| |
| |
| |
Gedichten
Door L.S. Hylsma.
Extase.
Onwederstaanbaar als de wilde vloed,
Die dond'rend, waar hij zich te bersten stort
In 't rotsig dal, tot schuim en nevel wordt,
En de aarde splijtend de afgrond dreunen doet, -
En teeder toch als zomer-avondgloed,
Wen in het schauw-vergaerend loover, kort
Voor nacht, een vogel zacht nog zingen moet, -
Wijl àl verstilt, en roer- en rucht'loos wordt,....
Zoo breekt een nieuw geluid mijn lippen uit:
Suist,.... ruischt, zwelt bruisend aan in kracht en druk,
Tot àl geluid op geluid wéderstuit....
En toch is 't in mij of dit al omsluit
Een sluimering van licht,.... een blank geluk
Van mijmerende kleure' en zoet gefluit....
Ardennen.
| |
| |
| |
Door 't Duin.
Hoe zont het duin zich in den lauwen vloed,
Die gloeit langs helle kruin en donk're helling,
En, loom doorzoet van zoele geuren-welling,
Er wemelt om 't struweel, van top tot voet!
Vol fluitekruid en mei, in bonten stoet
Met boschviole' en muur, lokt de open delling;
Maar 't hart wenscht méér, - en spoedt de voete' in snelling
Duin-af, duin-op, - het wijde tegemoet!
'k Zie reeds rondom het groen van 't geluw wijken....
De verte blauwt,.... een blauwer verte ruischt,
Wier zuchten spelend me om de slapen strijken....
Daar blaakt het strand! Eén breede branding druischt:
Wit schuimend groen, zoo ver het oog kan reiken,
Klotst de eindelooze zee, - en woelt en bruist.
Aerdenhout - Zandvoort.
| |
| |
| |
Feest.
Het zonlicht gloeit en dekt met kop'ren schilden
't Gewelf der stad, die duizend daken schoort,
En fier in zegepraal de torens boort,
Hoog-òp, of zij heur vreugd ten hemel tilden:
De huizen-zee joelt vlaggen-vol, als trilden
Van vloot en masten zeile' en wimpels voort, -
En juichend galme' uit hoogste transenpoort
De bronzen kelen, die geen eeuwen stilden.
Een tinteling van pracht, die daagt en vlucht,
Eén schaat'ring van geluid en licht; - een beven,
Een brand van kleure' aan Hollands wolkenlucht:
Dit, Rembrandt, is Uw feest: zóó was Uw leven,
Uw Kunst, trotsch als die wolken goudgerugd,
Zóó viert het Licht, wie dit wist weer te geven!
Rembrandtfeesten.
Amsterdam, 10-17/7/06.
| |
| |
| |
Als ik aan mijn breede schoud'ren....
Als ik aan mijn breede schoud'ren,
Aan mijn borst, uw kopje dek,
En u dichter naar mijn boezem,
Naar m'n hart, het uwe, trek....
Streelt mijn wang uw bruine lokken,
Steel ik kussen van uw mond,....
Mag ik zacht uw ving'ren drukken,
Waar mijn hand de uwe vond,....
Dan is 't, of ik in mijn armen
Heel de lieve wereld sluit,
Als één kus al mijn verlangen,
Eén blik al mijn vreugde uit....
Dan is 't, dat mijn handen beven,
Als ik ze om uw slapen breid,....
Of in hen u heel mijn leven
Met zijn liefde overspreidt.
| |
| |
| |
Schemerliedje.
Aan 't effen avondblauw -
Heur rosse stralen blinken
Door de' ijlen neveldauw:
De blanke lucht vergaarde
Nog 't leste schemerlicht,
Maar reeds stijgt nacht uit de aarde, -
Dekt er àl schijnsel dicht....
De lane' en stille dreven
Liggen vol rust gespreid, -
Dat werd te slaap geleid.
Dan bergt het roerloos loover
Het vleugelen-gerucht....
Tot àl ligt, droomverzonken,
In neev'len, wit en stil....
Van verre al starren vonken, -
Mat-tink'lend licht-geril....
|
|