| |
| |
| |
Dramatische kunst.
Ina Boudier - Bakker, Het hoogste Recht, Tooneelspel in drie bedrijven.
Het moge dan waar zijn, dat vele tooneelspelen liever als romans geboren hadden moeten worden, het ‘burgerlijk drama’ precies hetzelfde bevat als de ‘realistische roman’, en dat het onderscheid tusschen het een en het ander, van kunststandpunt beschouwd, dikwijls enkel bestaat in het abrupte, onsamenhangende, psychologisch- of maatschappelijk-onwaarschijnlijke van hetgeen in menig drama gebeurt, tegenover de kalme natuurlijk-vloeiendheid en rustig-uitgewerkten gang van eveneens menigen roman.... dit mag alles zoo zijn, toch is de techniek van den roman-op-het-tooneel, om het zoo maar eens te noemen, nog een gansch andere dan die van den gewonen lees-roman, waar de vormvereischten wel tot een minimum (b.v. dat er copy moet zijn voor twee deelen) zijn geslonken.
Maar de tooneelschrijver voelt zich streng in den band gehouden. Hij moet tegelijk zijn handeling laten voortschrijden in de gesprekken zijner personen, èn hun karakters teekenen èn de menschen natuurlijk laten babbelen. Geen wonder, als iemand niet, of niet zoo ineens, aan die vereischten voldoet, terwijl nog als verzwarende omstandigheid geldt, dat niet alles op het tooneel te gebruiken is, van het tooneel af inwerken kan. Dat komt van des Tooneels betrekkelijke grofheid, waarover wij het hier vroeger wel eens hebben gehad, en die men moet kennen uit ervaring of beseffen uit intuïtie, zal er iets vertoonbaars geleverd worden. Vooral de auteurs, die gewoon zijn met kleine trekjes te werken, die half-tinten wenschen te geven, zullen daarom moeite hebben het tooneel te benaderen, waar meest enkel sterke effecten het doen. Bovendien zullen die auteurs ook veel te uitvoerig worden, door alles wat zij niet in een beschrijving kunnen zeggen, als redeneering en dialoog te willen plaatsen en daardoor een indruk van vermoeiende volheid teweegbrengen, die toch geen gave, levensvolle beelden achterlaat.
Met het nieuwste tooneelwerk van Mevrouw Ina Boudier - Bakker is het, denk ik, eenigszins zoo gegaan. Wat zij betrekkelijk kort in een
| |
| |
beschrijving kan kunnen doen, heeft zij met vooral veel dialoog meenen te moeten verrichten, en het resultaat werd een wat al te lange lengte en een wat vormlooze vaagheid in de personenbeelding. Waaruit ik opmaakte, dat mevr. Boudier toch nog beter romans dan tooneelspelen kan schrijven, ofschoon onmiskenbaar de oorzaak, dat haar stuk niet al den indruk maakt, dien het verdient, ook ligt aan de geheele manier van concipieeren en opbouwen der schrijfster.
Om hierop nader in te gaan, dienen wij eerst te zien, wat in het stuk gebeurt.
Een zoon uit de oud-deftige familie der Kolbergs heeft door zijn huwelijk met het kindermeisje van zijn tante een schitterende carrière bij ‘Buitenlandsche Zaken’ verspeeld.
Wij denken, hoewel er niets gepreciseerd wordt, hìer dadelijk aan een gezantschapspost en verwonderen ons dan meteen, dat de Kolbergs niet van adel zijn. Tot heden toe immers moesten de gezanten per se een adellijken titel hebben. Burgerlijke personen mogen consuls worden, als zij dat begeeren, de heerlijkheden der diplomatie zijn vruchten, die te hoog voor hen hangen. Zoo heb ik ten minste altijd gemeend, dat het was.
Edoch, wij aanvaarden zonder veel murmureeren het bericht, dat Marius Kolberg zijn toekomst vergooide ter wille van zijn liefde voor een kindermeisje.... Zij trouwden, en Marius ging zijn huwelijksgeluk en liefdesidylle verbergen in een plattelandsgemeente, waar hem een burgemeesterspost gegund werd. De familie was intusschen met hem gebrouilleerd, doch slechts zoolang er geen kinderen waren. Toen een zoontje kwam, krabbelde de moeder bij, als men zoo iets van een majestueus-deftige dame zeggen mag. Zij zocht, ter wille van het kleinkind, weer toenadering en betrad het burgermeesterlijk huis met een hernieuwde liefde voor haar zoon en haar kleinkind en een onverminderde verachting en afkeer voor haar schoondochter. En van toen af werd de plaats, die deze laatste innam, al kleiner en onbeduidender. De diplomaat-in-spe had blijkbaar voor haar gehad een liefde zonder veel achting, zij was hem een kind en in later jaren van passie-verkoeling niet eens een zeer gewaardeerd kind. En zij was hem vooral de levende herinnering aan de ‘brilliante carrière’, die hij niet had gemaakt. Nadat zijn moeder en verdere familie weer ‘toegenaderd’ waren, werd dit alles nog veel erger. Hij ging op den duur bijna geheel naar hun zijde over, waar men zijn vrouw vrijwel een nutteloos en compromittant familielid achtte, een, die vanwege haar gebrekkige geboorte en nog onvollediger ontwikkeling zoomin in staat was in ‘de wereld’ mee te doen, als om haar eigen kinderen op te voeden. Zij had geen gezag, zij verwende ze, heette het, en heimelijk vreesde men zeker ook, dat zij den kinderen plebejische gewoonten, neigingen en zeggingen bij zou brengen.
Het arme vrouwtje, dat voor haar man intellectueel niets kon zijn, onder- | |
| |
gaat dit alles zonder zich te weer te stellen, omdat zij voelt en altijddoor voelt het groote offer, dat Marius door haar te trouwen gebracht heeft. Dit offer maakt haar klein en zwak, zwijgend en geresigneerd, ook als zij in den loop der jaren veel anders leert inzien. In het groote stille huis, waar de kinderen al spoedig uit zijn weggenomen om bij Grootmama te worden opgevoed, levende naast haar koel-vriendelijken man, die veel werkt en weinig spreekt, is het vrouwtje in het lijden harer verlatenheid allengs tot meer inzicht geraakt en heeft menschen, toestanden en verhoudingen allengs juister leeren schatten. Die haar hielpen om tot dit rijper begrip te komen, waren allerminst haar immer ‘werkende’ echtgenoot, noch zijn statige, critische moeder, noch de genadig-neerbuigende schoonzusters, maar het was de eenige man, met wien zij schijnen om te gaan, de schilder Van Leenten. Deze, die haar later leerde kennen en zonder het familie-vooroordeel beschouwde, leerde ook meteen haar geest en karakter waardeeren, naar het schijnt, zag meelijdend haar verlatenheid en aangedaan onrecht en.... raakte op den duur onder haar bekoring. Waarlijk geen wonder, dat ook zij allengs meer voor hem leert gevoelen en die beiden, als hun liefde tot een hevige koorts geworden is, plannen beramen om samen maar weg te gaan uit dit milieu waar hij beweert dat zij erger dan nutteloos is. Natuurlijk aarzelt zij, ter wille van de kinderen. Het meisje vooral, dat bij grootma en tante niet gelukkig is, heeft haar noodig, meent zij. Doch Van Leenten stelt daar met reden tegenover, dat, noodig of niet, zij toch aan het kind niets doen kan, zoolang het uit huis blijft, en haar herhaalde dringende
beden om het terug te hebben onder haar eigen toezicht, bij den hooghartig autoritairen echtgenoot slechts koele afwijzing vinden.... Aldus komt dan de vrouw er toe gehoor te geven aan Van Leentens voorstellen. Zij zal dan inderdaad met hem heengaan van hier, waar niemand haar missen zal.
Maar juist op dit moment ontdekt zij, hoe het dochtertje, bij grootma aan huis, reeds op zonderlinge paden wandelt, verhoudingen met jongens aanknoopt, die erger dan gewone flirt-partijtjes zijn, leert liegen en draaien en angstwekkende bewijzen geeft hoe haar moreel ten deze reeds vrijwat is afgestompt. Dan, in de angst, die haar deze ontdekking geeft, overheerscht in de vrouw de moeder en besluit zij afstand te doen van haar persoonlijk geluk om de wille van haar kind. Want zij weet nu ook dat zij de macht zal hebben die jarenlange, minachtende trots van haar man en zijn overheersching te breken. In een indrukwekkend tafreel komen die beiden tot een verklaring. Hier moet gekozen worden, zoo is haar eisch. Zij is gebleven om het kind en dat zal haar nu gegeven moeten worden, tot welzijn van beiden, of anders zal zij nog heengaan.
In zijn ontstelden, beleedigden, vertoornden staat van geest, acht
| |
| |
natuurlijk de echtgenoot, dat hier geen twijfel bestaat, wat zij te doen heeft. Hij zelf jaagt haar weg, jaagt haar ver van zijn kinderen, die zij juist nu getoond heeft onwaardig te zijn.... Maar zijn moeder, die allang begrepen had, waar het in haar zoons huis aan toe was, brengt hem tot andere gedachten. Jaagt hij zijn vrouw weg, dan zullen de kinderen.... tegen hem partij kiezen. Wat zij nagelaten heeft, wijl de kinderen in haar oog het hoogste recht hadden, behoort ook hij te doen: zich onthouden schandaal te maken, voor de kinderen dit samenleven blijven dragen en haar wil te doen, door het meisje onder haar toezicht te stellen. En.... zoo is er dan besloten, als het scherm voor de laatste maal zakt, terwijl wij toeschouwers achterblijven in gepeinze, hoe nu dat nieuwe leven zich wel vormen mag tusschen die man en vrouw, die over hun verhouding geen illusies meer hebben en die kinderen, die spoedig niet meer thuis zullen zijn....
Doch dit zijn buiten-issige peinzingen, die hoogstens bewijzen, dat op ons dit tooneelverhaal indruk maakte. Wij behooren ons echter te bepalen tot het gegeven zelf en constateeren dan eerst, dat het, naar mijn gevoel, lang niet zoo gegeven wordt, als ik het hier gaf. Met andere woorden: ik onderstelde ten deele, dat aldus de bedoelingen van de schrijfster waren. Wat ik positief hoorde en zag van haar personen was heel wat minder stellig en aaneensluitend.
Te zien krijgt men enkel een beredeneerden, rustig-egoïsten en autoritairen man, die ietwat nederbuigend-vriendelijk en onverschillig met zijn vrouw omgaat en altijd maar zwijgend wil werken.... Het schijnt dat hij een boek over Staathuishoudkunde schrijft. Maar de vraag doet zich op, of hij dit al zoo lang doet als hij getrouwd is. Immers, naar het zeggen zijner vrouw, is hij altijd-afgetrokken en bezig geweest. Maar wat dan ter wereld trok hem zoo af, dat hij met geen mogelijkheid gezellig kon zijn? Toch zeker niet zijn burgemeesterspost. En indien een zoo studeerige aard in hem zit (hetgeen bij aanstaande gezanten niet alle dagen voor schijnt te komen), waarom bracht hij het dan - intelligent, eerzuchtig en kruiwagen-bezittend als hij is - niet tot hoogere waardigheden in de maatschappij? Er zijn daarvan heel wat in onze moderne samenleving, waarvoor een ‘mésalliance’ op den duur hoegenaamd geen beletsel is. Het heeft er soms iets van of de schrijfster aan deze dingen niet gedacht heeft en ook niet daaraan, dat het huigezin van een burgemeester in een plattelandsgemeente zoowat het middenpunt van alle dorpelijk-gezellig verkeer is, dat man en vrouw daar vele representatieve plichten plegen waar te nemen en heel niet aan zich zelf worden overgelaten, gelijk met dit gezin het geval schijnt. Immers, wij hooren noch zien van andere kennissen dan dien schilder Van Leenten en dat maakt, dat alle maatschappelijke ‘atmosfeer’, al het gedruisch
| |
| |
van de drukke wereld waarin wij toch leven en dat immer gonzend meeklinkt, hier ontbreekt.
En evenmin als de man ons klaar voor oogen staat, doorzien wij de vrouw. Wat was zij eigenlijk voor een meisje toen Kolberg haar trouwde en wat voor vrouw is zij geworden? Zij klaagt en smeekt zeer veel, lijkt ook bij wijlen nogal kurig, is vaak diep bedroefd en verlangend.... maar van haar innigst wezen zegt dit niet genoeg. Is zij verstandig, heeft zij geest of karakter gehad in die vroegere jaren? Hoe leeft zij gewoonlijk, als er niet zulke pijnlijke kwesties hangende zijn? enz. enz. Wij zien een vrouw, wie blijkbaar onrecht geschiedt. Ten minste zoo beschouwen het Van Leenten, de kinderen en.... de schrijfster zelve blijkbaar. Maar had de vader ook geen schijn van recht, toen hij toch ook zijn kinderen zoo vroeg uit huis zond en dit ledig liet?.... Altemaal vragen, die nutteloos zijn, wijl zij toch geen antwoord krijgen, maar die zich desniettegenstaande opdoen.
Wat de verdere figuren betreft, kan men zeggen dat Van Leenten enkel een repoussoir en de schoonmoeder niet veel meer dan een statige bedil-al is. Zij blijkt ten slotte eenigszins in te zien, dat met de vrouw niet recht gehandeld is, maar men vraagt zich af: ziet zulk een hoog tronende, eng-denkende dame zulke dingen ooit in? Vooral zoo een, die haar zoon vereert en de vrouw die hem ‘verleidde’ steeds is blijven haten?
Van de beide kinderen, eindelijk, is de jongen zoo goed als niet, het meisje daartegen beter dan alle andere personen geteekend en geheel uitgewerkt, als een beminlijk, levensvol figuurtje. Dit ging blijkbaar der schrijfster het best af en hiervoor voelde zij ook het meest, hetgeen van haar, die de bundel ‘Kinderen’ uitgaf, ook zeer begrijpelijk is.
Maar intusschen bedeelt zij ons maar kariglijk wat haar overige tooneel-menschen betreft en zijn het zeker geen herinneringen aan karakters in hun ontwikkeling, die wij van de voorstelling meedragen.
Des te meer echter van de handeling zelve, en vooral van de afzonderlijke scènes. In die tweegesprekken van moeder-en-zoon, moeder-en-dochter, schoonmoeder-en-schoondochter, man-en-vrouw ligt immer een belangrijkheid en soms een diepte van levensvoelen, die de karakters zelf niet bezitten en die ook het speciale gebeuren, dat ons hier bezighoudt, niet bij ons opwekt. Toch is ook dit laatste rijkelijk geschikt om vele gevoeligen te doen peinzen over de vraag of inderdaad de kinderen het ‘hoogste recht’ hebben, en of op deze dan wel op een andere wijze zij tot dat recht geraken zullen....
Indien de oude onderscheiding van het Fransche tooneel in comédie de moeurs, comédie de caractère en comédie d'intrigue nog gelden mag, dan heeft mevrouw Boudier met haar laatste werk een stuk gegeven dat
| |
| |
van de comédie d'intrigue en de comédie de moeurs het wezenlijke in zich bevat. Wij zien een Hollandsche omgeving, waarin de personen zeer bijzonder Hollandsch handelen en wij interesseeren ons voor het levensgebeuren dat hier te zien komt. Want een anderen zin moet men bij het moderne tooneel aan het woord intrigue niet geven. Van min of meer ingewikkelde en meest evenzoo geforceerde handeling wil men niet meer weten en de eenvoudigste episode wordt bruikbaar geacht, mits zij slechts waarlijk van het leven is. En hier wordt nu ook de eigenaardigheid van mevrouw Boudiers kijk op dat leven duidelijk, van haar artistieke ontvankelijkheid en wijze van conceptie. Het is dat levensgebeuren, dat haar 't meest aandoet, nauwkeuriger gezegd: de moreele en wijsgeerige zin van de gebeurtenissen in het leven. De verhoudingen, verwikkelingen, waartoe de menschelijke daden leiden, hoe de toestanden zich stellen en weer ontwarren, betrekkingen worden geknoopt en weer verbroken.... dat ziet deze auteur het eerst en het best. De menschen zelf, hun aparte wijze van zijn, interesseeren haar pas in de tweede plaats en ziet zij - op een enkele uitzondering na - niet zoo doordringend en volkomen. Hierin is zij trouwens de gelijke van de meeste onzer schrijvers, die ten slotte nog meer moralist en wijsgeer dan.... artiste zijn, in zoover hun wil en vermogen tot beelden, tot scheppen van afzonderlijke figuren, staan beneden hun wijsgeerig inzicht van de menschelijke verhoudingen.
Dat maakt hen - en ook deze schrijfster - minder geschikt voor het tooneel, waar het sterk-gebeelde altijd beter op zijn plaats zal zijn, dan de diepe of vernuftige redeneering, waar de klare ontwikkeling van karakters immer meer boeien en sterker ontroeren zal, dan een uiterlijke gebeurtenis, hoe verrassend aangebracht en hoe droevig ook.
Tot bewijs van deze stelling, dat het waarlijk tragische steeds te vinden was in de botsing van karakters, kan het klassieke treurspel zoo goed dienen als het Shakespeareaansche en.... als het Ibseniaansche. Want wie goed toeziet, vindt ook in Ibsen's drama's, onder de schijnbare alleenheerschappij van moreele strijdvragen, steeds.... de opstelling en ontwikkeling van vreemd gecompliceerde, maar daarom des te meer echte, moderne karakters, gelijk zij dien grooten kunstenaar met zijn verwonderlijk geestelijk doordringingsvermogen in zijn omgeving tegenkwamen.
Groote - of kleine - karakters in hun botsing te midden van groote - of kleine - gebeurtenissen: in beide kan het tragische zich openbaren, soms het felst en duidelijkst in het schijnbaar alleronbeduidendste. Uit werken als die van mevrouw Boudier kan men indrukken krijgen van interessant, spannend, verrassend, droevig, pijnlijk, beangstigend.... den grooten tragischen indruk van het fataal-onvermijdelijke krijgt men er niet. Men is geneigd er partij te kiezen, sommige personen goed en
| |
| |
andere slecht te achten, te vinden dat als die of die maar anders wou zijn, dit en dat heel wat minder naar zou worden. Enz.
Maar in het leven is dit zoo niet, voor wie ook maar een weinig dieper schouwen. En.... deze schrijfster ook weet dat wel. Wij moeten doen als wij zijn en wij kunnen niet anders zijn. Het tragische is ten slotte in ons, in de spontane zelf-ontwikkeling onzer geesten tegenover de dingen en tegenover elkander. En wie op het tooneel, als in kort bestek, dien zwaarmoedigen indruk van machteloosheid en menschelijke onverantwoordelijkheid wil geven, waaruit voor de moderne menschen het tragische bestaat, die moet ten minste enkele zijner medeschepselen diep hebben doorgrond.... tot op hun ondergrondschen, onbewusten levenswil en in hun ijdel verklarend en rangschikkend verstand, dat het eigen wezen eer verwart dan verklaart....
En de uiterlijke gebeurtenissen, waaruit een ‘handeling’ te maken valt, zullen zich daarna vaak van zelf aanbieden, omdat elke geest een hem bijzonder eigen tragiek heeft.... als de omstandigheden maar gunstig zijn. Die omstandigheden nu heeft, op het tooneel, de auteur in zijn hand. Hij kan ze aanbrengen naar welbehagen, en zoo het droevige en schokkende van zelf uit de menschen doen geboren worden. En dan zal dit de hoogste tragedie zijn.
Wat alles tezamen natuurlijk niet wegneemt, dat Het Hoogste Recht van mevrouw Boudier Bakker toch een zeer verdienstelijk en boeiend tooneelwerk is.
Frans Coenen.
| |
J.B. Schuil, Mésalliance. Tooneelspel in drie bedrijven.
Dit is, voorzoover mij bekend, het derde tooneelwerk van den heer Schuil. Hij had een bizonder gelukkig debuut met Gedeballoteerd. Dat met luchtige zekerheid geschreven vroolijke spel van kleine menschelijkheid, deed hopen dat we een blijspelschrijver rijk waren geworden. Als zeden-comedie was het recht vermakelijk en er leefde iets in enkele personen hetwelk deed hopen dat bij dieper grijpen deze schrijver wel eens aan de karakter-comedie reiken zou.
Het schijnt anders te gaan dan we hoopten.
Immers het tweede stuk was een treurspel-schets, Het Offerlam, dat alleen door den druk bekend werd. In den vorigen jaargang, Dl. II, blz. 618 en vlgg. is het besproken, en daarom volsta hier dat het bedoelde op krasse wijze te treffen de algemeen gangbare militaire opvatting van het duel. Dat de schrijver zelf militair is, gaf er als maatschappelijk
| |
| |
verschijnsel eenige beteekenis aan, maar de oppervlakkige behandeling deed het te veel op een pleidooi pro en contra lijken, om door het menschelijke nog diep te treffen.
En nu zijn derde stuk.... Mésalliance.
Ik stel me voor dat de auteur op de gedachte gekomen is (ik gebruik met voordacht deze uitdrukking) bij het zien sluiten van sommige huwelijken in Indië. Daar is eenmaal in de maatschappelijke verhoudingen, vooral op grootere plaatsen, iets vrijers gekomen, dan in het moederland. Ver van Europa, heeft men veel minder last van de hindernissen, welke iemand hier door 't voortkomen uit zekeren min geachten maatschappelijken stand 't leven moeilijk kunnen maken. Men is er meer die men is.
Als daar de luitenant ter zee eerste klasse Henk van Weelderen de mooie Jo Wolters ontmoet, onderwijzeres, beschaafd en ontwikkeld, dan ziet hij alleen háár, en zijn liefde wordt sterk genoeg om het bezwaar aan te durven dat Jo's ouders burgermenschen zijn daar ginds in Nederland. Het doet niets af tot zijn groot geluk en als zijn tijd om terug te keeren daar is, wel - wie zal hem verhinderen in Nederland even gelukkig te zijn?
We voelen wel dat hier van mésalliance in geestelijke zin geen sprake is. Jo Wolters is volkomen de gelijke van Henk van Weelderen, blijkt in geen enkel opzicht zijn mindere.
Maar zoodra ze in Nederland terug zijn, komt het verschil, is Jo niet meer de geheel onafhankelijke onderwijzeres, die zichzelf een achtenswaardige pozitie verwierf, is ze ook niet alleen meer de vrouw van Henk van Weelderen - - in Nederland wordt ze weer de dochter van den kruidenier-burgerman Wolters en zijn eenvoudige vrouw, de nicht van aartsburgerlijke verwanten, de ex-vriendin of kennis van hun kennissen en vrienden. Het verschil is groot. En de heer Schuil heeft ons in zijn stuk willen doen gevoelen al het moeilijke, al het pijnlijke van die veranderde verhouding.
De Van Weelderens zijn rijke Utrechtsche patriciërs, die hun naam gruwelijk geblameerd vinden door dat onberaden huwelijk van hun zoon - de Wolters door-en-door deugdzame, eerzame, eenvoudige burgerluidjes, die veel van hun kind houden en zoo mogelijk nòg meer van het kleinkind, dat ze nog nooit zagen.
De eersten trachten nu zoo berekenend mogelijk de gevolgen der mésalliance te neutralizeeren, willen de kinderen eerst in Utrecht houden en later als Henk een vaste betrekking op de marine-plaats gekregen heeft, waar zijn schoonouders wonen, doen ze zelfs een poging om die te laten verhuizen - alles mislukt.... Het einde is dat Henk, meer en meer door de houding van zijn standgenooten en door het voortdurend verdriet van zijn vrouw de onhoudbaarheid van den toestand inziende, zijn ontslag
| |
| |
uit den dienst neemt, zich opoffert voor den vrede in zijn gezin.
Stellig kòn in een en ander, in de noodzakelijke conflicten, in de droevige misverstanden tusschen ouders en kinderen van weerszijden, en het ondanks allen goeden wil beheerscht worden door omstandigheden, in het lijden onder vooroordeelen, stof genoeg gevonden worden voor een treffende handeling, maar.... dan ware in de eerste plaats noodig dat de schrijver zijn onderwerp niet alleen geheel objectief behandelde, maar ook als iets geheel nieuws vòelde.
Er is nu iets partijdigs in de behandeling dat hindert. Waarom moeten die oudelui Van Weelderen aldoor voorgesteld worden als sluw en berekenend en dom-trotsch? Zij kennen die schoondochter niet, nemen een kijkje in het interieur-Wolters, en is 't nu zoo verwonderlijk dat zij, hun zoon wèl kennend als door zijn opvoeding en ontwikkeling verfijnd, vòelen hoe weinig hij ooit thuis zal raken in déze omgeving?
Die berekenend-voorname Van Weelderen's zijn zoo echt een restant van de romantiek. We moeten ze verfoeien om hun bekrompenheid. Is dat nu een manier van handelen tegenover die geboterd-brave Wolters-en-vrouw? Wel foei! En als de rondborstige, ruwe zeebonk oom Dirk Lith, de loods, - even conventioneel als dat Utrechtsche echtpaar - de kans klaar ziet om hun eens flink den mantel uit te vegen, wees overtuigd dat hij het niet laten zal en het publiek eenige aangename oogenblikken bezorgt.
Want het publiek, dat, en masse genomen, natuurlijk een-en-al vooroordeel en bekrompenheid is, werd er door de romantiek aan gewend op de planken mooi te vinden en toe te juichen, wat het in't dagelijksch leven afkeurt of schuw vermijdt.
Even conventioneel als de Van Weelderen's zijn de Wolters. O, wat is zoo'n kruienier een gemoedelijk-dom mannetje met zijn witte jas en witte schort, een conventioneel mannetje dat maar niet van het portret van zijn kleindochtertje af kan blijven, een braaf mannetje, welks eenige ondeugd wat hoogmoed op zijn schoonzoon is!... En zijn vrouw, Ant, geeft hem niets toe. Zij is de zachte goede moeder, die fijn genoeg voelt om alles te begrijpen van het leed harer kinderen.
Natuurlijk - Wolters contra Van Weelderen. De burgerij is braaf - de ‘rijkdom’ slecht. Wie zou 't anders verwachten? Daarbij praat moeder Wolters als een boek, is de roeping van Jo voor den onderwijzersrang door háar spreken stellig ten deele verklaard.
Maar nu Jo en Henk.
Och - laat ik er maar liever over zwijgen. Wie het echtpaar Tartaud die rollen heeft zien torsen, weet er genoeg van. Er is zoo niets overtuigends, niets diep-menschelijks in hun persoonlijkheid. Daarmee ontken ik volstrekt niet dat er bij oogenblikken wel eens echt sentiment, passend
| |
| |
bij personen en situatie, wordt geopenbaard, doch de karakteristiek is zoo oppervlakkig.
Kwam het door de zeer eigen opvatting van mevr. Coelingh-Vorderman? - tante Bet, de hofjes-tante, leek me van allen het best geslaagd. Maar.... met haar ziele-leven (?) hebben we dan ook weinig uit te staan!....
Summa summarum - het is den heer Schuil niet gelukt het gevoel van iets tragisch, door het gedoe van die allen, in ons te wekken - eenvoudig omdat we alleen tooneel-figuren en geen mènschen zagen.
De schrijver van Gedeballoteerd doe ons een volgend seizoen door beter werk deze mislukking vergeten.
|
|