwam en jullie me uit de tandoe hielpen, wat stil.
Och, dat heb je je verbeeld.
Nou, dat kan wel, hoor. Ik ken hem natuurlijk nog niet zoo goed. Het is nu bijna tien maanden geleden, dat ik hem gezien heb, en toen dien dag was hij zoo veel.... drukker. Is hij.... nog wel eens zoo... als toen?
Neeeee,.... ja soms.... niet vaak....
Jullie bent toch wel.... gelukkig, niet?
(naar haar toegaand en haar den arm om den hals slaand). Is
| |
| |
dat waar, Anna? Je zegt dat zoo.... zoo vreemd.... zoo.... Toe, kijk me eens recht in de oogen en zeg het dan nog eens.
(haar een weinig afgewend aanziende.) Zèker. Ja, iets verliest men altijd van zijn idealen, hè? Te wènschen blijft er altoos. Maar.... ik heb niet.... te klagen.
(naar haar plaats teruggaand en blijkbaar nadenkend). Ligt dat soms óók aan mij.... dat ik ongelukkig zou zijn als ik.... niet te klagen had?....
(De huisiongen komt op van links vóór. Stofdoek over den schouder. In elke hand een lampepeer. Trekt met de teenen de deur weer achter zich dicht. Plaatst, zonder de dames aan te zien, de peren in hang- en salonlamp. Terwijl hij heengaat, komt Frans binnen.)
(Frans komt op door de voorgalerij, gekleed in kakhi, met een rijzweepje in de kand en met rijkappen om. Zijn grooten tuinhoed houdt hij op het hoofd.)
Middag. Is Samioen al gekomen?
(opgewekt). Nog niet. Wil ik je 'n kopje thee schenken?
(naar de tafel gaand, waar de karaf met het glaasje staal). Dank je. 't Wordt tijd voor 'n bitter. 'k Heb ook geen tijd. 'k Moet nog even naar de droogbakken en 't is haast donker. (Terwijl hij zich inschenkt) Waar blijft nou die luie stinkvogel! De kerel is tegenwoordig weer elken dag 'n uur te laat.
Samioen is al oud, vent. Je moet een beetje door de vingers zien. Hij kan niet meer zoo vlug over den weg.
Klets. 'n Inlander loopt al op 'n sukkeldrafje, als ie vijf jaar is, en als-ie tachtig is, doet-ie het nog. Hij pikelt de trommels den berg op en dat doet-ie het best in 'n drafje.
We hebben December. 't Is Westmoesson. De wegen zijn zoo glad, dat men er haast niet op vooruit kan komen.
En de kerels dan, die de kina-balen naar beneden brengen? Mot je zien sjouwen!
Dat zijn jònge menschen, ventlief. Die staan wat beter op de beenen.
Ja, zoo draai je in 'n kringetje rond. De vent oud, de wegen glibberig, de vent oud, de wegen glibberig.... Wil ik je 's vertellen, wat de kwestie is? Als de transportkoelies beneden zijn en den boel hebben weggebracht, zijn ze vrij.... kunnen ze gaan maffen. Daar sjouwen ze tegen. Ja, leer mij dat tuig kennen! Glibberig! 'k Zal 'm glibberen! Fler om z'n kop. (Schenkt zich opnieuw in.)
(opstaande en hem aan z'n oor trekkend). Hoor 's, niet zoo
| |
| |
mopperen, hoor. Als je zoet bent, mag je straks de kleine van Lize eens op je knie hebben.
'k Heb liever wat anders op m'n knie.
Dat is aan jou adres, An.
Toe, hou je nu niet zoo voor Lize. Ze zou heel wat van je denken. Gerust, Lies, hij houdt zich maar zoo. Je zult hem straks eens zien, als-ie de kleine hoort kraaien. Ja, mannetje?
'k Heb geen. verstand van kleine kinderen. Terborg hier al geweest?
Als-ie zoo meteen komt, laat 'm dan wat wachten. Ik kom dadelijk terug. 'k Wil nog even naar de droogbakken. Bonjour. (Frans af.)
Ik kan niet zeggen, dat hij overloopt van vriendelijkheid.
Dat hoef je zoo niet op te nemen. Zoo is zijn gewone manier van spreken. (Neemt haar werk weer op.)
Dat is wel mogelijk, maar 'n aardige manier vind ik het niet. (Een kleine pauze.) Hij kon jou best 'n beetje anders toespreken. (Een kleine pauze.) Zoo spreek je niet met elkaar als man en vrouw....
(zich over kaar werk buigend). Willen we van dit onderwerp afstappen?
't Stemt me toch onplezierig. Hij gedraagt zich, alsof ik hem hoogst onwelkom ben.... Ja, stil maar, ik geloof wel, dat dat 'n verkeerde gevolgtrekking van me is, maar je zult me toch toegeven, dat z'n houding minst genomen onhebbelijk is.
(zich oprichtend). Hij is mijn màn, Lize! En ik herhaal je: zoo is zijn gewone manier van doen. Die mag je niet bevallen - maar je behoeft je er persóónlijk volstrekt niet door geraakt te gevoelen.
Een man? Is dat mannelijk? Of is dat....
(opstaande). Lize, stil. Dat màg je niet zeggen.
Ik wìl het zeggen, Anna! Ik wìl zeggen, dat, als die man altijd zoo voor jou is, hij niet waard is jou man, jou echtgenoot te zijn, versta je? Ik begrijp, dat zulke woorden je moeten schokken, maar meer verdriet dan je toch al moet hebben, kunnen ze je niet berokkenen. Ontken eens, dat.... (een stem uit de voorgalerij: Spada!) Ga de kamer uit. Daar komt iemand. Het is Terborg, geloof ik. (Wijst naar de slaapkamer.) Toe, ga daarheen, je ziet zoo bleek. (Anna af.) Ja, kom u binnen, meneer Terborg!
Dag mevrouw! Stoor ik niet?
O, in 't geheel niet. Kom u binnen.
Dat is niet aardig van u, mevrouw. U hadt zich er nu eenmaal aan gewend, me maar gewoon bij m'n naam te noemen, en
| |
| |
nauwelijks komt u weer op de onderneming, of u wordt weer officieel.
Neem me niet kwalijk, ik was een beetje geagiteerd. Ik dacht er misschien niet aan.
Toch niet onwèl, hoop ik?
O neen, zeker niet. Ik ben zeer wel. Maar.... de kleine.... de kleine was wat lastig, zie je? Neen, maar 't is niet erg. Ga zitten.
Ik kwam eigenlijk hier, om den baas te spreken.
Neen, niet direct. Ik wilde hem wat vragen. Ik wil 't u in vertrouwen wel vertellen. U weet: het is vandaag eerste Kerstdag?
Ja, dat is zoo natuurlijk niet. Althans niet voor alle bewoners van Tji-Lindoeng.
Je wilt toch niet zeggen, dat er hier menschen zijn, die niet weten, dat het Kerstdag is vandaag?
Dat wilde ik juist zeggen.
Och kom! Wie is hier de prozaïsche mensch, die dat vergeet?
Als u het woord prozaïsch er af laat, wil ik het u wel zeggen. Het is Mevrouw Van Laar.
Och kom, dat is niet mogelijk.
Het is zooals ik u zeg. Mevrouw denkt er niet aan.
Och, ik kan 't haast niet aannemen. Dus zou Anna gister m'n kamer in orde hebben doen maken en dan zou ze zoo straks hier met me hebben zitten te praten zònder te weten, dat mijn bezoek in zekeren zin een Kerst-bezoek is?
Zoo is het. U begrijpt, dat, als mevrouw later bedacht, dat ze de Kerstdagen gedachteloos voorbij had laten gaan, ze dat heel verdrietig zou vinden.
Als ik haar goed ken - nou, en dat geloof ik wel -, zou ze daar zeker verdriet van hebben.
Dat heb ik ook gedacht. En daarom heb ik Böhmer - dat is een administrateur van een onderneming hier in de buurt....
Ja, ik ken hem. Hij was immers dien avond van Anna's aankomst ook hier?
Juist - nu, dien Böhmer dan, en Westerveld en Koen gevraagd, of ze me wilden helpen, mevrouw een kleine verrassing te bereiden. Ze vonden dat best en nu hebben we samen een Kerstzang ingestudeerd. Als mevrouw hier zoometeen in de binnengalerij gaat zitten
| |
| |
schemeren, wilden we stilletjes hiernaast naast de eetkamer gaan en daar het lied zingen.
(bewogen). Dat is heel lief van je, Terborg. Dat is heel lief van je. (Reikt hem de hand.) En ik dank je daar recht hartelijk voor. Anna zal gelukkig zijn, als ze weet, dat er zooveel vriendenharten voor haar kloppen. Je hebt een goed hart, Terborg.
Wel, u begrijpt: 't is voor ons zelf minstens even prettig.
Nu goed, maar ze zal 't heerlijk vinden, die goeie zus....! 't Is goed, dat je 't me zegt.... Ik kan me nu nog even gaan kleeden.
Toe, dérangeer u nu voor ons niet!
(lachend). Ik kan toch moeilijk in sarong en kabaai een zangcorps gaan begroeten! En dat nog wel op Kerstdag!
(vroolijk). Het zijn ganz gewöhnliche tuin-employé's, de leden van dat zangcorps.
Nu, ik zal me van den domme houden en geheel onwetend verschijnen! (Lachend.) Maar 'n peignoir trek ik toch even aan.
't Komt er nu maar op aan, de toestemming van den baas te krijgen.
De toestemming van... hèm?
Ja, we hebben het niet eerder gevraagd, om te voorkomen, dat hij zich nog zou kunnen bedenken.
Maar ik begrijp niet, wat hij daar tegen kan hebben! Hij zal het natuurlijk heel vereerend vinden.
Laat ons daar maar van zwijgen.
Neen, laten we daar van spreken!.... Terborg, wij zijn oude vrienden. Zeg mij eens eerlijk: Hoe zijn Frans en Anna eigenlijk tegenover elkaar?.
(verlegen). Mevrouw.... u begrijpt.... ik ben hier de opzichter! Ik kom te weinig bij mijn chef aan huis, althans voor particuliere aangelegenheden, om te kunnen weten, of.... ik kan u daar zoo moeilijk antwoord op geven.
Ook, als ik je smeek: Toe, Terborg, ter wille van mij, van mijn zusje.... vertel mij wat je in het jaar van haar huwelijk gezien hebt, wat je moet gezien hebben?.... Wacht even.... (opent voorzichtig de deur der slaapkamer, ziet even om den hoek en sluit daarna de deur weer voorzichtig). Vertel mij nu.
Toen Anna hier kwam, vond ze hem.... zooals hij is. Van dien dag af heeft ze letterlijk alles gedaan wat ze kon om hem wat te veranderen. Ze heeft hem verzocht een piano te koopen, en toen ze dat van hem gedaan had gekregen, heeft ze die hiernaast in de eetkamer laten plaatsen, omdat die vlak aan zijn kantoor grenst. Is hij daar 's avonds bezig, dan zingt ze met haar zachte stem zóó, dat iedere man,
| |
| |
die een hart heeft, er haar een kus voor zou geven; haar eigen-ik offert ze aan hem op; in haar meest ellendige oogenblikken tracht ze nog het een of ander te spelen.... voor hè m!
Ze heeft als een vroolijk jong ding met hem gebabbeld en geschertst, terwijl hij zwaar zat te bitteren en.... de gemeenste dingen zat op te disschen. Als de smart haar de keel toesnoerde, lachte ze vriendelijk tegen hem en sprak hem van hun beider.... idealen! Ze heeft hem opgepast, toen zijn been erger en erger begon op te zwellen. Ze heeft hem met al de liefde, die in haar was, tot een ander mensch willen maken.... Hij 'n ander mensch!
Het is nòg erger dan ik dacht. Er moet raad geschaft worden. Zóó kan het niet langer. Ik.... ik weet geen uitweg.... (als wanhopig) Anna, ik weet geen uitweg....
Spreek er háár niet over. Ze houdt haar leed trotsch voor zich alleen. Tracht haar op te beuren zooveel u kunt, maar laat haar niet merken, dat u wéét hoe diep ongelukkig ze is.
(zich naar de slaapkamer begevend). Ik ga naar haar toe. Ik zal mèt haar trachten te lachen.
Doe dat! (Lize af.)
(Nadat Terborg een paar maal in heftige gemoedsbeweging de kamer op en neer heeft geloopen, komt Frans van de voorgalerij binnen.)
O, ben jij er? Goed, dat ik je zie. Ik moet je even hebben. Ga zitten. Nou, zet maar zoo'n bedonderd gezicht niet. Je kop is er niet mee gemoeid. Zeg 's.... o, wacht even. (Opent even de deur der slaapkamer, dan die der eetkamer en komt daarna terug.) Hm. Ik moet je wat vertellen. Je weet: een paar jaar geleden was Ita hier, hè? (Als Terborg teekenen geeft van ergernis.) Ja, ik weet wel, dat jij 'n hekel aan die affaire hebt, maar daar gaat het hier nou niet om. Je weet het dus.
Nou, die meid wordt lastig. Bij mijn verloving heb ik tegen 'r gezegd: je moet er uit. En ze is gegaan. Dat ging natuurlijk niet van 'n leien dakje, dat begrijp je! 't Had heel wat voeten in de aarde en 't heeft me 'n hand vol geld gekost. Ik heb 'r 'n huisje op Tji-Koening gekocht en haar nog vijfhonderd pop los in de hand meegegeven. En ze hàd al 'n aardigen spaarduit bij mekaar gescharreld, zoodat ze zich best kon redden. Maar nu heeft ze ergens 'n laki opgediept en die kerel schijnt haar tegen me op te zetten. Tenminste Samioen, de postlooper, kwam gistermiddag vragen, of ze dezer dagen even bij me kon komen. Ze had geldgebrek, had ze gezegd. Dat is natuurlijk nonsens, maar ik zit er mee. De postlooper blijft vandaag wéér gruwelijk lang weg en zal
| |
| |
dus wel weer met haar in de kampong hebben zitten kletsen. M'n vrouw dacht, dat hij moeite zou hebben met den glibberigen weg, ha, ha, ha! Ja, 't pad, dat hij bezig is te bewandelen, is glibberig genoeg. Het kan hem zijn ontslag plus 'n pak slaag kosten. Als hij tegen mijn vrouw een bek open doet, ben ik in staat, hem zijn hersens in te slaan.
Dat zou u méér dan uw ontslag kunnen kosten!
Ja, dat is jammer genoeg, dat je dat gespuis niet straffeloos mag prügeln. Maar nou ter zake: ze mag hier niet komen. Om je de waarheid te zeggen: ik weet niet recht wat voor houding mijn vrouw zou aannemen, als ze wist, dat dat schepsel hier op de onderneming was, al was 't dan maar voor één dag. Dat geeft maar weer herrie voor niks.
(zich fier oprichtend). Mevrouw zou zich niet verwaardigen, om met een enkel woord....
Dat is 't 'm juist! Toen die vervloekte kokin haar laatst die geschiedenis met Ita vertelde, was ze ook zoo ongenaakbaar. En toen ze later tot overmaat van ramp ook nog gewaar werd, dat ik het een en ander dee.... voor dien kleinen jongen van me.... toen liep ze als 'n koningin naar haar kamer.
Als u mij er over spreekt, mag ik ook mijn meening zeggen. Het zal mevrouw niet gekrenkt hebben, dat u.... iets voelde voor dat kind, en nog minder, dat u zich daarvoor opofferingen getroost, maar het ligt voor de hand, dat het haar diep moest kwetsen, dat zij dat uit den mond van ànderen moest vernemen.
Ja goed. Jij hebt nooit in dat schuitje gezeten. Je weet dus óók niet, hoe beroerd het is, daarover te praten met je eigen vrouw. Maar enfin, de kwestie is, dat ik aan dien zwijgenden trots een broertje dood heb. Als ze opgespeeld had, zou ik het misschien minder erg gevonden hebben.... 'n Beetje jaloersch....
(verachtelijk). Jaloersch! (Hooghartig.) Mevroùw jaloersch op....
Nou ja, je hoeft niet dood te vallen op 'n wóórd! Ik zou het gebillijkt hebben, als ze in woede was opgestoven. Ik had het haar van te voren eventjes moeten zeggen; dan was de zaak uit de wereld geweest. Maar wat doet ze? Ze loopt me voorbij, alsof ik haar schoenpoetser ben, en ik heb hemel en hel bij elkaar moeten vloeken om er weer 'n woord uit te krijgen. Dat heeft me toen genoeg geërgerd. De bedienden zien dat en.... enfin, het lust me niet, me als 'n ouwe lap in 'n hoek te laten gooien.... En wat Ita betreft - die zal ik nog éénmaal honderd pop geven en dan moet ze de boodschap er bij hebben, dat als ze 't ooit waagt, hier een voet op de onderneming te zetten, ik haar armen en beenen laat stukslaan. Wil jij haar dat gaan zeggen?
Dàt? Neen! Ik wil - ter wille van mevrouw - wel naar
| |
| |
haar toegaan, haar het geld geven en al mijn overredingskracht aanwenden, om haar van verdere pogingen om het u lastig te maken terug te houden. Ik herhaal: ter wille van mevrouw!
Ja goed, dat heb je daareven ook al gezegd.
Hoor eens, niet zoo'n toon. Als je 't verdomt, dan zeg je 't maar. 'k Heb méér employé's dan jou!
Ik kan niet anders spreken dan mijn gemoed mij ingeeft. Voor het overige gevoel ik me volstrekt uw employé niet! Ik ben door mijn directie in Holland geëmployeerd zoo goed als u. Die heeft u in 't werk boven mij gesteld, of mij onder u, als u 't zoo liever hoort. Dat is alles. Maar in privé aangelegenheden ben ik zeer zeker uw ondergeschikte niet; daar kunt u rekening mee houden, als het te pas komt.
En wat wou je daar nou allemaal mee zeggen, jij met je grooten bek?
Daar wil ik mee zeggen, dat het u niet past, mij op zoo'n ruwe en onwelwillende wijze toe te spreken zoolang ik als opzichter op Tji-Lindoeng mijn plicht doe en tegenover u de vormen in acht neem, en daar wil ik mee zeggen, dat in.... zaken als die we daareven bespraken u mij als uw gelijke hebt te behandelen. U maakt aanmerking op mijn manier van spreken, maar mij bevalt de ùwe niet.
Ik zal tegen jou spreken zooals mij bevalt, verstaan?
En in particuliere aangelegenheden zal ik spreken, zooals mij bevalt. Zóó vereerend vind ik uw opdracht niet. Verlang niet van mij, dat ik u voor zulke.... boodschappen ook nog dank zeg.
Ik zeg immers: als je 't verdomt, dan láát je 't!
Neen, dat doe ik niet, en u kent het motief van m'n toestemming. Als u bij uw verzoek blijft, zal ik doen wat ik beloofd heb.
't Is goed. Hier heb je 't geld. (Smijt een biljet van honderd gulden, dat hij uit een lade neemt, op het schrijfbureau neer. Als onwillig over de wijze waarop hem dat geld wordt gegeven, kijkt Terborg er even naar en laat het dan voorloopig liggen. Later vergeet hij het op te nemen) Ga er morgen vroeg dadelijk heen. Neem den bles maar mee. Den vos moet ik morgen zelf gebruiken en de zwarte heeft m'n schoonzuster vandaag boven gebracht. Ga niet te laat weg.
Ik zit morgenochtend om zes uur te paard.
Goed. Dan kun je vóór donker terug wezen.... Hèb je nog wat?
Ik.... had u wat te vragen.
U weet: het is vandaag de 25e.
| |
| |
(zijn betalingsstaat naziend). Rrrrt, 3,4, 5-en-twintig December, ja. En wat zou dat?
Blijf me asjeblieft met geheimzinnigheden van 't lijf. Ik heb geen lust in raadseltjes oplossen.
't Is Kerstfeest vandaag!
25 December.... God, dat is waar ook! Wat je hier al niet vergeet, hè? Dat moest 'n Hollandsche Zondagsraster nou 's meemaken! (Zijn maandstaten omhoog houdend) Hier heb je mijn almanak! De ie, 2e, 3e tot en met den 3 ien - that 's the question, (lachend) heeft Shakespeare eens terecht gezeid.
(ironisch). Maar dan in ietwat ander verband....
Ja goed, dat geef ik je cadeau! Praat daar maar met mijn vrouw over. Die heeft daar meer verstand van. Maar wat wou jij eigenlijk met je Kerstfeest? (Schenkt zich een borrel in en drinkt dien leeg, waarna hij dadelijk het glas weer vult.)
Ik wilde u vragen, of u 't goed vindt, dat wij straks in de eetkamer een Kerstlied zingen, als mevrouw hier in de binnengalerij zit.
Westerveld, Koen, Böhmer en ik.
(verwonderd). Is Böhmer hier?
Hij is daar juist aangekomen. Hij stalt zijn paard even bij Westerveld en zal wel dadelijk hier komen.
En dat allemaal voor dat Kerstlied? Hè, hè, hè! Nou, je blèrt er maar op los, hoor! Als ik maar niet hoef mee te doen. (Hij drinkt zijn glas leeg.)
Zoudt u dat zoo vreemd vinden?
Ben je gek? Ik zing zoo valsch als 'n kraai! En dan 't idée! Ik heb wel wat anders te doen dan liedjes jenken. Ik geloof, dat, als jij met m'n vrouw getrouwd was, je met je beiden niks anders uitvoerdet dan samen zingen, samen lezen en samen kletsen over literatuur en philosophie en God mag weten wat nog meer.
Draagt mijn werk daar de sporen van?
(lachend). Neen, maar je bent ook niet met m'n vrouw getrouwd. O, daar heb je haar juist.
(uit de slaapkamer komend). Stoor ik de beeren?
Neen, hij smeert hem. Hij gaat (Terborg maakt een gebaar). ... Nee, hou je gemak; ik zal niks zeggen.
Zie je wel? Ik stoor toch.
(glimlachend). Pardon, u vergist u. Ik wou werkelijk juist weggaan. Mag ik u vragen of u weet waar mevrouw uw zuster is? Ik wou haar graag even spreken.
| |
| |
Dan zal ik zoo vrij zijn, haar daar even op te zoeken. (Tot Frans) Hebt u nog iets voor me?
Nee. Denk maar om wat ik je gezegd heb.
Ik heb u mijn woord gegeven, dat ik mijn best zou doen.
Ja goed. 't Is al mooi. Je opvattingen schenk ik je. (Terborg onwillig af.)
(heeft wat naaiwerk ter hand gevat en gaat aan de tafel in het midden van het vertrek zitten, met den rug naar de voorgalerij).
(drukt op den electrischen schelknop aan de lamp en gaat eveneens aan de tafel zitten).
(De huisjongen komt binnen van links-vóór; blijft staan.)
(zonder hem aan te zien). Pasang lampoe.
Saja, toean. (Ontsteekt de hanglamp en de staande lamp. Keert zich naar de voordeur en vraagt:) Toetoep pintoe, nja?
Tida. Nanti sadja. Blon begitoe dingin. (Huisjongen af.)
O, dat is waar ook. Nee, dat weet jij niet.
Niks. Zul je wel hooren. (Korte pauze. Anna naait. Frans tuurt met de handen in de zakken voor zich heen)
Kan ik iets voor je doen, vent?
(glimlachend). 'k Zou het toch zoo graag willen!
(innig). Wil ik wat gaan spelen?
(buigt zich over haar werk).
(Kleine pauze.)
Wil je eens héél eerlijk tegen me zijn?
Een vraag, Frans. Ik zou er graag 'n eerlijk antwoord op hebben.
| |
| |
Laten we niet twisten. Nu minder dan ooit. Zeg mij eens eerlijk: hou je van me?
Zeg eens, ik ben geen zestien jaar meer!
Ik ook niet, Frans, maar daarom kunnen we toch wel lief en goed voor mekaar wezen. Och God, Frans, je weet niet hoe ik daar naar snak.
't Lijkt wel, of het je hier niet erg bevalt. Kun je 't elders beter krijgen?
Ik wil nu eens niet boos worden om wàt je me ook zegt. Wat daar je mond nu spreekt komt niet uit je hart; het is je humeur. En juist wat in je hart te lezen is zou ik zoo graag willen weten. Als ik weet, dat daarin.... een beetje liefde voor mij is, dan beteekent al het andere niets, Frans. Heusch, niets! Heelemaal niets, wàt het ook is. Dat komt alles in orde en ik wil er me graag heelemaal voor geven. Maar, Frans, eerlijk, héél eerlijk: hou je van me?
(iets milder). Natuurlijk. Wat 'n vraag! Maar voor zoo'n preekerij ben ik nou eenmaal 't ventje niet.
Ik heb nog geen goed antwoord op mijn vraag. (Opstaande en naar hem toe gaande.) Moet ik het komen halen? (Naast hem op de knieën vallend.) Ik wil alles voor je doen, Frans, Alles. Als wij samen maar gel.... maar goed met elkaar zijn. Zeg mij, hoe je me hebben wilt, en ik zal het probeeren te worden. Daar, beter kan ik het niet zeggen.
Als je dan volstrekt antwoord hebben wilt: (zich om de lippen slikkend) ik zou het wel leuk vinden, als je vandaag die en morgen weer 'n ander was.
(gaat langzaam naar haar plaats terug).
(lachend). Nou, je wou immers 'n eerlijk antwoord.
Ik dank je voor.... je openhartigheid.
Jij schijnt van die buien te hebben tegenwoordig. Bevliegingsbuien.... In 't begin was jij zoo niet.
In 't begin.... dàcht ik anders.
Nou jij óók 's eerlijk: Wàt dacht jij toen wel?
Ik hoopte, dat ik jou....
(snel een traan afvegend). Ik weet het niet meer.
Och! Nou, wil ik het je dan 's zeggen? Jij dacht hier Hollandsche manieren in te voeren. Jij hoopte hier je theorieën over moraliteit....
Neen, Frans, ons eenvoudig begrip van mènschenwaarde.
| |
| |
Oòk m'n zorg. Mènschenwaarde. Dat's één pot nat. Maar je vergeet, dat je hier bij 'n vrijen planter bent.
Wàt reden te meer? Moet ik, òmdat ik vrij ben, me binden aan jou wetjes en bepalinkjes? Ik pas. Te veel van de wereld gezien.
Te veel gezien om je zèlf te zijn?
Dat meen je niet. Als je je-zelf was, zou je anders wezen. Ik wou zoo graag, Frans, dat ik trotsch op je wezen kon.
Dat's óók 'n deugd! Ha! Trotsch wezen!
(Zacht. ). Ik wou zoo graag, Frans, dat we....
'n Monnikenleven leidden?
Ja, 'n leven als (smadelijk) broertje en zusje.
Hè, dat is niet mooi van je. Dat heb ik niet aan je verdiend.
Maar klets er dan niet over.
Kijk me eens flink in de oogen, Frans. Heb ik je daar aanleiding toe gegeven? Was ik niet in àlle opzichten je vrouw? Heb ik ook maar één oogenblik getoond, niet te weten wat het huwelijksleven is? Ik wàs geen ‘zuster’ voor je. Ik ben méér voor je, en dat wil ik zijn, want ik ben óók.... 'n mensch. Maar we zijn géén.... geen dieren, Frans! (zenuwachtig) Hoor, dat zeg ik je. Noem jij maar preeken wat ik doe....
'k Heb maling aan je theorieën.
Noem jij maar theorie wat ik (moeilijk sprekend) als het beste geef wat in me is.
(goedig). Nou ja, dat snap ik. Maar ik ben nou eenmaal anders dan jij. Wat jij lollig vindt, vind ik niet lollig. Ik geniet, als ik.... Kijk, ik heb in 't gebergte hier op mijn manier geleerd, hoe je leven mot. Leer dàt nou eens van mij. Drie dingen, kindlief! Drie dingen: lekker eten, lekker slapen en.... (haar om de kin strijkend) en lekker slapen.
(met plots oplaaiende ontzetting). Dat je me dat zegt.... dat je me dat zègt.... Als jij 't zoo voelt, moet ik.... moet ik wel. Frans, als je 'ns wist, hoe 'n pijn je me doet met zoo te spreken....
(verwonderd, niet begrijpend). Kom, kom, laten we er nou maar niet langer over zaniken. Ik poets 'm. Je krijgt straks misschien visite. Amuseer je. Dag, lekker wijf. Is 't nou goed?
(naar hem toegaande en zijne handen grijpend). Och God, ja, Frans. Ja, ja.... 't Is wel goed, maar.... God, Frans, zeg wat je wilt tegen me. Doe wat je wilt. Maar wéés iets voor me. Ik voel me zoo hulpeloos, zoo alléén. Toe, Frans....
| |
| |
Ziezoo, dat zie ik liever dan die preutschheid. (Met hartstocht.) Je ziet er niet slecht uit, weet je dàt? Nou, bonjour. Tot straks! (Haar om de kin strijkend.) Zul je lief zijn? Hm?
(zenuwachtig, knikt toestemmend).
Tot straks, schat! (Af door de voorgalerij.)
(zachtjes voor zich heen). Anna, Anna! (Schudt zich als van walging)
(gekleed in peignoir, door de deur der eetkamer opkomend). Daäg!
Hoe was 't met de kleine?
Ze slaapt als 'n roos. Wat is het een heerlijk gezicht, als zoo'n klein wurmpje in haar bedje ligt, ja?
'k Dacht het. - (Kleine pauze.) - En dan moet je haar eens zien, als ze wakker is! Dan slaat ze met haar armpjes in de lucht en dan schitteren haar oogjes en dan kraait ze van pret! Hoe lang zou 't nou nog duren voor ze tante tegen je kan zeggen?
Nou, dat zal nog wel 'n paar jaar duren. (Even schokschouderend.) Hè, tegen den avond begint het toch koel te trekken.
Ja, heerlijk. Je bent toch wel warm gekleed?
O ja, ik ben er wel op gewapend. Ik vind het van jou heel verstandig, dat je 'n peignoir hebt aangetrokken.
Kind, wat heb je toch? Je doet zoo vreemd. Ik heb toch niets bizonders aan me?
Niets.... (Lachend.) Niets! Heusch. Ik voel me alleen maar wat ‘feestelijk’ gestemd!
Feestelijk gestemd....
(Terborg steekt het hoofd door de deur der eetkamer, wenkt Lize toe en verdwijnt daarna weer, terwijl hij de deur open laat staan.)
Ja, zoo.... zoo winterachtig!
Lize, je hèbt iets! Zeg mij wat je op je hart hebt. Je verbergt iets voor me.
Denk eens goed na.... (Fluisterend, terwijl achter de coulisses een quartet Grubers Kerstlied ‘Stille Nacht, heilige Nacht’ inzet.) Welken datum hebben we vandaag?
(die bij de eerste tonen van het lied verschrikt den blik heeft
| |
| |
omgewend). Welken datum.... December.... den 25sten Dec.... (Verbleekend.) We hebben Kerstfeest?
(knikt glimlachend toestemmend).
Kerstfeest.... (Zij luistert verder strak voor zich heen ziende naar het gezang, terwijl Lize glimlachend bij haar blijft zitten en in gedachten met de eene hand onder het hoofd naar het plafond staart).
(Terborg, Westerveld en Koen komen door de deur der eetkamer op, terwijl Terborg op Anna toetreedt.)
(schertsend). Mevrouw, mogen de leden van het zang-corps ‘De Eendagsvlieg’, dat zijn naam dankt aan den buitengewoon korten duur van zijn bestaan, u den Kerstgroet brengen? Een der meest verdienstelijke leden ontbreekt op het appèl, omdat de rit door de natgeregende takken zijn toilet ontoonbaar heeft gemaakt, maar hij hoopt over een uurtje u zijn opwachting te komen maken, als hij in mijn nederige woning helderwitte kleeren heeft aangeschoten.
(hem als wezenloos de hand reikend). Ik.... dank u.
De verrassing heeft u toch niet geschokt?
(ontkennend het hoofd schuddend). Ik had er niet aan gedacht. Ik.... had het vergeten....
Het is nòg maar de 25e, mevrouw! Ik vraag verlof, mevrouw, vanavond te mogen terugkomen om met u en met (naar Lize buigend) mevrouw en met.... (aarzelend) den heer des huizes den naavond door te brengen.
(glimlachend). U zult welkom zijn!
Ik doe hetzèlfde verzoek!
Kom van avond bij ons.... zooals je vroeger bij ons kwam!
U vindt het zeker goed, als ik dan ook maar meekom?
(lacht vriendelijk knikkend).
(lachend). U zult ons zéér welkom zijn, meneer Koen!
O!
(Achter de deur der eetkamer hoort men een kuch.)
Wat is dat?
(Allen luisteren. Het gekuch klinkt ten tweeden male.)
Een groet. Een Soedanéésche groet!
O, dat zal voor mij zijn. (Wil heengaan.)
Neen, wacht maar, mevrouw. Ik zal wel even gaan kijken. (Verdwijnt door de deur der eetkamer.)
(medelijdend lachend). Je mag Koen niet zoo in 't ootje nemen, Lize. 't Is zoo'n goeie jongen.
Nee, meneer Koen en ik kennen mekaar al zoo'n beetje. Van
| |
| |
een vrouw kan hij best een gek woordje verdragen, vooral als hij daarmee welkom wordt geheeten.
(tot Lize). O ja! De man is even eenvoudig als goedhartig en hij voelt heel goed het onderscheid tusschen een welgemeend gekscherend woord en spot. (Schertsend.) Overigens.... Ik geloof, dat u een extra streepje bij hem vóór hebt.
(schertsend Westerveld bijvallend). Ja, ù!
(dreigend in scherts den vinger opstekend). Lize, Lize, wat moet ik daar hooren?
O, dacht jelui mij soms verlegen te maken? Ga je gang, meneeren! (Lachend.) Ik kan er tegen!
Jaaaa.... hij schijnt u toch wel een beetje 't hof te maken! Hij spreekt opvallend veel over u, nietwaar Westerveld? (Deze knikt toestemmend.) Hij heeft het altijd over - ja, u moet me niet kwalijk nemen, als ik precies herhaal wat hij zelf zegt....
Hij heeft het altijd over dat leuke jonge ding. Daar zou je 'n móórd voor doen, zegt-ie.
(Allen lachen.)
(tot Terborg). Jij bent persoonlijk nog al bevriend met meneer Meerberg. Je zult er bepaald eens over naar Batavia moeten schrijven.
Asjeblieft niet, toe, dan krijgen we nòg meer moorden.
(het bankbiljet ziende). Hé, daar ligt geld op tafel. Van wie kan dat zijn?
(toeschietend). Dat is.... dat is van mij!
(het biljet met beide handen op haar rug houdend). Ben jij zoo roekeloos met je geld! Ik moest het voor straf eigenlijk een poosje vasthouden.
An.... Mevrouw, geef mij dat geld. Ik kan niet zien, dat ù het in handen hebt.
Hé, waarom niet? Is er dan wat bizonders aan dat geld?
Geef mij het. Ik heb daar mijn reden voor.
Alweer geheimzinnigheden. Dat is vandaag een dag van verrassingen. (Gekscherend.) Nu, dan zal ik het je maar teruggeven. (Reikt hem het biljet over.) Zul je dan ook zorgen, dat déze geheimzinnigheid mij evenveel geluk bereidt als dat mooie Kerstlied?
Ik.... zal het beproeven....
Och, malle jongen, 't is immers maar gekheid.
Maar ik meen het in vollen ernst.
| |
| |
Mevrouw, Sonna vraagt naar u.
(zich lachend door de deur der eetkamer verwijderend). U excuseert me wel even?
Zeg, meneer Koen, zoudt u mij een pleizier willen doen?
D'r zijn hier zóóveel boomen. Zou daar één klein denneboompje tusschen in staan?
(zich de wang krabbend). Dènneboom? Jawèl, jawèl, wèl van 't soort.... van 't soort
Achter 't paviljoen staan wel 'n stuk of wat coniferen.
Dat lijken nèt denneboompjes.
Zou ik daar morgen in de vroegte, zóó dat m'n zuster 't niet ziet, eentje van kunnen krijgen? Dan zal ik zien, dat ik er morgen, zoo goed en zoo kwaad als 't dan gaat, 'n Kerstboompje van maak. Hoe we aan lichtjes en versieringen komen, daar heb ik nu nog geen flauwe notie van, maar met wat goeden wil kan men zooveel, nietwaar?
Mevrouw, ik ben uw màn! Dat is te zeggen: uw dienstwillige man! Ik zal zorgen, dat u morgen-vroeg zoo'n boompje in uw paviljoen hebt, en een stuk of wat kaarsen heb ik óók nog in huis.
Ik moet morgenochtend even te paard naar beneden. Mag ik dan trachten het een en ander voor u mee te brengen?
Heerlijk. Heel graag! Zie wel, dat gaat al bóven verwachting! Maar mondje dicht, heeren! Het moet voor de gastvrouw een verrassing blijven. Mòrgenavond noodig ik u dus allen uit!
Mevrouw, mag ik u dan maar met een ‘tot straks!’ groeten? Ga je ook mee, Koen?
Tot straks dan, heeren! En mòrgenavond Kerstfeest ten mijnent, denk er om!
Heel graag! (Licht buigend.) Mevrouw! (Tot Terborg.) Bonjour!
Mevrouw, uw dienaar. (Westerveld en Koen af.)
(binnenkomend). Zeg, Lies, ik ben daar net ook even in 't paviljoen geweest. De kleine was wakker geworden.
O! (Wil zich verwijderen.)
Nu, stil maar, ze slaapt nu alweer. De ongewone frissche avondlucht zal haar wakker gemaakt hebben, denk ik. Ik heb haar nu nog eens extra goed toegedekt. Ze is nu goed ingepakt en je baboe zit voor d'r bedje.
Heerlijk, maar ik moet er toch even naar kijken. Ik kom dadelijk terug. Daäg! (Lize af.)
Ik dank je nogmaals voor je heerlijk lied.
| |
| |
O, mijn collega's en ik zijn al meer dan beloond door de kleine verrassing, die wè u hebben kunnen bereiden.
(als in nadenken). Als men mij een jaar geleden gezegd had, dat het nog eens gebeuren zou, dat ik op Kerstdag niet zou weten, dat het Kèrstdag was, dan zou ik het idée belachelijk hebben gevonden. De Kèrstdagen vergeten! Het zou geweest zijn, alsof men mij zei, dat ik op een zeker oogenblik mijn eigen naam niet meer zou weten. En nu zou dat toch gebeurd zijn, als.... anderen er mij niet aan hadden herinnerd.
Waarom zoo'n leelijk woord? Zijn die ‘anderen’ uw vrienden niet?
(hem de hand reikend). Of die.... ànder mijn vriend niet is? Ja zeker, Terborg, dat is hij. Mijn goeie, beste vriend. De vriend, die mij een oprecht, warm hart toedraagt en die mij (aarzelend). ... met zijn groote kieschheid en zijn fijn gevoel altijd en altijd weet op te beuren, als.... als mij nu en dan eens.... 'n kleine illusie ontvalt.
O, Anna, ik.... ik smeek je.... ik wil je zeggen....
Stil, laat dat. Ik wéét wat je zeggen wilt. Ik weet het al maandenlang. Zeg het niet! Wees goed en ferm, zooals je altijd was! Blijf mijn goeie, trouwe vriend. Tracht niet te zijn wat je.... niet kùnt zijn. Juist omdat je zoo'n goed vriend voor me bent, zou het me ongelukkiger maken....
(brengt zonder een woord te spreken even haar vingertoppen aan zijne lippen, zóó dat men deze beweging niet slechts voor een galanten handkus houde).
Ik.... wij rekenen morgenochtend op je tweeden Kerstgroet, frisch en vroolijk! Ik moet er in hooren klinken: ‘Ik ben er overheen. Ik zal opgewekt en moedig mijn plicht doen!’
Ik zal trachten, u dien groet te brengen.... morgenavond.
Neen, morgenochtend al. 's Mòrgens is men sterker en vrijer van geest. 's Morgens is het hóófd nog baas en.... en je hoofd moet dat blijven!
Ik.... kan morgenochtend niet. Ik ben verhinderd.
Ik moet naar.... naar beneden. Maar ik zal stevig aanrijden, zoodat ik vóór morgenavond weer hier ben.
Och, wat jammer! Ja, je gaat natuurlijk voor zaken, anders zou ik zeggen.... kon je niet een dagje....
Onmogelijk! De.... zaken, waarvoor ik ga, kunnen een uitstel lijden. Mijnheer staat er bepaald op en ik geloof óók, dat het noodig is.
Zie je, Terborg, weet je wat ik nu nog zoo heerlijk vind? Dat mijn man in zijn záken zoo flink is.
| |
| |
Ja, dat is.... heel flink!
Doe maar je best om z'n zaken goed te doen. Dat stemt hem prettig, en dan hebben we morgen misschien nog een mooien Kerstavond. Doe.... dubbel je best, (als fluisterend) al was het alleen om mijnentwil!....
Ik zal morgen mijn best doen, dùbbel mijn best doen.... om ùwentwil!
(komt door de voorgalerij op en steekt even het hoofd in de binnengalerij). O, is Böhmer hier niet? Op m'n kantoor misschien?
Ik heb meneer Böhmer in 't geheel nog niet gezien. Ik geloof, dat hij zich is gaan kleeden. Wie vertelde me dat ook?
(binnenkomend.) Zich gaan kleeden? Waarvoor?
Meneer Böhmer is door de tuinen gereden en kwam met bemorste kleeren hier aan. Hij is zooeven naar mijn huis gegaan om een wit pak van mij aan te trekken.
Och Jezus, waarvoor was dat nou noodig! Deed-ie vroeger óók aan dien nonsens? Dat zijn nu de emolumenten van een getrouwd man. Dat kun je niet doen (smalend) voor de dámes! (Kleine pauze.) Had-ie dat hier niet kunnen doen?
Jou pakken zullen hem niet passen, vent. Hij is niet zoo....
Niet zoo wàt? Ik ben dik; ja; nou; goed! Nog meer complimenten? (Kleine pauze.) Ik wensch met mijn collega's goede vrinden te blijven, versta je? En in de eerste plaats met Böhmer. Wij moeten mekaar wat ontzien.
Maar Frans, ik heb hem in 't geheel niet gezien!
Dat is het juist! Je hadt hem wèl moeten zien! Je hadt hem moeten zèggen, dat ten eerste die aanstellerij van 'n zeker soort deftig publiek, dat het fatsoen in 'n mooi jasje zoekt, hier niet van hem gevergd wordt, en ten tweede, àls hij zich dan met alle geweld verkleeden wil, dat we hier nog personeel genoeg hebben om het noodige voor hem te halen. Wat bliksem, waar hèb ik ze anders voor? Als hij komt, vraag hem dan dadelijk even in 't kantoor te komen. (Frans door de deur der eetkamer af.)
(Een kleine pauze.)
Mag ik je.... wegsturen? Ik wil graag een oogenblik alléén zijn. (Lacht zenuwachtig.) Een heel beleefde gastvrouw ben ik niet.
Ik zal gaan. Ik heb respect voor uw.... karakter. (Bij de deur op den achtergrond gekomen, ziet hij, dat Anna, die met geschokte zenuwen naar hem geluisterd heeft, de handen voor de oogen geslagen heeft. Als met één schrede is hij bij haar, knielt voor haar neer en grijpt haar beide handen.) Anna!
O, toe, ik smeek je: ga heen!
| |
| |
Neen, ik ga niet! Niet zonder jou! Ik heb je lief. O God, ik heb je zoo lief. Ga met mij mee. Hier kun je niet blijven. Jij kùnt jou man niet liefhebben, omdat je toewijding bij hem geen weerklank vindt, géén ènkelen weerklank. En hij kàn van jou niet houden, omdat hij daarvoor te laag staat. De nerven van een ontaarde als hij vragen àndere prikkels dan de liefde van een vrouw als jij. Dat zeg ik jou.... en dat zal ik hèm gaan zeggen, hèm daar in zijn kantoor. Ik zal hem de afschuwelijke waarheid, die me hier, tot aan de keel zit, in het gezicht slingeren. Maar éérst wil ik het jou zeggen. Eerst wil ik jou àlles zeggen.... àlles! (Zachter voortgaande.) Ik had je lief, Anna, en zweeg uit achting voor jou en je moedige pogingen om binnen deze muren wat geluk te brengen.
(als fluisterend). Ik had je lief, Anna, van den eersten dag af dat ik je wéér zag. En al dien tijd, en al die maanden lang, meende ik soms, dat ik bestolen was, dat men je mij had ontstolen. En als ik je dan zoo vóór me zag, dan heb ik me zoo vaak in stilte afgevraagd: hoe kòmt het, dat je je armen niet òm haar slaat en haar niet kust.... haar niet op haar mooien mond kust?
Weet je wat me terughield, Anna? Weet je dat? Dat was jou groote, degelijke kracht, want sterker nog dan mijn hevig verlangen om je aan mijn borst te klemmen en je te streelen.... te streelen.... was mijn eerbied voor de vrouw, die daar recht overeind stond, getrouw aan haar plichten, (schamper) aan haar ‘plichten’ tegenover zoo'n....
Ik verbied je verder te gaan. Ga heen.... ga heen!
En jou hier achterlaten, alléén met je ellendig bestaan? Jou hier achterlaten, terwijl iedere zenuw in me trilt, als ik je in je mooie oogen zie? Anna, toe, ga met mij mee.
(zich losrukkend). Ga weg! Je bent gek geworden. Je beleedigt me.
(achteruit deinzend). Vergeef me. Ja, ik bèn gek. Ik had het moeten weten. Maar ik kon het niet helpen.
Ga heen, Terborg. Ik zal niet boos op je zijn. Maar ga nu heen. Kom morgen terug en druk mij dan weer de vriendenhand. Ik kan die niet missen. Ik voelde me nog rijk in jou vriendschap. Maak me niet armer dan ik al ben. Hèlp mij mijn plicht te doen. Laat mij altijd mijn plicht blijven doen. Dat is het laatste.... wat ik van het leven vraag.
(zich geweld aandoende door langzaam terug te treden). ... Houd dat.... Anna.... houd dat.... laatste, maar verlang niet van me, dat ik blijf. Dat kan ik niet.... (haast onverstaanbaar) kàn ik niet.
(steunt tegen een tafel en knikt hem zwijgend een afscheidsgroet toe).
| |
| |
(begeeft zich langzaam naar de deur op den achtergrond. Daar blijft hij nog even staan. Knikt, stom groetend).
(moeilijk sprekend). Dag.... Terborg.
(verwijdert zich na een korte aarzeling door de voorgalerij).
(gaat hem langzaam na en betreedt schoorvoetend de voorgalerij, waar zij, tegen het hek geleund, hem naziet, zôó dat de toeschouwers haar kunnen zien).
(door de deur der eetkamer opkomend). Is Böhmer.... (wanneer hij ziet, dat niemand in het vertrek is) Oh!! (Hij kijkt eerst even in de slaapkamer, gaat daarna naar het telefoontoestel en schelt. Zoodra teruggebeld is, zet hij de gehoorbuis tegen het oor). Màndor?.... Doewaratoes-sembilanblas.... Hè? Nee, doewa-ratoes-sembilanblas, ezelskop.... Ja! (Hij wacht even en ziet het vertrek rond, als om zich te overtuigen, dat hij alleen is.) Ajo! Ben jij daar, Vink? Ja, ik ben het. Van Laar. Ja, van Tji-Lindoeng. Zeg, ik heb je boodschap ontvangen. Hoe zit die zaak eigenlijk in mekaar? Luister eens even: heb ik het zóó goed begrepen? Jullie hebt voor die schoolkinderen in de kota zoo'n feestje georganiseerd. Nou is de zaak, dat je 'n paar honderd pop te kort komt, as ze allemaal een of ander dingetje zullen ontvangen, nietwaar?.... Ja, dat begrijp ik, zonder dat geld krijgen die stakkers alleen maar wat stroopwater.... Juist.... ja, ja.... Nou, weet je wat, zet er mij maar voor honderd pop op; doe jij dan 't andere helfie.... Hè? Ja. Goed. Afgesproken. Maar nou wat anders: Wànneer is die fuif?.... Neen, niet dat kinderfeest, maar dat lolletje bij jou. Je hebt geen datum genoemd.... O, den dèrtigsten! Wacht eens even. 's Kijken? Ja, dan kan ik wel weg. Wie komen er al zoo?.... Hè?.... Ja, natuurlijk, allemaal nette jongens, das versteht sich, hè, hè, hè! (Anna komt binnen en verschrikt, als zij hem ziet. Blijft dan, hem aanziende, midden in het vertrek staan.) Hè?.... Wie?....
Allemachtig, komt dàt lid óók? Dat zal me een keet geven!.... Hè?.... Ja zeker! Zeg, hoe staat het met het schoone geslacht? Wat heb je voor ronggengs?.... Ik vraag wat voor dansmeiden je hebt!.... Kèn ik niet. Zijn dat áárdige meiden?.... Hè? Hè?.... Zoo mollig als.... als wát?.... (begint te proesten van lachen). Nou, dan kom ik vast, hoor! Ik ben de laatste paar maanden zóó solide geweest! D'r komt me nu wel weer 's 'n extratje toe. Reserveer de dikste maar voor mij. Liefst een, die een beetje van wanten weet. Ik voor mij màg wel zoo'n geroutineerde. Verandering van spijs, nietwaar?.... Hè?.... Hè? Omdat ik getrouwd ben? Zèg, hindert het jou? Ben je 'n haar beter? Mag ik ook niet eens 'n buiten-issigheidje? (Achter de deur der eetkamer hoort men een vrouwenslem het tweede gedeelte der bekende romance zingen, beginnend bij de woorden: ‘Zeg mij, o sterre,’ enz. Anna schokt bij de tonen van dat lied en luistert stil,
| |
| |
zonder nu naar Frans te zien, die vervolgt:) Nou, bonjour, zeg! Ik moet weg! M'n schoonzuster is hier naast. Stel je voor, dat die me hoorde! Zoo'n nuffig ding uit die fijne Bataviasche wereld het er natuurlijk geen flauwe notie van, wat 'n gezonden jongen kerel toekomt. Enfin, we spreken mekaar nog wel. Denk er om, hoor! Ik meen het waaràchtig! Bonjour! (Belt af en blijft, zonder Anna te zien, voor de schrijftafel zitten, als schreef hij een haastig briefje. Anna blijft als wezenloos staan, Frans plakt eene enveloppe dicht, staat op en keert zich om.)
(krimpt als met een schok ineen. Ze ziet hem aan, terwijl Lize binnenkomt en eenigszins verwonderd blijft staan; zij stoot een van walging getuigend geluid uit, een rilling van afschuw gaat haar door de leden, en als daarna hevige smart haar aangrijpt, wankelt zij, valt als gebroken op een stoel neer en legt het hoofd tusschen de armen op de tafel, terwijl haar lichaam zenuwachtig schokt. De anderen blijven perplex staan.)
Doek.
|
|