| |
| |
| |
Domheidsmacht.
Toneelspel in vijf bedrijven
door Marcellus Emants.
Vierde Bedrijf.
Ket tonel stelt een rijk gemeubeld vertrek voor, dat versierd is met schilderijen en kostbare voorwerpen. Links een deur, die ondersteld wordt toegang te geven tot de trap, welke naar boven voert; rechts een deur, welke uitkomt in de gang, die naar de voordeur geleidt. In het achterdoek een dubbele deur en daarnaast een deur, waarvoor een portière hangt. Achter deze laatste deur bevindt zich de kluis, waarin de brandkast staat.
| |
Eerste Toneel.
Dora, Weimer, later Jakob.
(Dora zit met een werkje in de hand te starogen; Weimer treedt binnen.)
Nog altijd aan 't tobben over die ongelukkige uitval van Marie ter Voorst?
Ja, Frits, ik kan 't niet van me afzetten. Nooit heb ik Marie ook maar een strootje in de weg gelegd. Ze deed wel een beetje uit de hoogte; maar ik hield me maar, of ik daar niets van merkte. Waarom moest ze me nu op eens zo grievend beledigen?
(vergoelikend). Ach, Marie is nu eenmaal van nature een beetje strak. Anders had ze mij ook wel eens gevraagd haar Marie te noemen, net als jij aan Herman gezegd hebt: noem me Dora. Is 't niet? Laat je dus niet van streek brengen door een paar dikke woorden.
Neen, Frits, dat waren niet maar dikke woorden. Ik heb heel goed gevoeld, dat Marie 't aangenaam vond me eens een ferme deuk te kunnen geven. En dat is 't juist, wat me zo zeer heeft gedaan; want nu weet ik ook, dat haar vriendschappelikheid nooit iets anders is geweest dan lelike huichelarij.
Wel neen, Doortje, wel neen! Vergeet toch niet, dat Marie tien jaren lang op een dorp heeft gewoond, waar niemand naar haar omkeek. Nu is ze in den Haag terug als ministersvrouw. Vin je 't zo vreemd, dat ze zich een beetje aanstelt.... dat ze zich verbeeldt 't prestige van haar man te moeten ophouwen?
Als 't dat was, zou ze die man eerst geraadpleegd hebben en als ze Herman geraadpleegd had, zou er niets zijn gebeurd.
(goedig, na haar een zoen te hebben gegeven). Begin dan met een poosje uit haar vaarwater te blijven. In die tussentijd spreek ik er Herman eens over aan.... over een paar maandjes ga je weer naar de jour en dan zal je zien, dat 't hele zaakje in de doofpot is gesmoord.
| |
| |
Jij hebt goed praten; maar ik voel best, dat op den duur.... (er wordt getikt).
Mevrouw ter Voorst, meneer, of ze u een ogenblik....
Naar wie heeft mevrouw gevraagd? Naar mij?
Daar heb je 't al (tot Jakob) Verzoek mevrouw hier te komen, Jakob. (Jakob af).
Dat Marie al berouw heeft. Ze komt zoete broodjes bakken. Dat begrijp je toch.
Dat weet ik nog zo zeker niet. Maar.... ze heeft naar jou gevraagd. Laat ze haar berouw dus maar eerst aan jou tonen, (af.)
(onverschillig). Zoals je wilt.
| |
Twede Toneel.
Weimer, Marie.
(snel om zich heen ziende en dan groetend). O, meneer Weimer! Wat ben ik blij, dat u me onder vier ogen ontvangt. Dora heeft u zeker al verteld, dat we samen een minder aangename woordenwisseling hebben gehad.
Dat heeft ze me verteld, mevrouw. (Hij heeft haar een stoel gegeven en is zelf ook gaan zitten).
Het speet me vreselik.... o, vreselik; maar.... ik verzeker u: Dora heeft 't letterlik uitgelokt. Of ik al zei: noodzaak me nu niet je onaangename dingen te zeggen.... ze hield maar aan.... ze hield maar aan en....
Mevrouw, ik ben vast overtuigd, dat we met een misverstand te maken hebben. Is 't niet zo?
(opgeruimd). Een misverstand.... juist. O, wat ben ik blij, dat ik u alleen aantref!
Maar.... mevrouw, uit Dora's woorden heb ik niet de indruk gekregen, dat Dora op de een of andere manier aanleiding zou hebben gegeven tot....
(haastig). Aanleiding gegeven heeft ze ook eigenlik niet; maar.... Och, meneer Weimer, 't is een heel delikate kwestie. U is een bezadigde, verstandige man.... Ik hoop maar, dat u er een goeie.... een goeie oplossing voor weet te vinden. Het ligt volstrekt niet in mijn bedoeling Dora te kwetsen en toch.... toch zou ik 't misschien niet kunnen laten als ik met haar....
| |
| |
Wat.... wat? Nu begrijp ik u niet.
Ach, ja, u kent de Hagenaars niet. U vermoedt niet hoe ongelofelik veel kwaad hier wordt gesproken.
(ongelovig, haast lachend). Toch niet van Dora.
(ernstig). Juist wel van Dora.
(verwonderd en ernstiger). Zou ik dan ook mogen weten wat er van haar wordt verteld?
Ik vind, dat u 't moet weten. Maar.... denk nu asjeblieft niet, dat ik aan die praatjes geloof sla. Ik heb niets anders op 't oog dan de belangen van mijn man....
(niet begrijpend) Dus.... u vindt, dat als Dora op uw jour verschijnt, de belangen van uw man....?
(met nadruk). Meneer Weimer.... Herman is minister. Iedereen kent hem; iedereen praat over hem. De koeranten van alle partijen pluizen alles uit, wat ie zegt en doet. Hij kan dus niet voorzichtig genoeg wezen.
Zeker; maar wat heeft Dora daar mee te maken?
Maar meneer Weimer, voelt u dan niet, dat als Herman dikwels.... hier in huis komt.... en.... haast altijd zonder mij.... als Dora wel eens, maar veel minder dikwels, bij mij aan huis komt en.... dat weer zonder u.... als Herman en Dora elkander nu en dan op straat of in de Tweede Kamer ontmoeten.... als....
Wat blieft u? Wordt er dan beweerd, dat er tussen Herman en Dora....?
Ik zeg u nog eens: ik veronderstel geen ogenblik iets, dat ook maar in de verste verte....
Neen, neen; maar.... neem me niet kwalik.... daar moet ik toch eens een ogenblikje over nadenken. Dat 't praatje geen waarheid bevat.... dat spreekt van zelf; maar.... 't verhaal moet toch ergens op berusten.
Juist; maar ik zeg u immers, dat Herman en Dora elkander zo dikwels op allerlei plaatsen ontmoeten.... Dat blijft niet onopgemerkt. Dan.... dat Herman erg met Dora is ingenomen en dat hij dit niet onder stoelen of banken stopt....
Dat is toch zo verwonderlik niet! Ziet Dora er niet allerliefst uit? Ik ken iemand, die haar ravissant vindt. Ze trekt alle mannen aan en dat Herman haar eens bewonderend heeft aangekeken.... misschien de een of andere vleierij gezegd.... die bij toeval gehoord is geworden.... wie weet, of 't niet door een van uw dienstboden is geweest.... vindt u dat vreemd?
Maar mevrouw ter Voorst.... als Herman een komplimen-
| |
| |
teuze man was.... een hofmaker; maar die werkezel.... die eerzuchtige politikus! Als jongen keek hij al haast niet naar de vrouwen om.
Meneer Weimer, de een toont 't, de ander verbergt 't; maar op 't punt van vrouwen is geen enkele man te vertrouwen en u weet wat 't spreekwoord zegt van de vos en zijn....
Maar sapperloot.... nu lijkt 't wel, of u 't zelf gelooft!
(enigszins verward). Ik.... wel neen.... maar u vroeg.... u zei, dat er toch een aanleiding moest zijn en....
Neem me nu nog eens niet kwalik.... als u wist.... of dacht.... vermoedde, dat er zulke praatjes liepen.... die u zelf voor laster houdt.... dan begrijp ik toch niet waarom u Dora over haar geboorte heeft gesproken. Wat heeft die er mee te maken?
Ach, ja, dat is wreed van me geweest. Ik had 't niet moeten doen; maar weet u.... die kwaadsprekerij.... de moed ontbrak me daarover te beginnen.
(haar nadenkend aanziende). Dus.... omdat u de moed ontbrak om....?
(haastig). 't Is toch waarlik geen kleinigheid aan iemand te moeten zeggen.... je hebt de schijn op je geladen, dat je met m'n man.... Denk dat toch eens in. Maar.... u heeft gelijk.... ik heb ondoordacht gehandeld. Het spijt me vreselik en ik zou 't dolgraag weer goed maken.
Wat dat aangaat.... dat kan ook wel. Haatdragend is Dora niet. Een enkel vriendelik woord en u zal zien: alles is weer in orde; maar.... die praatjes.... die hele zaak is daarmee niet uit de wereld.
Dat is 't nu juist en daarom zou ik zo graag met u.... u is een verstandig, bezadigd man.... een.... een.... hoe zal ik 't noemen.... een afspraak maken. Naar mijn overtuiging is 't nog maar 't beste zulke dingen te laten doodbloeden. Denkt u dat ook niet?
(nadenkend). Die praatjes....
Juist.... die praatjes. Herman schijnt u dikwels, zeer dikwels te moeten spreken.... of u hem. Zou dat niet op 't ministerie kunnen gebeuren of bij mij t'huis, in plaats van hier?
A, dat kan dus. Dat strijdt dus niet met de een of andere verplichting of.... verbintenis of iets dergeliks tussen Herman en u?
(verwonderd en achterdochtig). Een verplichting.... een verbintenis?
(glimlachend). Ik druk me zeker niet goed uit. U moet bedenken: wij vrouwen hebben geen verstand van zaken; daardoor gebruiken we dikwels heel verkeerde woorden. Ik bedoel maar: als Herman absoluut hier wil komen.... hier in huis.... dan kan u toch zeggen: neen,
| |
| |
geen onderhoud in mijn huis. Niet waar; dan kan u, want dit huis.... dit is uw huis.... dit is uw eigen huis.... dat heeft u gekocht. Is 't niet?
(zeer verwonderd). Dit huis? Ja zeker. Twijfelt iemand daaraan? Wat denken de mensen dan toch wel?
(schouderophalend). Wie kan dat nagaan?.... Misschien zit 't wel in uw betrekking. De mensen schijnen te geloven, dat Herman de een of andere reden heeft.... ik weet natuurlik niet welke.... maar dat er de een of andere reden bestaat, waarom u elkander wilt ontzien.... u en Herman.
(na eerst de schouders opgehaald te hebben, onverschillig). Waar bemoeien ze zich mee?
Nu ben ik 't met u eens, zulke praatjes.... moet je laten doodbloeden. Maar.... daarvoor moet Dora willen meewerken. U begrijpt, dat ik er met Herman niet over spreken kan. Hij, met z'n opbruisend karakter.... hij zou woedend worden.... de hele wereld willen trotseren.... iedereen de waarheid willen zeggen en dat zou de zaak hoe langer hoe erger maken.
Daar kon u gelijk in hebben.
Daarom moeten wij onze maatregelen buiten hem om nemen. Laat ons dus dit afspreken: u zorgt er voor, dat uw konferenties met Herman niet meer hier in huis plaats vinden; dan komt Dora voorlopig.... naderhand keert alles weer van zelf in 't oude spoor terug; dat spreekt van zelf.... maar voorlopig komt Dora veel minder, heel weinig zelfs bij mij in huis en wanneer ze komt.... als 't bepaald nodig is, dan komt u mee. Als ze dan nog op straat mogelike ontmoetingen vermijdt.... niet meer naar de Tweede Kamer gaat.... niet waar.... nu.... dan zal Herman wel.... ach, dan houdt 't kwaad van zelf wel op.
Ja, als 't waar is, dat die praatjes.... maar ziet u.... ik vat nog altijd niet, dat de mensen.... Er moet toch wat gebeurd zijn, dat....
Als nu Dora maar wil meewerken; maar waarom zou ze dat niet willen, niet waar? Zij.... met haar afkomst.... heeft er toch 't grootste belang bij, dat niemand kwaad van d'r spreekt. Is 't niet?
Dat is te zeggen.... wat doet die afkomst er toe? Om praatjes moet eigenlik geen mens zich bekommeren, tenzij hij er zelf aanleiding toe gegeven heeft. Goed; maar ik begrijp niet.... er is toch 't een en ander, dat ik wel zou willen ophelderen en daarvoor is 't in de eerste plaats nodig, dat Dora zich met u verzoent.
Willen wij dan samen even naar haar toe gaan?
| |
| |
Met 't grootste genoegen (ter zijde). Zou hij er heus niets van weten? (tot Weimer). Is Dora boven?
In d'r boudoir. (hij opent de deur). Als u zo goed wezen wil. (zij gaan heen).
| |
Derde Toneel.
Herman, Jakob, later Weimer.
(Herman binnenlatend). Als u even plaats wil nemen, dan zal ik meneer waarschuwen.
(gaat zitten). Denk er aan, dat je mijn naam niet noemt.... tenzij meneer alleen mocht zijn.
Heel goed, meneer. (bij de deur). En als meneer de naam bepaald wil weten?
Dan zeg je maar wat.... bijvoorbeeld, dat er een klerk van de minister is.
(Als Jakob vertrokken is, springt Herman na een stilte weer op en loopt hij zenuwachtig rond tot Weimer binnentreedt.)
God, God, wat een ellende met die jongen! En wat nu? Ik ben zo machteloos als....
(Herman, die met de rug naar hem toe staat, eerst niet herkennend). Wat is er van uw dienst, meneer?.... Herman.... jij?
En wat zie je er uit? Zo ontdaan.... zo opgewonden.... Wat scheelt je?
(gejaagd). Marie is boven, niet waar?
Neen, neen, neen! Ik wil maar zeggen: dan kan ze elk ogenblik hier komen en hebben we dus geen tijd te verliezen.
Ga toch zitten. (beide gaan zitten).
Ja, goed. Kerel, er is me iets ontzettends overkomen. Alfred heeft zich laten schrappen als advokaat en is er van door met een meid uit 't Alcazar!
Dat is nog niet eens 't ergste. De jongen had tienduizend gulden onder zich van een zaak. Hij moest een onderhands akkoord voorstellen; maar dat is geweigerd. Een faljiesement is gevolgd. De kurator eist de tien mille op en die som is.... verdwenen.
Geld verduisterd ook nog! Grote God, dat is wel ontzettend!
Je begrijpt, dat bedrag moet ik aanzuiveren en wel dadelik. Niemand mag een ogenblik denken, dat Alfred 't verdonkeremaand heeft. Zelfs z'n moeder, dat vat je, mag er niets van weten en Dora evenmin.
| |
| |
Kan jij me die som bezorgen? Ik bezit zoveel nog wel.... al is dat weer een lelike schadepost; maar 't geld is belegd in hypotheken. Ik kan 't dus onmogelik zo gauw en in eens losmaken.
In kontanten heb ik zoveel ook niet liggen; maar ik kan je voor dertien duizend gulden effekten geven. Als je die morgen ochtend beleent, ben je altans voor 't ogenblik geholpen.
Kerel, je zoudt me redden!
Dan maar spijkers met koppen geslagen, eer Marie en Dora hier komen.... Neem dit papier en schrijf er op, wat je ontvangt. Dit is dan een voorlopige schuldbekentenis. T'huis stel je er een betere op. (Herman gaat zitten schrijven; Weimer opent zijn brandkast en haalt er effekten uit) Klaar? Vijf duizend drie persents Werkelike Schuld; Nummers 270, 3004, 120, 35, 96. Vijf duizend vier persents Obligaties Amsterdam; Nummers 16, 17, 19, 20, 28; drie vijf persents Java Cultuur Maatschappij; Nummers 49, 50, 53. Zie zo.
Schel nu even en laat aan Marie zeggen, dat ik haar hier wacht. (Weimer schelt) Hier is de voorlopige kwitansie en m'n dank, m'n hartelike dank, voor m'n zoon en voor me zelf. (hij drukt Weimer de hand).
(tot Jakob, die in de deur verschijnt). Jakob, zeg aan mevrouw ter Voorst, dat meneer ter Voorst hier is en haar wacht.
Heb je nog een enveloppe om die papieren in te bergen?
Al wat je wilt. (hij geeft de enveloppe, waarin Herman de papieren bergt).
Vergeet niet, dat jij de enige bent, die van de zaak afweet.
Ik heb met je te doen, hoor. Al blijft dat zaakje nu geheim en al komt de jongen terug.... wat moet je in 's hemels naam met hem beginnen? (hij sluit de brandkast).
Hem weer wegzenden; maar.... waarheen? En.... helpt ook dat niet meer.... (hij haalt wanhopend de schouders op).
| |
Vierde Toneel.
Herman, Weimer, Marie, Dora.
(zenuwachtig binnentredend). Herman.... kom je mij halen?
(gedwongen kalm). Ja, kind.... ik kom je halen. Dag, Dora. (hij geeft Dora een hand).
(angstig). Is er toch wat met Freddie?
O, God! Is dat schrikken!.... Laat me even gaan zitten.
| |
| |
(Weimer geeft haar een stoel). Is 't dan niet waar wat ik dacht? Is ie niet uit balorigheid naar Amsterdam gegaan?
Neen. Ik zal je alles vertellen. Kom nu mee naar huis.
O, neen; Herman, zeg me alles.... dadelik! Hier! Is 't iets ergs.... iets heel ergs? Heeft ie zich van kant gemaakt?
Ik geloof niet, dat er aan z'n gezondheid iets hapert. Kom....
Zeg me dan wat er gebeurd is! Ik kan anders geen voet verzetten. Hoe is 't in Godsnaam mogelik, dat jij weer zo ijzig bedaard blijft?
Alfred is de grenzen over.
Daar heb je 't nu al! Daar heb je nu de gevolgen van je meedogenloze hardheid.
(bedaard). Is 't de schuld van mijn hardheid, dat ie een zangeres van 't Alcazar heeft meegenomen?
O, God, die heeft hem verleid! Maar hoe weet je dat?
Van Echten. Die heeft de jongen toevallig aan het stasion met die vrouw ontmoet. In z'n zenuwachtige opgewondenheid heeft Alfred hem alles verteld.
Wat kon ik doen? Ik heb maatregelen genomen om hem in 't oog te laten houwen. Van hier is ie naar Antwerpen gegaan.
Zeker met 't plan naar Amerika over te steken.
Vermoedelik; maar Echten heeft zich aangeboden hem dadelik na te reizen en op 't ogenblik is die al weg. (hij kijkt op zijn horloge).
Heb je hem geld meegegeven?
Waarvoor? Denk je dan, dat Freddie te Antwerpen met die vrouw van de wind kan leven? Voel je niet, dat de jongen weggelopen is uit wanhoop, omdat ie geen sent meer op zak had? Wil je hem dwingen te gaan bedelen of stelen? Iemand als hij, die zwak is, die goed voedsel zo hoog nodig heeft! Hemelse goedheid, Herman, hoe kan je zo iets nog vragen!
Alfred zal 't zich wel aan niets laten ontbreken en Echten heeft zeker genoeg bij zich om de reis van Antwerpen naar den Haag voor drie personen te kunnen betalen. Kom nu maar mee; ik zal....
(heftig). Herman, je bent verplicht Freddie geld te sturen. Als jij 't niet doet, zal ik 't doen! Desnoods verkoop ik m'n horloge, m'n ketting, m'n ringen.... alles, alles; maar we mogen de jongen niet tot 't uiterste drijven. Dat mag niet; dat mag niet!
| |
| |
Marie, t'huis zal ik alles kalm met je bepraten; hier zeg ik geen woord meer! Ga je mee, of blijf je? (hij drukt Dora en Weimer de hand en gaat heen).
O, God, man, er zijn ogenblikken, dat ik.... dat ik.... dat ik je zou kunnen haten! Adieu! (zij snelt Herman achterna; Weimer en Dora blijven alleen).
| |
Vijfde Toneel.
Weimer, Dora, later Jakob.
Ach, ach, die arme Herman.
Ja, 't is een allerellendigste geschiedenis; maar die jongen, die Alfred heeft mij nooit aangestaan.
Ik geloof nog niet, dat er zulk een kwaje aard in zat; maar z'n onverstandige moeder heeft hem bedorven. Ja, Herman kan z'n pret wel op.... met zulk een vrouw.
Heeft Herman zich zó over Marie beklaagd?
Maar man, heb jij die twee ooit voor gelukkig gehouwen?
Wel.... ik dacht, dat tegenwoordig....
Vroeger was ze jaloers; maar als Herman daar nu in 't geheel geen aanleiding meer toe geeft....
Ach, 't is immers voor Herman geen leven met iemand, die alles verkeerd opvat, die overal wat achter zoekt, die van daag met je meepraat, morgen je weer wantrouwt.... Neen, hoor eens, ik heb innig medelijden met Herman, en ik zal gauw eens naar hem toe gaan.
(droog). Dat zullen we dan samen doen.
(leuk). Als je wilt, ja. (er wordt geklopt) Binnen!
Kan er opgedaan worden, mevrouw?
Ja wel, Jakob, we komen. (Jakob af).
Je zei dat zo vreemd, dat, ‘als je wilt’. Heeft Marie je dan niet verzocht voortaan.... dat wil zeggen: in de eerste tijd.... wat minder bij haar aan huis te komen en.... niet meer.... alleen?
Wel neen.... 't Is waar: Marie wilde net iets gaan zeggen, toen ze hoorde, dat Herman er was; maar.... zijn we dan toch niet verzoend? Is 't nog niet in orde?
Ja wel; maar in de gegeven omstandigheden vindt Marie 't beter, zie je.... en daar kan ik haar geen ongelijk in geven.
Daar had ik nu juist met jou en Marie eens kalm over willen spreken. Het schijnt, dat er praatjes lopen, praatjes over Herman en.... jou.
| |
| |
(lachend). Over Herman en mij? Ach, herejee, nu begrijp ik pas goed, wat Marie bezield heeft.
Laat ons billik zijn. Marie zegt volstrekt niet, dat ze die praatjes gelooft. Integendeel; ze toonde niet het geringste wantrouwen. Maar.... al zijn zulke praatjes ongegrond.... er moet een aanleiding voor bestaan hebben. Of niet?
En heeft Marie die aanleiding ontdekt in 't feit, dat ik te druk bij haar aan huis kom.... of dat ik kom zonder jou?
Dat alleen zou niets zijn. Ruk nu de dingen asjeblieft niet uit hun verband. Herman is elk ogenblik hier over de vloer.... soms wel twee keer per dag. Wanneer ik uit ben, ontvang jij hem alleen.
Daar haal ik toch geen getuigen bij.
Hebben die Marie op dit mooie verhaal getrakteerd?
(zich dwingend kalm te blijven). Met je verlof. Je bent ook verschillende keren in de Tweede Kamer geweest om Herman te horen spreken.
Komt hij je buiten tegen, dan lopen jelui samen een straatje om.
(schertsend). Mijn hemel, man, ik geloof zowaar, dat jij ook jaloers bent. O.... jou....! Mannetje, mannetje, ik wist, dat je veel ondeugden hebt; maar die kende ik nog niet van je. En jaloers van wie? Ik bid je! Van je ouwe vriend Herman.... een man van over de vijftig, die volgens je eigen zeggen nooit naar de vrouwen heeft omgekeken. Fritsjelief, ik moet heus om je lachen.
(ernstig). Je weet heel goed, Dora, dat alle mannen van dezelfde leeftijd niet even oud zijn. Zoals Herman met jou is, zo heb ik hem nog met geen andere vrouw gezien. Dat heeft Marie zelf opgemerkt.
(schertsend). Maar jaloers is ze toch niet meer, hè?
O, als ze in 't geheel geen reden had....
(ernstig). Frits, schei nu uit met die gekke praatjes. Dat je me eens een beetje plaagt.... ik kan er best tegen; maar die grappen moeten geen ernst worden.
Doralief, ik spreek juist heel ernstig, 't Komt niet in me op jou of Herman te verdenken; maar ik wil jelui wel waarschuwen. Dat dergelike praatjes konden ontstaan is, dunkt me, al erg genoeg en ik zou nu maar m'n best doen ze te laten doodbloeden.
(opgewonden, maar zich beheersend). M'n goeie Frits, ik zal niets doen om de mensen ergernis te geven; maar ik zal ook niets laten van 't geen ik goed vind, alleen om de mensen te ontzien.
| |
| |
Dat klinkt nu heel mooi en ik geloof graag, dat jij 't heel mooi bedoelt; maar wees voorzichtig, Dora. Met vuur speelt niemand ongestraft. Als Herman werkelik zo ongelukkig is met Marie, dan zou 't niets te verwonderen zijn, dat ie een opwelling van tederheid kreeg voor een andere vrouw en dan zou 't evenmin vreemd zijn, dat jij iets voor hem ging voelen. In 't begin zou je 't misschien zelf niet eens merken; maar een ander merkt 't wel en nu.... je....
(uitbarstend). Frits, nu geen woord meer, of ik word ernstig boos.
Ik zeg je nog eens, dat ik niets anders bedoel dan je te waarschuwen. Waarom zou jou niet kunnen overkomen, wat zo menige andere overkomen is? Ben jij onkwetsbaar? Hoeveel ik van je houd.... of liever juist omdat ik zoveel van je houd.... kan ik....
(zeer ernstig). Frits, Frits, pas op.... Ik waarschuw je ook; want ik.... ik kan die achterdocht niet velen. Je verdenkt me niet.... je verdenkt me toch wel.... wat is dat voor gekheid? Als ik van een andere man zo iets hoorde, zou ik.... zou ik hem gaan minachten! Met vuur speelt niemand ongestraft; maar met verdenkingen evenmin. Wat je nu nog niet gelooft, zal je allengs je zelf opdringen. Zet die onzinnige gedachten asjeblieft dadelik uit je hoofd! Geef me je vertrouwen weer, zonder enige terughouding.... want anders.... anders....
We kunnen er toch wel eens over praten!
Neen, Frits ook dat niet!
Maar, neem me niet kwalik....
Geen woord, geen enkel woord wil ik er meer over zeggen, of over horen! (zij snelt opgewonden en aangedaan heen).
(alleen). Is dat nu alleen.... verontwaardiging?
(Jakob opent de dubbele deur in het achterdoek; een voor-twee-personengedekte tafel wordt zichtbaar; Weimer blijft of gaat zitten op de voorgrond.)
Einde van het vierde bedrijf.
| |
| |
| |
Vijfde Bedrijf.
Het toneel stelt dezelfde kamer voor als in het tweede bedrijf.
| |
Eerste Toneel.
Marie, daarna Sientje, later Herman.
(die alleen zit te ontbijten). En wat krijg je voor al je liefde?.... Je liefde voor je man.... je liefde voor je kinderen? Ondank, verdriet, onverschilligheid en anders niet. Ieder trapt maar op je hart, alsof 't van steen was! (er wordt geklopt). Binnen!
(met kranten en een brief en een portefeuille in de hand). Mevrouw.... ik moest de post en de portefeuille maar hier neerleggen en u zeggen, dat meneer dadelik beneden komt. Of u op wil passen, dat er geen tocht is.
Goed, Sientje, zorg dan maar, dat er nergens een raam openstaat en help me gauw opruimen, (zij ruimen de tafel op). Heeft meneer wat gegeten?
Een stukkie brood, mevrouw.
Gelukkig. Pook eens in de kachel, wil je?
Zie zo. Z'n stoel.... z'n inktkoker.... z'n voetzak. Nu kan ie komen, (zij kijkt op een termometer). Twee en zestig graden; dat is een goeie temperatuur. (Zodra Sientje weg is, snuffelt Marie in het hoopje kranten en brieven). Geen brieven? Ja toch. Uit Antwerpen. Van Echten zeker. O, wat zou ik die graag openmaken! (Als Herman binnenkomt, werpt zij de brief weer schichtig neer).
In de gang is 't koud; maar hier is 't lekker.
Nog altijd huiverig en een beetje koortsig; maar in bed kon ik 't niet langer uithouwen.
Zenuwen.... anders niets, 't Is ook geen wonder.
(korzelig). Och, Marie, de dokter zegt immers, dat ik kou heb gevat.
(eer medelijdend dan scherp). Hè, wat ben je nog prikkelbaar.
| |
| |
(terwijl Herman onder zijn kranten zoekt). Je hebt een brief uit Antwerpen. Zie eens gauw of....
Een ogenblikje, (hij zoekt nog eens onder de kranten). Vreemd. dat er niets van Houtemakers is.
Mijn hemel, hoe is 't mogelik! Verlang je nu niet eens te weten....?
Marie, laat me asjeblieft bedaard m'n gang gaan en m'n hoofd bij m'n zaken houwen. Er bestaat nu geen enkele reden meer om nog zo zenuwachtig angstig te zijn.
Is Freddie dan mijn kind niet meer?
JOUW kind en 't mijne ook; maar je weet wat Echten gisteren morgen uit Antwerpen getelegrafeerd heeft: zaak komt in orde: Alfred Hotel Saint Antoine; morgen reis ik eerste trein naar Haag.
Goed; maar wie weet, of er niet in deze brief staat, dat Freddie meekomt.
Ik zal de brief lezen, maar vlei je daar niet mee.
Jij zoudt maar 't liefst hebben, dat we de jongen nooit terug zagen! Voor jou is 't maar de vraag: wat kost me 't minste geld.
(met ironie). Veronderstel je dat? (hij kijkt zijn stukken in).
Je maakt mij niet wijs, dat je die meid van 't Alcazar niet in de gevangenis hadt kunnen laten zetten, als je maar gewild hadt!
Zeg toch zulke onzin niet. (hij gaat door met het doorzien van zijn stukken).
Als Freddie de zoon van Rothschild was, zat dat wijf allang in de kast.
Hè! Zie maar eens na hoe laat de eerste trein uit Antwerpen hier aankomt, (hij geeft haar een spoorboekje). Nu zullen we eens kijken wat Echten schrijft, (hij opent Echtens brief.)
(niet scherp). Dat is nu een vader, die maar één zoon heeft. (zij kijkt in het spoorboekje).
(na een ogenblik van stilte). Rosendaal.... Rotterdam.... De eerste trein is in den Haag om drie minuten over half elf.
(die gelezen heeft). Zo.... zo....
Ik zal je de brief van Echten voorlezen, (lezend). Ingesloten een schrijven van uw zoon Alfred.
(zenuwachtig). Een brief van Freddie? Waar is die dan?
(sprekend). Wacht nu even. (lezend). U zal er uit zien, dat Alfred ernstig het voornemen koestert een ander leven te beginnen.
(verder lezend). Maar misschien zal u er om lachen, als ik u verzeker, dat deze ommekeer het werk is van de zangeres uit het Alcazar.
| |
| |
Wat? Dat slechte kreatuur, die de jongen verleid heeft door de hemel weet wat voor gemeenheden! Is ie dwaas!
Zal ik lezen of wil jij razen? (doorlezend) Ik zelf ben in lachen uitgebarsten, toen Alfred mij aankwam met dit verhaal; maar nadat ik die vrouw een kwartiertje lang had horen redeneren, was de lachlust me voor goed vergaan. Mijn wantrouwen in opwellingen en plannen, die er zo erg mooi en verheven uitzien, is zeer sterk, misschien soms al te sterk; maar dit wantrouwen verdween, toen ik merkte te doen te hebben met iets degelik goeds, iets ernstig gemeends.
Iets degelik goeds? Die slet? (bedarend gebaar van Herman).
(doorlezend). Deze vrouw is zeker niet geleerd; maar al wat ze zegt klinkt verstandig en redelik. Zij verfoeit het leven, dat ze gegedwongen geleid heeft.
Door wie gedwongen? (bedarend gebaar van Herman).
(lezend). En het is merkwaardig welk een uitwerking op Alfred de overtuiging heeft, dat deze vrouw op hem vertrouwt en dat haar hele verdere leven van hem afhangt. Zijn plan is naar Amerika te trekken. Op mijn aandrang wil hij evenwel afwachten, of u met uw invloed hem misschien dichterbij aan een broodwinning in de vreemde helpen kan.
Hij is gek! Dat wijf heeft hem betoverd!
(lezend). Morgen ochtend hoop ik de zaak nader met u te behandelen. Dit schrijven dient om u in de gelegenheid te stellen er voor mijn komst met mevrouw over te spreken, (sprekend). Dat is nu de eerste flinkheid, waarop ik Alfred betrap.
Wou jij nu nog beweren, dat je niet blij was van hem af te komen? Ik zou anders denken, dat ik toch ook iets in te brengen heb. Of ben je voornemens met mijn wensen in 't geheel geen rekening te houwen?
Ik ben voornemens maar met één ding rekening te houwen en dat is met Freddie's toekomst. Daarvan moeten we redden, wat er nog te redden valt. Echten....
Is Echten nu opeens een orakel geworden? Maar waar is nu die brief van Freddie zelf?
Die is er niet; maar er is wel een post-scriptum. (lezend) Tot mijn verwondering brengt Alfred mij geen brief om in te sluiten. Hij schijnt plotseling van plan veranderd te zijn en wil morgen zelf mee komen naar den Haag.
(zegevierend). Aha! Zie je wel! Nu heb jij je dan toch vergist! Freddie komt wel degelik.
(wantrouwend), 't Is waar; maar.... heel vreemd.... Jij doet zo.... zo triomfantelik! Heb jij daar soms de hand in gehad?
| |
| |
Wat zou ik kunnen doen? Ik.... een vrouw.... en nog wel zo'n domme vrouw.
(na Marie een poosje zwijgend strak te hebben aangekeken). Enfin.... laat de jongen komen. 't Kan nu gelukkig geen kwaad meer; maar....
En als ie er is, zorg jij er dan ten minste voor, dat ie hier ook blijft. Die meid.... die zangeres mag wezen wat ze wil; maar je zult 't toch met me eens zijn, dat een fatsoenliker schoondochter voor ons aangenamer zou wezen. Of ben je ook dat niet met me eens?
Ik zal me daar vooreerst niet over uit laten. Eerst moet Alfred me ophelderen.... (Marie neemt haar sleutelmand op en gaat heen met een geheimzinnig glimlachje op het gelaat). Ik weet niet, Marie, wat je in je schild voert; maar wees voorzichtig.... er is nu heus genoeg kwaad gesticht.
| |
Twede Toneel.
Herman, daarna Sientje, daarna Weimer, later Marie.
(alleen). Hoe durft de jongen hier komen? (hij kijkt weer in zijn stukken, tekent er enige; er wordt getikt). Binnen.
Dankje. (Sientje af; na gezocht te hebben in de brieven). Weer geen reçu van Houtemakers. (er wordt nogmaals getikt). Nu is 't toch vier en twintig uur geleden, dat ik hem 't geld heb gestuurd. Ik begrijp er niets van. (er wordt wederom getikt).
(opkijkend als Weimer binnentreedt). O, ben jij daar.
Ik heb tweemaal getikt, maar kreeg geen antwoord.
Dat kan wel zijn; ik was.... ik dacht....
Hoe gaat 't er van daag mee?
Met m'n gezondheid? O, 'tzelfde; maar dat komt terecht. Er zijn erger dingen dan een beetje koorts. Ga zitten.... (hem strak aanziende). Scheelt er wat aan? Je.... Ik meen aan je gezicht te zien, dat je niet.... niet alleen komt om te vragen naar m'n gezondheid.
Dat is zo. Ik kom met een verzoek, dat je zeker onaangenaam zult vinden; maar.... dat ik toch onmogelik terug kan houwen.
(bitter). Nog wat? Komaan!.... Nu.... voor den dag er mee!
(enigszins verlegen). Ik wou je verzoeken onze afspraak te niet te doen.
Ja, onze afspraak betreffende het direkteurschap van de Bank. Dat ik aan zou blijven tot de volgende Kamerontbinding. Ik verzoek je me zo gauw mogelik te ontslaan.... liefst op staande voet.
| |
| |
Zo.... En.... doe je dat verzoek.... omdat je wilt gaan reizen?
Juist; omdat ik wil gaan reizen.
(na een stilte). Zeg eens, kerel, heb jij ook maar een ogenblik gedacht, dat ik zo iets geloven zou? (Weimer kijkt Herman verbouwereerd aan; maar zwijgt). Beter dan iemand weet jij hoe bitter treurig 't met mijn finanties gesteld is.
Toen je gisteren bij m'n bed zat, wat heb ik je gezegd? Ouwe vriend, lang heb ik de moed er in gehouwen; maar nu wordt 't me toch te kwaad. Ik geloof niet, dat ik lang meer minister zal kunnen blijven.... De fut gaat er uit. En zou je me nu willen wijsmaken, dat jij.... alleen om je reislust te bevredigen.... op dit moment me in de steek zoudt laten.... terwijl je misschien binnenkort me juist een dienst zoudt bewijzen door heen te gaan?
Ach, zie je.... m'n reislust te bevredigen.... is ook niet.... niet m'n enige.... reden en ik verzeker je, Herman, dat ik m n besluit met tegenzin, met grote tegenzin genomen heb; maar....
Kom, kom, biecht nu maar op wat er achter zit.
Nu.... laat me je dan zeggen, dat.... ik heb een allerellendigste eigenschap, waarvan ik me tot nog toe volkomen onbewust was. Ik ben jaloers.
Jij, die zo'n juweel van een vrouw hebt, die in je opgaat, die....?
Prijs Dora asjeblieft niet; dat zou olie in 't vuur zijn!
Heb ik dan die jaloezie van je opgewekt? (Weimer knikt zwijgend van ja). En vin je dat niet te zot om alleen te lopen?
Zeker. Zo spreekt mijn verstand ook en toch.... toch kan ik er niets aan doen.
Maar een man.... een verstandig man is toch niet jalocrs zonder een reden, een aanleiding.
En waar zou jij die reden, die aanleiding van daan halen?
(verbaasd). Praatjes? Praatjes, dat Dora en ik....?
(haastig en heftig). Ik geloof er niets van! Ik vind 't onzin en toch ben ik bezig me zelf die onzin te suggereren. Ik voel, dat jelui voortaan geen woord, geen blik meer met elkaar zult kunnen wisselen of ik zal er wat achter zoeken.... er onwillekeurig iets uit afleiden....er een martelwerktuig van maken voor m'n gemoedsrust. Ik merk nu al, dat ik korzelig, nurks, onaangenaam ben en als ik daardoor m'n vrouw afstoot en ongelukkig maak, dan krijg ik - dat spreekt van zelf - hoe langer
| |
| |
hoe meer reden om te denken, dat Dora bij een ander troost gaat zoeken voor 't verdriet door mij haar aangedaan. Daarom, Herman, Dora en ik moeten zo gauw als 't kan den Haag verlaten!
Zo.... En als ik nu eens in je eigen belang je dat ontslag niet geef?
Voel je niet, dat je over enige tijd berouw zult krijgen en dat je dan pas waarlik korzelig, nurks, onaangenaam zult worden?
Maar voel jij niet, dat.... als je m'n ontslag niet aanneemt, ik al dadelik denk: dat doet hij om Dora hier te houwen?
Loop dan naar de drommel! Je maakt me nijdig. Heb ik zóveel vrienden te veel, dat jij door zo'n enkel praatje je gerechtigd mag achten.... maar.... praatjes.... praatjes.... van wie dan toch? Wie is daar nu eigenlik mee bij je aan gekomen? Dat zou ik toch wel eens willen weten.
Dat doet er heel veel toe. Heb je geen plan me te vertellen van wie die praatjes afkomstig zijn?
(binnenkomend). Herman, ik wou.... O, meneer Weimer! Hoe gaat 't u? Maakt Dora 't goed?
(ter zijde). O.... wacht eens eventjes....
(tot Marie). Marie, Weimer brengt me daar een zeer treurige tijding. Dora en hij.... gaan scheiden. (Weimer wil spreken; Herman houdt hem terug). Laat me even.
(verrast, maar tevens wantrouwend). Ach, kom.
Op grond, dat er tussen Dora en mij....
(onnadenkend heftig). Geef jij 't dan toe?
Heeft Weimer 't verhaal dan niet van jou?
(haastig en onnadenkend). Volstrekt niet! Ik heb alleen gezegd: er lopen praatjes.
Aha! Dat komt dus wèl van jou?
Nu ja; maar mevrouw heeft er dadelik bijgevoegd, dat zij aan die praatjes geen geloof sloeg.
Waarom vertel je ze dan over?
(verward). Wel.... om.... om.... om meneer Weimer te waarschuwen. Ik weet best, dat jij om praatjes niets geeft; maar niet iedereen is zo onverschillig.
Ja.... ja. Dus.... jij hebt Weimer gewaarschuwd voor een gerucht, dat iemand je had overgebracht Niet waar?
| |
| |
(aarzelend en achterdochtig). Ja.
Als wij je derhalve beloven bij die persoon geen navraag te zullen doen, dan ben jij.... me dunkt, daar kan je niets tegen hebben.... dan ben jij bereid aan Weimer en mij te vertellen wie die iemand is.
(aarzelend). Dat is te zeggen....
Je zult toch zeker niet willen, dat Weimer en ik de hele geschiedenis moeten beschouwen als een verzinsel.... een onderstelling van jouw eigen brein?
Natuurlik onderstel ik zo maar niet dingen, die voor mij alleronaangenaamst zijn!
(bedaard). Van wie heb jij dus 't verhaal?
Wel.... van.... van niet één mens; maar.... van allerlei mensen.
Is 't dan al zó verbreid?
Dat zeg ik niet; maar uit allerlei toespelingen van de mensen.... uit hun manier van doen.... zelfs uit hun stilzwijgen....
O, daar heb jij afleidingen uit gemaakt; maar verteld.... verteld hebben die mensen.... al die mensen je.... niemendal.
Met zovele woorden verteld.... neen; maar je begrijpt heel goed, dat....
Zeker, zeker; ik begrijp nu alles en 't zou me niet verwonderen als Weimer 't ook begreep.
(aarzelend). Ja.... ik begrijp, dat mevrouw wel wat lichtvaardig en overijld te werk is gegaan; maar....
(uitbarstend). Maar! Wat blief je? Volgt daar een maar op?
Ach, Herman, je weet.... ik verdenk je niet; maar.... noem 't laf van me.... bespottelik.... ziekelik.... m'n ellendige achterdocht is nu eenmaal gaande gemaakt. Ik zal redeneren: wat nog niet is, kan worden.... misschien door mijn eigen schuld. Als ik hier blijf.... in dezelfde stad met jou.... dan heb ik geen rustige dag.... geen rustig uur meer. Dora en ik moeten weg. Geloof me: het moet!
(met ingehouden opwinding). Zo! Moet dat! (nadat hij een poosje zeer zenuwachtig heen en weer heeft gelopen, tot Marie). Ben je nu tevreden? (Marie staat zwijgend op en gaat heen).
(na een stilte). Misschien, dat later....
Ach, zeg maar niets meer. Je hebt gelijk. Als ik mijn huiselik geluk nog redden kon door m'n beste vriend op te offeren.... waarachtig als God.... ik deed 't ook.
(Herman naderend met uitgestoken hand). Herman.... je gelooft me toch, niet waar, als ik je verzeker, dat 't me erg aan 't hart gaat....
(even Weimer's hand drukkend). Ja, ja. Ga nu maar; ga maar. (Weimer onthutstaf; Herman blijft alleen en zijgt verslagen op een stoel neder).
| |
| |
| |
Derde Toneel.
Herman, later Clara.
(na een stilte binnenkomend; zij is gekleed om uit te gaan). Vadertje, ik kom afscheid nemen.
Wel zeker! Laat jij me ook maar in de steek!
(op hem toesnellend en hem omhelzend). Hè, paatjelief, hoe kan u nu zo tegen me uitvaren? U weet toch, dat morgen m'n werk in Amsterdam begint.
(haar liefkozend). Ach ja, kind, ik meen 't zo niet. Ik ben ziek.... ik.... vergeef 't me maar.... 't Kan een mens heus wel eens te machtig worden.
Daarom juist is 't immers goed, dat ik ten minste wegga. Ik, die 't toch nooit met mama zal kunnen vinden....
Mama.... mama.... altijd mama. Dat je zo spreken moet over je moeder!
(na een stilte). Vadertjelief, wij moeten voortaan maar allebei opgaan in ons werk. Dat is 't beste.
Ja, ja; zo heb ik vroeger ook wel gedacht; maar.... jij weet nog niet wat je wacht. Werken geeft kracht en moed; dat is zeker en je verdiensten erkend te zien, dat doet je goed, dat staalt je tegen de onvermijdelike miskenning; maar geluk, kind.... geluk kan een mens alleen vinden in z'n huiselik leven.... in de genegenheid van de weinigen, die hem dierbaar zijn en moet hij 't daar missen, dan behoudt ie z'n werklust, z'n energie, z'n ambitie toch niet. Als ik er aan denk, dat ik nu voortaan weer alle dagen t'huis moet komen zonder jou te vinden....
Alle Zondagen kom ik immers over.
(haar liefkozend). Je bent zo lief. Kon ik nu ook maar denken, dat jij ten minste gelukkig was; maar, kindje, hoe flink je je ook houdt, voor mij kan je 't toch niet verbergen, dat je verdriet hebt.
Ik zal 't wel op zij leren zetten.
Luister eens, Clara, in de laatste dagen hebben de zaken van Alfred me te veel door 't hoofd gespookt. Daardoor ben ik er niet toe gekomen je nog eens te vragen, of je me nu wel alles.... alles verteld hebt van 'tgeen er tussen jou en Echten voor is gevallen.
Ach, ja, papa, kom daar nu maar niet meer op terug. Die zaak is uit.
Echten heeft je toch nog een antwoord beloofd.
Dat was maar een belofte voor de vorm.
Ben je daar zo zeker van? De laatste dagen is ie uit de stad geweest. Ik kan 't me niet ontgeven, dat er achter die kwestie nog iets
| |
| |
schuilt.... iets, dat.... dat jelui met opzet of bij ongeluk voor me verborgen houdt. Echten is er de man niet naar opeens zonder reden zo zonderling te handelen, (korte stilte) Weet je waar ik over denk?
Echten rondweg naar de reden van z'n stilzwijgen te vragen.
(heftig). Papa, wat ik u bidden mag, doe dat niet.
Omdat.... omdat.... Ach, wat zal ik nu iets gaan zeggen, dat voor mij al zo naar is en voor u misschien nog erger.
(zenuwachtig opgewonden binnenkomend). Daar komt Echten aan; maar alleen! Waarom zou Freddie niet bij hem zijn?
(tot Clara, die heen wil gaan). Jij gaat natuurlik weer op de loop.
Ik moet naar de trein, mama.
Clara, kind, nu moest je me één genoegen doen. Vertrek pas na twaalven.
Kindje, ik vraag 't je als een gunst voor mij. Laat Echten je hier aantreffen. In 't huis van je ouwers; dat is toch heel gewoon, niet waar? Je hoeft niets te zeggen. Ik vraag alleen.... blijf hier.... hier in de kamer.
Waarom? Wat moet dat nu geven?
Misschien niets; maar ik verzoek 't je toch vriendelik. Daar.... ik smeek er je om.
Belooft u me dan op 't gebeurde zelfs geen toespeling te zullen maken?
Wat je papa belooft, beloof ik natuurlik ook.
Nu.... dan zal ik doen wat u vraagt; maar.... ik doe 't alleen.... om u te overtuigen.
Kind, kind, ik zou je zo graag gelukkig zien.
| |
Vierde Toneel.
Herman, Marie, Clara, Echten, later Sientje.
(gejaagd groetend). Mevrouw.... meneer ter Voorst.... juffrouw Clara.... ik moet u tot m'n spijt en tot m'n verwondering een weinig aangename tijding komen brengen.
| |
| |
Er is hem wat overkomen, waarvan ik niets begrijp.
(terwijl Marie en Clara uitroepen van verbazing slaken). Gearresteerd?
Zodra ie hier uit de trein stapte. Hij begreep zelf niet waarom. Hij zei nog: hoe komt mama er toe me te telegraferen om over te komen, als die zaak niet uit de wereld is.
(tot Marie). Heb jij hem dan getelegrafeerd om over te komen?
Vin je dat zo vreemd? Mijn kind?
Neen; maar.... mijn God.... als ze hem gearresteerd hebben, dan is 't om dat geld geweest. Heb je dan gisteren dat geld niet aan Houtemakers gebracht?
(verward). Geld?.... Wat voor geld bedoel je?
Gisteren morgen heb ik toch tien duizend gulden van 't kantoor Wolfsheim ontvangen. Toen ik ziek te bed lag, heb jij zelf de enveloppe open gemaakt. Clara was uit. Jou alleen kon ik 't vragen....
Daarna heb ik je verzocht dat geld in een andere enveloppe te sluiten, die te adresseren aan Meester Houtemakers, Bezuidenhout 12, en daar een briefje bij te voegen, waarin je schrijven zoudt: mijn man verzoekt me u hierbij de tien duizend gulden te doen toekomen, die hij gisteren avond mondeling beloofde u van morgen te zullen zenden. In afwachting van een bewijs van ontvangst en zo voorts. Je herinnert je toch die brief te hebben geschreven, hè?
(enigszins weifelend). Ja wel.
Voor alle zekerheid wilde je zelf hem aan Houtemakers' huis afgeven. Heb je dat dan niet gedaan?
(na enige weifeling). Nu.... neen.
Neen? En.... waarom niet?
Omdat ik met dat geld.... met een deel van dat geld Freddie's schulden wilde afbetalen. Ik dacht er natuurlik niet aan alles te houwen; maar....
Maar toch genoeg om je zoon tot een dief te maken! Want dat heb je gedaan.... Jij.... z'n moeder!
Die tien duizend gulden had de jongen verduisterd uit een zaak, waarin ie advokaat was. Ik leende ze van Weimer, om ze onmiddellik
| |
| |
aan Houtemakers te zenden, die kurator is in het faljiesement. Was 't gebeurd, dan had niemand iets van de verduistering kunnen merken. Maar wat doe jij? Stilletjes neem je 't geld nog eens weg en breng je je eigen zoon de gevangenis in.
Had me dan ook gewaarschuwd! Dat heb je nu van die achterhoudendheid!
Wou je er mij een verwijt van maken, dat ik de schande van je kind voor jou.... voor z'n moeder en de hele wereld geheim heb willen houwen?
Maar 't geld is niet weg. (zij haalt het geld uit een kastje). Hier is 't. Je kunt 't dus nog dadelik zenden. Dan moeten ze Freddie weer loslaten.
Wel zeker! Denk je soms, dat ik naar de gevangenis kan gaan en zeggen: laat deze meneer er ogenblikkelik uit?
Ben je dan geen minister?
En geloof jij, dat z'n aanhouding op dit ogenblik nog niet bekend is in de hele stad? (hij schelt.) Wat nog gedaan kan worden, zal gedaan worden. Ik ga er dadelik op uit; maar....
Neen! Jij moet in huis blijven voor je gezondheid. Ik zal....
O, mijn gezondheid! Nood breekt wet; maar dat Alfred's naam geschandvlekt is.... geschandvlekt door jouw schuld.... al 't water van de zee wist dit niet meer af. (tot Sientje, die in de deur verschijnt.) Sientje, laat terstond een rijtuig voorkomen.
Haal een urbaine. Vlieg! (Sientje af.)
(na een stilte). Meneer ter Voorst.... als ik had kunnen voorzien, dat....
Ach, meneer Echten, wie kan op dergelike dingen verdacht zijn? Laat me u m'n hartelike dank betuigen voor de bereidwilligheid, waarmee u me dadelik te hulp is gekomen.
Meneer ter Voorst, u heeft me zó dikwels bijgestaan met uw vriendelike toespraak en goeie raad.... dat ik blij was.... van mijn kant.... En.... te meer was ik dit, omdat andere gelegenheden zich waarschijnlik niet spoedig zullen voordoen. We zullen elkander vooreerst wel niet terug zien?
Ik denk naar buiten terug te keren.
O, en.... en.... staat dit besluit al vast?
Zeer vast. U zal me.... hoop ik.... nu vergunnen.... afscheid te nemen. Ik kom zo van de trein en....
(zijn hand vattend). Natuurlik.... natuurlik.... Dus.... dus wil u uw ouwe leven hervatten. Ja.... ik kan niet beoordelen, of u
| |
| |
daar.... voor u zelf.... goed aan doet. Dat hangt af van uw inzichten.... uw smaak.... uw gevoelens; maar.... ik hoop alleen maar, dat u niet overijld....
Ik heb.... dat verzeker ik u.... heel ernstig en lang over de zaak nagedacht.
(die nog steeds Echten's hand vasthoudt). Ja.... dan.... maar.... in elk.... geval.... als u den Haag nog eens bezoekt.... men kan nooit weten.... mijn huis staat altijd voor u open.
Heel vriendelik van u. Ik ben anders voornemens den Haag in de eerste tijd.... niet te bezoeken.
Nu.... leef dan gelukkig, meneer Echten.
(gedwongen groetend). Meneer ter Voorst.... mevrouw.... juffrouw Clara.
| |
Vijfde Toneel.
Marie, Herman, Clara.
(uitbarstend tot Marie). Ziet u nu in, dat ik me niet vergiste?
Ik zie, dat je met Echten een dwaas koket spel hebt gespeeld, waarvan je ten slotte zelf de dupe bent.
(haar sussend). Bedaar nu, bedaar nu.
U weet heel goed, dat Echten gedaan zou hebben wat ik vroeg, als u niet tusssenbeide was gekomen.
Herinner u maar eens wat u van papa verteld heeft! Dan zal u 't misschien zo vreemd niet meer vinden, dat Echten op heeft gezien tegen 'n verbintenis met een dochter, die volgens uw eigen verzekering aardt naar zulk een overdreven vader!
En op dat huwelik hadt jij nog al je zinnen gezet!
Je kunt van alles een valse voorstelling geven en een lelike uitlegging ook.
Ik weet wel, dat u geen kwaje bedoeling had.... dat u maar zo sprak, omdat u de kracht van uw woorden niet kent; maar nu de schuld op mij te willen gooien.... o, dat.... dat is toch al te erg (zij tracht ie vergeefs zich te beheersen en barst in tranen uit).
(Clara liefkozend). Kindje, kindje, hield je dan al zóveel van die Echten? (tot enig antwoord rukt Clara zich los en loopt ze luid schreiend heen). Arm schepseltje!
| |
| |
| |
Zesde Toneel.
Herman, Marie, later Sientje.
En dat heb nu ik op m'n geweten, hè?
Het rijtuig is voor, meneer, (af.)
Ik zal je jas halen, dan kan je hier in de warme kamer je aankleden, (af, na een ogenblik stilte).
(alleen). Ja, 't moet maar uit zijn. (hij gaat zitten schrijven. Marie komt terug met hoed en jas).
Hier is je goed! (zij toont haar ongeduld).
Leeg hier, hè? Erg leeg. Geen kinderen meer.... ook geen vrienden meer. De enigen, die nu nog heen kunnen gaan, zijn wij zelf. (schrijvend).
(na een stilte). Je vergeet toch niet, Herman, dat 't rijtuig voorstaat.
(nog schrijvende). Ik ben terstond klaar.
Ik schrijf.... aan de Koningin.
Aan de Koningin? Voor Freddie?
(verschrikt). 't Is toch niet waar? Jij, die zulke triomfen viert!
Triomfen? Ik? In schijn ja. In werkelikheid triomfeert alleen m'n ouwe, m'n machtige vijand. Als een sluipmoordenaar treft ie me in de rug.
Ik geloof, dat je weer vreselik overspannen bent.
Daar kon je gelijk in hebben; maar mensen als wij, Marie, die elkaar zo overspannen maken.... die zijn gevaarlik. Die moeten gaan leven in de eenzaamheid.... ergens buiten, waar ze misschien niet veel goed kunnen doen; maar zeker ook minder kwaad.
(iets heftiger). Herman, ik begrijp heel goed, waarop je zinspeelt; maar is dat nu allemaal mijn schuld?
Neen; dat is mijn schuld! Ik was dom genoeg om me in te beelden, dat ik de domheid kon leiden, (zenuwachtig schaterlachend, gaat hij met hoed en jas heen).
Grote God, hij wordt krankzinnig!
Einde van het laatste bedrijf.
|
|